Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan
onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Veenendaalsestraatweg 6 Elst (ut) van de gemeente Rhenen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.
0340.bpvndaalsestrwg6-on01 met de bijbehorende regels
en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien
het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet
naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op meer dan
1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.6 achtergevel:
gevel aan de achterkant van een
gebouw;
1.7 ambulante handel:
de verkoop en het te koop
aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan
consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede
verstaan (week)markten en standplaatsen buiten de
markten;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen,
repareren of opslaan van goederen, dan wel het verrichten van
diensten;
1.10 Bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de
uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of
op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,
wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of
het terrein, noodzakelijk is;
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de
ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een
dienstverlenende instelling en detailhandelsbedrijf, inclusief
opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestaand:
ten aanzien van
bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag
worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
vergunning;
ten aanzien van
gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal
aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een
bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met
eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan
wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de
grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een
bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond,
waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een
bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn
toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang
van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
bouwwerk, geen gebouw en
overkapping zijnde;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan,
dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer
gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkst is;
1.26 huishouden:
de leefvorm of samenlevingsvorm van
een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt
begrepen:
een woongroep van
mensen met een lichamelijke of verstandelijke
beperking;
de gezamenlijke
huisvesting van een groep van maximaal vier personen die
gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de
woning;
1.27 Mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden
aan een hulpbehoevende, door personen uit diens sociale omgeving,
waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten
voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare
basis;
1.28 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de
telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie
alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in
ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations,
gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.29 opslag:
het opslaan of opgeslagen hebben
van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan
hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-,
vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
1.30 overkapping:
een bijbehorend bouwwerk van één
bouwlaag dat dient ter overdekking en met maximaal één wand is
omgeven;
1.31 peil:
voor een bouwwerk
op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die
hoofdtoegang;
voor een bouwwerk
op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan
de weg grenst:
de gemiddelde hoogte
van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het
hoofdgebouw en waar geen sprake is van een hoofdgebouw de
gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter
hoogte van het bouwwerk;
1.32 tijdelijke woonunit:
een mantelzorgwoning in de vorm van
een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel
hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;
1.33 voorgevel:
de naar de weg of naar de openbare
ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw
betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte
gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden
aangemerkt;
1.34 voorste bouwgrens:
de aan een weg of openbaar gebied
gelegen bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak
gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare
ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden
aangemerkt;
1.35 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of
specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op
het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie,
aardkunde, natuur en/of ecologie;
1.36 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat
dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak.
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels,
erkers, balkons, overstekende daken en reclameuitingen aan de
gevel buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet
meer bedraagt dan 1 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
horeca genoemd in categorie 1, 2 en 3 van de Staat van horeca-activiteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
wegen en paden;
erven en terreinen;
bouwwerken.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden
de volgende regels:
gebouwen mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
ter plaatse van
de aanduiding 'bedrijfswoning' mag één bedrijfswoning worden
gebouwd;
de goot- en
bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter
plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum
bouwhoogte (m)'.
3.2.2 Overige bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van
erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
1 m voor (het verlengde van) de voorgevel en 2 m
daarachter;
de bouwhoogte van
lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan
8 m;
de bouwhoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer
bedragen dan 3 m.
3.2.3 Overkappingen
Voor het bouwen van overkappingen
gelden de volgende regels:
overkappingen
mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden
gebouwd;
de bouwhoogte mag
niet meer bedragen dan 3,30 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met het
bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:
Het gebruik van de gebouwen ten
behoeve van een restaurant met meer dan 504
zitplaatsen.
3.3.2 Afwijken
Met in achtneming van het bepaalde
in artikel 8 kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van
het onder 3.3.1. bepaalde aantal zitplaatsen, met dien verstande
dat aangetoond kan worden dat het betreffende horecabedrijf
beschikt over voldoende parkeergelegenheid (conform het geldende
parkeerbeleid) op eigen terrein en/of aantoonbaar kan beschikken
over andere terrein(en) om het benodigd aantal parkeerplaatsen te
kunnen realiseren.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie'
aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen
bestemmingen mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en
veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte
archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1
bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek
noodzakelijk zijn.
Bouwwerken ten
behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen
bestemmingen zijn op de in artikel 4.1 bedoelde gronden
slechts toelaatbaar, indien het betreft:
of
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op
of onder peil niet wordt uitgebreid;
of een
bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100
m²;
of het
bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en
zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
of een
bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning of een
vergunning met dezelfde strekking is verleend zoals
bedoeld in artikel 4.3 of waarbij onomstotelijk door
foto's of anderzins wordt aangetoond dat er sprake is van
geroerde grond, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen
op of onder peil niet wordt uitgebreid en geen diepere
graafwerkzaamheden plaatsvinden.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 sub a met in acht
neming van de voor deze gronden geldende overige
bouwregels.
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3, sub a. wordt
verleend indien bij de aanvraag omgevingsvergunning een
archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel
van burgemeester en wethouders blijkt dat:
de
archeologische waarde van het terrein in voldoende mate
is vastgesteld;
archeologische waarden
door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet
onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen
zijn getroffen tot behoud van die waarden;
er geen
archeologische waarden aanwezig zijn.
Aan de
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3, sub a. kunnen
burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende regels
verbinden:
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
de
verplichting tot het laten doen van opgravingen door een
deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties;
de
verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die
leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een
deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden
met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen en
ontgraven (onder andere door saneren) van de
bodem;
het aanleggen,
verbreden of verharden van wegen, paden, banen of
parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
het aanleggen,
verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere
wateren;
het verlagen of
het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is
van het bevoegde waterschap;
het aanbrengen
van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of
andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
het bebossen van
gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
het rooien van
bos of boomgaard, waarbij de stobben worden
verwijderd;
het aanleggen van
bos of boomgaard;
het aanbrengen
van diepwortelende beplantingen;
het scheuren van
grasland;
het uitvoeren van
grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en
ontginnen.
4.4.2 Toelaatbaarheid
De werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden, waarvoor het verbod onder 4.4.1. geldt, zijn
slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek
of naar het oordeel van een, door het bevoegde gezag aan te
wijzen, archeologisch deskundige is aangetoond dat de
archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de
omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
het treffen van
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem
kunnen worden behouden;
het doen van
opgravingen;
begeleiding van
de werkzaamheden door een daartoe bevoegde
instantie.
4.4.3 Vrijstelling
Het verbod, als bedoeld onder
4.4.1, is niet van toepassing indien:
de werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd op
gronden waarbij de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld
wordt geroerd;
de werken, geen
bouwwerken zijnde of werkzaamheden een oppervlakte hebben tot
ten hoogste 100 m²;
de werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd
krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
ontgrondingvergunning;
reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het
plan;
behoren tot het
normale onderhoud en beheer van de gronden;
ten dienste van
archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen
deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde -
Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op
basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische
begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet
langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Afwijkende maatvoering
Indien de bestaande bebouwing
afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften, zijn de
bestaande maten, hellingen, situering, dan wel afstanden eveneens
toegestaan ten aanzien van:
situering;
goot- en bouwhoogte;
oppervlakte;
inhoud;
afstanden;
afdekking van
gebouwen.
6.2 Onderkeldering
Onderkeldering is uitsluitend
toegestaan onder (bedrijfs)woningen, bijbehorende bouwwerken en
bedrijfsgebouwen en in maximaal één laag waarvan de diepte niet
meer dan 4,5 m mag bedragen, met dien verstande dat meerdere
ondergrondse lagen zijn toegestaan indien en voor zover in de
regels is bepaald.
6.3 Nutsvoorzieningen
Daar waar in dit plan is bepaald
dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor
nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van
nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze
-indien het een gebouw betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60
m³ en geen grotere goothoogte dan 4 m, en -indien het een
bouwwerk, geen gebouw betreft- geen grotere oppervlakte hebben
dan 10 m² en geen grotere bouwhoogte dan 4 m.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met het
bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:
het gebruik van
een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van
(zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegelaten
binnen het plan;
het in enigerlei
vorm buiten de bedrijfsgebouwen opslaan of opgeslagen hebben
van goederen en materialen van welke soort dan ook,
uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het
plan;
het gebruik van
gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windmolens
en zendmasten/antennemasten, uitgezonderd voor zover
toegelaten binnen het plan;
het gebruik van
de gronden voor paardenbakken en/of tennisbanen.
7.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik, strijdig met het
bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten
gebruiken van gronden ten behoeve van ambulante handel,
weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten,
manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor
ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is
verleend.
8.1 Parkeren
Bij het verlenen van een
omgevingsvergunning voor het verbouwen of uitbreiden van een
gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een
bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid,
overeenkomstig de beleidsregels van de 'Beleidsnota parkeernormen
en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011), wordt gerealiseerd. Indien
gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren wijzigen,
gelden de gewijzigde regels.
8.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen
door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in lid 8.1. en één of meer bepalingen van deze
beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor
zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze
beleidsregels tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid
van overwegende aard.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan,
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden
afgeweken van:
de in de
bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer
dan 10% van die maten en afmetingen;
de
bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten
behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate worden
overschreden, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit
daartoe aanleiding geven;
de
bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en
bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil
daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1
m;
de
bestemmingsregels en toestaan dat paden, wegen,
parkeerplaatsen en voorzieningen ten behoeve van het openbaar
vervoer worden aangelegd;
de
bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes,
wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer,
telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van
kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te
stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
de
oppervlakte per gebouwtje niet meer bedraagt dan 30
m²;
de bouwhoogte
niet meer bedraagt dan 4 m;
het bepaalde ten
aanzien van het tijdelijk gebruik van bijbehorende bouwwerken
bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een
bijbehorend bouwwerk wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve
van bewoning, met dien verstande dat:
het bewoning
betreft in het kader van mantelzorg;
de
oppervlakte voor mantelzorg van het bijbehorend bouwwerk
niet meer mag bedragen dan 80 m²;
van het
vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of
vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of
waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en
wethouders schriftelijk mededeling te worden
gedaan;
indien de
noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd
gezag over tot intrekking van de
omgevingsvergunning;
het bepaalde ten
aanzien van de bestemmingsregels bij woningen en
bedrijfswoningen, en toestaan dat een tijdelijke woonunit
wordt geplaatst en gebruikt, met dien verstande
dat:
het bewoning
betreft in het kader van mantelzorg;
de
oppervlakte van de tijdelijke woonunit niet meer mag
bedragen dan 80 m²;
de bouwhoogte
van de tijdelijke woonunit niet meer mag bedragen dan 4
m;
de afstand
van de tijdelijke woonunit tot aangrenzende percelen
dient minimaal 2 m te bedragen;
de maximale
afstand van de tijdelijke woonunit tot de
(bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan
15 m;
van het
vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of
vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of
waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en
wethouders schriftelijk mededeling te worden
gedaan;
indien de
noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd
gezag over tot intrekking van de
omgevingsvergunning.
het bepaalde
in 7.1 onder d en toestaan dat de gronden mogen
worden gebruikt ten behoeve van paardenbakken en/of
tennisbanen.
Bij de toepassing van de
bevoegdheid tot omgevingsvergunningverlening dienen de wettelijke
bepalingen inzake natuurregelgeving, water en archeologie, in
acht te worden genomen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid archeologie
Burgemeester en wethouders zijn op
grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het
plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming,
indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van
bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige
archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt
van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang
niet wordt vergroot:
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag
kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een
omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a.
met maximaal 10%.
Het bepaalde
onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar
bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan,
maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet.
Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder
a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan
voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is
het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in
strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat
plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Veenendaalsestraatweg 6 Elst (ut).