Plan: | Zuidelijke Meentsteeg 5a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.ZMeentsteeg5a-ON01 |
De eigenaar van het perceel aan de Zuidelijke Meentsteeg 5a te Rhenen heeft een kleinschalig, hobbymatig brommermuseum als nevenactiviteit bij het bestaande loonbedrijf. Deze ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Tevens staat bij één van de twee aanwezige bedrijfswoningen een bijgebouw, dat iets groter is dan toegestaan. Gezien de geringe overschrijding en de ligging op het perceel is de bestaande schuur wel ruimtelijk aanvaardbaar. Daarnaast is het museum in lijn met het beleid voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en passend op de locatie. Derhalve wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Zuidelijke Meentsteeg 5a in het buitengebied van Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied (bron openstreetmap.org)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rhenen aan de Zuidelijke Meentsteeg 5a. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. In de omgeving van het plangebied komen naast agrarische gronden ook woningen en (agrarische) bedrijven voor.
Luchtfoto plangebied
In het plangebied is een loonbedrijf gevestigd met daarbij twee bedrijfswoningen. De bedrijfswoningen bevinden zich in het zuidelijk gelegen gebouw. Daarnaast zijn er enkele bijgebouwen bij de bedrijfswoningen aanwezig. De overige gebouwen worden gebruikt ten behoeve van het loonbedrijf. Het plangebied is grotendeels verhard.
In de toekomstige situatie wordt er in de bestaande gebouwen met nummers 4 en 5 op navolgende tekening een kleinschalig, hobbymatig brommermuseum gevestigd. Het wordt een nevenfunctie bij het bestaande loonbedrijf. Het gebouw met nummer 4 heeft een oppervlakte van 208 m². Het gebouw met nummer 5 heeft inclusief deel a en b een oppervlakte van 204 m², waarvan 142 m² ten behoeve van het museum in gebruik wordt genomen en de overige 62 m² ten behoeve van het loonbedrijf in gebruik blijft als berging. In totaal wordt daarmee een oppervlakte van 350 m² ten behoeve van het hobbymatige museum in gebruik genomen. Gezien de kleinschaligheid van het museum is de verkeersaantrekkende werking zeer beperkt. Er wordt op eigen terrein geparkeerd.
Tevens wordt het bijgebouw bij een van de bedrijfswoningen, op de tekening aangeduid met nummer 2, gelegaliseerd. Deze heeft een oppervlakte van 24 m² en is daarmee groter dan toegestaan.
De tekening van de toekomstige situatie met nummering van de gebouwen is tevens opgenomen in bijlage 1 opgenomen.
Toekomstige situatie
Aangezien het gaat om het toevoegen van een nevenfunctie in bestaande bebouwing bij een bestaand bedrijf en het legaliseren van een bijgebouw bij een bedrijfswoning, past de ontwikkeling in het rijksbeleid. Een uitgebreide toelichting daarvan is niet nodig. Het provinciaal beleid en het geldend bestemmingsplan worden in het vervolg wel behandeld.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:
Artikel 2.1
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen voor agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits:
Artikel 3.8
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als landelijk gebied kan toestaan dat percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies (anders dan wonen) een andere stedelijke functie krijgen, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Tevens mogen de bebouwingsmogelijkheden met maximaal 20% uitgebreid worden ten opzichte van het vigerend planologisch regime.
Planspecifiek
Door het hobbymatige museum als nevenactiviteit bij een bestaand bedrijf toe te staan wordt enigszins bijgedragen aan het provinciale belang van een vitale en regionale economie met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden. Hieronder wordt ingegaan op de relevante artikelen uit de PRV.
Artikel 2.1
Het provinciale beleid bevat geen bepalingen voor nevenactiviteiten bij niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied. Wel worden er voorwaarden gesteld aan nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze voorwaarden, als deze worden omgevormd tot voorwaarden voor een niet-agrarisch bedrijf. Ruimtelijk blijft de nevenactiviteit gezien de kleinschaligheid en het hobbymatige karakter namelijk duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit van het bedrijf. De nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, die al landschappelijk is ingepast. Dat omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering is onderbouwd in paragraaf 4.1.
Artikel 3.8
Het initiatief betreft het wijzigen van de functie van twee gebouwen van een loonbedrijf naar een andere stedelijke functie, namelijk een kleinschalig, hobbymatig brommermuseum. Aangezien de functieverandering plaatsvindt binnen bestaande bebouwing en de verkeersaantrekkende werking nauwelijks toeneemt, is er geen sprake van een toename van invloed op de omgeving en blijven cultuurhistorische en landschappelijke waarden behouden. Het te realiseren museum is geen milieugevoelig object, waardoor omliggende agrarische bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. De bebouwingsmogelijkheden voor stedelijke functies anders dan wonen worden niet uitgebreid.
Het initiatief past daarmee in het provinciaal beleid.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, partiële herziening 2012', dat is vastgesteld op 23 april 2013. Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf', waarbinnen een loonbedrijf is toegestaan. Er geldt binnen het bouwvlak een bebouwingspercentage van 25%. Ter plaatse zijn 2 bedrijfswoningen toegestaan bij het bedrijf. Bijgebouwen bij een bedrijfswoning zijn toegestaan tot een oppervlakte van 20 m². Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied rood omlijnd
Een bijgebouw met een oppervlakte van 24 m² bij een bedrijfswoning is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, maar gezien de beperkte overschrijding ruimtelijk aanvaardbaar. Het realiseren van een nevenactiviteit zoals een kleinschalig, hobbymatig brommermuseum in de bestaande bebouwing is evenmin toegestaan. Het geldende bestemmingsplan laat bij agrarische bedrijven via een binnenplanse afwijking onder voorwaarden wel nevenfuncties toe. Aangezien het initiatief ruimtelijk aanvaardbaar is, worden dezelfde criteria gebruikt om de nevenactiviteit toe te staan. De eerste voorwaarde is dat een nevenactiviteit ondergeschikt moet zijn aan de hoofdactiviteit. De tweede voorwaarde is dat de oppervlakte van de bebouwing voor de nevenactiviteit nooit meer mag bedragen dan 40% van de bedrijfsbebouwing tot een oppervlakte van maximaal 350 m².
Aangezien het gaat om een kleinschalig, hobbymatig museum dat als nevenactiviteit bij een volwaardig loonbedrijf wordt gerealiseerd, zal het museum altijd ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit. De oppervlakte van het museum zal 350 m² bedragen. Uitgaande van het bebouwingspercentage van 25% binnen het bouwvlak van 5.959,7 m² betreft de maximale oppervlakte aan bebouwing in het bouwvlak 1.489,92 m². Hiervan mag maximaal 40% (dat is 595,97 m²) gebruikt worden voor de nevenactiviteit. Aangezien de bebouwing voor de nevenactiviteit een oppervlakte van 350 m² zal hebben, wordt aan de voorwaarde voldaan.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). De ontwikkeling betreft slechts het toestaan van een nevenfunctie in bestaande gebouwen, waarmee geen nieuwe milieugevoelige objecten worden gerealiseerd. De extra verkeersaantrekkende werking zal gezien de kleinschaligheid en het hobbymatige karakter zeer beperkt zijn. Voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling op het gebied van milieu is het van belang om te onderbouwen dat de nieuwe functie geen belemmering vormt voor de omliggende percelen op basis van milieuzonering. Daarnaast is het aspect externe veiligheid van belang, omdat het plangebied in het invloedsgebied van de Cuneraweg ligt. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bouw- of sloopwerkzaamheden kan het onderbouwen van de overige haalbaarheidsaspecten zoals water, ecologie en archeologie ook achterwege gelaten worden.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het hobbymatige museum is geen milieugevoelig object, waardoor omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering door de ontwikkeling. Het hobbymatige museum heeft wel een gering milieubelastend effect. De VNG geeft voor een museum een maximale richtafstand van 10 meter op basis van het aspect geluid. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies (woningen) liggen op circa 30 meter van de bedrijfsbestemming. Het museum zal binnen deze bedrijfsbestemming op nog grotere afstand zijn gelegen. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan. Er is geen sprake van aantasting van een woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (> 1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op circa 250 meter afstand van de Cuneraweg (N233), waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze weg.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Het advies van de veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 2. Dit advies is in navolgende verantwoording van het groepsrisico verwerkt.
Bestrijdbaarheid
Als gevolg van het vervoer van propaan en andere zeer brandbare gassen bestaat het invloedsgebied uit 355 meter vanaf de as van het tracé van de N233. Bij een incident met deze stoffen in het worstcasescenario kan het gehele plangebied effecten van een explosie ondervinden. Voor de bestrijding daarvan ligt er op dit moment een toereikende openbare bluswatervoorziening en is het weggedeelte (vanuit meerdere richtingen) goed te bereiken. Er zijn geen aanvullende voorzieningen nodig.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Het plangebied ligt op een zodanige afstand dat de aanwezigen in het plangebied zouden kunnen schuilen in de woning(en) of, bij voorkeur, bij voldoende tijd van de risicobron af te kunnen vluchten. De Zuidelijke Meentsteeg biedt de mogelijkheid om in tegengestelde richting van de
risicobron te vluchten. Bij de optie ‘schuilen’ is het van belang dat er steenachtige materialen zijn verwerkt in de gevel(s) van de panden welke naar de risicobron toe is/zijn gericht. Het spoortalud zal ook voor enige bescherming zorgen.
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft externe veiligheid.
Inspraak
Dit plan met een beperkte reikwijdte is niet voor inspraak ter visie gelegd. De directe buren zijn op de hoogte van dit plan.
Overleg
Onderhavig initiatief is in het kader van het wettelijk overleg voorgelegd aan de Provincie Utrecht, het Waterschap Vallei en Veluwe, de Gasunie, de Veiligheidsregio Utrecht en Vitens. De Veiligheidsregio Utrecht heeft een advies gegeven (zie bijlage 2), dat is verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing. De Provincie Utrecht, het Waterschap Vallei en Veluwe en de Gasunie zijn akkoord met het plan. Vitens heeft geen vooroverlegreactie ingediend.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.