Plan: | NOORDELIJKE MEENTSTEEG 6 RHENEN |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.WPNRDLMEENTSTEEG6-va01 |
Het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 heeft een agrarische bestemming; voor het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied Partiële herziening 2012. Voor de overige gronden geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010. De eigenaar heeft inmiddels de agrarische activiteiten stopgezet, en heeft in de bijgebouwen een niet-agrarisch bedrijf opgericht. Na controle door de gemeente is geconstateerd dat het huidige gebruik van het perceel niet strookt met het geldende bestemmingsplan.
Initiatiefnemer wil de bestemming op zijn perceel veranderen van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' zodat het huidige gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de gronden die zijn bestemd als Agrarisch onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf'.
In deze toelichting worden de uitgangspunten en gevolgen van de gewenste bestemmingsplanwijziging beschreven.
Afb. 1: Luchtfoto Buitengebied Rhenen
Na dit inleidende hoofdstuk komen de volgende aspecten nog aan bod:
In de afbeeldingen is de locatie en/of het betreffende perceel met een rode lijn/omkadering aangegeven
Het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 ligt in het buitengebied van de gemeente Rhenen, ca. 2,5km ten noorden van de kern Rhenen. Het ligt ca. 400m. ten oosten van de Provinciale weg N233 tussen Veenendaal en Rhenen, en ca. 65m oostelijk van de spoorlijn Rhenen-Utrecht. De omgeving is een agrarisch landschap met landerijen, boerderijen en woonpercelen met diverse laanbeplantingen en bosschages.
Het plangebied wordt begrenst door de Noordelijke Meentsteeg aan de noordzijde, de doodlopende weg Meentwallen aan de oostzijde, een weiland aan de zuidzijde en een woonperceel met kwekerij aan de westzijde.
De Noordelijke Meentsteeg is een gebiedsontsluitende weg waar maximaal 60km/h gereden mag worden.
Afb. 2: Situatie Noordelijke Meentsteeg 6
Het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 ligt in het buitengebied van Rhenen waarvoor op 2011-11-10 het bestemmingsplan "Rhenen Buitengebied" is vastgesteld; voor het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied Partiële herziening 2012. Voor de overige gronden geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010. In de bestemmingsplannen heeft het perceel de volgende bestemmingen meegekregen:
Afb 3: Afbeelding vigerend Bestemmingsplan Rhenen Buitengebied
Het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 ligt in het agrarisch buitengebied van de gemeente Rhenen. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijf waarop de laatste jaren de agrarische tak is verdwenen en de aanwezige bebouwing en gronden in gebruik zijn genomen voor opslag, en een tractorwerkplaats, motorrevisie en het maken van (agrarische) onderdelen.
Het perceel is gelegen op de hoek van de wegen Noordelijke Meensteeg en Meentwallen, welke deels zijn omzoomd door eiken- en berkenbomen. Op de zuid- en westelijke erfgrens van de kavel staat een coniferenhaag.
Afb. 4: Plangebied Noordelijke Meentsteeg 6
Het perceel bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Rhenen. Het buitengebied is een afwisseling van woningen, agrarische en niet-agrarische bedrijven in een open weidelandschap. De bebouwing bestaat meest uit 1 laag met een kap. De kaprichting is een afwisseling van loodrecht op en evenwijdig met de weg.
De verkeersstructuur wordt gevormd door smalle wegen welke het achterliggende gebied ontsluiten naar de provinciale weg N233 (Cuneraweg). Het achterliggend gebied is onderdeel van het landschap Binnenveld in het Deelgebied Gelderse Vallei, en is voornamelijk toegankelijk voor langzaam- en bestemmingsverkeer.
De groenstructuur wordt gevormd door bomen langs de wegen, op bebouwde percelen en her en der verspreide bospercelen. Het overgrote deel van het gebied bestaat uit landbouwgrond in rechthoekige kavels, zonder groenomranding.
De planontwikkeling voorziet in het slopen van diverse bijgebouwen, en legaliseren van het aanwezige bedrijf in een deel van de bestaande bijgebouwen. Deze ontwikkelingen vinden plaats binnen de huidige perceelsgrenzen en groenstructuren. De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor de bovengenoemde ruimtelijke structuren.
Het perceel maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Rhenen.
De functionele structuur nabij het perceel is een afwisseling van agrarische bestemmingen (onbebouwde gronden en agrarische bedrijven), woningen (burgers) en bedrijven (productie, diensten, recreatie).
De wegenstructuur is lokaal gericht.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
De Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in Nationale belangen.
In onderstaande lijst zijn deze belangen benoemd:
Bij dit laatste belang gaat het onder meer om het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen, dat nodig is om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen.
Deze nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
(bron: www.rijksoverheid.nl)
Relatie met het plangebied
Door de ligging van de gemeente Rhenen, en daarbij de ligging en de activiteiten van het beoogde plangebied (saneren voormalig agrarisch bedrijf, legaliseren van een landbouwgebonden bedrijf) zijn geen nationale belangen in het geding. Wel is Nationaal belang 13 (zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming) van toepassing.
Het Barro is 30 december 2011 vastgesteld, en voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het Barro bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Over diverse projecten zijn regels opgenomen in het Barro, o.a. Project Mainportontwikkeling Rotterdam en Waddenzee en waddengebied en diverse andere onderwerpen.
Relatie met het plangebied
Met betrekking tot het plangebied kan worden opgemerkt dat hiervoor geen regels in het Barro zijn opgenomen, waardoor er voor het plangebied geen beperkingen zijn vanuit het Barro.
De provincie heeft een Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, waarin het provinciaal beleid voor de periode tot 2028 is beschreven. De PRS is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten, en is middels een 1e partiële herziening (10-03-2014) en een 2e partiële herziening (03-11-2014) uitgebreid en aangevuld.
De provincie wil de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
Vanuit waar we staan leiden deze pijlers tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
De provincie heeft een aantrekkelijk landelijk gebied. Deze kwaliteit moeten worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Relatie met het plangebied
Op het perceel wordt een voormalig agrarisch bedrijf gesaneerd en wordt ruimte gemaakt voor een landbouwgebonden bedrijf. Het legaliseren van het bedrijf in het buitengebied houdt mede het agrarisch gebied levendig, draagt bij aan de lokale economie (vitale dorpen), en door een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf blijft het agrarisch landschap aantrekkelijk als recreatieruimte.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is samen met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten.
In de verordening staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden en het zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De regels van de verordening richten zich primair tot gemeenteraden, verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. Dit betekent dat bijvoorbeeld vigerende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen.
De verordening bevat géén zogenaamde burgerbindende bepalingen. De normen uit de artikelen moeten eerst "vertaald" worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Pas dan worden burgers daardoor gebonden.
Relatie met het plangebied
In de PRV zijn de regels vastgelegd waarmee de provinciale belangen (vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie) in nieuwe bestemmingsplannen verwerkt kunnen worden. Het voor dit gebied geldende provinciaal belang is: 'Landelijk gebied met kwaliteit'. In Hoofdstuk 4 'Pijler ontwikkeling landelijk gebied' worden de mogelijkheden voor het landelijk gebied behandeld.
In artikel 4.7, lid 2 staan de voorwaarden waaraan een Algehele agrarische bedrijfsbeëindiging mogelijk is, en een verandering waarbij overige bedrijfsgebouwen een andere bedrijfsmatige functie krijgen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De onderhavige bestemmingsplanwijziging welke een beëindiging van het voormalige agrarische bedrijf inhoud, en het veranderen van de functie naar Bedrijf, tast de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving niet aan en is niet in strijd met het beleid uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en met de regels gesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het perceel ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Rhenen. Bij de partiele wijziging Buitengebied Partiële herziening 2012 heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch' gekregen.
De eigenaar heeft op het perceel de agrarische activiteiten afgesloten, en heeft nu een werkplaats voor het maken van specialistische onderdelen van (landbouw)machines welke niet meer leverbaar zijn. Deze activiteit valt niet binnen de bestemming Agrarisch.
De gemeente heeft geen beleidsplan of structuurvisie voor het buitengebied vastgesteld.
Het bestemmingsplan biedt de wijzigingsbevoegdheid aan Burgemeester en wethouders om op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Indien voldaan wordt aan alle bovenstaande criteria kan het college van Burgemeester en Wethouders een bestemmingsplan wijzigen van Agrarisch naar Bedrijf.
Relatie met het plangebied
De gemeente ziet mogelijkheden om het illegale bedrijf te legaliseren en het perceel in het bestemmingsplan te wijzigen tot Bedrijf als aan alle bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. De genoemde voorwaarden worden in de volgende hoofdstukken in deze toelichting behandeld.
Het plangebied ligt in het gebied Het Binnenveld, waarvoor in 2010 een Beeldkwaliteitsplan is opgesteld. Het Binnenveld heeft landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten die gekoesterd moeten worden. Het Binnenveld herbergt op een relatief kleine oppervlakte een grote diversiteit aan landschapstypen. Kenmerkend is de open ruimte, de Grift in het midden, de hoge randen van de stuwwallen en de differentiatie in zes herkenbare cultuurhistorische landschappen.
Dit beeldkwaliteitsplan (bkp) richt zich op de ruimtelijke kwaliteit van alle nieuwe bebouwing én landschappelijke inpassing als handvat naast of aanvullend op de Welstandsnota. Het bkp is dus vooral bedoeld als begeleiding van bouwaanvragen op de erven in het Binnenveld. Het moet leiden tot een betere landschappelijke inpassing van ontwikkelingen op de verschillende bebouwde erven in het Binnenveld. Daarbij kan met name gedacht worden aan vergroting van agrarische bedrijven en functieverandering van vrijkomende voormalig agrarische gebouwen
De zes herkenbare cultuurhistorische landschappen zijn vertaald naar landschappelijke deelgebieden.
Relatie met het plangebied
Het plangebied ligt in het landschappelijk deelgebied Het broekontginningslandschap "De Meent". De karakteristieken voor dit gebied zijn:
Voor de inrichting van een erf bij een functieverandering zijn ontwerprichtlijnen opgesteld:
1. Beslotenheid van het erf
Beslotenheid van het erf versterken. De openheid van het landschap wordt verstoort door de verspreide ligging van de erven.
2. Erfbeplanting
Bij functieverandering dient een gedeelte van het voormalig agrarisch erf/bouwperceel ingeplant te worden met opgaand groen voor de realisatie van een stevige groene achtergrond. De beplantingen dienen tevens als schakel tussen het zeer open landschap van het veenontginningenlandschap rondom De Grift en het boslandschap van de Utrechtse Heuvelrug.
3. Beplantingssoorten
Beplantingen voor de bedrijfskavel, bijvoorbeeld:
Eik, Ruwe berk, Meidoorn, Zwarte els, Boswilg.
Beplantingen voor de woonzone, bijvoorbeeld:
Kastanje(monumentale bomen), Eik (eikengaard), Fruitbomen.
In het erfinrichtings- en beplantingsplan van Hager-Huigens BV (bijlage 3) is rekening gehouden met bovenstaande ontwerprichtlijnen. Het plan voldoet hiermee aan het Beeldkwaliteitsplan Binnenveld.
Op het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 is nu een agrarisch bedrijf bestemd. De agrarische activiteiten zijn reeds jaren geleden stopgezet, en de huidige bebouwing en gronden zijn nu in gebruik als opslag, tractorwerkplaats, motorrevisie en specialistische ambachtswerkzaamheden t.b.v. agrarische machines.
De initiatiefnemer wil de bestemming van het perceel veranderen van Agrarisch naar Bedrijf.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor een functieverandering van de bestemming van Agrarisch naar Bedrijf, mits wordt voldaan aan de in punt 3.3 omschreven voorwaarden. Deze punten worden in de volgende hoofdstukken en paragrafen behandeld.
De betreffende punten worden cursief en dikgedrukt aangehaald.
Afb. 5: Plangebied aan de Noordelijke Meentsteeg 6
Het plan voorziet in een bedrijf met bedrijfswoning. Het maximale oppervlakte aan
bedrijfsgebouwen bedraagt 327m². Het bedrijf omvat een ambachtelijk kleinmetaalbedrijf waarvoor een milieucategorie 3.1 wordt aangehouden. Voor deze milieucategorie is een productieoppervlakte van minder dan 200m² vereist.
De omschrijving van 'productieoppervlakte' luidt:
"Uit de Nota van toelichting van het voormalige Inrichtingen- en vergunningenbesluit blijkt dat onder de term 'oppervlak' of 'productie-oppervlak' wordt verstaan: de oppervlakte die wordt ingenomen door de ruimte, waarin de in de categorie-omschrijving opgenomen activiteiten, respectievelijk productieactiviteiten plaatsvinden.
Inpandige productie
Indien de oppervlakte betrekking heeft op activiteiten binnen een gebouw, wordt hiertoe de gehele ruimte waarin de desbetreffende activiteiten plaatsvinden, gerekend. Ruimten die permanent zijn afgescheiden van deze ruimte (bijvoorbeeld kantines, kantoren, magazijnen) vallen hier niet onder."
Afb. 6: Voorstel indeling bedrijfsbebouwing Noordelijke Meentsteeg 6
In bovenstaande indelingstekening van de bedrijfsgebouwen is de gewenste indeling van het bedrijf aangegeven. De productieoppervlakte is minder dan 200m², en magazijn, kantoor en berging zijn fysiek gescheiden van het productiegedeelte.
De bestemmingsplanwijziging is gericht op de functieverandering van Agrarisch naar Bedrijf. Deze wijziging is mogelijk mits wordt voldaan aan de in punt 3.3 genoemde voorwaarden. Voor wat betreft de Ruimtelijke inpassing zijn de volgende punten hierbij van belang:
1. het betreft een bedrijf zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 5 'Omschakeling naar bedrijf';
In bijlage 5 'Omschakeling naar Bedrijf' van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Rhenen staan de bedrijfsvormen omschreven welke toegestaan worden in het buitengebied. Dit zijn:
Het bedrijf van de initiatiefnemer is een specialistisch bedrijf, en valt niet direct onder een van bovengenoemde categorieën. In bijlage 1 is een omschrijving van het bedrijf toegevoegd. De gemeente ziet mogelijkheden het bedrijf te scharen onder de categorie 'dan wel bedrijven, die in ruimtelijke opzicht daarmee gelijk kunnen worden gesteld'.
2. aangetoond moet zijn dat het agrarisch bedrijf duurzaam is beëindigd;
Het voormalig agrarisch bedrijf wordt met deze bestemmingsplanwijziging officieel opgeheven. Eventuele nog op het perceel liggende milieuvergunningen voor agrarische activiteiten zullen met de vaststelling van dit wijzigingsbestemmingsplan worden ingetrokken.
3. de functiewijziging plaats vindt binnen het bouwvlak;
Het voormalig agrarisch bouwvlak wordt aangepast: het bestemmingsvlak wordt deels omgezet naar Bedrijf, het overige deel krijgt de bestemming Agrarisch, onbebouwd. De huidige bebouwing wordt deels gesloopt, en de bedrijfsactiviteiten zullen in de te handhaven bebouwing plaatsvinden. In het bestemmingsplan zal voor het perceel een maximum aan bebouwingsoppervlakte voor de Bedrijfsbestemming opgenomen worden.
4. ten minste 50% van de bestaande bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning en daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dient te worden gesloopt waarbij de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de functiewijziging ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' niet meer dan 1000 m² mag bedragen en voor de overige gronden niet meer dan 750 m²;
In bijlage 2 zijn de bestaande en nieuwe situatie van het perceel weergegeven. Zoals aangegeven op de tekening 15-226, blad S-1 wordt van de huidige bijgebouwen 331m² gesloopt; 327m² blijft gehandhaafd. Hiermee wordt voldaan aan de eis van minimaal 50% slopen, en er blijft minder dan 750m² aan bebouwing staan.
8. de functiewijziging geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de
betreffende bebouwing inhoudt;
Op het perceel staan diverse voormalige agrarische gebouwen. Ruim de helft van deze bebouwing wordt gesloopt. De bedrijfsactiviteiten zullen plaatsvinden in de overige te handhaven bebouwing. Deze zullen qua verschijningsvorm niet wezenlijk veranderen. In het bestemmingsplan zullen de voor de bestemming Bedrijf vastgestelde bouwregels van het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2010 aangehouden worden.
9. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van
de omgeving;
Voor het plangebied is door het bureau Hager-Huigens een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie bijlage 3.
Het perceel krijgt een eenvoudige erfinrichting, en wordt omzoomd door een houtsingel met streekeigen beplanting: meidoorn, krent, hazelaar, veldesdoorn en zomereik, ter vervanging van de huidige coniferenhaag. Langs de inrit zal een bomenrij geplant worden, evenals langs de noordoostelijke erfgrens langs de weg Meentwallen. Dit zullen streekeigen bomen zijn zoals eik, berk, wilg of meidoorn. Het plan wordt hiermee landschappelijk ingepast in de omgeving.
11. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar
voor de grondgebonden functie landbouw;
Het perceel heeft nu de bestemming Agrarisch, met een Agrarisch bouwblok waar de bebouwing in is gesitueerd. In de nieuwe bestemming zal het agrarisch bouwblok worden gewijzigd naar de 'paarse' bestemming Bedrijf. De bijbehorende omliggende gronden blijven de bestemming Agrarisch (onbebouwd) behouden.
De nog niet genoemde voorwaarden om tot een bestemmingsplanwijziging te komen (5, 6, 7, 10, 12 en 13) worden in de volgende paragrafen behandeld.
In deze paragraaf worden de verkeerskundige aspecten behandeld, en daarmee de volgende voorwaarden voor een bestemmingsplanwijziging:
6. de functiewijziging mag geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
De Noordelijke Meensteeg is een smalle weg in het buitengebied van Rhenen. Het is een van de wegen welke het voor doorgaand verkeer afgesloten gebied 'Binnenveld' ontsluit. De maximum snelheid bedraagt 60km/u.
Het bedrijf maakt specialistische onderdelen voor landbouwmachinewerktuigen. Deze onderdelen zijn van staal. Klanten melden zich meest via telefoon of e-mail. Het te vervangen onderdeel wordt besproken, gebracht door de klant, of bij de klant opgehaald. Voor het maken van de onderdelen zal er materiaal geleverd worden via vrachtwagens. Dit zal enkele keren per maand gebeuren.
Klanten voor het bedrijf komen meest met personenauto, caddy of bestelbus. De meeste klanten zullen vanaf de N233 naar het bedrijf komen. Dit zullen er ca. 1 of 2 per werkdag zijn.
Volgens de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van CROW, hoofdstuk 3.3 hebben verschillende soorten bedrijven, winkels en woningen gevolgen voor de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Het te legaliseren bedrijf is een werkplaats (volgens de kencijfers 'arbeidsintensief/bezoekersextensief'). Echter door het kleinschalige karakter van het bedrijf (2-3 arbeidsplekken), en het specialistische werk wat wordt geleverd is de categorie 'bedrijfsextensief/bezoekersextensief' ook gerechtvaardigd. In niet stedelijk/buitengebied geeft deze categorie als verkeersgeneratie 5,7 voertuigbewegingen per etmaal/100m² BVO. De bedrijfsoppervlakte is ca. 327m²: de verkeersintensiteit zal 18,6 voertuigbewegingen per etmaal bedragen.
De verkeersintensiteit zal door de bestemmingswijziging naar Bedrijf niet noemenswaardig verhoogd worden.
De toegang tot het perceel ligt aan de Noordelijke Meentsteeg. Er is een brede inrit waardoor klanten en vrachtwagens zonder moeite het terrein kunnen bereiken. Op het terrein zijn voldoende draai- en keermogelijkheden om weer vooruit het terrein te kunnen verlaten. Hierdoor worden stilstaande en/of achteruitrijdende voertuigen op de weg voorkomen.
7. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te
verwachten parkeerbehoefte;
Binnen het bestemmingsvlak Bedrijf zal er voldoende ruimte aanwezig zijn om klanten en vrachtbezorgers op het terrein te laten parkeren.
Volgens de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van CROW, hoofdstuk 3.3 'bedrijfsextensief/bezoekersextensief' in niet stedelijk/buitengebied geeft als parkeernorm 1,2pp/100m² BVO. De bedrijfsoppervlakte wordt 327m²: de parkeereis zal 3,9 parkeerplaatsen bedragen.
Afb. 7: Kavel aan de Noordelijke Meentsteeg 6, met 4 parkeerplaatsen
Conclusie: Verkeerstechnisch zijn er geen bezwaren tegen de bestemmingsplanwijziging naar Bedrijf.
In dit hoofdstuk komen de planologische en milieuaspecten aan de orde welke voor dit plan van belang zijn. Deze aspecten zijn bekeken voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bestaande bedrijf aan de Noordelijke Meentsteeg 6 (plangebied).
13. er dient voldaan te worden aan de wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid.
Binnen het plangebied wordt de bestemde agrarische activiteiten stopgezet en wordt de mogelijkheid gecreëerd om een bedrijf voor producent van specialistisch (metaal)producten voor de agrarische-/landbouwtechnische sector. Hiervoor wordt 332 m² bebouwing gesloopt en wordt 327m² aan bestaande bebouwing gebruikt voor de huisvesting van het bedrijf.
Om te kunnen beoordelen of de ontwikkeling van het plan mogelijk, wenselijk en uitvoerbaar is zijn de volgende milieuaspecten beoordeeld: Geluid, Bodem, Milieuzonering, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Water en Flora-Fauna.
Onderstaand zijn de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken verwerkt.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing bij geluidgevoelige objecten (een woning) als deze gerealiseerd worden binnen de geluidzone van een weg. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezôneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen.
In de Wet geluidhinder staan verder regels voor industrielawaai, bijvoorbeeld hoeveel geluid bedrijven op een industrieterrein mogen maken. Voor bedrijven welke op andere plekken staan (buitengebied) zijn in het Activiteitenbesluit regels over geluid.
De Noordelijke Meentsteeg is een smalle asfaltweg met een maximumsnelheid van 60km/h in het buitengebied van de gemeente Rhenen. De weg functioneert als ontsluiting van het achtergelegen, alleen voor lokaal bestemmingsverkeer bestemd gebied Het Binnenveld.
Het plan omvat het veranderen van de bestemming van het perceel van agrarisch naar bedrijf; er wordt geen extra woning gerealiseerd, de bestaande agrarische bedrijfswoning wordt nu een bedrijfswoning voor het te bestemmen bedrijf.
De geluidsbelasting zal niet veranderen door het veranderen van de bestemming.
Onderzoek naar dit aspect wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Geluidhinder veroorzaakt uit het aanwezige bedrijf.
De Vereniging van Nederlandse Gemeente doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk (rustig buitengebied) kent de VNG-handreiking ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting, dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.
Melding Activiteitenbesluit
De VNG-publicatie is een handreiking. De standaard richtafstanden die hierin staan zijn gesteld voor een bepaald type bedrijfsactiviteiten en omvang. Voor het uitoefenen van een bedrijf op een perceel zal een melding Activiteitenbesluit of Omgevingsvergunning Milieu moeten worden ingediend bij het bevoegd gezag. In de Melding Activiteitenbesluit/Omgevingsvergunning Milieu zijn specifieke regels voor een specifiek bedrijf opgenomen. Hier horen ook werkelijke hinderafstanden bij.
In het kader van bovengenoemde melding/Omgevingsvergunning kunnen er milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige bestemmingen (zoals woningen). Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van geur, geluid en veiligheid. Voor de Melding/Omgevingsvergunning zijn inrichtingen gehouden aan voorschriften in de milieuvergunning of in een Algemene maatregel van Bestuur (AMvB).
Een bedrijf kan op grond van zijn melding/Omgevingsvergunning en de hiermee impliciet toegekende milieuzone ruimtelijke rechten claimen. Een vergunning kent immers niet alleen plichten toe maar ook rechten.
Bovenstaande geldt op een vergelijkbare wijze voor inrichtingen waarop een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van toepassing is.
Relatie met het plangebied
In het plangebied wordt een bestemd agrarisch bedrijf omgezet naar een ambachtelijk (metaal)bedrijf met een bebouwingsoppervlakte van 327m². De bijbehorende milieucategorie is 3.1: overig metaalverwerkend bedrijf, in een gebouw, productieoppervlakte (p.o.) <200m² (zie omschrijving productieoppervlakte paragraaf 4.1). De bijbehorende geluidsnorm bedraagt 50m¹ in een rustige woonomgeving, en 30m¹ in een gemengd gebied, zie tabel 'richtafstanden per milieucategorie'.
De omgeving van het plangebied ligt in het buitengebied van Rhenen; het buitengebied is een kenmerk voor een 'rustige woonomgeving'. Echter heeft het perceel ook diverse (agrarische) bedrijven, woningen en een spoorlijn in de omgeving waardoor een 'gemengd gebied' aangehouden zou kunnen worden. We gaan in onze onderzoeken uit van een 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot rustige woonomgeving | Richtafstand tot gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 1: 'Richtafstanden per milieucategorie'
In de nabijheid van het toekomstig bedrijf staan ten noordoosten en zuidoosten van het plangebied 2 agrarische bedrijven: Noordelijke Meentsteeg 10 en Meentwallen 1 (afstand >50m¹), en ten westen een burgerwoning, Noordelijke Meentsteeg 4. De afstand tussen de grens van de inrichting (bestemmingsvlak) en de achtergevel van de karakteristiek bestemde woning bedraagt ca. 45,3m¹. Dit is meer dan de richtlijn voor geluid van 30 m¹ in 'gemengd gebied'.
Het aspect Geluid uit de bedrijfsvoering vormt geen bezwaar voor het wijzigingsplan.
5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
Het realiseren van het bedrijf mag geen belemmering vormen voor bestaande bedrijven, en de veiligheid van bewoners mag geen verhoogd risico opleveren voor slachtoffers als gevolg van gevaarlijke situaties.
VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'
De Vereniging van Nederlandse Gemeente doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat (nieuwe) woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen.
De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een gemengd gebied zijn weergegeven in de tabel 'Richtafstanden per milieucategorie'.
Het bedrijf valt in de milieucategorie 3.1, en ligt in een 'gemengd gebied'. De aan te houden richtafstand bedraagt minimaal 30m¹. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en de woning Noordelijke Meentsteeg 4 bedraagt 45,3m¹.
De overige bedrijven (Noordelijke Meentsteeg 10 en Meentwallen 1) liggen op nog grotere afstand van het plangebied (zie afbeelding op blad 22).
De gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen worden niet beperkt.
10. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
De naastgelegen agrarische bedrijven zijn een koeienbedrijf (milieucat. 3.1) en een intensieve kwekerij (milieucat. 2). De hindercirkels voor deze bedrijven bedragen respectievelijk 30m¹ en 10m¹. In figuur 'Milieuzonering Noordelijke Meentsteeg 6' zijn met blauwe pijlen de afstanden vanaf de naastgelegen agrarische bedrijven tot aan de bedrijfswoning Noordelijke Meentsteeg 6 aangegeven. Het nieuwe bedrijf ligt ruim buiten de hindercirkels van deze bedrijven.
Afb. 8: Milieuzonering Noordelijke Meentsteeg 6
Het punt van verhoogd risico voor bewoners blijft onveranderd; de bestaande agrarische bedrijfswoning wordt in de nieuwe situatie een bedrijfswoning voor het te bestemmen bedrijf. Er wordt geen extra wooneenheid gecreëerd in het plangebied.
De bestaande situatie veranderd niet door de bestemmingsplanwijziging.
Het te vestigen bedrijf op de Noordelijke Meentsteeg 6 is een kleine metaalbewerkingsbedrijf (inpandig, p.o<200m²). Volgens de VNG Staat van Bedrijven valt een dergelijk bedrijf onder de milieucategorie 3.1. De aan te houden richtafstand is voor deze categorie bedraagt voor stof 30m¹, voor geur 10m¹ en voor geluid 30m¹. In figuur 'Milieuzonering Noordelijke Meentsteeg 6' is de afstand vanaf de inrichting van de Noordelijke Meentsteeg 6 tot aan de burgerwoning op Noordelijke Meentsteeg 4 aangegeven. Deze afstand bedraagt 45,3m¹, en is dus meer dan de gestelde norm voor geur (10m¹), stof (30m¹) en geluid (30m¹).
De beoogde ontwikkeling past in de omgeving. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering bestaat dan ook geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
De woning Noordelijke Meentsteeg 4 staat direct langs het spoortraject Utrecht-Rhenen, en daarmee binnen de geluidscontour van deze verkeersader. Het nieuwe bedrijf op het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 produceert geluid, en ligt aan de geluidsluwe zijde van de woning op nr. 6. Hoewel de omgeving een 'gemengd gebied' is betreffende de milieuzonering is een akoestisch onderzoek naar de daadwerkelijke geluidsproductie, en daarmee de geluidsbelasting op de gevels van de woning op nr. 4 gewenst. In het bestemmingsplan zal een voorwaardelijke verplichting opgenomen worden dat bij het indienen van een Melding Activiteitenbesluit voor het bedrijf Noordelijke Meentsteeg 6 een akoestisch onderzoek naar de geluidsproductie en geluidsbelasting moet worden bijgevoegd.
RISICO'S DOOR INRICHTINGEN
Hierbij wordt gekeken naar risicovolle bedrijven of inrichtingen die zich in de omgeving van het plangebied bevinden. Hierbij valt te denken aan bedrijven die onder het Besluit risico's zware ongevallen vallen (Brzo), LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoel-/vriesinstallaties, en/of spoorwegemplacementen.
Op de Risicokaart Nederland zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen inrichtingen aanwezig welke risico's brengen op de locatie.
Afb. 9: Uitsnede Risicokaart Nederland
RISICO'S DOOR BUISLEIDINGEN
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen).
In de nabijheid van het perceel liggen geen buisleidingen. Buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
RISICO'S DOOR VERVOER OVER WEG, WATER OF SPOOR
In de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (s996) is de samenhang vastgelegd tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart, spoor en buisleidingen en de ruimtelijke ordening langs deze routes.
In de buurt van of binnen het plangebied bevinden zich geen relevante routes van gevaarlijke stoffen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water of spoor vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
De algemene conclusie is dat er voor wat betreft de externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6.
Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit
past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van verkennend onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.
De ontwikkeling op het plangebied betreft het slopen van bestaande voormalig agrarische bebouwing, en het vestigen van een ambachtelijk metaalbewerkingsbedrijf in de bestaande te handhaven bedrijfsbebouwing.
Er vind geen nieuwbouw plaats ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging. Hierdoor is er geen bodemonderzoek vereist voor het kunnen realiseren van dit plan.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Bij het indienen van een melding Activiteitenbesluit zal een bodemonderzoek toegevoegd worden waarbij de zogenoemde 'nul-situatie' van de bodem wordt vastgesteld, zodat mogelijke verontreinigingen in de toekomst bepaald kunnen worden ten opzichte van de nul-situatie.
Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden, tenzij het project is gelegen in een aangewezen gebied of behoort tot een bepaalde broncategorie.
Voor het plangebied geldt dat er geen nieuwe woningen wordt gerealiseerd. Het aantal extra verkeersbewegingen liggen met ca. 9 mvt-bewegingen per dag ruim onder de norm van 1200 mvt-bewegingen/dag. Met andere woorden, het plan draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate. Daarom is een onderzoek naar de luchtkwaliteit en/of toetsing aan de grenswaarden in dit verband niet nodig.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het ook van belang om af te wegen of het aanvaardbaar is om het (bouw)plan op de gewenste plek te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling en de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging een rol. Wat dat laatste betreft is het Besluit Gevoelige bestemmingen van belang. Echter ligt het plan niet binnen een onderzoekszone en voorziet het ook niet in het mogelijk maken van een gevoelige bestemming zoals bedoeld in het besluit. In dat verband is het evenmin nodig om een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling vormt.
Algemeen
De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. De gemeente vraagt de watertoets dan namens de particulier of ondernemer aan bij de 'waterbeheerder'. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water.
Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus 2015-2019
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. De riolering in Rhenen is voornamelijk gemengde riolering, waarbij afvalwater en regenwater door hetzelfde buizenstelsel worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Sinds 1975 is gescheiden riolering aangelegd, waarbij afvalwater en regenwater apart worden gehouden. In het buitengebied ligt drukriolering waarbij afvalwater met pompjes wordt afgevoerd.
Met het uitvoeren van de watertaken voor afval- regen- en grondwater streeft Gemeente Rhenen naar:
Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Dit is voordelig voor het milieu, voor het voorkomen van wateroverlast en voor de rioolwaterzuivering van het waterschap.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Relatie met het plangebied
De onderzoekslocatie (opp. ca. 1475m²) ligt aan de Noordelijke Meentsteeg 6, ca. 2,5km ten noorden van de kern Rhenen. Het perceel, waar de onderzoekslocatie deel van uitmaakt, is kadastraal bekend gemeente Rhenen, sectie K, nummer 475. Volgens het Actueel Hoogte Bestand van Nederland (www.ahn.nl), bevindt het maaiveld zich op een gemiddelde hoogte van circa 8,2m¹+NAP.
De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt tussen de 120 tot 160 cm onder maaiveld. De ontwateringsdiepte is vrij diep. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
Voor het plangebied is onderzocht wat de effecten zijn op de waterhuishouding. Met name de toename van eventuele verharding is daarbij van belang.
Op het perceel wordt het verhard oppervlakte verminderd: het bebouwd oppervlakte neemt met ca. 332m² af. De vrijkomende oppervlakte op het perceel zal niet of semi-verhard worden, waardoor infiltratie van het hemelwater in de bodem meer mogelijkheid heeft.
Voor het plan is een Watertoets aangevraagd bij het Waterschap Vallei&Veluwe.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
De bestaande hemelwaterafvoer is reeds afgekoppeld van de aanwezige drukriolering, en wordt nu afgevoerd naar de sloot gelegen langs de oostzijde van de Meentwallen waar het kan infiltreren in de bodem.
14. wijziging niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
Het nieuwe bestemmingsplan mag geen nadelige gevolgen hebben voor de eventueel aanwezige beschermde flora en fauna op het perceel. Op het perceel is een (voormalig) agrarisch bedrijf bestemd. De bijbehorende gronden zijn ook als zodanig in gebruik. Het bestemmingsvlak wordt veranderd naar Bedrijf. De buiten het bouwvlak gelegen gronden op het perceel hebben en behouden de bestemming Agrarisch (onbebouwd).
Natura 2000
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft tot doel bijzondere natuurgebieden in Nederland te beschermen en in stand te houden. De wet omvat onder andere de richtlijnen van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn ten aanzien van gebiedsbescherming. Doordat de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn beide zijn opgenomen in de Natura 2000-wetgeving, zijn de termen "Habitatrichtlijngebied" en "Vogelrichtlijngebied" komen te vervallen. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Europese Unie. Handelingen die een negatieve invloed hebben op gebieden die binnen dit netwerk vallen, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door het Ministerie van Economische Zaken (via Dienst Regelingen) of door de Provincie.
Relatie met het plangebied
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Het Binnenveld, bevindt zich op circa 2,0km afstand ten noordoosten van de onderzoekslocatie. De ingreep van het plan is niet verstorend voor het Natura 2000 gebied.
Ecologische hoofdstructuur (EHS) en Groene contour
De Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden dat planten- en diersoorten in staat stelt zich door en tussen verschillende natuurgebieden te verplaatsen. Het netwerk moet voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat gebieden hun ecologische waarde verliezen. De EHS is onderdeel van een Europees ecologisch netwerk en bestaat uit kerngebieden (in Nederland de Natura-2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en de Wetlands) of verweven gebieden (gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur) die onderling verbonden worden door ecologische verbindingszones. Ecologische verbindingszones zijn stroken en stukjes natuur die de verspreid liggende natuurgebieden met elkaar verbinden. Op deze manier kunnen dieren en planten zich van het ene naar het andere leefgebied verplaatsen. Met name de kleine populaties die met uitsterven worden bedreigd, blijven hierdoor levensvatbaar. Negatieve invloed op de werking van een verbinding of aantasting van een verbinding dient vermeden en gecompenseerd te worden zodat het netwerk niet verslechtert.
Binnen de 'groene contour' liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar die niet onder de EHS zelf vallen, omdat er tot 2021 geen financiering met Rijksmiddelen mogelijk is. In het Akkoord van Utrecht hebben de deelnemende partijen afgesproken dat binnen deze gebieden op 3.000 ha. grond op vrijwillige basis nieuwe natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie wordt deze nieuwe natuur op in de EHS.
Het huidig gebruik van deze gronden is overwegend agrarisch. De reguliere agrarische ontwikkeling is op deze gronden dan ook gewoon mogelijk. Daarnaast is ook de omzetting van agrarisch gebruik naar natuur in deze gebieden mogelijk. Om de realisatie van natuur te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument Rood voor Natuurgroen in zijn grootschalige vorm, zoals nieuwe landgoederen, in en om deze gebieden worden ingezet. Er moet dan wel rekening worden gehouden met de overige provinciale belangen. Binnen de groene contour is het belangrijk dat de bouw van rood plaatsvindt op zodanige wijze, dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt. Daar waar de aard van het gebied zich niet leent voor het toevoegen van rood ten behoeve van de ontwikkeling van ecologische kwaliteiten zullen de provincie helpen met het zoeken naar andere vormen van financiering. Dit vindt plaats buiten het ruimtelijke spoor om. Bij de inrichting van nieuwe natuur zal extra aandacht gegeven worden aan (of gevraagd worden voor) de aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit. Waar mogelijk wordt gezocht naar koppeling met waterberging en extensieve vormen van recreatie. In de groene contour is een goede combinatie van natuur en recreatie mogelijk, mits de recreatie geen negatieve invloed heeft op het functioneren van de nieuwe natuur. Ook EHS-compensatie ten gevolge van het nee, tenzij-regime zal vooral in de groene contour kunnen plaatsvinden
Relatie met het plangebied
Het perceel ligt niet in of in de nabijheid van een EHS of 'Groene contour'-gebied. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt ca. 600m ten westen van het plangebied (Utrechtse heuvelrug).
De ingreep van het plan is niet verstorend voor EHS en Groen Contour gebieden.
De Europese natuurwetgeving is in Nederland, op het gebied van de soortbescherming, uitgewerkt in de Flora- en faunawet. Deze wet heeft tot doel alle in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten te beschermen en in stand te houden. Om dit doel te bereiken, bevat de wet een aantal verbodsbepalingen. Hierbij wordt het zogenaamde "nee, tenzij…" principe gehanteerd. Dit wil zeggen dat activiteiten met een (potentieel) schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn ("nee"). Van dit verbod kan echter onder voorwaarden ("tenzij") afgeweken worden door ontheffingen of vrijstellingen.
Door Blom Ecologie is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 4. Bij de bestaande te slopen bebouwing wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingscategorieën. Indien er beschermde flora/fauna aanwezig is zal worden bekeken hoe deze gemitigeerd/behouden/ingepast kunnen worden in het ontwikkelingsplan.
Conclusie uit het rapport:
Voor wat betreft de Flora en Faunawet is er geen belemmering voor de realisatie van voorliggend wijzigingsplan.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie geeft de provincie aan hoe met Utrechtse landschappen omgegaan moet worden. Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom worden de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in de provincie beschermd. Deze kernkwaliteiten zijn aangegeven bij de beschrijving van de afzonderlijke landschappen.
Het plangebied ligt in het landschap Gelderse Vallei. De kernkwaliteiten hiervan zijn:
1. rijk gevarieerde kleinschaligheid
2. stelsel van beken, griften en kanalen
3. Grebbelinie
4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe flank)
Het plangebied ligt tevens in het deelgebied Binnenveld.
In essentie is het Binnenveld een overgangslandschap van de besloten heuvelrug naar een open weidegebied rond de Grift. Voortdurend zicht op de hoge beboste heuvelrug en de laaggelegen grote open ruimte geeft een sterke oost-westoriëntatie. de strokenverkaveling ligt haaks op het reliëf, met lange wegen die loodrecht op de verkaveling lopen en parallelle dwarswegen. De vele weg- en kavelrandbeplanting aan de hoge zijde van de helling verdwijnt in afwaartse richting, evenals de in open linten liggende agrarische bebouwing. Kwekerijen en bosjes maakt in afwaartse richting van de helling plaats voor nat gras- en hooiland.
Relatie met het plangebied
De ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied betreft een vermindering van het bebouwd oppervlakte en het anders gebruiken van de bestaande te handhaven bebouwing. Het perceel heeft enkele gebiedsvreemde beplantingen (coniferenhaag); landschappelijk zal het terrein meer passend binnen de gebiedskenmerken ingepast worden (zie bijlage 3, landschapsplan Hager-Huigens)
Het plangebied heeft volgens het bestemmingsplan Waarde - Archeologie, en de gebiedsaanduiding archeologische verwachtingswaarde hoog.
Met deze bestemmingen wordt aangegeven dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde is.
Voor deze archeologische bestemmingen is de volgende onderzoeksdrempel (bouwwerken en werken) opgenomen:
Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien een nieuwe bouwplan een groter oppervlakte beslaat dan 100m² en meer dan 30cm diepte heeft. In het plangebied wordt geen nieuwbouw gerealiseerd; het te bestemmen bedrijf zal zich huisvesten in bestaande bebouwing.
Een archeologisch onderzoek is voor dit plan niet noodzakelijk.
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding en in de planregels geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen welke planologische bescherming nodig hebben. Tevens zijn er geen straalpaden boven het gebied aanwezig.
De algemene conclusie is dat er voor wat betreft de kabels, leidingen en straalpaden geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Rhenen. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Wettelijk is ook geregeld dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de RO- standaarden 2012. De RO-Standaarden bestaan uit wettelijk verplichte standaarden en toelichtingen op deze standaarden (praktijkrichtlijnen en werkafspraken). Hierdoor worden uniforme bestemmingsplannen gerealiseerd, die gelijkwaardig zijn en op dezelfde wijze raadpleegbaar via Ruimtelijke Plannen.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.
Voorliggend bestemmingsplan bevat drie bestemmingen: Agrarisch, Wonen en de dubbelbestemming Archeologie. De bestemmingen zijn in overeenstemming gebracht met de bestemmingen zoals die gelden in het buitengebied. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan alle gronden met een agrarisch grondgebruik, waar een aantal algemene landschapswaarden aan de orde zijn, samenhangend met de voorkomende beplanting (singels en houtwallen) en de waterhuishoudkundige structuur. Voor deze aspecten is een beperkt aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Het perceel Noordelijke Meentsteeg 6 zal de bestemming 'Bedrijf, specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf' krijgen. Dit betekent dat uitsluitend de omschreven bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om andere bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken, onder de voorwaarde dat de milieubelasting niet toeneemt. De bedrijfsgebouwen dienen binnen de op de verbeelding plankaart aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De maximale bebouwingsomvang is op de verbeelding opgenomen. Het gaat daarbij om de oppervlaktematen van de te handhaven bestaande bebouwing.
Naast de hiervoor besproken enkelbestemmingen zijn er ook zogeheten dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die een heel specifiek ruimtelijk belang beogen te beschermen en als het ware over de 'onderliggende' gebiedsbestemming heen liggen. De dubbelbestemming voegt een gebruiksfunctie aan de betreffende gronden toe en bevat een uitbreiding of juist een beperking van de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van de 'onderliggende' gebiedsbestemming(en).
De dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Waarde - Archeologie en gebiedsaanduiding archeologische verwachtingswaarde hoog.
Om voor het plan een nieuwe bestemming mogelijk te maken zijn enkele voorwaarden gesteld op het gebied van te slopen bebouwing, landschappelijk inpassing, akoestisch onderzoek bij de milieumelding, en inrichting van de bedrijfsgebouwen. De voorwaarden worden in deze paragraaf vermeld.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt een aantal algemene bouwregels. Ook is voorzien in een regeling ten aanzien van ondergronds bouwen.
In de algemene aanduidingsregels zijn de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen zijn in de algemene aanduidingsregels geregeld, omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
Met behulp van de aanduidingsregels is de reconstructiewetzone- verwevingsgebied in het bestemmingsplan vertaald. Het gaat daarbij om de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij en om nevenactiviteiten op de agrarische bedrijven.
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.
Dit artikel geeft een procedure voor het geval het college een ontheffingsbevoegdheid toepast of een aanlegvergunning wil verlenen en schrijft het volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht voor.
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels. De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).
De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.
De kosten van het voorgenomen initiatief tot wijziging van de bestemming van het perceel zijn voor rekening van de initiatiefnemer, JVG Innovatie.
Voor de gemeente zijn er geen kosten aan het initiatief verbonden. De kosten voor het wijzigingsplan worden via de leges bij de opdrachtgever in rekening gebracht.
Er is geen sprake van een bouwplan (bestaande bebouwing wordt hergebruikt) zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor er geen plicht is om een exploitatieplan op te stellen.
Planschade
Er is geen planschaderisicoanalyse uitgevoerd. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst, waarmee eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
Het overleg en inspraak wordt in twee stappen doorlopen: