Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vissersweg 42-44 te Elst (Ut.)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0340.Vissersweg42en44-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de (bloemen)kwekerij aan de Vissersweg 44 in Elst (gemeente Rhenen) heeft dhr. Looijen een verzoek ingediend bij de gemeente Rhenen om medewerking aan de bouw van drie vrijstaande woningen. De huidige eigenaar wil zijn bedrijf namelijk gedeeltelijk beëindigen en het noordelijke deel van de vrijkomende gronden herontwikkelen naar woningbouw. Op het zuidelijke deel van zijn perceel blijft de bestemming 'Bedrijf' gehandhaafd, maar wordt de milieucategorie teruggebracht naar maximaal milieucategorie 1.
 
De eigenaar van het perceel aan de Vissersweg 42 (direct ten zuiden van nr. 44) heeft ook een verzoek ingediend bij de gemeente Rhenen om een nieuwe woning mogelijk te maken in de bestaande karakteristieke tabaksschuur. De bestaande bestemming 'Bedrijf' komt dan te vervallen en wordt omgezet naar 'Wonen'.
 
Omdat het plangebied is gelegen aan de noordwestelijke rand van de kern Elst in het bebouwingslint nabij de kruising van de Vissersweg met de Paardenkop en de plannen zorgen voor een goede afronding van de kern Elst is de gemeente bereid medewerking te verlenen aan de gedeeltelijke herziening van de geldende bestemmingsplannen. Tevens leidt het terugbrengen van de maximale milieucategorie c.q. het gedeeltelijk laten vervallen van de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse tot een verbetering van het woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het noordwesten van de kern Elst (gemeente Rhenen) op de hoek van de Vissersweg en de Paardenkop, twee oude linten aan de rand van de kern Elst in de directe nabijheid van het buitengebied.
 
Globale ligging plangebied in de kern Elst (rode omcirkeling)
 
Op onderstaand kaartje is verder op het plangebied ingezoomd en is globaal de plangrens aangegeven:
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Voor het oostelijke deel van de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', vastgesteld op 28 mei 2013 en voor het westelijke deel geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, partiële herziening 2013', vastgesteld op 17 december 2013.
 
De gronden in het plangebied waar de 3 nieuwe woningen geprojecteerd zijn, hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). De agrarische gronden die vallen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, partiële herziening 2013' hebben daarnaast de functieaanduiding 'intensieve kwekerij'. Ter plaatse is een agrarisch bedrijf, gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, toegestaan waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan gronden ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
 
Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om burgerwoningen te realiseren. Daarom moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).
 
Impressie geldende bestemmingen ter plaatse van het plangebied (rode omkadering)
 
Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' en is voorzien van een groot bouwvlak. De bedrijfswoning op nr. 44 is specifiek aangeduid op de verbeelding. De tabaksschuur op nr. 42 is voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Ook binnen deze bestemming is het niet toegestaan om burgerwoningen te realiseren.
 
Tevens is het hele plangebied voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (3)' zodat de gronden in het plangebied mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Gezien de voorgenomen ontwikkelingen zal er daarom voor de 3 nieuwe woningen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden (zie toelichting paragraaf 4.2).
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale -, provinciale -, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten uit het vooroverleg en de inspraakmomenten.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
In de bestaande situatie is het noordelijke deel van het plangebied onbebouwd en bestaat deels uit ruw grasland en deels uit grond waarop beplanting staat van de (voormalige) kwekerij. Verder komen er met name aan de oostzijde van het noordelijke deel van het plangebied, nabij de kruising van de Vissersweg en de Paardenkop, geplante en opgepotte vormbomen van beuken voor.
 
Afbeelding noordoostzijde plangebied gezien vanaf de kruising van de Vissersweg met de Paardenkop
 
Afbeelding noordwestzijde plangebied gezien vanaf de Vissersweg in zuidoostelijke richting
 
In het zuidelijk deel van het plangebied staat op het perceel Vissersweg 44 een grote schuur met een bedrijfswoning, die beiden behoren bij het bedrijfsperceel van de voormalige kwekerij.
 
Afbeelding schuur en bedrijfswoning (Vissersweg 44)
 
De bebouwing op het perceel Vissersweg 42 bestaat uit een karakteristieke tabaksschuur (gemeentelijk monument uit 1850) gelegen direct aan de straat met een oppervlakte van circa 250 m² en een achter op het perceel gelegen bijgebouw in de vorm van een hooiberg. Tabaksschuren komen in de directe omgeving meer voor en bepalen mede het karakter van de omgeving. 
 
Afbeelding buitenzijde tabaksschuur (Vissersweg 42)
 
Afbeelding binnenzijde tabaksschuur (Vissersweg 42)
 
Afbeelding hooiberg achter op het perceel (Vissersweg 42)
 
De percelen ten noorden, ten oosten en ten zuiden van het plangebied aan de Vissersweg en de Paardenkop zijn in gebruik bij burgerwoningen. De gronden ten westen van het plangebied kennen een agrarisch gebruik.
2.2 Toekomstige situatie
Vissersweg 44
Voor het noordelijke deel van het plangebied is een verkavelingsmodel gemaakt met daarin drie vrijstaande woningen van één à anderhalve bouwlaag met kap (zadeldak). Op deze analysekaart is met een stippellijn de rode contour weergegeven zoals deze is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
 
Stedenbouwkundige analyse
Het verkavelingsmodel is gebaseerd op een stedenbouwkundige analyse van de directe omgeving. Zowel de Vissersweg als de Paardenkop zijn een karakteristiek lint met kleinschalige en diverse woonbebouwing, hoofdzakelijk in de vorm van vrijstaande woningen. Voor beide linten geldt dat er sprake is van veel afwisseling tussen openheid (doorzichten) en verdichting (woningen). Het bebouwingslint vormt een zachte overgang van dorp naar landschap. Deze overgang wordt versterkt door de openheid van het lint met het daarin aanwezig landschappelijk groen. In Elst is van oudsher ruimte geweest voor de agrarische sector en de aan de bouwnijverheid gerelateerde activiteiten. Hierdoor is een ruim verkavelingsstramien ontstaan dat nog steeds duidelijk herkenbaar is bij zowel de Vissersweg als de Paardenkop.
 
Stedenbouwkundige analyse
 
Alle bebouwing rondom het plangebied is op de Vissersweg en of de Paardenkop georiënteerd. De afstand tussen de weg en de voorgevelrooilijnen varieert sterk per perceel en ligt ongeveer tussen de 3,0 en 10,0 m. De oudere woningen liggen in veel gevallen dichter op de weg dan de meer recente woningen. De hoofdgebouwen bestaan voornamelijk uit één bouwlaag met zadelkap, in veel gevallen uitgevoerd met een wolfseind of schilden. De bij- en bedrijfsgebouwen liggen bij de meer recente bebouwing meestal achter het hoofdgebouw. Het parkeren vindt voor het overgrote deel plaats op eigen terrein.
 
In het verkavelingsmodel is hier zoveel mogelijk bij aangesloten. Er is gekozen voor 3 royale percelen waarbij beide percelen aan de noordoostzijde van het plangebied een formaat hebben dat aansluit op de grootte van de percelen aan de zuidzijde van de Paardenkop. Het perceel aan de noordwestzijde van het plangebied, aan de rand van de kern, is met opzet wat groter om te zorgen voor openheid in de overgang naar het buitengebied toe. Omdat het gewenst is het hoofdgebouw wat meer in het midden van dit perceel te situeren, wordt weliswaar de rode contour voor een klein deel overschreden, maar dit zorg wel voor een kwalitatief beter plan met meer openheid en mogelijkheden voor groen aan beide zijden van het hoofdgebouw. Bovendien wordt met deze verkavelingsopzet de kern Elst ter plaatse, in aansluiting op de al bestaande bebouwing, op een ruimtelijk passende wijze afgerond.
 
Verkavelingsopzet (Bron: Buro SRO)
 
De nieuwe woningen zijn vrijstaand en vinden hun oriëntatie op de Vissersweg en de Paardenkop. De maximale hoogte bedraagt één à anderhalve bouwlaag met kap. De positionering van de bouwvlakken is zodanig dat er een minimale afstand van circa 5,0 m is aangehouden tot de straat. Dit in aansluiting op wat in de directe omgeving gangbaar is en bijdraagt aan een ruime profielopzet van beide straten. Daarnaast is het van belang om de bijgebouwen minimaal 3,0 m achter de voorgevelrooilijn te situeren en direct tegen of onderdeel te laten zijn van het hoofdgebouw. Daarmee ontstaat veel ruimte tussen de hoofdgebouwen wat bijdraagt aan de ruimtelijke beleving ter plaatse en de doorzichten naar het achtergelegen landschap. De woningen worden allemaal direct ontsloten op de Vissersweg en Paardenkop en op alle percelen moet worden voorzien in minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiervoor is genoeg ruimte op de percelen aanwezig.
 
Het zuidelijke deel van het plangebied heeft nu de bestemming 'Bedrijf'. Deze bestemming wordt voor het perceel Vissersweg nr. 44 gehandhaafd en zal worden afgewaardeerd naar maximaal milieucategorie 1 om de bouw van de 3 vrijstaande woningen mogelijk te maken. Om de ontwikkeling van het perceel Vissersweg 42 niet te frustreren (functieverandering naar wonen), is tevens een aanduiding opgenomen aan de zuidzijde van het perceel Vissersweg 44 waarbinnen de bedrijfsactiviteiten niet uitgevoerd mogen worden.
 
Vissersweg 42
In de bestaande tabaksschuur wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Vanwege de cultuurhistorische waarde van de tabaksschuur zullen de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de tabaksschuur behouden moeten blijven. Er is op dit moment nog geen concreet bouwplan. Te zijner tijd zal er een nadere uitwerking plaatsvinden en zal het bouwplan beoordeeld worden.
 
Het achterliggende bijgebouw valt aan de zuidwestzijde voor een klein deel buiten de bestemming 'Bedrijf'. Om er voor te zorgen dat alle bebouwing op het perceel binnen dezelfde bestemming komt te liggen, wordt dit hoekje van het perceel eveneens bij het plangebied getrokken en voorzien van de bestemming 'Wonen'.
 
Net als in de bestaande situatie vindt het parkeren op eigen terrein plaats. Hiervoor is genoeg ruimte op het perceel aanwezig.
3 Beleid & regelgeving
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
De SVIR is, behoudens de ligging van het plangebied in de indicatieve zone van de Romeinse Limes, niet specifiek van toepassing op het plangebied. Op de Romeinse Limes wordt nader ingegaan in de volgende subparagraaf.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Voor het plangebied is alleen nationaal belang 13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van belang. Het plangebied valt namelijk binnen de indicatieve zone voor de 'Romeinse Limes' (Voorlopige Lijst). De categorie 'Voorlopige Lijst' bevat erfgoederen die het Rijk op verzoek van de betrokken medeoverheden de komende jaren gaat voordragen voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Het rijksbelang heeft betrekking op het behoud en de versterking van de uitzonderlijke universele waarde van de erfgoederen. De kernkwaliteiten die bepalend zijn voor deze waarde zijn in het Barro als volgt omschreven:
 
'De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
  • forten (castella)
  • burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.'
De in het besluit omschreven kernkwaliteiten dienen door het provinciaal bestuur te worden uitgewerkt. De uitwerking moet dusdanig zijn, dat de uitgewerkte kernkwaliteiten sturend kunnen zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van bestemmingsplannen. Het uitgangspunt is, dat ruimtelijke ontwikkelingen in erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde mogelijk zijn, mits de uitgewerkte kernkwaliteiten van de erfgoederen worden behouden of versterkt («ja, mits»-principe). Ontwikkelingen die de uitgewerkte kernkwaliteiten niet aantasten zijn dus in beginsel toegestaan. Maatvoering, schaal en ontwerp van ruimtelijke projecten bepalen sterk het effect van het project op de kernkwaliteiten.
 
In toelichting paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
De voorgenomen uitbreiding van Elst sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
 
Ad a) conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gezien de ligging van het plangebied in de kern betekent dit dat er geen verantwoording noodzakelijk is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking voor de vier extra woningen die in het plangebied worden gerealiseerd.
 
Uit de woonvisie (zie toelichting paragraaf 3.3.2) blijkt bovendien dat het voornoemde aantal woningen past binnen de actuele regionale behoefte.
 
Ad b) het overgrote deel van het plangebied waarop de drie nieuwe woningen aan de noordzijde worden gerealiseerd (Vissersweg 44) maakt al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Een klein deel van de tuin van de meest westelijke kavel ligt echter buiten de rode contour. In toelichting paragraaf 2.2 is beargumenteerd waarom dit acceptabel wordt geacht. Bovendien is hierdoor sprake van een efficiënte benutting van beschikbare gronden en een functionele verbetering ter plaatse doordat een bedrijf (ook planologisch) gedeeltelijk wordt opgeheven en in ruil daarvoor drie woningen terug komen. De tabaksschuur op Vissersweg 42 is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, zodat de woning passend is binnen deze trede van de ladder.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. 
 
Uit een inventarisatie van de provincie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die de provincie per regio en per gemeente heeft opgenomen. De regio Zuid oost, waar de gemeente Rhenen binnen valt, kent een binnenstedelijk programma van 6.125 woningen en een uitbreidingsprogramma (buiten de rode contour) van 375 woningen in de periode 2013 - 2028.
 
Ruim 80 % van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoet de provincie aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het is een indicatief programma, waarvan de provincie verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is.
 
Aangezien de drie vrijstaande woningen (Vissersweg 44), behoudens een deel van de tuin van de meest westelijke woning, binnen de rode contour (= stedelijk gebied uit de PRV, zie ook het kaartje in de volgende subparagraaf) worden gerealiseerd en de woning die wordt gerealiseerd in de bestaande tabaksschuur is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, wordt de realisatie ervan passend geacht binnen het beleid van de PRS.
 
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
 
Uit de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied grotendeels onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. De grens van de aanduiding ' stedelijk gebied' wordt ook wel de 'rode contour' genoemd.
 
Projectie plangebied (rode omkadering) op het 'stedelijk gebied' zoals opgenomen in de PRV 
 
In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' staat dat een ruimtelijk plan in een dergelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Aangezien alle woningen binnen de 'rode contour' van het 'stedelijk gebied' vallen (zie verder toelichting paragraaf 2.2) is een nadere toets niet noodzakelijk. Alleen de tuin van de meest westelijke woning valt deels buiten de rode contour. Er wordt echter geen bebouwing ter plaatse opgericht zodat dit acceptabel wordt geacht.
 
Uit de kaart 'cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied tevens binnen de aanduiding 'CHS - Archeologie' valt. Deze zone valt samen met de aanduiding 'Romeinse Limes' uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
 
Limes
De Limes is de voormalige noordgrens van het Romeinse Rijk. Het betreft de grootste lineaire structuur van Europa, lopend van Roemenië tot in Groot-Brittannië. In de provincie Utrecht volgt de Limes de loop van de Neder-, Kromme en Oude Rijn. De Limes is bovengronds vrijwel nergens zichtbaar. De archeologische resten liggen verborgen in de bodem, veelal onder het grondwaterpeil, waardoor in deze gebieden sprake is van een unieke conservering. Het verhaal van de Limes is zowel het verhaal van de Romeinse soldaten in de forten als het verhaal van de inheemse bevolking daaromheen en de wisselwerking tussen beide groepen. In de provinciale ruimtelijke verordening wordt het accent gelegd op de aan de militaire aanwezigheid gerelateerde ruimtelijke structuren:
  • de grensrivier, met scheepswrakken (in de voormalige bedding), waterwerken en archeologisch waardevolle geulopvullingen;
  • de limesweg, op de zuidelijke oevers van de Rijn;
  • forten (castella) met bijbehorende kampdorpen (vici), grafvelden, wachttorens en waterwerken;
  • een zone langs en op korte afstand van de Romeinse Rijn en Limesweg met daarbinnen (het mogelijk voorkomen van), (water)wegen, semi-militaire nederzettingen, religieuze centra, grafvelden en aanverwante monumenten.
In het verkennend archeologisch onderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten die betrekking hebben op de Limes. In toelichting paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen
De Stedenbouwkundige Structuurvisie ‘Woningbouwlocaties tot 2020’ van de gemeente Rhenen is op 23 september 2008 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is dat hiermee de woningbouwopgave van de gemeente Rhenen, 650 tot 750 woningen in de periode tot 2020 (bron: Visie Wonen, Zorg en Welzijn, 2005), op basis van deze stedenbouwkundige structuurvisie moet kunnen worden gerealiseerd. Het is het toetsingsinstrument voor individuele bouwaanvragen, basis voor het opstellen van gebiedsvisies met beeldkwaliteitsplannen, en basis voor het opstellen van (herziening) bestemmingsplannen en projectbesluiten.
 
Het dorpskarakter van Elst wordt gekoesterd en is leidraad voor een samenhangende totaalvisie. Het betreft het behoud van de halfopen linten, de doorzichten naar het achterland en het volume van de bebouwing. Het plangebied is een bedrijfslocatie in het lint die van functie verandert, ook wel een verdichtingslocatie genoemd. De gemeente Rhenen verleent in principe medewerking aan de functieverandering van verdichtingslocaties, die een verbetering van het woon- en leefklimaat tot gevolg hebben. Voorwaarde is wel dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de in deze visie vastgestelde toetsingscriteria. Voor verdichtingslocaties in de kern Elst is een indicatief aantal van 100 woningen beschikbaar.
 
Toetsingscriteria stedenbouw
Als een bouwplan binnen de bestaande linten valt dan wordt een stedenbouwkundige analyse gemaakt waarin wordt aangegeven hoe de bebouwing zich voegt naar aard, vorm en massa van de omgeving. In de analyse wordt tevens aangegeven op welke wijze de verkeersontsluiting plaatsvindt en hoe de parkeerplaatsen worden gerealiseerd zonder dat deze het landschappelijk beeld teveel verstoren.
 
Voor de stedenbouwkundige analyse (Vissersweg 44) wordt verwezen naar toelichting paragraaf 2.2. De bestaande tabaksschuur aan de Vissersweg 42 behoudt op hoofdlijnen zijn uiterlijke verschijningsvorm en daarmee verandert er niets aan de aard, vorm en massa in de omgeving. Ook aan de wijze van ontsluiten en parkeren verandert niets ten opzichte van de bestaande situatie.
 
Toetsingscriteria bouwhoogte
Als bouwvorm wordt voor heel Elst bebouwing met een steile kap voorgeschreven. De bouwhoogte is maximaal 9,0 m (2 lagen met kap). Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken tot een hoogte van maximaal 12,0 m.
 
In het plan voor de 3 vrijstaande woningen (Vissersweg 44) wordt uitgegaan van maximaal één à anderhalve bouwlaag met kap door een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 9,0 m voor te schrijven voor deze woningen. Qua maximum goot- en bouwhoogte van de bestaande bedrijfswoning en de tabaksschuur wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.
 
Toetsingscriteria welstand
Voor verdichtingslocaties dienen de op te stellen locatieanalyses als leidraad.
 
Voor de stedenbouwkundige analyse van Vissersweg 44 wordt verwezen naar toelichting paragraaf 2.2.
 
Op de locatie Vissersweg 42 is geen sprake van verdichting. Door de karakteristieke tabaksschuur in gebruik te nemen als woning wordt het behoud en herstel van de schuur gegarandeerd: behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling.
 
Toetsingscriteria maatschappelijk belang
Toekomstige bouwontwikkelingen moeten qua woningbouwprogramma bijdragen aan de realisatie van de volkshuisvestelijke ambities zoals vastgelegd in de woonvisie.
 
Onderhavige plannen dragen qua programma bij aan de ambities uit de woonvisie. Zie verder toelichting paragraaf 3.3.2.
 
3.3.2 Woonvisie 2013
Op 15 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde woonvisie van de gemeente Rhenen vastgesteld. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar. Dit ligt in lijn met de uitkomsten van het onderzoek FoodValley 2012. De marktopnamecapaciteit is opgebouwd uit:
  • 40 woningen per jaar. Dit is tot 2020 nodig om te voorzien in de autonome woningbehoefte.
  • 5 extra woningen per jaar. Dit lijkt haalbaar om gezinnen van buitenaf aan te trekken.
Deze aantallen zijn lager dan destijds benoemd in de Woonvisie 2008. Toch is het realiseren hiervan geen sinecure: in 2008 en 2009 is dit niet gelukt. In 2010 en 2011 wel, echter vooral dankzij een grote productie in de huursector door de woningstichting. Voor de verdeling over de kernen faciliteert de gemeente een reële en evenwichtige spreiding van woningbouw. Voor de kern Elst is als indicatie een aantal van circa 10 woningen per jaar voorzien in de periode 2012 - 2020. Hierbij ligt het accent op particulier opdrachtgeverschap. De voorgenomen bouw van 3 woningen past hiermee binnen de ambitie van de gemeente.
 
Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria, waarvan de volgende relevant zijn voor het plangebied:
  1. Het plan is planologisch aanvaardbaar;
  2. Het plan moet de identiteit en kwaliteiten van een kern versterken, met bijzondere aandacht voor niches en particulier opdrachtgeverschap;
  3. Alle woningen zijn bij voorkeur aanpasbaar;
  4. De gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.
Ad a) Met dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het plan planologisch aanvaardbaar is. Het aantal nieuwe woningen dat voorzien is (4 stuks) past binnen het woningbouwprogramma;
 
Ad b) Het plan voor de 3 vrijstaande woningen versterkt Elst doordat de kern aan de noordwestelijke rand op een landschappelijk en ruimtelijk goede wijze wordt afgerond. Door de karakteristieke tabaksschuur in gebruik te nemen als woning wordt het behoud en herstel van deze schuur gegarandeerd;
 
Ad c) Alle woningen worden zo gebouwd dat ze aanpasbaar zijn;
 
Ad d) Uit toelichting hoofdstuk 6 blijkt dat alle gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.
4 Onderzoek
4.1 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Water in het stedelijk gebied moet een belangrijke waarde zijn die kwaliteit toevoegt aan het gebied. Dat stelt randvoorwaarden aan de veiligheid (voorkomen overlast en schade), de zichtbaarheid, de kwaliteit en de beleving van het stedelijk water. De invulling vindt plaats aan de hand van de tritsen:
  • ‘vasthouden, bergen, afvoeren’;
  • ‘schoonhouden, scheiden, zuiveren’.
Het bereiken van een hoog kwaliteitsniveau door het zoveel mogelijk vasthouden van regenwater en het schoonhouden van water is daarbij de ambitie. Voor bestaand stedelijk gebied wordt dit hoge ambitieniveau alleen voor de kernen op de Heuvelrug, zoals Elst, haalbaar geacht: het vasthouden van regenwater door volledig herstel van de infiltratie.
 
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het beleid van het hoogheemraadschap is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het hoogheemraadschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het hoogheemraadschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de nieuwbouw van drie vrijstaande woningen en de realisatie van een vrijstaande woning in een bestaande tabaksschuur aan de Vissersweg 42. De nieuwe woning in de tabaksschuur betreft bestaande bebouwing en zorgt daarmee niet voor extra verharding in het plangebied.
 
In de toekomstige situatie treedt er ter hoogte van de 3 nieuwe vrijstaande woningen wel een toename op van de hoeveelheid verharding met circa 1.200 m² (= 400 m² per woning). Deze toename is groter dan de grens van 500 m² die het hoogheemraadschap hanteert in haar beleid, zodat er extra compensatie plaats moet vinden voor de volledige toename aan verharding.
 
Gezien de ligging van het plangebied aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug zijn er op dit moment geen problemen met de waterhuishouding. Het grondwater ligt op grote diepte zodat de hemelwaterafvoeren van de nieuwe woningen afgekoppeld kunnen worden en het hemelwater in de bodem kan infiltreren.
 
Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het waterschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi’s en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen. Het waterschap vraagt om in een ruimtelijk plan ruimte te reserveren voor infiltratievoorzieningen en deze ruimteclaim te berekenen aan de hand van de bodemsoort en gekozen voorziening. Bij het berekenen van de bergingscapaciteit van de infiltratievoorziening moet uitgegaan worden van 45 mm per m² afgekoppeld verhard oppervlak. De minimaal benodigde waterberging wordt dan berekend met de volgende formule: 0,045 x aantal m² aan toename verhard oppervlak = aantal m³ waterberging.
 
In dit geval betreft dat een waterbergingsopgave van 0,045 x 1.200 = 54 m³. In het deel van het plangebied rondom de 3 vrijstaande woningen is meer dan voldoende ruimte om deze waterberging als bovengrondse voorziening aan te leggen in de vorm van greppels aan de randen van het plangebied.
 
Legger
Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen in de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. De werkzaamheden zijn daarmee niet vergunningsplichtig.
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
 
Planspecifiek
Aangezien het hele plangebied in het geldende bestemmingsplan voorzien is van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (3)' zijn de gronden in het plangebied mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Bouwwerken tot een oppervlakte van 100 m² zijn vrijgesteld van deze onderzoeksplicht.
 
Voor de realisatie van een vrijstaande woning in de bestaande tabaksschuur is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk omdat die ontwikkeling binnen bestaande bebouwing (met een betonnen vloer) wordt gerealiseerd.
 
Voor de bouw van 3 vrijstaande woningen met bijgebouwen, wordt in het noordelijk deel de oppervlaktegrens overschreden. Er is daarom een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Transect, nr. 14110043, d.d. 19 mei 2015) in het noordelijk deel van het plangebied, waar de 3 nieuwe vrijstaande woningen geprojecteerd zijn.
 
Op basis van bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek blijkt dat het plangebied op een smeltwaterwaaier ligt, waarin een restant van een bruine bosbodem aanwezig is. Dit wijst op een relatief hoge mate van intactheid van de oorspronkelijke bodem in het plangebied (en hiermee het archeologisch niveau). Hoewel geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen die duiden op bewoning voor de Nieuwe Tijd, kan worden geconcludeerd dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft op archeologische sporen van nederzettingen uit de periode Neolithicum– Romeinse Tijd en sporen van landgebruik uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Het relevante archeologische niveau ligt afgerond tussen de 0,4 en 0,7 m –mv.
 
Vanwege de hoge archeologische verwachting adviseert Transect om een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase, uit te voeren. Vanwege een verwachting op met name grondsporen kan dit onderzoek in hun optiek het beste plaats vinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel om vast te stellen of er daadwerkelijk archeologische resten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze resten behoudenswaardig zijn.
 
Omdat een proefsleuvenonderzoek behoorlijk prijzig is, is de initiatiefnemer van plan om het plangebied licht (circa 0,3 m) op te hogen en minder diep te funderen dan gebruikelijk om de betreffende grondlagen te ontzien. Alleen als een toekomstige koper van een kavel een kelder wil realiseren zal daarmee nader onderzoek noodzakelijk zijn. Doordat er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ligt over het plangebied, is de bescherming van de archeologische waarden voldoende geborgd en levert dit geen belemmeringen op.
4.3 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het deelgebied Vissersweg 44 komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.
 
In het deelgebied Vissersweg 42 staat een monumentale tabaksschuur uit 1850 die is aangewezen als gemeentelijk monument. De nieuwe burgerwoning is geprojecteerd in deze tabaksschuur. De verbouwingsplannen voor de nieuwe woning zullen te zijner tijd voorgelegd worden aan de welstandscommissie en/ of de gemeentelijke monumentencommissie.
4.4 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. In dit geval is sprake van een strenger bodemgebruik zodat een nader bodemonderzoek noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
 
Vissersweg 44
Er is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek (Inventerra, 14-2336-R01AvH, d.d. 5 juni 2015) conform de NEN 5740 en verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5897 verricht in het deel van het plangebied naast Vissersweg 44 te Elst waar de 3 nieuwe woningen zijn voorzien. Op de onderzoekslocatie, met een oppervlakte van 3.100 m², zijn twee puinpaden aanwezig. Het overige terrein is braakliggend.
 
Doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige of toekomstige gebruik. Op basis van de resultaten van het voorafgaande uitgevoerde vooronderzoek is in eerste instantie een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk onverdacht voor bodemverontreiniging, waarbij de bovengrond aanvullend onderzocht is op bestrijdingsmiddelen. Vanwege het aantreffen van puinpaden tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn deze aanvullend onderzocht als verdachte locaties. Tevens is een asbestonderzoek uitgevoerd.
 
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • De puinhoudende grond ter plaatse van de puinpaden is licht verontreinigd met PAK en/of PCB;
  • In het puin van de paden is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen;
  • De bovengrond op de locatie is overwegend licht verontreinigd met kwik, DDD, DDE, DDT en OCB (som). Ter plaatse van de boringen 108 en 111 is het gehalte DDT hoger dan de tussenwaarde (na separate analyse);
  • • In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond.
 
De licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB kunnen naar verwachting worden gerelateerd aan de aanwezigheid van puin in de bodem. De lichte verontreinigingen met kwik, DDD, DDE, DDT en OCB (som) zijn te relateren aan vroeger gebruik van bestrijdingsmiddelen.
 
De aangetoonde verhoogde gehalten aan DDT zijn zodanig (hoger dan de tussenwaarde) dat formeel de uitvoering van een nader onderzoek noodzakelijk zou zijn. Aangezien ook na het uitgevoerde aanvullend onderzoek geen gehalten boven de interventiewaarden zijn aangetoond is het niet aannemelijk dat (elders) op het terrein sprake is van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming. Hiervan is sprake indien meer dan 25 m³ grond tot boven de interventiewaarde is verontreinigd. Naar de mening van Inventerra is het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor de toekomstige woonbestemming. Opgemerkt wordt dat de eindbeslissing hieromtrent bij het bevoegd gezag (omgevingsdienst) ligt.
 
Vissersweg 42
Er is een verkennend bodemonderzoek (Vink Milieutechnisch Adviesbureau bv, nr. P16M0051, d.d. 20 april 2016) aan de Vissersweg 42 te Elst uitgevoerd.
 
Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van de onderzoekslocatie niet of nauwelijks is aangetast en derhalve de hypothese ‘onverdacht’ geldt.
 
In de bodem zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een noemenswaardige bodemverontreiniging. Analytisch zijn in de bovengrond lichte verhogingen met kwik, lood en minerale olie aangetoond. Geen van de overige geanalyseerde parameters in de grond is aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde.
 
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdacht’ stand houdt. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen).
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medische centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. Door deze zoneringen is er sprake van een sterke link met de Wro. Anders dan de naam van de Wgh misschien doet vermoeden worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in deze wet geregeld. De belangrijkste onderdelen zijn:
  • toestellen en geluidwerende voorzieningen;
  • industrielawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Voor onderhavig bestemmingsplan is alleen de geluidhinder die wordt veroorzaakt door het wegverkeer van belang. Met betrekking tot dit punt is in artikel 82 van de Wgh bepaald dat in principe de geluidsbelasting op woningen binnen een zone, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De Wet geluidhinder bepaald dat de afstand van een weg met een of twee rijstroken, in een binnenstedelijk gebied, 200 m aan weerszijde (gemeten vanuit de as van de weg) als geluidszone kent. Voor gevoelige bestemmingen betekent dit dat wanneer deze in de geluidszone vallen, een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling aan de Vissersweg 44 is gelegen aan de kruising van de Vissersweg en de Paardenkop, twee rustige wegen aan de rand van het dorp. Op beide wegen geld ter hoogte van het plangebied een 30 km/uur regime.
 
Ook ter hoogte van Vissersweg 42 geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km/ uur. Voor een wegdeel waar een 30 km/uur regime geldt, bestaat geen wettelijke onderzoekszone. Akoestisch onderzoek ten behoeve van wegverkeerslawaai is daarom niet nodig. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van beide initiatieven.
4.6 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Plangebied
Het gedeelte van het plangebied waar de nieuwe vrijstaande woningen geprojecteerd zijn (Vissersweg 44), bestaat uit agrarische grond die in gebruik is als intensieve kwekerij. De noordkant wordt omsloten door de Vissersweg en Paardenkop. Hier is geen beplanting aanwezig. Alleen aan de uiterste oostzijde van het plangebied langs de Vissersweg zijn vormbomen van beuken geplant en (deels) opgepot die het plangebied afschermen. In de huidige situatie is het merendeel van de planten van de kwekerij ter plaatse al gerooid en ligt het te ontwikkelen deel van het plangebied braak. Omdat het een intensieve kwekerij betreft en de grond regelmatig is omgeploegd kan worden gesteld dat een onderzoek naar beschermde soorten (flora en fauna) niet nodig is.
 
Tevens worden er in het zuidelijk deel van het perceel Vissersweg 44 geen opstallen gesloopt. De bestaande bebouwing blijft hier gehandhaafd, evenals de beplanting.
 
Ook op het perceel Vissersweg 42 komen geen specifieke natuurwaarden voor. De tabaksschuur is opgeruimd en wordt gebruikt door de eigenaar voor beperkte opslag. De siertuin rondom de tabaksschuur en de hooiberg herbergt ook geen specifieke waarden, zodat een nader onderzoek naar beschermde soorten niet nodig is.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
In het plangebied neemt het aantal woningen per saldo met vier woningen toe. Dit zorgt slechts voor ongeveer 4 x 7 = 28 extra verkeersbewegingen. Dit aantal is dusdanig laag dat sprake is van een NIBM bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien vervallen de verkeersbewegingen ten gevolge van de bedrijfsvoering op het perceel Vissersweg 42. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied'" en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt aangemerkt als rustige woonwijk.
 
Spuitzone
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen woningen. In de afgelopen jaren is de nodige jurisprudentie gevormd ten aanzien van spuitzonering in relatie tot bestemmingsplannen. Hieruit is de zogenaamde ‘vuistregel’ ontstaan die een richtafstand van 50 m aangeeft tussen agrarische gronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zoals woningen met de bijbehorende tuinen.
 
Omdat de kwekerij ter plaatse van de nieuwe woonpercelen in het plangebied wordt beëindigd en ook voor de gronden binnen een straal van 50 m rondom deze woonpercelen de aanduiding 'intensieve kwekerij' uit het geldende bestemmingsplan van de verbeelding wordt verwijderd, is het mogelijk om binnen 50 m van de woonpercelen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen planologisch uit te sluiten. In de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch' is namelijk opgenomen dat binnen een straal van 50 m van gevoelige functies geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt.
 
Bedrijfsbestemming Vissersweg 44
Eén van de initiatiefnemers is eigenaar van het perceel Vissersweg 44 en wil de bedrijfsbestemming ter plaatse graag handhaven. Om de bouw van de 3 vrijstaande woningen echter mogelijk te maken, zal de maximale milieucategorie ter plaatse wel moeten worden afgewaardeerd van milieucategorie 2 naar milieucategorie 1. Dit is in de regels en op de verbeelding vastgelegd. Op navolgende afbeelding is te zien dat aan de richtafstand van 10 m wordt voldaan.
 
 
De eigenaar van het perceel Vissersweg 42, in het zuidelijk deel van het plangebied, wil een burgerwoning realiseren in de bestaande tabaksschuur. Om te voldoen aan de richtafstand van 10 m gezien vanuit de bestemming 'Bedrijf' op het perceel Vissersweg 44, is er een zone opgenomen (zie voorgaande afbeelding) op dit bedrijfsperceel, waar bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan. Op deze wijze wordt aan de richtafstand van 10 m voldaan voor de nieuwe burgerwoning aan de Vissersweg 42.
 
Er zijn verder in de directe omgeving geen bedrijven met een milieucontour die samenvalt met de nieuwe woningen in het noordelijk deel van het plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de realisatie van deze nieuwe woningen.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Uit de provinciale risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
 
Uitsnede risicokaart met plangrens (zwarte omkadering)
5 Juridisch plan
5.1 Inleiding
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Plansystematiek
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012 overgenomen.
 
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP 2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.

Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisen
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld.

Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid,

Afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.

Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.

Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden
In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk wijzigingsplan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

Bestaande situatie
In de bestemmingsregels wordt mede verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt plaats om van het plan afwijkende maten, oppervlakten en aantallen niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's, de kappenkaart en de cyclomedia, aangevuld met het gemeentelijk bouwdossier en fotoarchief, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
5.3 Bestemmingsregels
Agrarisch
Binnen deze bestemming vallen de agrarische bedrijven en bijbehorende gronden. Deze agrarische gronden zijn in het plangebied opgenomen omdat rondom het plangebied een zone van 50 m nodig is opgenomen waarbinnen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgesloten. Op deze wijze wordt bij de nieuwe woonpercelen voorzien in een goed woon- en leefklimaat.
 
Naast de uitoefening van het agrarisch bedrijf speelt, binnen de agrarische bestemming, ook het beschermen van landschapswaarden een rol. Hierbij kan gedacht worden aan de openheid, verkavelingsstructuur en de aanwezige graften. Dit komt tot uitdrukking in het stelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bij een omgevingsvergunning. Ter bescherming van deze waarden geldt voor bepaalde werkzaamheden, die niet tot de normale agrarische werkzaamheden behoren, een omgevingsvergunningplicht. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere het aanbrengen van verhardingen, het graven of dempen van watergangen en het vellen of rooien van houtopstanden. Deze werkzaamheden kunnen invloed hebben op de landschappelijke kwaliteit en zijn daarom aan een vergunning gebonden, zodat een andere afweging/sturing plaats kan vinden.
 
Bedrijf
Binnen de bestemming zijn bedrijven genoemd in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Bedrijfsmatige opslag dient achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst. Bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden geplaatst. Daar waar aangeduid, mag een bedrijfswoning worden gebouwd. Om de ontwikkeling van het perceel Vissersweg 42 niet te frustreren (beoogde functieverandering naar wonen), is tevens een aanduiding opgenomen aan de zuidzijde van het perceel Vissersweg 44 waarbinnen de bedrijfsactiviteiten niet uitgevoerd mogen worden.
 
Wonen
De bestemming 'Wonen' betreft alle woonbebouwing. Binnen de bestemming vallen zelfstandige woningen, die specifiek zijn aangeduid als vrijstaand.

Hoofdgebouw
De positie van het hoofdgebouw wordt middels een bouwvlak binnen de bestemming vastgelegd. Deze bouwvlakken variëren in diepte al naar gelang het type woning. Voor vrijstaande woningen bedraagt de diepte 15,0 m. Is in de bestaande situatie sprake van een afwijkende bouwdiepte, dan wordt het bouwvlak aan deze afwijkende diepte aangepast. Voor de maximum goothoogte van hoofdgebouwen is 3,5 m opgenomen. Uitzondering hierop vormt de tabaksschuur, die een maximum goothoogte van 3,3 m krijgt conform de hoogte die in het geldende bestemmingsplan was opgenomen.
 
De toegestane goot- en bouwhoogten zijn op de verbeelding aangegeven. De woningen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet minder dan 30 graden. Tevens dient de afstand van de woning tot aan de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,5 m te bedragen, of minder indien de bestaande afstand reeds minder is dan 2,5 m.
 
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd op het achtererf, zoals gedefinieerd in de Wabo. Door deze definitie wordt geen gebruik gemaakt van de aanduiding 'erf' om het erf waarop gebouwd mag worden aan te duiden. De regeling betreffende de bijbehorende bouwwerken is in lijn met de 'Beleidsregels Omgevingsvergunning 2010' van de gemeente Rhenen. Dit betekent onder andere dat maximaal 25 % van de bij de woning behorende kadastrale percelen mag worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken met een maximum van 150 m². In afwijking van de Beleidsregels Omgevingsvergunning 2010 mag de goothoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 3,3 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 4,5 m.

Beroep en bedrijf aan huis
Binnen de bestemming is het verder mogelijk een beroep en/of bedrijf aan huis uit te oefenen. De omvang van deze activiteiten mag niet meer bedragen dan 25 m. In afwijking daarop kan tot 50 % van de oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, hierbij moet dan wel worden voorzien in extra parkeerplaatsen zoals weergegeven in de opgenomen tabel. Verder mag er geen detailhandel worden uitgeoefend en dient in ieder geval de bewoner van de woning het beroep- en/of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Bed & Breakfast
Een bijzonder bedrijf aan huis is het voeren van een Bed & Breakfast. Hiervoor is een specifieke regeling gemaakt, waarbij in een woning maximaal vijf kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 10 slaapplaatsen. De woning dient wel overwegend haar woonfunctie te behouden (geen pension) en er mag geen sprake zijn van een nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en op de parkeerdruk.

Overig
Tenslotte is specifiek in de bestemming opgenomen dat er een zwembad bij de woningen is toegestaan. Per woning is één zwembad toegestaan en deze dient achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning te worden gebouwd. Verder dient het zwembad minimaal 3,0 m afstand te houden tot de zijdelingse perceelsgrens en mag het niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld uitsteken.

Afwijken
Een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om inwoning mogelijk te maken. Tevens is het via een afwijking mogelijk om voor een beroep- en bedrijf aan huis bedrijven te vestigen uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die gelijkgesteld kunnen worden met bedrijven uit categorie 1. Tot slot is ook mantelzorg via een afwijking mogelijk in bijbehorende bouwwerken bij woningen.
 
Waarde - Archeologie
Voor de gebieden buiten de terreinen van archeologische waarden geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Er is geen onderzoek noodzakelijk voor plangebieden die kleiner zijn dan 100 m² of bouwaanvragen betreffen waarbinnen de bodem tot maximaal 0,3 m onder maaiveld wordt geroerd.
 
Voor wat betreft de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Deze vergunning is niet vereist in het geval het plangebied niet groter is dan 100 m² of de bodem tot maximaal 0,3 m onder maaiveld wordt geroerd.
5.4 Algemene regels
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regel opgenomen ten aanzien van afwijkende maatvoeringen. Dit houdt in dat, waar nu bebouwing legaal afwijkt van in de regels genoemde maatvoeringen, deze bestaande afwijkende maten ook zijn toegestaan.
 
Daarnaast is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de gronden tevens dienen voor bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen.
 
Tevens is onderkeldering toegestaan onder (bedrijfs-)woningen en bedrijfsgebouwen tot een diepte van niet meer dan 3,0 m.
 
Algemene gebruiksregels 
In de algemene gebruiksregels zijn enkele vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hiermee is expliciet aangegeven wat niet is toegestaan binnen de bestemmingen. Dit betreft het gebruik van bijgebouwen voor bewoning, het opslaan van goederen en materialen die niet ten dienste staan van de bestemming en het gebruik van gronden voor windturbines/windmolens, zendmasten/antennemasten, uitgezonderd daar waar toegestaan, of het gebruik van gronden voor paardenbakken en/of tennishallen.
 
Uitgezonderd van het strijdig gebruik zijn het gebruik van gronden voor weekmarkten, festiviteiten, evenementen en dergelijke, mits daarvoor vergunning of ontheffing is verleend.
 
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'milieuzone - spuitzone' opgenomen, waarbinnen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitgesloten. Dit is ter borging van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige objecten, zoals de nieuwe vrijstaande woningen. Tevens is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het college indien aantoonbaar gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen die geen negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat.
 
Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bevatten een breed scala aan (kleinschalige) afwijkingen die voor alle bestemmingen kunnen worden gebruikt. Het betreft het kunnen afwijken met niet meer dan 10 % van in het plan genoemde maten en afmetingen, het gering aanpassen van wegprofielen, het overschrijden met maximaal 1,0 m van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen, het toestaan van mantelzorg in bijgebouwen of in een tijdelijke woonunit en het toestaan van openbare nutsgebouwen tot een inhoud van 60 m³ en een hoogte van 4,0 m.
 
Er is verder een regeling opgenomen voor de aanleg van paden, wegen, parkeerplaatsen en bushalten, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en dergelijke. Op deze wijze kan op een flexibele wijze invulling worden gegeven aan herinrichtingen van wegen en voorzieningen ten behoeve van bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Deze kunnen middels een afwijking nu ook in een andere bestemming dan 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden gerealiseerd.
 
Voor mantelzorg is een afwijkingsregeling opgenomen, waarmee een tijdelijke woonunit kan worden geplaatst of gebouwd of een bijbehorend bouwwerk als tijdelijke woonunit kan worden aangewezen. Dit onder voorwaarden.
6 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt bouwplannen mogelijk, die zijn benoemd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat in principe tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemers. Er hoeft echter geen exploitatieplan te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd. In dit project heeft de gemeente met beide initiatiefnemers een anterieure overeenkomst gesloten over de grondexploitatie. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Als onderdeel van beide overeenkomsten is ook vastgelegd dat eventuele tegemoetkoming in planschade voor rekening van de initiatiefnemers is.
7 Overleg & inspraak
7.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan aan de volgende instanties verstuurd:
  • Drinkwaterbedrijf Vitens;
  • Gemeente Utrechtse Heuvelrug;
  • Provincie Utrecht;
  • Gasunie;
  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Van drinkwaterbedrijf Vitens en de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.
 
Gasunie heeft per email d.d. 23 juni 2016 aangegeven dat het plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hune dichtstbij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.  
 
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan. 
 
De provincie Utrecht heeft per brief d.d. 6 juli 2016 aangegeven geen aanleiding te zien opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 -2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.
 
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan. 
 
Het hoogheemraadschap heeft per brief d.d. 8 juli 2016 gevraagd om het plan aan te passen. Het gaat om:
  1. Het realiseren van meer waterberging, waardoor het plan voldoet aan hun waterbeleid;
  2. Het opnemen van kansen voor duurzaamheid, ruimtelijke adaptatie.
Ad 1: Realisatie waterberging
Het plan moet aangepast worden aan het beleidskader voor de volledige 1.200 m² extra verharding, door ruimte voor (1.200 x 0,045 =) 54 m³ waterberging aan te leggen.
 
Reactie gemeente
Per abuis is er van uit gegaan dat er ook bij ontwikkelingen van 500 m² of groter (tot 10.000 m²) geen verplichtingen vanuit het hoogheemraadschap zijn voor de eerste 500 m² extra verharding. Dit blijkt niet het geval te zijn. De opmerking van het hoogheemraadschap zal in de toelichting worden verwerkt.
 
Ad 2: kansen voor duurzaamheid
Het klimaat verandert. De voorwaarden die het waterschap stelt aan ruimtelijke plannen zijn gebaseerd op minimale normen. Het hoogheemraadschap adviseert om goed na te denken over de impact van klimaatverandering op deze ontwikkeling. Ruimtelijke adaptatie kan een bijdrage leveren aan de reductie van klimaateffecten. Het hoogheemraadschap denkt hierbij aan het volgende:
  • Het toepassen van groene daken en halfverharding draagt bij aan het beperken van wateroverlast bij extreme neerslag.
  • Hergebruik van schoon hemelwater voor toilet draagt bij aan een duurzame leefomgeving.
In extreme situaties (hoosbuien) kan het voorkomen dat hemelwater niet snel genoeg kan infiltreren in de bodem en bij een volgende hoosbui de waterberging overstroomt. Wij adviseren u met deze situatie rekening te houden en te bedenken waar het overstromende water vanuit de waterberging en vanaf de straten naar toe loopt. Tip: voorkom dat het water de woningen inloopt door de woningen hoger te bouwen of het water te sturen naar een plek (bijvoorbeeld een groenstrook of een speelplaats) waar het de minste schade veroorzaakt en tijdelijk waterberging ontstaat.
 
Reactie gemeente
Op dit moment zijn er nog geen bouwplannen beschikbaar voor het plangebied. In het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning zal er een ontwerp gemaakt worden voor de woningen, waarbij mogelijk het plangebied opgehoogd wordt. Verder zal rekening gehouden worden met de opmerkingen van het hoogheemraadschap op het gebied van duurzaamheid.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 13 oktober 2016 tot en met woensdag 23 november 2016 voor een ieder ter inzage gelegen en was in te zien op de volgende locaties:
  • op www.ruimtelijkeplannen.nl, via identificatienummer NL.IMRO.0340.Visssersweg42en44-ON01;
  • op de webpagina www.rhenen.nl (via zoekterm “ter inzage leggingen”) in pdf-formaat;
  • in het Huis van de gemeente Rhenen, Nieuwe Veenendaalseweg 75 te Rhenen als analoog (papieren) exemplaar.
Gedurende bovengenoemde inzagetermijn kon een ieder schriftelijk of mondeling zijn/haar zienswijze(n) omtrent het ontwerpbestemmingsplan aan het college kenbaar maken (postbus 201, 3910 AE RHENEN).
 
Planspecifiek
Er zijn geen zienswijzen ingediend tijdens de inzagetermijn.