direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Thijmse Berg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaar van Allurepark De Thijmse Berg wil het betreffende vakantiepark uitbreiden. De uitbreiding vind plaats ten oosten van de huidige locatie van het vakantiepark, aan de overzijde van de Wageningselaan. Ter compensatie van deze ontwikkeling dient er nieuw bos en nieuwe natuur aangelegd te worden en er wordt een bestaande woning verplaatst. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rhenen ten noorden van de kern Rhenen. Het plangebied bestaat uit de volgende deelgebieden: de uitbreidingslocatie van de Thijmse Berg aan de overzijde van de Wageningselaan, de locaties voor het nieuwe bos en de nieuwe natuur langs de Wageningselaan, de Nieuwe Veenendaalseweg, de Geertesteeg en de Cuneraweg en een locatie op landgoed Remmerstein waar de bestaande woning naar wordt verplaatst. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0002.png"

Globale ligging van het plangebied in de omgeving, plangebied blauw omcirkeld (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Allurepark De Thijmse Berg is een recreatiepark met chalets, stacaravans en cottages. Door herstructurering is een kwaliteitsslag gemaakt en gaande op het bestaande park waardoor het aantal aanwezige stacaravans flink is gedaald. Het terrein is gelegen ten noorden van de kern Rhenen in een natuurrijke omgeving die onderdeel is van de Utrechtse Heuvelrug. Ten noorden van De Thijmse Berg ligt het landgoed Remmerstein. Ten oosten van de Thijmse berg liggen agrarische gronden en verderop woningen in het buitengebied.

De uitbreidinglocatie ligt ten opzichte van het bestaande vakantiepark aan de overzijde van de Wageningselaan. In dit gebied staat één woning ('t Hol), die behoort tot het landgoed Remmerstein. De overige grond van de uitbreidingslocatie is bebost en ten noorden hiervan liggen agrarische gronden.

De gronden binnen het plangebied aan de Nieuwe Veenendaalseweg en de Geertesteeg en de Cuneraweg bestaan uit agrarische gronden met een bomenrij langs de weg.

De deellocatie op landgoed Remmerstein was tot voor kort in gebruik voor boomteelt en is nu een grasveld. Bijgevoegde luchtfoto geeft de huidige situatie van het plangebied weer met een globaal overzicht van de beoogde ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0003.jpg"

Luchtfoto met plangebied globaal aangegeven (bron: PDOK viewer)

2.2 Toekomstige situatie

In het plangebied vindt een uitbreiding plaats van De Thijmse Berg. Er worden maximaal 31 recreatiewoningen gerealiseerd verspreid over circa 6 hectare. Daarmee ontstaat er met circa 5 recreatiewoningen per hectare een ruime opzet. Om de recreatiewoningen te realiseren worden open plekken in het bos gecreëerd en wordt de bestaande woning verplaatst. Het merendeel van de bomen blijft echter staan, zodat de woningen in het bos komen te staan. Het verlies van bos- en natuur wordt gecompenseerd door in totaal circa 3,5 hectare aan bos en natuur te realiseren. De bestaande woning wordt gesloopt en herbouwd in het deelgebied bij landgoed Remmerstein. In bijlage 1 is een tekening met een overzicht van de toekomstige situatie opgenomen.

Uitbreidingslocatie

Op navolgende afbeelding is een voorbeelduitwerking van de uitbreidingslocatie weergegeven. Langs de randen en centraal op het terrein blijven de gronden onbebouwd, daartussen worden de recreatiewoningen gerealiseerd. Vanuit de zuidelijke punt van het terrein zal vanaf de bestaande entree van De Thijmse Berg een ontsluitingsweg het gebied in lopen. Parkeren vindt plaats bij de recreatiewoningen zelf. Het aspect verkeer is verder uitgewerkt in paragraaf 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0004.png"

Voorbeelduitwerking plangebied (bron: Buro SRO)

De locaties van de recreatiewoningen liggen nog niet geheel vast. De recreatiewoningen worden in blokken van maximaal 2 aan elkaar grenzende kavels gerealiseerd. Tussen twee blokken wordt een afstand van 10 meter aangehouden die wordt opgevuld met bos (deel van de boscompensatie). Qua percelen zijn er twee varianten van de recreatiewoningen: 400 m² voor een 6- of 8 persoons recreatiewoning en 500 m² perceel voor een 12-16 persoons recreatiewoning. Voor iedere variant zijn principes uitgewerkt voor het ruimtegebruik (zie afbeeldingen hierna). Per variant is een inschatting gemaakt hoeveel vierkante meter wordt gebruikt voor de woning, het terras, de tuin, het parkeren en de ontsluiting en een strook natuur. De recreatiewoningen voor 6 en 8 personen worden op kavels met een oppervlakte van maximaal 400 m² gerealiseerd, de recreatiewoningen voor 12-16 personen op kavels van circa 500 m². Bij de recreatiewoningen voor 6 personen worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij de recreatiewoningen voor 8 en 12-16 personen worden respectievelijk 3 en 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. Onderstaand zijn de principes per variant weergegeven. De principes zijn tevens opgenomen in bijlage 2. De recreatiewoningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 8 tot 9 meter. De recreatiewoningen worden gasloos gebouwd en voorzien van duurzame voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0005.png"

Principes ruimtegebruik recreatiewoning voor 6 personen

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0006.png"

Principes ruimtegebruik recreatiewoning voor 8 personen

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0007.png"

Principes ruimtegebruik recreatiewoning voor 12-16 personen

Voorgaande principes leiden tot de volgende schematische inrichting van het plangebied, welke ook onderdeel is van bijlage 1. In deze tekening zijn 31 ruimten in het bos opgenomen, waarvan de precieze locatie nader te bepalen is mede op basis van de locatie van de bestaande bomen. Het park wordt als geheel ontwikkeld en beheerd door De Thijmse Berg, waarbij de drie meest noordelijke recreatiewoningen in eigendom komen van landgoed Remmerstein. De overige recreatiewoningen komen in eigendom van De Thijmse Berg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0008.png"

Schematische inrichting plangebied

Beeldkwaliteit

Voor de recreatiewoningen is een beeldkwaliteitskader opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 3. Het beeldkwaliteitskader zal gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan als aanvullend welstandskader worden vastgesteld op basis van artikel 12a van de Woningwet. Binnen het ruimtelijk concept van verspreid en op ruime afstand van elkaar gelegen vakantiewoningen zijn natuur, bosbeleving en landgoed de leidende thema's, waaruit de vormgevingsprincipes voor de vakantiewoningen zijn afgeleid. De verdere uitwerking van de beeldkwaliteit is te raadplegen in het beeldkwaliteitskader.

Verplaatsing woning

De bestaande woning ('t Hol) wordt gesloopt en aan het begin van de oprijlaan naar het landhuis komt de nieuwe woonbestemming. Dit gedeelte heeft nu een agrarische bestemming. Gekozen is voor deze locatie, omdat in dit gedeelte van het landgoed (van oudsher) al bebouwing staat en de nieuwe woning zodoende onderdeel gaat uit maken van dit bebouwingscluster. Door de nieuwbouw op enige afstand van de oprijlaan te situeren, wordt de waarde van deze symmetrieas zoals beschreven bij het rijksmonument gerespecteerd. De zelfstandige positie van het hoofdgebouw blijft op deze manier tevens gewaarborgd en er gaat geen bos verloren. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de standaard maatvoering voor woningen in het buitengebied van de gemeente Rhenen.

Boscompensatie en nieuwe natuur

Ter compensatie van het verlies van bos en natuur wordt gecompenseerd door in totaal circa 3,5 hectare aan bos en natuur te realiseren. Dit vindt plaats op de gronden ten noorden en oosten van de uitbreidingslocatie en op een strook langs de Wageningselaan, de Nieuwe Veenendaalseweg, de Geertesteeg. Dit is te zien op de kaart in bijlage 1.

De aanleg van nieuwe natuur (plussen) vindt plaats vanwege het onttrekken van een oppervlakte aan het Natuurnetwerk Nederland. Ten noordwesten van de uitbreidingslocatie wordt een brede bosrand met een oppervlak van 1,32 hectare gerealiseerd. Deze bosrand zal gaan bestaan uit een circa acht tot dertig meter brede struweelzone met enkele opgaande bomen en een circa tien tot dertig meter brede zone met bloemrijke ruigte en grasland.

Daarnaast wordt er ter compensatie van het verlies aan houtopstanden op de uitbreidingslocatie (Wet Natuurbescherming) circa 2,23 hectare nieuw bos aangeplant langs de Wageningselaan, de Nieuwe Veenendaalseweg, de Geertesteeg .

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de boscompensatie en de nieuwe natuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Natuurnetwerk Nederland is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied. In de provinciale verordening zijn regels opgenomen voor de bescherming van het NNN. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 3.2.

Ladder duurzame verstedelijking

Met het voorliggend plan worden 31 recreatiewoningen toegevoegd op een locatie in het buitengebied die nu als bos in gebruik is. Gelet op de aard en de omvang van de toegestane functie en bebouwing (circa 5 recreatiewoningen per hectare, ingepast in bestaand bos) is sprake van een zeer beperkte stedelijke ontwikkeling. Volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (art. 1.1, lid 2) is verblijfsrecreatie ook niet als verstedelijking te beschouwen.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.2 is conform de Visie recreatie en toerisme 2020 van de provincie Utrecht behoefte aan meer hectares recreatieterrein, waarbij aanbod goed moet aansluiten bij de veel voorkomende leefstijlen in dat gebied. De ontwikkeling past goed binnen deze visie. De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand recreatieterrein. Uitbreiding op een locatie verder van het bestaande recreatieterrein af is niet logisch. Een dergelijke ontwikkeling is ook niet op een kwalitatieve manier mogelijk binnen stedelijk gebied, het is een functie die in het buitengebied thuis hoort. Er zijn daarmee geen goede alternatieve locaties in het bestaand stedelijk gebied. Daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:

Planspecifiek

Op basis van de PRV ligt het plangebied in landelijk gebied. De volgende artikelen zijn relevant voor het plan.

Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied is onderdeel van de historische buitenplaatszone Prattenburg-Remmerstein. Binnen deze buitenplaatszone is het plangebied onderdeel van de buitenplaats Remmerstein. Een bestemmingsplan hierbinnen dient regels te stellen voor de bescherming van de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Binnen de buitenplaatszone is verstedelijking toegestaan mits het bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de individuele buitenplaats. De verstedelijking dient dan kleinschalig te zijn en zorgvuldig te worden ingepast in de omgeving.

Kenmerkend voor de buitenplaatszone Prattenburg-Remmerstein is het landgoederenlandschap waarbij bosbouw dominant was. Dat uit zich in een typerende combinatie van lange laanstructuren door de uitgestrekte bossen met parkaanleg die rond de huizen is geconcentreerd. In het plangebied komt bosbouw voor zonder lange laanstructuren. het plangebied blijft de uitstraling van een bos behouden en de recreatiewoningen worden in een ruime opzet ieder landschappelijk ingepast met natuur- en bosstroken. De bestaande woning die onderdeel is van landgoed Remmerstein wordt verplaatst naar een onbebouwd grasveld binnen het landgoed. De aanwezige cultuurhistorische waarden blijven daarmee behouden.

Artikel 1.8 Landschap

Het plangebied is onderdeel van de Utrechtse Heuvelrug. Een bestemmingsplan hierbinnen dient regels te stellen ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Er mag geen sprake zijn van aantasting van de voorkomende kernkwaliteiten. In de toelichting dient te worden aangegeven op welke wijze er met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • robuuste eenheid;
  • reliëfbeleving;
  • extreme historische gelaagdheid.

Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vraagt de provincie aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug wil de provincie in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten. Het plan betreft een recreatieve ontwikkeling waarbij sprake is van kleinschalige ontgrondingen. Er zal veel ruimte opgevuld met bos aanwezig zijn tussen de recreatiewoningen en daarmee blijft er sprake van een samenhangend bosgebied op de uitbreidingslocatie. Rondom deze locatie wordt ter compensatie nieuw bos gerealiseerd, zodat het boscomplex qua omvang ook behouden blijft.

Artikel 1.11 Beschermingszone drinkwaterwinning

Een klein deel van het plangebied (ten noorden van het bestaande terrein van De Thijmse Berg) ligt in een beschermingszone drinkwaterwinning. Een bestemmingsplan hierbinnen dient regels te stellen die het waterwinbelang beschermen indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. De toekomstige nieuwe functie van deze locatie is bos. Deze functie vormt geen risico voor het grond- en oppervlaktewater.

Het merendeel van het plangebied maakt wel deel uit van de bij het waterwingebied behorende boringsvrije zone. De provincie legt extra regels op aan bedrijven, particulieren en andere gebruikers om vervuiling van grondwater en bodem te voorkomen. Gezien het type waterwingebied, is er geen sprake van een grondwaterbeschermingsgebied, maar alleen van een boringsvrije zone. Boringsvrije zones zijn de beschermingsgebieden rond de waterwingebieden In de boringsvrije zone gelden regels voor het maken van boorputten, grond- en funderingswerken op een diepte van 10 m of meer. Hiervan is in onderhavig plan geen sprake. Deze zone heeft dus geen ruimtelijke relevantie en geen invloed op de gebruiksbestemmingen buiten het feitelijke waterwingebied. Bescherming van de boringsvrije zone (regels) is opgenomen in de Provinciale Milieuverordening, artikelen 19 t/m 22. Daarom komt de boringsvrije zone niet terug op te verbeelding.

Artikel 2.4 Natuur Netwerk Nederland

Het plangebied ligt in gebied van Natuurnetwerk Nederland. Een bestemmingsplan hierbinnen dient regels te stellen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied beschermen en in stand houden. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten of tot een significante vermindering van de oppervlakte van het gebied leiden, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang en negatieve effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden beperkt middels mitigerende maatregelen en compensatie door inrichting van nieuwe natuur elders.

In paragraaf 4.3 is aangegeven op welke wijze aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 3.6 Recreatiewoningen

De provincie wil voorkomen dat recreatiewoningen functioneren als permanente woningen. De recreatiewoningen in onderhavig plan zijn enkel beschikbaar voor verblijfsrecreatie en permanente bewoning is als strijdig gebruik opgenomen in de regels.

3.2.2 Visie recreatie en toerisme 2020

Met de Visie recreatie en toerisme 2020 wil de provincie het recreatieve aanbod in de toekomst beter aan laten sluiten op de vraag. Randvoorwaarde hierbij is de toeristisch-recreatieve sector moet bijdragen aan de versterking van kwetsbare natuur, een aantrekkelijk landschap en waardevol erfgoed. Er is een verdeling gemaakt van recreatieprofielen die passen bij de gebieden binnen de provincie. Er zijn vier grote gebiedsgerichte, thematische opgaven benoemd:

  • Versterken en bewaken van het recreatief hoofdnetwerk;
  • Recreatiedruk accommoderen;
  • Vernieuwing in de natuur (EHS);
  • Landschap beter beleven.

Planspecifiek

Voor de omgeving van Rhenen is aangegeven dat het recreatieprofiel 'ingetogen' het meest voorkomt. De voorgenomen ontwikkeling op de Utrechtse Heuvelrug sluit aan bij de ambitie om het landschap beter te beleven doordat de recreatiewoningen in een bosrijk gebied worden gebouwd. Tevens draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie om de recreatiedruk te accommoderen. Er is namelijk behoefte aan meer hectares recreatieterrein en het aanbod moet goed aansluiten bij de leefstijlen. Daarbij passen de recreatiewoningen in een bosrijke omgeving goed binnen het recreatieprofiel 'ingetogen'. Een dergelijke duurzaam gebouwde recreatievoorziening midden in het groen is nog niet aanwezig in het gebied. De ontwikkeling past daarmee goed binnen de Visie recreatie en toerisme 2020.

3.2.3 Kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen

De kwaliteitsgids is onderdeel van het Ruimtelijk Actieprogramma. De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen.

Het provinciaal landschap vraagt:

  • in stand houden van het reliëf;
  • in stand houden van het samenhangend boscomplex.

Planspecifiek

In paragraaf 3.2.1 is aangegeven hoe ervoor wordt gezorgd dat de kernkwaliteiten van het landschap behouden blijven.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, partiële herziening 2013' van de gemeente Rhenen, vastgesteld op 13 maart 2013. Bijgevoegd een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0009.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • 'Bos', deze aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bos en bebossing en de Ecologische Hoofdstructuur;
  • 'Wonen', ter plaatse van de bestaande woning;
  • 'Agrarisch' en daarbinnen plaatselijk de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1';
  • 'Waarde - Archeologie' met deels de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde' en deels de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologische waarde'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem;
  • 'Waarde - Archeologisch Monument' voor de agrarische gronden ten noorden van de uitbreidingslocatie. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumentale waarden zoals grafheuvels;
  • 'Waarde - Landgoed', deze gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en versterking van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en bos- en landbouw;
  • 'Waarde - Cultuurhistorie' voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden;
  • 'Waarde - Aardkundige waarden', voor de bescherming van aardkundige waarden.

De realisatie van de recreatiewoningen, de verplaatsing van de woning en de boscompensatie en nieuwe natuur is niet toegestaan binnen de geldende bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling van de recreatiewoningen dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit aansluit bij de recreatieve functie. Daarvoor is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Hierin is geconcludeerd dat er enkel sprake is van een plaatselijke lichte PAK verontreiniging. Gelet op de aard en de mate van deze verontreiniging en het verder ontbreken van verontreinigingen op het overige terrein, zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

De te verplaatsen woning wordt gerealiseerd op een locatie die altijd in gebruik is geweest ten behoeve van het landgoed. Er is in het verleden geen sprake geweest van bodemvervuilende activiteiten. Het uitvoeren van bodemonderzoek voor de nieuwe locatie van de woning is daarom niet nodig.

Op het gebied van bodem is het plan uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 38260 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   26,7 µg/m3   21,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

De ontwikkeling van maximaal 31 recreatiewoningen kan, valt ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen en kan daarmee worden aangemerkt als een NIBM-project. Daarmee is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De te realiseren recreatiewoningen zijn geen geluidsgevoelige objecten. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. De extra verkeersaantrekkende werking van de nieuwe recreatiewoningen valt in het niet bij de hoeveelheid verkeer die al over de Nieuwe Veenendaalseweg rijdt (zie paragraaf 4.4), waardoor er nauwelijks sprake zal zijn van toename van geluidshinder op de woningen die gelegen zijn tegenover de entree van de Thijmse Berg.

De te verplaatsen woning komt aan de toegangsweg tot landgoed Remmerstein te liggen. Hierover rijdt weinig verkeer. De toegangsweg komt op circa 100 meter afstand van de nieuwe locatie van de woning uit op de Oude Veensegrindweg, een rustige 60 km/uur weg. Tussen de nieuwe woning en de Oude Veensegrindweg is bebouwing aanwezig met een afschermende werking. Gezien de afstand, de lage verkeersintensiteiten en de tussenliggende bebouwing is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor deze woning niet nodig.

Wat betreft het aspect geluid is het initiatief uitvoerbaar.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De recreatiewoning en te verplaatsen woning zijn geurgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde veehouderij in de omgeving van de uitbreidingslocatie van De Thijmse Berg is de intensieve veehouderij aan de Oude Veensegrindweg 19 op een afstand van circa 450 meter. Er is sprake van tussenliggende woningen, waardoor de veehouderij niet door de uitbreiding van het vakantiepark wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

De te verplaatsen woning komt op een afstand van circa 250 meter van de intensieve veehouderij aan de Oude Veensegrindweg 19 te staan.

Uit de planMER van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010' blijkt dat er op de uitbreidingslocatie van De Thijmse Berg geen sprake was van geurhinder ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (zie bijgevoegde afbeelding). Op de nieuwe locatie van de woning was sprake van een geurbelasting van 3 tot 4 ouE/m³. Deze waarde ligt onder de streefwaarde van 14 ouE/m³. Aangezien de intensieve veehouderij sindsdien niet heeft kunnen uitbreiden, omdat deze op slot zit vanwege de omliggende woningen, kan ervan uitgegaan worden dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de recreatiewoningen en dat er in de te verplaatsen woning sprake zal zijn van in ieder geval een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0010.png"

Uitsnede kaart geurcontouren PlanMER buitengebied met uitbreidingslocatie De Thijmse Berg rood en locatie nieuwe woning blauw omcirkeld

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De recreatiewoningen hebben enig milieubelastend effect. De categorie van het VNG die het meest aansluit bij de ontwikkeling is de categorie kampeerterreinen en vakantiecentra (met keuken). Voor deze categorie geeft de VNG een maximale richtafstand van 50 meter op basis van het aspect geluid. Er is in dit geval echter sprake van kleine vakantiewoningen zonder algemene voorzieningengebouwen zoals een centrale keuken. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het passender om de richtafstand voor een milieucategorie van één stap lager aan te houden: een richtafstand van 30 meter. Binnen deze afstand staan geen milieugevoelige objecten. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van milieugevoelige objecten.

Voor recreatiewoningen is een goed woon- en leefklimaat van belang. Rondom de uitbreidingslocatie zijn geen andere milieubelastende functies aanwezig dan het bestaande terrein van De Thijmse Berg. Aangezien de nieuwe recreatiewoningen van hetzelfde vakantiepark deel uit gaan maken, is het bestaande recreatieterrein niet van belang voor milieuzonering. Er zal sprake zijn van een goed- woon en leefklimaat en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

De te verplaatsen woning is een milieugevoelig object. Rondom de nieuwe locatie van de woning zijn geen milieubelastende functies aanwezig. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd en worden er geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor milieuzonering is hiermee aangetoond.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0011.png"

Uitsnede risicokaart met uitbreidingslocatie De Thijmse Berg lichtblauw en locatie te verplaatsen woning donkerblauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Uit de risicokaart is op te maken dat op 100 m afstand van de uitbreidingslocatie van De Thijmse Berg propaan is opgeslagen. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van deze tank. De tank vormt dus geen belemmering voor het plan. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De veiligheidsregio heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg een advies uitgebracht (zie bijlage 15), waarin wordt ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en het bevorderen van de zelfredzaamheid. Met dit advies zal in de uitvoering rekening worden gehouden. Bij de uitwerking van de plannen worden bluspunten in overleg met de brandweer bepaald. Tevens zal in overleg met de veiligheidsregio in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een ontruimingsplan worden opgesteld en een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten worden geregeld.

De uitvoerbaarheid van het plan op het gebied van externe veiligheid is daarmee aangetoond.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

vGRP+ 2015-2019

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:

  • in het buitengebied. Regenwater mag niet op de (druk)riolering worden geloosd.
  • woonwijken en bedrijfsterreinen zonder gemeenschappelijke regenwatervoorzieningen voor de percelen. Deze wijken of bedrijfsterreinen zijn dan ontworpen voor infiltratie van regenwater op de percelen of afvoer naar nabijgelegen oppervlaktewater
  • bedrijfspercelen groter dan 5.000 m² hectare.
  • In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:
  • recente en nieuwe woonwijken die zijn ontworpen voor infiltratie van een deel van het regenwater op de percelen.
  • recente en nieuwe bedrijfsterreinen

Verder geldt het principe van Hydrologisch neutraal bouwen (afkoppelen van regenwater door middel van infiltratie met behulp van infiltratiekratten) en tevens geldt dat bij het bouwen de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor de uitbreidingslocatie van De Thijmse berg is een watertoets opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat de waterbergingsopgave voor de uitbreidingslocatie in totaal circa 540 m³ bedraagt. Het schone hemelwater zal separaat van afvalwater worden verwerkt binnen het plangebied. Er is binnen de uitbreidingslocatie voldoende ruimte om de waterbergingsopgave van 540 m³ te verwerken. Het water wordt zoveel mogelijk plaatselijk verwerkt in laagtes binnen de natuur/struweelgebieden. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning(en) voor het bouwen zullen de waterbergingsvoorzieningen nader worden uitgewerkt.

Het afvalwater van de recreatiewoningen wordt in de toekomstige situatie aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.

Voor de te verplaatsen woning geldt dat de toename van verhard oppervlak op de nieuwe locatie onder de vrijstellingsgrens van 4.000 m² van het waterschap valt. Daarmee is er geen nadelig effect voor het ontvangende watersysteem en is compensatie niet nodig. Ook het afvalwater van de te verplaatsen woning wordt in de toekomstige situatie aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.

Aandachtspunt bij de boscompensatie langs de Geertesteeg is de ligging van een hoofdriool in dit gebied (zie bijlage 6). De gemeente moet het beheer en onderhoud van dit riool ten alle tijden kunnen uitvoeren. Bij de invulling van de boscompensatie zal hier rekening mee worden gehouden waarbij in ieder geval de toegankelijkheid van de aangegeven inspectieput gewaarborgd blijft.

In of rondom de locaties van de nieuwe recreatiewoningen en de te verplaatsen woning is geen oppervlaktewater aanwezig waar de voorgenomen ontwikkeling invloed op heeft.

Het plan biedt kansen voor klimaatadaptatie, het opvangen en vasthouden van regenwater zodat het kan infiltreren. Hiermee kunnen negatieve gevolgen van veel neerslag in korte tijd worden tegengegaan. Dit is goed te combineren zijn met de beoogde parkinrichting. De wijze waarop dit vorm krijgt zal in de verdere uitwerking van de plannen worden bepaald.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Bescherming bosopstanden

In de Wet natuurbescherming wordt het areaal bos en houtopstanden beschermd. Bos mag daarom niet zomaar worden gekapt. Houtopstanden die beschermd worden in de Wet natuurbescherming, mogen alleen worden gekapt onder bepaalde voorwaarden. Allereerst moet de eigenaar de kap van te voren melden. Daarnaast dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Dit geldt voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen en meer. Niet alle houtopstanden zijn beschermd in de Wet Natuurbescherming. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst. Ook kerstbomen (niet ouder dan twintig jaar), kweekgoed, fruitbomen en windschermen om boomgaarden zijn uitgezonderd.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in bijlage 7. De conclusies zijn in het vervolg weergegeven.

Wet Natuurbescherming

Er zijn een aantal beschermde soorten aangetroffen in het plangebied: vleermuizen, eekhoorn, hazelworm en verschillende volgens waaronder de sperwer. Voor de eekhoorn, sperwer en hazelworm kan de uitbreiding van De Thijmse Berg leiden tot beschadiging en vernieling van voortplantings- en rustplaatsen. Voor deze soorten zal een ontheffing Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd. Naar verwachting kan de ontheffing worden verleend als de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen kan worden voorkomen dat de verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van broedvogels worden overtreden.

Natuurnetwerk Nederland

Realisatie van de uitbreidingsplannen inclusief de voorgestelde natuurmaatregelen zal niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied (zones met een bijzondere ecologische kwaliteit, aaneengeslotenheid en robuustheid van het NNN, bijzonder soorten en essentiële verbindingen). Er zal geen sprake zijn van een significante vermindering van de oppervlakte of van een aantasting van de samenhang tussen gebieden van het NNN. Bovenstaande conclusies gelden alleen als de in het onderzoeksrapport opgenomen maatregelen (plussen) worden gerealiseerd en geborgd.

Te nemen maatregelen (plussen)

De te nemen maatregelen (plussen) zijn te raadplegen in het onderzoeksrapport. De uitvoering van de maatregelen is deels in het bestemmingsplan geborgd. Daarnaast wordt een deel van de maatregelen geborgd in de exploitatieovereenkomst die wordt gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer en wordt een deel geborgd doordat het niet uitvoeren van de maatregelen een overtreding van de Wet natuurbescherming is. In bijlage 8 is uitgebreid aangegeven op welke wijze de maatregelen worden geborgd.

Verplaatsing woning

Voor de te verplaatsen woning is een quick scan flora en fauna uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 9. Hierin is geconcludeerd dat de verplaatsing van de woning niet zal leiden tot nadelige effecten voor beschermde soorten of de functionaliteit van vaste rustplaatsen, voortplantingslocaties of nestplaatsen van beschermde soorten. Er dient te worden voorkomen dat de mogelijke vliegroute van vleermuizen langs de eenzijdige laanbeplanting langs het pad ten zuiden van de planlocatie wordt aangetast door verlichting. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Door aan die voorwaarde te voldoen is het niet nodig een ontheffing Wet natuurbescherming aan te vragen. De verplaatsing van de woning zal niet leiden tot een significante aantasting van zones met een bijzondere ecologische kwaliteit, van de aaneengeslotenheid en robuustheid van het NNN, van bijzondere soorten en van essentiële verbindingen. Evenmin zal er sprake zijn van een significante vermindering van de oppervlakte of van een aantasting van de samenhang tussen gebieden van het NNN.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase van de ontwikkeling is de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekend. Het rapport met de berekening is opgenomen in bijlage 16. Hierin is geconcludeerd dat de ontwikkeling zowel in de gebruiksfase als de aanlegfase niet zorgt voor een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden. Daarmee zijn er vanuit stikstofdepositie geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De regels van dit bestemmingsplan maken drie aansluitingen op de omliggende wegen mogelijk. De hoofdingang van de uitbreidingslocatie sluit aan op de bestaande entree van De Thijmse Berg. Deze entree zal hiervoor worden heringericht (zie eerste schets hieronder). Vanaf een nader te bepalen punt loopt een weg tussen de bomen door langs de recreatiewoningen. Naast de hoofdingang is er een ontsluiting voor calamiteiten nodig, hiervoor is ruimte gereserveerd in het noordoosten van het plangebied aansluitend op de Oude Veensegrindweg. Ten behoeve van flexibiliteit zijn in de regels van dit bestemmingsplan drie aansluitingen van de interne ontsluitingsweg op de omliggende bestaande wegen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0012.jpg"   Eerste schets herinrichting entree De Thijmse Berg

De uitbreiding van De Thijmse Berg zal leiden tot een extra verkeersaantrekkende werking. Het CROW geeft voor een bungalowpark in het buitengebied als kengetal een verkeersaantrekkende werking van maximaal 2,8 verkeersbewegingen per etmaal per recreatiewoning. Bij 31 recreatiewoningen levert dit een verkeersaantrekkende werking van 86,8 verkeersbewegingen per etmaal op. De bestaande woning in het plangebied levert volgens de kengetallen van het CROW een verkeersaantrekkende werking van minimaal 7,8 verkeersbewegingen per etmaal op. De extra verkeersaantrekkende werking op de uitbreidingslocatie is daarmee 79 verkeersbeewgingen per etmaal. Dit komt neer op circa 6,5 verkeersbeweging per uur, uitgaande van een periode van 12 uur waarbinnen het meeste verkeer rijdt. De Nieuwe Veenendaalseweg en omliggende wegen kunnen deze toename aan verkeer goed aan.

Het parkeren vindt plaats op de kavels van de recreatiewoningen. In het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen zijn geen parkeernormen voor recreatiewoningen opgenomen. Het CROW (publicatie 317) adviseert een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per recreatiewoning. Bij de recreatiewoningen voor 6 personen worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij de recreatiewoningen voor 8 en 12-16 personen worden respectievelijk 3 en 4 parkeerplaatsen gerealiseerd, omdat hier vanwege het grotere aantal gasten ook meer auto's worden verwacht. Er wordt daarmee voldaan aan de parkeerbehoefte.

De te verplaatsen woning wordt ontsloten via de Remmerdselaan. Op basis van de parkeernormen van het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om aan de parkeernorm te voldoen.

In de regels wordt met een algemene regeling gewaarborgd dat er aan de geldende parkeernormen wordt voldaan.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen buitenplaats Remmerstein. In paragraaf 3.2.1 is aangegeven dat met de voorgenomen ontwikkeling de cultuurhistorische waarden behouden blijven. Het aspect cultuurhistorie vormt hierdoor geen belemmering voor het plan.

Archeologie

Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rhenen geldt er voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0013.png"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Rhenen met uitbreidingslocatie De Thijmse Berg lichtblauw en nieuwe locatie te verplaatsen woning donkerblauw omcirkeld.

In gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Op de uitbreidingslocatie worden bomen verwijderd en worden recreatiewoningen gerealiseerd. Daarom is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de uitbreidingslocatie, waarvan het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 10. Hierin wordt geconcludeerd dat het bodemprofiel bij vrijwel alle boringen grotendeels intact is. Op basis daarvan blijft de kans reëel dat archeologische resten het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Daarom blijft de archeologische dubbelbestemming voor het gebied behouden. Voordat de bodemingrepen worden gepleegd zal er nader archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden.

Voor de nieuwe locatie van de te verplaatsen woning geldt tevens een hoge verwachtingswaarde. De huidige woning heeft een oppervlakte van circa 80 m². De nieuwe woning krijgt naar verwachting ongeveer dezelfde omvang. Mocht de toekomstige bodemingreep toch groter zijn dan 100 m², dan wordt er een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Het plan is ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Rhenen diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Gelet op de ligging van het plangebied en de militaire activiteiten die in WO II in deze omgeving hebben plaatsgevonden is een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd voor de uitbreidingslocatie van De Thijmse Berg. Het rapport is opgenomen in bijlage 11. Hierin is geconcludeerd dat mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WO II. Hierdoor is het onderzoeksgebied deels verdacht op de aanwezigheid van explosieven. Op onderstaande afbeelding is in rood het verdachte gebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPUitbThijmseBerg-ON01_0014.png"

Opdeling deelgebieden vooronderzoek conventionele explosieven. Rood is verdacht, groen is onverdacht

Voor het verdachte gebied zal een oppervlaktedetectie onderzoek moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

4.7 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu. Gezondheids- en milieuaspecten zijn in alle fasen van de inrichting, de bouw en het gebruik van de gebouwde omgeving van belang. Er wordt gestreefd naar duurzame (stedelijke) ontwikkeling, lage milieubelasting, extensiever energieverbruik en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Planspecifiek

Via het bestemmingsplan zijn aspecten als natuur en water geborgd, de maatregelen in de recreatiewoningen zelf komen bij de omgevingsvergunning aan bod. De recreatiewoningen worden gasloos en met duurzame materialen gebouwd en voorzien van duurzame voorzieningen op het gebied van zonne-energie en waterbesparing. De huidige bouwregelgeving is daarin bepalend. Het park wordt duurzaam ingericht door het bos grotendeels in stand te houden en de verloren oppervlakte bos te compenseren. De ruime opzet zorgt er ook voor dat de toename van het verhard oppervlak beperkt blijft en de hemelwaterberging deels in de natuur/bosgebieden kan plaatsvinden. In paragraaf 4.1 is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoende rekening houdt met milieuaspecten. Op het gebied van duurzaamheid is het plan daarmee uitvoerbaar.

4.8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bos' ter plaatse van de uitbreidingslocatie van De Thijmse Berg en de locaties voor boscompensatie en nieuwe natuur. Omdat bos de belangrijkste functie blijft, is ervoor gekozen om deze gronden tot 'Bos' te bestemmen. Uitsluitend binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - recreatie' zijn de recreatiewoningen toegestaan. Er is sprake van een lage dichtheid van woningen ten opzichte van bos/natuur. Het plangebied is 6 hectare groot en daarbinnen worden 31 recreatiewoningen gerealiseerd. Dat komt neer op 5 recreatiewoningen per hectare. De rest van het gebied behoud de functie als bos en de voorwaardelijk verplichting om natuur en bos te creëren en in stand te houden draagt hieraan bij. Binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - recreatie' wordt middels een maatvoering het maximum aantal recreatiewoningen weergegeven;
  • 'Wonen', met een bouwvlak, waarbinnen de te verplaatsen woning mag worden gerealiseerd. Qua maatvoering is aangesloten bij de standaard maatvoering voor woningen in het buitengebied. Met een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat de nieuwe woning pas mag worden gebouwd en gebruikt wanneer de bestaande woning op de uitbreidingslocatie van de Thijmse Berg is gesloopt.
  • 'Leiding - Riool', voor de aanwezige rioolleiding langs de Geertesteeg.
  • 'Waarde - Aardkundige waarden', voor een klein deel van het plangebied dat deze bestemming al heeft, ter bescherming van aardkundige waarden;
  • 'Waarde - Archeologie' voor het gehele plangebied met daarbinnen de gebiedsaanduidingen 'overige zone - hoge verwachtingswaarde' en 'overige zone - archeologische waarde', voor behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem;
  • 'Waarde - Archeologisch Monument', voor de huidige agrarische grond ten noorden van de uitbreidingslocatie, ter bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische monumentale waarden zoals grafheuvels;
  • 'Waarde - Cultuurhistorie', ter bescherming van de in het plangebied aanwezige zichtlijn vanaf het landgoed Remmerstein;
  • 'Waarde - Landgoed', voor het grootste deel van het plangebied, ter instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waarden behorend bij landgoed Remmerstein.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt geen formele inspraakprocedure.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

Het plan is voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit van Rhenen. De commissie heeft op 2 november 2018 een positief advies gegeven met daarbij een aantal voorwaarden. Het advies is opgenomen in bijlage 12. In bijlage 13 is de reactie op het advies opgenomen. Aan de voorwaarden zal voornamelijk uitvoering worden gegeven in de verdere uitwerking van de plannen in een beeldkwaliteitsplan en in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Vervolgens heeft de commissie ruimtelijke kwaliteit op 29 mei 2019 een principe advies gegeven over het beeldkwaliteitskader (zie bijlage 14. Hierin is geoordeeld dat het beeldkwaliteitskader voldoende criteria/uitgangspunten biedt om tot een passende en hoogwaardige invulling te komen van het recreatieterrein.

De initiatiefnemer heeft direct omwonenden persoonlijk geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling en uitgenodigd voor een toelichting. Een aantal omwonenden hebben daarvan gebruik gemaakt. De reacties waren overwegend positief. Vervolgens is op 6 februari 2019 een informatieavond gehouden. Er waren ongeveer 20 mensen aanwezig, die een toelichting hebben gekregen op de plannen. De algemene indruk was zeer positief. Het plan werd gezien als een goede ontwikkeling voor Rhenen en zowel voor de Thijmse Berg als landgoed Remmerstein. Vragen gingen vooral over de natuur- en bosontwikkeling. Daarop is een toelichting gegeven.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie, het waterschap, de veiligheidsregio, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Gasunie en Vitens. De provincie, de veiligheidsregio, het waterschap, de Gasunie en Vitens hebben een vooroverlegreactie gegeven. De vooroverlegreacties van de provincie, de veiligheidsregio en het waterschap zijn gebundeld opgenomen in bijlage 15. De provincie heeft opmerkingen gemaakt over de benaming van de compensatie van natuur. De toelichting is aangepast door gebruik te maken van de termen 'plussen' en 'minnen' in paragraaf 3.2.1. Daarnaast is als gevolg van de provinciale reactie een quick scan flora en fauna voor de nieuwe woning op landgoed Remmerstein uitgevoerd en verwerkt in paragraaf 4.3. De veiligheidsregio heeft opmerkingen gemaakt over de uitwerking van de bluswatervoorziening en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Op deze punten is paragraaf 4.1.6 aangevuld. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan en heeft aangegeven dat er positief overleg is geweest over de mogelijkheden voor klimaatadaptatie bij de voorgenomen ontwikkelingen.

De Gasunie en Vitens hebben per mail een beknopte reactie gegeven. De Gasunie heeft aangegeven dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding van de Gasunie valt en dat er daarmee geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling. Vitens heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.

Ook is er vooroverleg gevoerd met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de monumentencommissie Rhenen.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.