direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Weteringsteeg 51
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPWeteringsteeg51-oh01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. water;
  • c. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
  • d. groenvoorzieningen,
    met de daarbij behorende:
  • e. bouwwerken;
  • f. erfbeplanting;
  • g. wegen en paden;
  • h. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten een bouwvlak niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m².
3.3 Nadere eisen

Het Bevoegd Gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het Bevoegd Gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van de bouw van schuilgelegenheden buiten een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. per volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf zijn maximaal 2 schuilgelegenheden toegestaan;
  • b. een schuilgelegenheid is uitsluitend toegestaan indien dit in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • c. een schuilgelegenheid wordt gebouwd op meer dan 500 m afstand van de bij het agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen, dan wel op agrarische gronden indien deze door een belangrijke barrière zijn gescheiden;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte aan schuilgelegenheden mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming en aanduidingen wordt ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een manegebedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden gelegen buiten een bouwvlak voor het plaatsen en geplaatst houden van tunnelkassen;
  • c. het gebruik van de gronden gelegen buiten een bouwvlak ten behoeve van opslag, uitgezonderd voor zover toegestaan;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij, uitgezonderd voor zover in deze regels toegestaan;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een kwekerij, uitgezonderd voor zover in deze regels toegestaan.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m², uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
  • c. het aanleggen van boomgaarden;
3.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.6.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 is vereist voor:

  • 1. werken of werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen;
  • 2. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • 3. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • 4. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor ontheffing van de bestemmingsregels is verleend;
  • 5. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het Bevoegd Gezag is op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de binnen de bestemming Agrarisch gelegen gronden te wijzigen ten behoeve van het vergroten van bouwvlakken tot een oppervlakte van maximaal 1 ha voor zover de percelen gelegen zijn ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. voor de wijziging dient in ieder geval een ondernemersplan te worden opgesteld waaruit blijkt dat wijziging noodzakelijk is in het kader van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de uitbreiding dient plaats te vinden ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
    • 4. de wijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
    • 5. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd;
    • 6. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
    • 7. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
    • 8. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt –voor zover van toepassing- het bepaalde in artikel 34 in acht genomen;
    • 9. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, in acht te worden genomen;
    • 10. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht.