Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Veenendaalsestraatweg 6 Elst (Ut)
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0340.bpvndaalsestrwg6-on01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de uitkomst van een overleg tussen initiatiefnemer en gemeente inzake de parkeersituatie in het plangebied aan de Veenendaalsestraatweg 6 in Elst. Op 20 juli 2017 heeft de gemeente een ontvangen omgevingsvergunning gepubliceerd voor de uitbreidingen van het wokrestaurant Eastern Plaza. Deze uitbreidingen passen binnen de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan, maar konden niet voldoen aan het bestemmingsplan en het parkeerbeleid. Het gebruik van de uitbreiding ten behoeve van de bestemming is daarmee niet toegestaan.
 
Gemeente Rhenen is bereid mee te werken aan een herziening van het bestemmingsplan om af te wijken van de parkeernorm. Om het geheel te kunnen voorzien van een actueel planologisch-juridisch kader, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.
 
1.2 Ligging en begrenzing planlocatie
Het plangebied is gelegen aan de Veenendaalsestraatweg 6 te Elst. Het plangebied bevindt zich in de kern van Elst aan de doorgaande weg richting Veenendaal. Naast de woonfunctie zijn in de omgeving van het plangebied enkele bedrijven zijn gevestigd. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Rhenen, sectie H, nummers 3609, 3610, 7496 en 7595. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.
 
[image]
 
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
  
[image]Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied.
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ligt grotendeels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Correctieve Herziening Kernen 2014’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Rhenen op 8 juli 2015. Het deel op perceel 3609 en 7595 ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Kern Elst 2012’. Dit bestemmingsplan is geheel onherroepelijk sinds 9 augustus 2013.
 
In het bestemmingsplan ‘Correctieve Herziening Kernen 2014’ kent het plangebied de bestemming ‘Horeca’. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor horeca genoemd in categorie 1, 2 en 3 van de Staat van horeca-activiteiten.
 
In het bestemmingsplan ‘Kern Elst 2012’ kent het plangebied de bestemming ‘Wonen’ ter plaatse van de uitbreiding van het restaurant en de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de parkeervoorziening.
 
Tevens geldt op de gehele planlocatie de dubbelbestemming Archeologie – 3. De gronden zijn mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Uitzonderingen gelden voor bouwwerkzaamheden welke niet dieper reiken dan 30 cm of een kleinere oppervlakte beslaan dan 100 m².
 
De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat een deel van de uitbreiding in de woonbestemming is gelegen en de uitbreiding van de parkeerplaats zich in de agrarische bestemming bevindt.
 
[image]Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied.
  
Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie
 
2.1 Bestaande situatie
In de bestaande situatie is aan de Veenendaalsestraatweg 6 een goed lopend oosters restaurant gevestigd.
 
In 2016 is heef er een uitbreiding van het restaurant plaatsgevonden. Het restaurant is vergroot, door het toevoegen van een opslagruimte, ontvangstruimte en een toiletgroep. Het totaal bruto vloeroppervlak van het restaurant bedraagt 1.567 m², daarin zijn 504 zitplaatsen gerealiseerd voor bezoekers. De gemeente heeft voor het grootste gedeelte van de uitbreidingen reeds een omgevingsvergunning afgegeven. De gerealiseerde toiletgroep in de kelder is per abuis niet vergund. Onderkeldering in één laag met een diepte van maximaal 3 m mag, is op basis van het geldende bestemmingsplan echter wel toegestaan.
  
Als voorwaarde bij de verleende vergunning is gesteld dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden conform het huidige parkeerbeleid van de gemeente Rhenen. Op het terrein was echter onvoldoende ruimte om de gewenste parkeerplaatsen te realiseren. Een deel van het achter het horecaperceel gelegen agrarische perceel is aangekocht om de uitbreiding van de parkeervoorziening mogelijk te maken. In de huidige situatie biedt het parkeerterrein hiermee plaats aan 180 parkeerplaatsen. Hoewel in de praktijk is gebleken dat er bij topdrukte nog steeds voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het terrein, voldoet dit aantal nog steeds niet aan de norm die de gemeente stelt.
  
2.2 Gewenste situatie
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een passend juridisch kader om het huidige gebruik en de daarbij benodigde parkeerplaatsen op elkaar af te stemmen.
 
In de nieuwe situatie is het buitenterrein maximaal benut om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In totaal zijn er 180 parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar. Hoewel hiermee niet volledig aan de gemeentelijk norm wordt voldaan is in dit bestemmingsplan onderbouwd dat dit aantal parkeerplaatsen voldoende is voor dit type restaurant (zie §4.3.2). Op basis hier van is een aparte regeling opgesteld met betrekking tot parkeren. Het bestaande aantal zitplaatsen in de horecagelegenheid is daarom vastgelegd in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
 
De gerealiseerde toiletgroep in de kelder is met ruim 4 meter diepte, dieper dan op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan wordt onderkeldering tot 4,5 meter diepte mogelijk gemaakt, zodat de reeds gerealiseerde toiletgroep vergund kan worden. Het bestaande gebruik wordt vastgelegd en er worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt.
  
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
 
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
 
Om dit doel te bereiken werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
     
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
     
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
     
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
 
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
 
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
 
Conclusie
 
Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van een vrijstaande woning niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
     
  • kustfundament;
     
  • grote rivieren;
     
  • waddenzee en waddengebied;
     
  • defensie;
     
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
     
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
     
  • elektriciteitsvoorziening;
     
  • ecologische hoofdstructuur;
     
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
     
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
     
  • veiligheid rond rijksvaarwegen;
     
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
     
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
     
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
Conclusie
 
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
 
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
 
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
     
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De begrippen zoals opgenomen in de definitie zijn niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. In onderhavig initiatief worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt. Het bestaande gebruik wordt vastgelegd en hier wordt een parkeernorm voor vastgesteld.
 
Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Het juridisch-planologisch vastleggen van de bestaande parkeerplaats binnen het bestaand bebouwd gebied in Elst wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (herijking 2016)
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. De PRS is in 2016 herijkt, de PRS (herijking 2016) is vastgesteld op 12 december 2016. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten.
 
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
  • een duurzame leefomgeving;
     
  • vitale dorpen en steden;
     
  • landelijk gebied met kwaliteit.
     
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
 
Accent op de binnenstedelijke opgave
 
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
 
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
 
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
 
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
 
Werken
 
De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, is onze (ruimtelijk-)economische strategie voor de komende jaren gericht op: - het versterken van die bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit (life sciences, creatieve industrie en duurzaamheidseconomie); - het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de al in onze provincie gevestigde bedrijven. Daarvoor wil de provincie Utrecht voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus realiseren. Bij de ontwikkeling van werklocaties zijn voor de komende jaren herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven. Hiervoor moet de bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal worden benut en zo nodig worden aangepast aan de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld. De duurzame verstedelijkingsladder (voorheen SER-ladder) is leidend en duurzaamheid een vanzelfsprekendheid.
 
Conclusie
 
Onderhavig plan voorziet planologisch juridisch vastleggen van de bestaande situatie en hiervoor wordt een parkeernorm voor vastgesteld. Het plangebied bevindt zich binnen de rode contouren. Provincie Utrecht heeft de ambitie om bij het vestigingen van bedrijven de bestaande ruimte binnen bestaand stedelijk gebied zo optimaal mogelijk te benutten. In dat opzicht sluit het voornemen aan bij het beleid van de Provincie Utrecht.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) (PRV) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid is verwoord in de bestemmingsplannen ‘Correctieve Herziening Kernen 2014’ en ‘Kern Elst 2012’ , zoals opgenomen in paragraaf 1.3. Het vastleggen van de bestaande situatie en de daarbij behorende parkeernorm zijn niet in strijd met de gemeentelijke ‘Stedenbouwkundige structuurvisie Elst, Achterberg Rhenen’.
  
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en de milieuaspecten aan bod.
 
4.1 Flora- en fauna
 
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
 
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
 
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
 
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
 
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
NNN
 
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
 
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Het planologisch vastleggen van de vergunde uitbreidingen en de vergroting van het parkeerterrein in voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot verstoringen van rust- en verblijfsplaatsen van beschermde diersoorten. Voorst is het plangebied niet gelegen binnen een Natura-2000 gebied of het NNN. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Tevens zal de ontwikkeling geen negatief effect hebben op beschermde soorten. Nader ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
 
Daarnaast geldt ten allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
 
4.1.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
 
4.2 Cultuurhistorie en archeologie
 
4.2.1 Cultuurhistorie
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalende pand in het geldende bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat met het plan geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
 
4.2.2 Archeologie
Wettelijk kader
 
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
  1. Monumentenwet 1988
     
  2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
     
  3. Wet tot behoud van cultuurbezit
     
  4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
     
  5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
     
  6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen
     
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
 
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
     
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
     
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
     
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
 
Op de planlocatie geldt de dubbelbestemming Archeologie – 3. De gronden zijn mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Uitzonderingen gelden voor bouwwerkzaamheden welke niet dieper reiken dan 30 cm of een kleinere oppervlakte beslaan dan 100 m². In voorliggende bestemmingsplan is de vigerende dubbelbestemming overgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
 
Voorts geldt er een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
 
Conclusie
 
De gewenste ontwikkeling vindt niet plaats op beschermd archeologisch gebied. De vigerende dubbelbestemming ‘Archeologie – 3’ wordt onverkort overgenomen in het bestemmingsplan. Nader onderzoek in het kader van de archeologie is niet noodzakelijk.
 
4.3 Verkeer en parkeren
 
4.3.1 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Veenendaalsweg die de doorgaande verbinding vormt tussne Elst en Veenendaal. Even ten zuiden van het plangebied sluit de Veenendaalsweg aan op N225 waarmee het plangebied in oostelijke richting Rhenen en westelijke richting Leersum wordt ontsloten.
 
De verkeersgeneratie van functies wordt veelal bepaald aan de hand van kencijfers van CROW zoals vastgelegd in de publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Voor een restaurant worden in deze publicatie echter geen kencijfers gegeven.
 
Om de verkeersgeneratie te bepalend wordt daarom uitgegaan van de ervaringscijfers van het restaurant zelf. In de huidige opzet kent het restaurant een reserveringssysteem waarbij op de drukste dagen op twee tijdslots gereserveerd kan worden. Omdat in de praktijk is gebleken dat de nieuwe parkeervoorziening op dagen met volledige bezetting volstaat kan er vanuit worden gegaan dat de beschikbare parkeerplaatsen maximaal 2 keer op een dag volledig bezet zijn. Per gebruik van de parkeerplaats zullen er twee verkeersbewegingen worden gegenereerd (heen en terug). Met de maximaal 180 beschikbare plaatsen, zullen dan ook in de maatgevende dagen maximaal 720 voertuigbewegingen per etmaal plaatsvinden.
 
Gezien de ligging van het plangebied direct aan de Veenendaalsestraatweg en de nabijheid van de N225 heeft de verkeersgeneratie nooit geleid tot problemen. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen groei van de functie mogelijk. Ook in de toekomst zijn derhalve geen belemmeringen voor ten aanzien de verkeergeneratie te verwachten.
 
Conclusie
 
De huidige verkeersbewegingen van het restaurant zullen met voorliggende bestemmingsplan niet toenemen. Gezien de ligging en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied heeft dit op maatgevende dagen niet geleid tot problemen met de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het plangebied.
 
4.3.2 Parkeren
In het parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen ‘Parkeren, nu en in de toekomst’ (vastgesteld d.d. 14 april 2011) heeft de gemeente uniforme parkeernormen voor ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. De normen betreffen landelijke kengetallen van het CROW die zijn vertaald naar de lokale situatie in Rhenen. Het uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling er alles aan doet om het aantal benodigde parkeerplaatsen als gevolg van de ontwikkeling op eigen terrein te realiseren.
 
Op basis van deze gemeentelijke parkeernormen kan inzicht worden verkregen of de nieuwe parkeersituatie kan voldoen aan de norm. In bijlage 7 van het gemeentelijke parkeerbeleid zijn de gemeentelijk normen weer gegeven. Voor een restaurant in het gebiedstype ‘buiten centrumgebied’ geldt een minimale en maximale parkeernorm van 14 respectievelijk 16 parkeerplaatsen per 100m2 bvo.
 
Op basis van de recente gebruiksvergunning kan worden vastgesteld dan het restaurant bestaat uit de volgende ruimtes met bijbehorende oppervlakten:
 
Gegevens Eastern Plaza
 
 
Totaal opp
 
Horecaruimten
 
  
Spoelkeuken
 
40,2
 
,
 
Rookruimte
 
11,9
 
 
Buffet
 
371
 
 
Restaurant/buffet
 
572
 
 
Restaurant
 
161,8
 
 
Spoelkeuken
 
23
 
1179,9 m2
 
Overige ruimten
 
  
Opslagruimte
 
 
236,8 m2
 
Toiletgroep (heren, dames, Miva)
 
 
36,2 m2
 
Overige verkeersruimte (Entree en garderobe, Keldertrap, Opgang bedrijfswoning)
 
 
114,1 m2
 
Totaal
 
 
1567 m2
 
Het totaal bruto vloeroppervlak bedraagt 1.567 m2 het aantal parkeerplaatsen zou hiermee conform de gemeentelijke norm minimaal 219 en maximaal 250 moeten bedragen. Het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen van 180 parkeerplaatsen zou hiermee dan ook onvoldoende zijn.
 
De norm gaat echter uit van een gemiddeld modern bedrijf. In voorliggende bedrijf is echter relatief veel vloeroppervlak voor het aantal aanwezige zitplaatsen (504). Per zitplaats bedraagt het gemiddeld vloeroppervlak 3,1 m2. Horeca Nederland gaat in haar norm voor een ‘casual restaurant’ uit van 1,00 m2 verdienruimte per gast. De norm gaat verder uit van het een verhouding van 40% en 60% voor verdienend respectievelijk niet-verdienend oppervlak.
 
In voorliggend geval zal conform de norm het bruto vloer oppervlak (Bvo) van het restaurant dan ook 1260 m2 (= 504 * 1,00 /40% * 100) bedragen. In voorliggend geval heeft het betreffende restaurant dan ook relatief veel bruto vloeroppervlakvoor het aantal zitplaatsen.
 
Wanneer het aantal zitplaatsen en het benodigde oppervlak conform de norm van Horeca Nederland wordt afgezet tegen de gemeentelijke parkeernorm dient het bedrijf te beschikken over minimaal 176,4 en maximaal 201,6 parkeerplaatsen. Met 180 parkeerplaatsen wordt dan ook voldaan aan de gemeentelijke norm.
 
Nu de feitelijke situatie in de basis meer zitplaatsen mogelijk maakt is in voorliggend bestemmingsplan het aantal zitplaatsen gemaximeerd op de huidige 504 zitplaatsen. Hiermee kan blijvend voldaan worden aan de gemeentelijke parkeernorm.
 
Conclusie
 
De aanwezige parkeerplaatsen op eigen terrein voldoen niet alleen in de praktijk maar het aantal kan tevens voldoen aan de gemeentelijke norm. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Luchtkwaliteit
 
4.4.1 Wettelijk kader
Wet milieubeheer
 
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
 
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
     
  • de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
     
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
     
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
     
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
 
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
     
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
     
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
     
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
4.4.2 Onderzoek / beoordeling
Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
 
4.5 Bodemkwaliteit
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
4.5.1 Onderzoek/beoordeling
Onderhavig initiatief betreft een wijziging naar een parkeerplaats op een locatie die bestemd is als ‘agrarisch’. Ten aanzien van het bestemmingsplan zullen er geen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd.
 
4.5.2 Conclusie
Er zullen geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.
 
4.6 Geluidhinder
 
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
 
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
 
Industrielawaai
 
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
 
4.6.2 Onderzoek
In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van het restaurant planologisch vastgelegd. Een restaurant is geen geluidgevoelige functie. Ook zal als gevolg van voorliggend bestemmingsplan geen extra verkeers- en/of industriegeluid worden veroorzaakt.
 
4.6.3 Conclusie
Een restaurant is geen geluidgevoelig terrein, er bestaan vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
 
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
     
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
     
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
 
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de Veenendaalsestraatweg 6 met de afwisseling van functies (horeca, wonen en bedrijven), worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.
 
Milieucategorie
 
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
 
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
 
1
 
10 m
 
0 m
 
2
 
30 m
 
10 m
 
3.1
 
50 m
 
30 m
 
3.2
 
100 m
 
50 m
 
4.1
 
200 m
 
100 m
 
4.2
 
300 m
 
200 m
 
5.1
 
500 m
 
300 m
 
5.2
 
700 m
 
500 m
 
5.3
 
1.000 m
 
700 m
 
6
 
1.500 m
 
1.000 m
 
Richtafstanden en omgevingstype
 
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
 
4.7.2 Onderzoek/beoordeling
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
 
Een restaurant wordt in het kader van de milieuzonering niet aangemerkt als gevoelige functie. Er zijn dus geen beperkingen vanuit omliggende bedrijven.
 
Anderszijds is een restaurantfunctie in het kader van bedrijven en milieuzonering aangemerkte als een bedrijf in milieucategorie 1. Zoals in bovenstaande tabel gelden voor deze milieucategorie richtafstanden van 10 meter respectievelijk 0 meter ten opzichte gevoelige functies in een rustige woonwijk of een gemengd gebied.
 
In voorliggend geval wordt voldaan aan de, in de VNG-publicatie gehanteerde, definitie van gemengd gebied. Het gedeelte van de Veenendaalsestraatweg ter plaatse van het plangebied betreft een bebouwingslint waarin woningen en bedrijven naast elkaar voorkomen. Daarnaast is de Veenendaalsestraatweg onderdeel van de hoofdontsluiting van de kern Elst. Ten aanzien van de richtafstand voor het restaurant kan dan ook worden uitgegaan van een richtafstand van 0 meter.
 
De dichtbijgelegen gevoelige functies zijn de woningen aan de Veenendaalsestraatweg 2, 4 en 10. De gevels van deze woningen liggen respectievelijk op tenminste 3, 2,5 en 5,5 meter van horecabestemming. Dit betreft de bestaande en vergunde situatie waaraan met voorliggend bestemmingsplan geen wijziging optreedt. Door de uitbreiding van de parkeerplaats op de agrarische bestemming komt de horecabestemming beperkt dichter bij gevoelige functies te liggen. De dichtstbijzijnde woning aan die zijde (Rijksstraatweg 161) blijft op tenminste 60 van de parkeerplaats
 
Er wordt voldaan aan de richtafstand voor bedrijven in de milieucategorie 1. in een gemengd gebied. Aangenomen mag dan ook worden dat de nabijheid van het loonbedrijf niet zal leiden tot milieutechnische problemen.
 
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de legalisatie van de parkeerplaats niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
 
4.8 Externe veiligheid
 
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
     
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
 
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
 
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
 
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
 
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
 
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Een parkeerplaats betreft geen kwetsbaar object, echter is op 23 juni 2016 heeft de gemeente destijds een omgevingsvergunning afgegeven ter attentie van het wokrestaurant Eastern Plaza voor het wijzigen van het huidige gebruik en om uit te kunnen breiden middels bouwen. Ten onrechte is toen geen paragraaf externe veiligheid meegenomen. Nu wordt het plan alsnog getoetst voor externe veiligheid.
 
Een restaurant betreft een beperkt kwetsbaar object, zodat de uitbreiding getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
[image]Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
 
Transport gevaarlijke stoffen
 
Transport over water
 
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
 
Transport over spoor
 
De spoorbaan door Bilthoven is geen spoorbaan waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
 
Wegtransport
 
In de gemeente Rhenen zijn delen van de provinciale wegen aangewezen als speciale routes voor gevaarlijke stoffen. Dit betreft de N322, de N416 en het wegvak van de N225 van de aansluiting met de N416 tot aan Remmerden. In 2005 heeft de provincie Utrecht onderzoek gedaan naar de routering Vervoer gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt de contour van het plaatsgebonden risico op de weg ligt en zodoende geen problemen oplevert. Ten aanzien van het groepsrisico wordt opgemerkt dat de toename onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Er geen aanvullende voorzieningen nodig zijn om de inzet van de hulpdiensten te faciliteren tijdens een calamiteit nabij het plangebied. De locatie is (vanuit meerdere richtingen) goed te bereiken. En, in de directe omgeving ligt een toereikende openbare bluswatervoorziening.
 
Transport per buisleiding
 
Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen. Er is geen sprake van een beperking voor het plangebied. De aargasleiding ten zuiden van het plangebied ligt op ca. 200 meter en ligt ook buiten de 1% letaliteitgrens van de aardgastransportleiding. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de plannen.
 
Inrichtingen
 
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
 
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig initiatief aan de Veenendaalsestraatweg 6 in Elst.
 
4.9 Kabels en leidingen
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan ‘Correctieve Herziening Kernen 2014’ is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
 
4.10 Water
 
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
 
Europa
 
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
 
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
 
Waterschap
 
Uit de rapportage Wateragenda Elst (gemeente Rhenen, 18-8-2017) blijkt dat ter hoogte van deze locatie en verder benedenstrooms van de Veenendaalsestraatweg forse wateroverlast kan ontstaan bij extreme neerslaggebeurtenissen. Aanleg van parkeerplaatsen betekent vrijwel altijd een toename van verhard oppervlak en dat heeft tot gevolg dat hemelwater sneller tot afvoer komt en tot meer wateroverlast zorgt. Dit hoeft echter niet. Er zijn aangepaste bouwmaterialen en technische toepassingen, die het waterbergendvermogen vergroten en daarmee bijdragen aan het verkleinen van de kans op wateroverlast. Wij adviseren dan ook deze constructies te gebruiken bij de realisatie en inrichting van de parkeerplaatsen.
 
Voor afkoppelen/riolering staat beleid en taakverdeling verwoord in Handboek watertoets deel 2. Thema 3 “Schoon Water”, blz. 20 – 22 is van belang:
  • Het waterschapsbeleid
     
  • In het Handboek zijn nog andere mogelijkheden en technische toepassingen/uitwerkingen opgenomen (bijv. infiltratievoorzieningen, groene daken)
     
Waterschapsbeleid:
 
Bij het verwerken van hemelwater hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
  1. Infiltreren in de bodem
     
  2. Zichtbaar afvoeren naar oppervlaktewater
     
  3. Afvoeren via het hemelwaterriool
     
Waterkwaliteit
 
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, adviseren wij u om geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toe te passen.
 
4.10.3 Beoordeling
Met de legalisatie van het bestaande parkeerterrein neem de verharding in het plangebied niet toe. Tevens vinden er geen wijzigingen plaats is de afvoer van hemel- of afvalwater. Het parkeerterrein is reeds aangelegd en aangesloten op het hemelwaterriool. Daar wordt aan toegevoegd dat dit tot op heden nier tot overlast heeft geleid.
 
4.10.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen worden er geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief.
 
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
 
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan Veenendaalsestraatweg 6 Elst' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.
 
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
  1. Inleidende regels.
     
  2. Bestemmingsregels.
     
  3. Algemene regels.
     
  4. Overgangs- en slotregels
     
In de inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
 
In hoofdstuk 2 over de bestemmingsregels worden de op de verbeelding aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven.
 
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hierin bevinden zich onder meer algemene bouwregels en gebruiksregels. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
 
5.2 Plansystematiek
 
5.2.1 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
  
5.2.2 Regels
Inleidende regels
 
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
 
Wijze van meten
 
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen. Bestemmingsregels
 
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
  • bestemmingsomschrijving;
     
  • bouwregels;
     
  • nadere eisen;
     
  • afwijken van de bouwregels;
     
  • specifieke gebruiksregels;
     
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
     
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
     
  • wijzigingsbevoegdheden.
     
Bestemmingsomschrijving
 
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
 
Bouwregels
 
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Nadere eisen
 
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld. Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid.
 
Afwijken van de bouwregels
 
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
 
Specifieke gebruiksregels
 
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.
 
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
 
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
 
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.
 
Wijzigingsbevoegdheden
 
In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk wijzigingsplan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
 
Bestaande situatie
 
In de bestemmingsregels wordt mede verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt plaats om van het plan afwijkende maten, oppervlakten en aantallen niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's, de kappenkaart en de cyclomedia, aangevuld met het gemeentelijk bouwdossier en fotoarchief, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
 
5.3 De bestemmingen
In het bestemmingsplan 'Veenendaalsestraatweg 6' komt enkel de bestemming ‘Horeca’ voor. Daarnaast is de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie – 2 opgenomen
 
Hieronder volgt een beschrijving van de in het plan opgenomen (dubbel)bestemmingen.
 
Horeca
 
De bestemming 'Horeca' is opgenomen voor de aanwezige horecagelegenheden. Binnen deze bestemming is het bij recht mogelijk horeca in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van horeca-activiteiten uit te oefenen. Dit betekent feitelijk dat alleen het gebruik als dancing, disco, partycentrum en dergelijke niet is toegestaan, tenzij dit specifiek is aangeduid op de verbeelding.
 
De bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd en de goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding aangegeven. In de bestemming wordt de aanwezigheid van één bedrijfswoning toegestaan, indien aangeduid.
 
Waarde - Archeologie 2
 
Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De terreinen van archeologische waarden zijn op de 'Archeologische beleidskaart gemeente Rhenen' aangegeven als categorie 2. Hieraan gekoppeld is de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
 
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige, aan deze gronden toegekende, bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
 
Dergelijk onderzoek is niet noodzakelijk op bouwaanvragen waarbinnen de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd.
 
Verder is een omgevingsvergunning opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning). Deze vergunning is niet nodig wanneer de bodemingrepen niet verder gaan dan 30 cm onder maaiveld.
 
Algemene regels
 
In de algemene bouwregels is een regel opgenomen ten aanzien van afwijkende maatvoeringen. Dit houdt in dat, waar nu bebouwing legaal afwijkt van in de regels genoemde maatvoeringen, deze bestaande afwijkende maten ook zijn toegestaan.
 
Daarnaast is onderkeldering toegestaan onder (bedrijfs-)woningen en bedrijfsgebouwen tot een diepte van niet meer dan 4 m. Kleine nutsvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
 
In de algemene gebruiksregels zijn enkele vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hiermee is expliciet aangegeven wat niet is toegestaan binnen de bestemmingen. Dit betreft het gebruik van bijgebouwen voor bewoning, het opslaan van goederen en materialen die niet ten dienste staan van de bestemming en het gebruik van gronden voor windturbines/windmolens, zendmasten/antennemasten, uitgezonderd daar waar toegestaan, of het gebruik van gronden voor paardenbakken en/of tennishallen.
 
Uitgezonderd van het strijdig gebruik zijn het gebruik van gronden voor weekmarkten, festiviteiten, evenementen en dergelijke, mits daarvoor vergunning of ontheffing is verleend. Verder is een regel opgenomen die bepaalt dat bestaand legaal gebruik wordt toegestaan in het geval in het bestemmingsplan uitgegaan wordt van een afwijkend gebruik.
 
De algemene afwijkingsregels bevatten een breed scala aan (kleinschalige) afwijkingen die voor alle bestemmingen kunnen worden gebruikt. Het betreft het kunnen afwijken met niet meer dan 10% van in het plan genoemde maten en afmetingen, het gering aanpassen van wegprofielen, het overschrijden met maximaal 1 m van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen, het toestaan van mantelzorg in bijgebouwen of in een tijdelijke woonunit en het toestaan van openbare nutsgebouwen tot een inhoud van 60 m3 en een hoogte van 4 m.
 
In de algemene wijzigingsregels is een regeling opgenomen om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn of dat deze in voldoende mate zijn veiliggesteld.
 
Aan de andere kant kan de dubbelbestemming ook juist worden neergelegd op gronden waar uit archeologisch onderzoek blijkt dat de ter plaatse aanwezige archeologische waarden bescherming behoeven.
   
Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente indien nodig met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
Het ontwerpbestemmingsplan is vooraf besproken met de vooroverlegpartners. Dit zijn in elk geval de Provincie Utrecht, de Veiligheidsregio Utrecht, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Gasunie en Vitens. De provincie Utrecht en Gasunie hebben opgemerkt geen bezwaren te zien tegen de verdere planontwikkeling. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht hebben inhoudelijk gereageerd.
 
Reactie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden:
 
Hierbij ons advies t.a.v. het voorontwerp Veenendaalsestraatweg 6, Elst.
 
Het plan voorziet in het (ruimtelijk juridisch) formaliseren van een bestaande (en vergunde) situatie en het opnemen van een andere wijze van het bereken van het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het verzoek voorziet niet in het toevoegen van extra verharding.
 
Watertoetsadvies
 
Kansen voor klimaatadaptatie: Uit de rapportage Wateragenda Elst (gemeente Rhenen, 18-8-2017) blijkt dat ter hoogte van deze locatie en verder benedenstrooms van de Veenendaalsestraatweg forse wateroverlast kan ontstaan bij extreme neerslaggebeurtenissen. Aanleg van parkeerplaatsen betekent vrijwel altijd een toename van verhard oppervlak en dat heeft tot gevolg dat hemelwater sneller tot afvoer komt en tot meer wateroverlast zorgt. Dit hoeft echter niet. Er zijn aangepaste bouwmaterialen en technische toepassingen, die het waterbergendvermogen vergroten en daarmee bijdragen aan het verkleinen van de kans op wateroverlast. Wij adviseren dan ook deze constructies te gebruiken bij de realisatie en inrichting van de parkeerplaatsen.
 
Afkoppelen en riolering
 
Voor afkoppelen/riolering staat beleid en taakverdeling verwoord in Handboek watertoets deel 2. Thema 3 “Schoon Water”, blz. 20 – 22 is van belang:
  • Het waterschapsbeleid
     
  • In het Handboek zijn achterin ook nog andere mogelijkheden en technische toepassingen/uitwerkingen opgenomen (bijv. infiltratievoorzieningen, groene daken)
     
Waterschapsbeleid:
 
Bij het verwerken van hemelwater hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
  • Infiltreren in de bodem;
     
  • Zichtbaar afvoeren naar oppervlaktewater;
     
  • Afvoeren via het hemelwaterriool.
     
Gezien de fysieke situatie van het plangebied is optie 1 goed realiseerbaar.
 
Waterkwaliteit
 
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, adviseren wij u om geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toe te passen.
 
Verwerking in bestemmingsplan: De reactie van het waterschap hebben wij waar mogelijk verwerkt in de toelichting verwerkt. Daar het een bestaande situatie betreft waar het parkeerterrein is aangesloten op het hemelwaterriool, is het op dit moment niet mogelijk om infiltratiekratten aan te leggen of het water af te voeren naar het oppervlakte water. Bij onderhoudswerkzaamheden kan worden gekeken naar mogelijkheden voor infiltratie of andere verwerkingsmogelijkheden.
 
Reactie Veiligheidsregio Utrecht: (samenvatting)
 
De veiligheidsregio geeft aan dat de plannen ten onrechte niet getoetst zijn op het aspect externe veiligheid. Want hoewel een parkeerplaats geen kwestbaar object is komen er wel meer mensen in het restaurant. Daarbij komt dat op 23 juni 2016 heeft de gemeente een omgevingsvergunning afgegeven ter attentie van het wokrestaurant Eastern Plaza voor het wijzigen van het huidige gebruik en om uit te kunnen breiden middels bouwen. Toen is ten onrechte geen paragraaf Externe Veiligheid meegenomen.
 
Gezien de ligging naast de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen waarvoor de Veenendaalsestraatweg (N416) is toelichting in een paragraaf externe veiligheid benodigd. De paragraaf vermeldt de ingestelde route gevaarlijke stoffen, een kwetsbaar object binnen 200 meter en een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico. Wel kan worden aangeven dat er geen aanvullende voorzieningen nodig zijn om een inzet van de hulpdiensten te faciliteren tijdens een calamiteit op het desbetreffende gedeelte van de Veenendaalsestraatweg. Dit weggedeelte is (vanuit meerdere richtingen) goed te bereiken. En, in de directe omgeving ligt een toereikende openbare bluswatervoorziening.
 
Verwerking in bestemmingsplan: Er is een paragraaf externe veiligheid in de toelichting opgenomen met daarin een toelichting op de gevraagde onderdelen.
 
6.2.1 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Veenendaalsestraatweg 6 Elst (Ut.)’, heeft ter inzage gelegen van .. 2018 tot en met .. 2018. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO. bpvndaalsestrwg6-on01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Arnhem. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant, in PM en op de gemeentelijke website.
 
Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben wel/niet geleid tot wijzigingen in het plan.