3.2.1 Structuurvisie Utrecht 2005-2015 (2004)
Met de Wro krijgt de provincie nieuwe instrumenten om haar ontwikkelings- en uitvoeringsgerichte rol beter uit te kunnen voeren. Tegelijkertijd vervallen instrumenten die minder goed bij deze (nieuwe) rol passen, maar die hun nut hebben bewezen voor de provincie als toezichthouder. Er is een overgangsregeling om de invoering van de Wro soepel te laten verlopen. Daar waar het Streekplan onder de oude WRO het instrument was om het provinciale ruimtelijk beleid in vast te leggen, is deze rol onder de Wro overgenomen door de structuurvisie. Het Streekplan wordt op de datum van inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) van rechtswege aanmerkt als structuurvisie.
Op 23 juni 2008 hebben de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Hieronder valt onder andere de ‘Beleidsneutrale omzetting van het Streekplan’. Het doel van deze beleidslijn is om na de inwerkingtreding van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen.
De Provinciale Staten van Utrecht hebben op 13 december 2004 het Streekplan 2005-2015 vastgesteld. Dit streekplan is wegens inwerkingtreding van de Wro van rechtswege omgezet in structuurvisie. De structuurvisie richt zich primair op de periode 2005-2015 en biedt een doorkijk naar de periode 2015-2030. De structuurvisie richt zich sterk op de uitvoering door het in gang zetten van ontwikkelingstrajecten. Daarbij richt de provincie zich op processen en projecten waarbinnen de provincie en haar relevante partners de beschikbare bevoegdheden en middelen inzetten. Haar ruimtelijke visie heeft de provincie Utrecht vastgelegd in de structuurvisiekaart en de bijbehorende structuurvisie.
Het plangebied is op de structuurvisiekaart aangemerkt als ‘Landelijk gebied 4: gebied met hoofdfunctie natuur’, zie afbeelding 1.
Afbeelding 2 - Uitsnede structuurvisiekaart
Landelijk gebied
Om de kernkwaliteiten optimaal te benutten en verder te ontwikkelen, kiest de provincie voor een zonering van het landelijk gebied. Deze zonering is op de structuurvisiekaart opgenomen. De zonering is sterk ontwikkelingsgericht: het geeft aan welke ontwikkelingsrichting gewenst is. Andere factoren die hebben meegespeeld bij de zonering zijn:
- De intensiteit van het grondgebruik;
- Randvoorwaarden op grond van de lagenbenadering;
- De combineerbaarheid van de verschillende functies;
- Het bieden van passende omstandigheden voor de ontwikkeling van de verschillende functies.
De provincie heeft vier zones onderscheiden die elk hun eigen ontwikkelingsmogelijkheden hebben, passend bij de functie, kwaliteiten en waarden van het gebied. De zonering geeft dus geen rangorde aan. De zonering is een belangrijk middel om inhoud te geven aan de ontwikkelingsgerichtheid van de structuurvisie. Daarom is de zonering niet alleen belangrijk bij het beoordelen van gemeentelijke beleidsvoornemens (toetsingsfunctie), maar biedt zij ook een kader voor nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsfunctie). De zonering sluit dus niet alleen aan op de feitelijke situatie; zij geeft ook en juist aan welke ontwikkelingsrichting de provincie voor een gebied voor ogen heeft.
Landelijk gebied 4: hoofdfunctie natuur
Karakteristiek: Bestaande natuurgebieden en gebieden die in de komende periode als nieuwe natuur zullen worden ingericht, beide vaak met recreatief medegebruik.
Accenten: Landbouw – Voorafgaand aan de inrichting als natuurgebied ondervindt het agrarisch grondgebruik geen hinder van de toekomstige hoofdfunctie natuur; geen nieuwvestiging van agrarische bedrijven.
Natuur: Behoud van bestaande en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden staan centraal; een groot deel van de EHS ligt in deze zone; reguliere bosexploitatie blijft mogelijk. Aanleg van ecologische verbindingszones als onderdeel van de EHS.
Recreatie: Extensief recreatief medegebruik (wandelen, fietsen) en bijbehorende kleinschalige recreatieve voorzieningen zijn mogelijk, tenzij dit vanwege zwaarwegende ecologische belangen niet acceptabel is; geen nieuwvestiging van grootschalige recreatief-toeristische voorzieningen; uitbreiding van bestaande (verblijfs)recreatie alleen als onderdeel van een integraal plan waaruit de winst voor de ruimtelijke kwaliteit (specifiek voor de kernkwaliteiten landschap en natuur) blijkt.
Water en milieu: Beleid ten aanzien van water en milieu wordt afgestemd op de hoofdfunctie natuur; bij nieuwe natuur gebeurt dit pas na wijziging in de natuurfunctie; waterknelpunten worden opgelost zonder deze af te wentelen op andere gebieden.
De delen van de EHS met een duidelijke hoofdfunctie natuur hebben de aanduiding landelijk gebied 4. Het is cruciaal dat de bestaande functies in de EHS niet belemmerd worden. Dit geldt in het bijzonder voor de nieuwe natuur op agrarische gronden. De EHS moet zo veel mogelijk toegankelijk zijn voor extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen. Om dit mogelijk te maken, kan het noodzakelijk zijn op niet kwetsbare plekken aansluitende kleinschalige voorzieningen te realiseren, zoals extra parkeergelegenheid.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming met de provinciale structuurvisie, vanwege het feit dat het bouwvlak niet zal wijzigen. Bovendien zijn kleinschalige recreatieve voorzieningen mogelijk. Hierdoor worden de aanwezi-ge natuurwaarden niet verstoord of aangetast. Derhalve is onderhavig plan in lijn met de structuurvisie Utrecht 2005-2015.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (2009)
Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld deze is op 24 december 2009 in werking getreden. De verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om de provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.
Conclusie
In de Provinciale ruimtelijke verordening is bepaald dat de inhoudsmaat van gebouwen die in het verleden niet zijn opgericht om permanent te worden bewoond, maar wel als zondanig worden gebruikt, maximaal 250 m3 bedraagt. Onderhavig plan omvat een vakantiewoning, die al enige tijd permanent bewoond wordt met een inhoudsmaat van 250 m3. Hiermee is onderhavig plan in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.