Plan: | Sterremos ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPSterremos-VA01 |
Aan de Sterremos ong. in Veeneind ligt een perceel dat in gebruik is als weiland. De initiatiefnemer wil op dit perceel een nieuwe woning met bijgebouw realiseren. De gemeente Rhenen heeft op 12 augustus 2014 besloten medewerking te verlenen aan het initiatief, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
Realisatie van het initiatief is op basis van het geldende bestemmingsplan met recht of via een wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk. Om op deze locatie een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken te kunnen realiseren is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Hierin is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd bevindt zich aan de Sterremos ong. aan de westzijde van het Veeneind tegen de bebouwde kom van Veenendaal. Het overgrote deel van het perceel is gelegen in de gemeente Rhenen. Een klein gedeelte is gelegen in de gemeente Veenendaal. Op het gedeelte in de gemeente Veenendaal ligt reeds een woonbestemming. Omdat dit gedeelte als tuin in gebruik zal worden genomen richt voorliggend plan zich op het gedeelte van het woonperceel dat in de gemeente Rhenen ligt. Onderstaande afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied in de omgeving.
Met rode belijning is het plangebied weergegeven. Met blauw het gedeelte van het woonperceel dat ingericht wordt als tuin en ligt in de gemeente Veenendaal (Bron: Google Earth 2015)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en relevante wetgeving. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt op de overgang van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug (natuurgebied) en de Gelderse Vallei (intensief gebruikt veeteeltgebied). Het plangebied ligt oorspronkelijk in het kampenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door de strookvormige kavelvormen. De percelen hebben een oost-west gerichte oriëntering. De meeste ervan langs de Cuneraweg zijn in de huidige situatie meer gekoppeld aan het bebouwingslint dan aan de landschappelijke structuur. Het plangebied heeft nauwelijks meer een link met de oorspronkelijke landschapsstructuur. Dit mede door de ligging van het naastgelegen fietspad dat op de Cuneraweg aansluit en het plangebied voor een deel omsluit.
De Cuneraweg is het verlengde van de provinciale weg N233 van Rhenen naar Veenendaal en is een voorbeeld van een historische bebouwingslint. In de loop der tijd heeft verdichting langs dit lint plaatsgevonden. De langs deze weg gelegen geschakelde, halfvrijstaande of vrijstaande woningen worden afgewisseld met bedrijfsbebouwing en agrarische percelen.
De Cuneraweg ter hoogte van het plangebied getypeerd worden als een rustige straat. Aan dit gedeelte van de Cuneraweg staan enkele vrijstaande woningen alsmede een bedrijf, kantoor en een horecabedrijf. Aan de noordzijde van het plangebied is de wijk Petenbos gelegen. Deze wijk in Veenendaal kent planmatige woningbouw, woonstraten en stedelijke groenvoorzieningen. Aan de aangrenzende weg Veenmos zijn vrijliggende woningen gelegen op ruime kavels.
Door de aanwezigheid van veel bebouwing in de directe omgeving van het plangebied is nauwelijks sprake van een landelijke uitstraling van het gebied.
Op het perceel zelf staat nog een oude agrarische schuur. Het perceel is in gebruik als weidegrond.
Een aanzicht van het plangebied in de huidige situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Zicht op het plangebied vanaf de straat Veenmos; bron Google Maps 2015
Voor de nieuwe inrichting is bij het principebesluit van de gemeente een aantal stedebouwkundige randvoorwaarden aangegeven. Dit betreft onder andere:
Voor het plangebied is nog geen concreet bouwplan aanwezig. Bij het opstellen van de kaders van de nieuwe woning moeten de voorgenoemde stedebouwkundige randvoorwaarden uit de beoordeling van het principeverzoek worden aangehouden.
In de huidige situatie is sprak van een 'achterzijdesituatie' richting het Veenmos en de doorgaande fietsroute. Dit door de ligging achter het perceel aan de Cuneraweg 400. De realisatie van de nieuwe woning zorgt ervoor dat het Veeneind zich met de voorzijde naar het Veenmos en de fietsroute gaat oriënteren. Hierdoor komt een einde aan de benoemde 'achterzijdesituatie'. Het huidige plan wijkt af van het Stedenbouwkundig plan Veeneind te Rhenen (december 2004, aangepast oktober 2005). Hierin is voor het betreffende perceel geen nieuwe woning aangegeven. Het toevoegen van 1 woning doet echter geen afbreuk aan de uitgangspunten van het stedebouwkundig plan Veeneind. Daarnaast ontstaat door de realisatie van de woning een betere overgang tussen het Veeneind en Petenbos. Het Veeneind wordt hierdoor aan deze zijde afgerond.
Doordat de woning aansluit bij de structuur van het Veeneind en niet het Petenbos zal de woning moeten voldoen aan de eisen voor woningen in het Veeneind. De bouwrichting van de woning sluit aan bij de oorspronkelijke kavelrichting (noord-zuid) en de kap van de woning komt te liggen in het verlengde van het Veenmos. Voor wat betreft het woningtype, goot- en bouwhoogtes van de bebouwing en architectuur wordt aangesloten bij de vorm en de uitstraling van de omliggende woningen die dat in dit deel van het Veeneind staan. Deze vrijstaande woningen zijn opgebouwd uit één laag met kap. Op deze wijze ontstaat er een eenheid in bebouwing in deze straat. Dit sluit ook aan op de maatvoeringen van goot- en nokhoogte uit het geldend bestemmingsplan voor het buitengebied. De inhoud van de nieuwe woning wordt maximaal 600 m3.
Het perceel biedt genoeg ruimte om te voorzien in parkeren op eigen grond. In de verkeersparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Met de realisatie van 1 woning en de gekozen vorm en uitstraling van de woning past het initiatief prima in de omgeving en is het plan stedebouwkundig aanvaardbaar.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden waarover de SVIR een specifieke uitspraak doet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op stedelijke ontwikkeling waarbij een regionaal belang van toepassing is. Er is sprake van kleinschalige woningbouw waardoor het initiatief niet valt onder één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
Het plan is vanuit nationaal ruimtelijk beleid goed inpasbaar.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) van de provincie Utrecht is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Dit ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving
Vitale dorpen en steden
Landelijk gebied met kwaliteit
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 (PRS) is per regio en per gemeente een programma voor wonen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar inbreiding (binnen de rode contour) en uitbreiding (buiten de rode contour).
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
Algemeen
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur. De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De verordening stelt in het kader tot het landschap Utrechtse Heuvelrug regels voor ontgrondingen en waterberging en -kwaliteit.
Op respectievelijk 10 maart 2014 en 3 november 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een eerste en tweede partiële herziening PRV 2013 vastgesteld. De partiële herzieningen betreft onder andere de volgende onderwerpen:
Kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen
De kwaliteitsgids is onderdeel van het Ruimtelijk Actieprogramma. De Gelderse Vallei heeft een voornamelijk agrarisch landschap met grote afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen en agrarische percelen met houtwallen en -singels. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Het gebied biedt goede kansen aan landbouw, wonen, werken, natuur en recreatie. Dit leidt tot veel dynamiek, waardoor sommige functies zich niet meer goed tot elkaar verhouden en het ruimtelijk beeld vertroebelt. Om dit probleem aan te pakken is in 2005 het Reconstructieplan Gelderse Vallei in werking getreden. De Gelderse Vallei is onderverdeeld in drie deelgebieden met elk een eigen identiteit:
Kernkwaliteiten
Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Gemeenten en initiatiefnemers dienen bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Ambities
De provinciale ambitie voor de Gelderse Vallei is het versterken van de meest onderscheidende kenmerken van het gebied ten opzichte van andere Utrechtse landschappen. Dit betekent:
Uitsnede ambitiekaart Gelderse Vallei
Planspecifiek
Als gevolg van het provinciale beleid kan gesteld worden dat enkel vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening rechtstreeks regels gelden voor het plangebied. Deze regels zijn echter alleen voor ontgrondingen en waterberging. Voor dit plan spelen ontgrondingen en waterberging geen rol.
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied, zoals aangewezen door de provincie. Inbreiding met één woning is binnen dit gebied zondermeer mogelijk.
Kaart met rode contour (links) en uitsnede kaart wonen en werken (rechts)
Met betrekking tot de kwaliteitsgids worden vooral wensen beschreven over de verschijning van de Gelderse Vallei, met name ten aanzien van landschappelijke uitstraling en behoud van bestaande waarden zoals landschappelijke structuren en behoud kleinschaligheid. In paragraaf 2.2 is ingegaan op de landschappelijke inpassing van het initiatief.
Hiermee wordt gesteld dat het plan past binnen de kaders van het door de provincie vastgestelde ruimtelijk beleid.
Geldend bestemmingsplan
Het perceel Sterremos ong. maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied". Dit bestemmingsplan is op 20 september 2011 door de gemeenteraad van Rhenen vastgesteld. Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' alsmede de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'.
Het bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om een extra woning te realiseren binnen deze agrarische bestemming. Om deze reden is voorliggende herziening opgesteld.
Structuurvisie WERV
Het eerste product van de samenwerking regionale gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal is de Regionale Structuurvisie WERV. De structuurvisie is vastgesteld door de vier gemeenteraden in maart 2005. Ze is de visie op stedelijke ontwikkeling en op ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en bereikbaarheid van de WERV-regio.
Het WERV-gebied heeft een compacte stedelijke structuur met de belangrijkste kernen op de hoekpunten van een carré. De kernen hebben elk hun eigen kwaliteiten en specialismen, waardoor ze elkaar in meerdere opzichten aanvullen. De complementariteit die centraal staat in het concept van het stedelijk netwerk is daarmee in het WERV-gebied al duidelijk aanwezig. Kenmerkend is ook de hoge stedelijke dynamiek.
Het stedelijke carré ligt te midden van zeer waardevolle natuurgebieden en landschapsstructuren. Niet alleen het landelijk gebied buiten het carré heeft grote, beschermde kwaliteiten (Veluwe, Utrechtse Heuvelrug), maar ook de ruimte die als groen hart binnen het carré ligt: het Binnenveld.
Stedebouwkundige structuurvisie Rhenen
Op 23 september 2008 heeft de raad van de gemeente Rhenen een stedenbouwkundige structuurvisie vastgesteld, die ten aanzien van woningbouw een perspectief biedt op langere termijn. Belangrijk kenmerk is dat het eindresultaat een ontwikkelingsvisie is die richting geeft van de gewenste bouwinitiatieven, passend bij de schaal en het karakter van de drie kernen Elst, Achterberg en Rhenen. De woningbouwopgave van de gemeente Rhenen, 650 tot 750 woningen in de periode tot 2020, moet op basis van de Stedenbouwkundige structuurvisie gerealiseerd kunnen worden. De visie levert een bijdrage aan de nieuwe prestatieafspraken met woningbouwcorporaties. Ook is het een toetsingsinstrument voor individuele bouwaanvragen en een basis voor het opstellen van gebiedsvisies met beeldkwaliteitplannen en (herzieningen van) bestemmingsplannen. Op de locatie Veeneind gaat de stedenbouwkundige structuurvisie niet specifiek in.
Stedebouwkundig plan Veeneind
Voor de locatie Veeneind in Rhenen is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Het plangebied beslaat een 1.200 meter lange strook tussen de Cuneraweg en de Veenendaalse wijk Petenbos en tussen de Kerkewijk en de Rondweg Oost (N 233).
In de visie wordt benadrukt dat het plangebied nog behoort tot het veengebied, waarop ook de wijk Petenbos is gebouwd, maar dat het ook één van de beide lintstroken aan weerszijden van de Cuneraweg vormt.
Uitsnede stedebouwkundig plan Veeneind
Planspecifiek
Het initiatief bestaat uit het mogelijk maken van woningbouw op een locatie die in de verschillende structuurvisies van de gemeente Rhenen niet specifiek is benoemd. Het initiatief wijkt af van het inrichtingsplan geformuleerd in het Stedenbouwkundig plan Veeneind. Dit plan dateert echter van 2005. Na deze datum zijn er diverse wijzigingen in het stedebouwkundig plan doorgevoerd. In het gebied Veeneind, langs de Cuneraweg, waar de onderhavige planlocatie zich bevindt, wordt wel ruimte geboden voor de verdichting van het reeds bestaande lint door middel van woningbouw. De ontwikkeling, waar het voorliggende bestemmingsplan toe strekt, mag in ieder geval beschouwd worden als passend bij de uitgangspunten uit de stedenbouwkundige structuurvisie van de gemeente. Het plangebied is gelegen binnen de zogeheten provinciale rode contour aangegeven potentiële woningbouwlocatie, namelijk Veeneind.
Om deze reden wordt gesteld dat het plan past binnen de kaders van het door de gemeente vastgestelde ruimtelijk beleid.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het wenselijk is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Sinds juni 2008 is de luchtkwaliteitsrichtlijn 2008/50/EG van de Europese Unie (EU) van kracht. Deze richtlijn bevat normen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens en de natuur. De normen bedragen 40 µg/m3 (grenswaarde) voor zowel PM10 als NO2.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse bekeken door middel van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 36009
(aan de Kerkewijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3) | 21,3 µg/m3 | 22,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Het plan in kwestie maakt de realisatie van één nieuwe woning mogelijk en draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Bodemkwaliteit
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 1 'verkennend bodemonderzoek'. In het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat in de bovengrond en het grondwater een lichte verontreiniging aanwezig is. Deze lichte verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de zwakke bijmenging van puin ter plaatse c.q. aan lokaal of regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Er bestaat géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.
Het plan is ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar.
Waterbeleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterplan Rhenen
Het Waterplan "een berg mooi water" is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.
Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:
In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de "Handreiking Watertoets 2". Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het voorliggende plan is aan het waterschap Vallei en Veluwe voorgelegd in het kader van de watertoets. De resultaten van de watertoets zijn als bijlage 2 'resultaten watertoets' bij dit plan gevoegd.
Planspecifiek
Voor de toetsing van ruimtelijke plannen hanteert het waterschap als beleidsuitgangspunt "hydrologisch neutraal ontwikkelen". In de huidige situatie is op het perceel een gebouw van 105 m2 aanwezig. Dit gebouw wordt gesloopt. Het grondoppervlak van de nieuwe woning is circa 100 m2. In vergelijking met de huidige situatie neemt de situatie verhard oppervlak in beperkte mate toe door aanwezigheid van (half)verharding in de tuin (inrit en terrassen. Aangezien er geen oppervlaktewater op/in de directe omgeving van het plangebied aanwezig is zal het hemelwater op eigen terrein geborgen worden. Het eigen terrein van het plangebied is groot genoeg om een eigen voorziening te realiseren waar het hemelwater infiltreert in de bodem en waarbij geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.
De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Het huidige stelsel kan deze toename één extra woning zonder problemen verwerken. Het beleid van de gemeente Rhenen is er op gericht om daar waar mogelijk geen regenwater in te nemen, maar dit volledig te infiltreren binnen het plangebied.
Voor de nieuw aan te brengen dakoppervlakken wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare materialen. Dit in overeenstemming met het gestelde in het Bouwbesluit.
Later, bij de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt op basis van de bouwverordening getoetst hoe een en ander feitelijk gerealiseerd wordt. Op deze wijze is ook juridisch geborgd dat het aspect 'water' goed uitgevoerd wordt.
Het plan is ten aanzien van het aspect water uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede kaart Natuurgebieden in Nederland met in groen het NatuurNetwerk Nederland. Het plangebied is rood omcirkeld.
Op de afbeelding is te zien dat ten zuiden van het plangebied en de Cuneraweg een bosgebied aanwezig is dat ligt binnen het NatuurNetwerk Nederland (groene arcering). Gezien de aard van de ontwikkeling (realisatie van 1 burgerwoning) en de afstand tot het bosgebied (meer dan 150 m met daartussen diverse woningen) wordt er vanuit gegaan dat er geen aantasting van de aldaar aanwezige natuurwaarden plaatsvindt.
Onderhavig plan maakt de nieuwbouw van een woning mogelijk, op een perceel dat op dit moment in agrarisch gebruik is en waar een schuur aanwezig is. Na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan dient een omgevingsvergunning afgegeven te worden voor de sloop van de schuur en de nieuwbouw van de woning.
In het kader van deze omgevingsvergunning is een onderzoek nodig naar flora en fauna. Het adviesbureau Econsultancy heeft hiertoe in mei 2015 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 3 'quickscan flora en fauna' bij de toelichting opgenomen. In de rapportage is de volgende conclusie opgenomen:
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel V. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Het plan is ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.
Het plangebied heeft in de huidige situatie geen overduidelijke koppeling aan de landschappelijke/cultuurhistorische structuur van strookvormige kavelvormen met een noord-zuid gerichte oriëntering. Desondanks is in het ontwerp wel aangesloten bij deze verkavelingsrichting door de nokrichting hierop te laten aansluiten.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in de grond. Voor het plangebied is de dubbelbestemming ''Waarde-Archeologie" met een nadere aanduiding 'hoge waarde) van toepassing. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet een rapport overlegd worden, waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit bouwplan blijft onder deze oppervlaktegrens, waardoor onderzoek achterwege kan blijven. Daarnaast zal ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische resten de betreffende dubbelbestemming opgenomen.
Het plan is ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.
Geluidhinder
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het initiatief omvat de realisatie van een nieuwe geluidsgevoelige functie. Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een geluidszone industrielawaai of een geluidszone van een spoorweg of rijksweg.
Voor het initiatief is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 21 mei 2015). Het akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 4 'akoestisch onderzoek'. De onderzoekslocatie bevindt zich binnen het akoestische aandachtsgebieden van de Cuneraweg, Rondweg West, Kerkewijk en de Veenendaalsestraatweg. De wegen zijn buitenstedelijk gebied gelegen. De wegen hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 250 meter. Binnen deze zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (Wgh, art. 76).
De berekeningen zijn verricht aan de hand van de Standaard reken- en meetvoorschrift, geluid, 2012
en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2.62. Uit de berekeningen ten gevolge van de
Cuneraweg – Rondweg West, de Kerkewijk en de Veenendaalsestraatweg (N416) blijkt, dat de wettelijke
voorkeursgrenswaarde van 48 dB, niet wordt overschreden.
Het plan is ten aanzien van het aspect geluid uitvoerbaar.
Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het plangebied kan worden geschaard onder 'gemengd gebied' vanwege de menging aan functies; wonen, horeca en kleine bedrijven in de directe omgeving en de ligging in de directe nabijheid van de rondweg-west. Dit betekent dat een correctie van één afstandsstap ten opzichte van de richtafstanden uit de VNG-brochure lager mogelijk is.
Aansluitend aan het plangebied ligt het perceel Cuneraweg 400 waar een bedrijfsbestemming op rust. Op de Cuneraweg 400 is een (klein) uitzendbureau gevestigd, alsmede een schildersbedrijf. Deze bedrijven kunnen worden geschaard onder respectievelijk 'persoonlijke dienstverlening' en 'reparatie t.b.v. particulieren' met een richtafstand binnen 'gemengd gebied' van 0 m. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woning. De realisatie van de woning levert geen extra beperking in de bedrijfsvoering voor deze bedrijven op.
Omdat op het perceel de bestemming 'Bedrijf' rust, zijn ook andere bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan, waarbij in de bijlage van de regels een nadere specificatie is opgenomen ten aanzien van het type bedrijven. Het aspect geluid is bij nagenoeg alle toegestane type bedrijven de maatgevende factor met een richtafstand binnen 'gemengd gebied' van 10 m. De afstand van de bedrijfsbestemming (en bebouwing) tot aan de nieuwe woning bedraagt 5 m. Ten aanzien van het aspect geluid zijn echter dusdanige milieutechnische maatregelen mogelijk dat het aspect geluid geen probleem zal opleveren ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woning alswel ten aanzien van een beperking van de bedrijfsvoering op het perceel Cuneraweg 400.
Naast de Cuneraweg 400 is nog een klein kantoorpand aanwezig. Qua uitstraling en insteek kunnen deze worden gezien als een bedrijf aan huis. Deze bedrijven kunnen worden geschaard onder 'persoonlijke dienstverlening' met een richtafstand binnen 'gemengd gebied' van 0 m. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woning. De realisatie van de woning levert geen extra beperking in de bedrijfsvoering voor deze bedrijven op.
In de (directe) omgeving van de nieuwe woning zijn geen agrarische bedrijven gelegen.
Het plan is ten aanzien van het aspect milieuhinder uitvoerbaar.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.
De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.
Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede Risicokaart; het plangebied is rood omlijnd; (bron: risicokaart.nl)
De Cuneraweg is opgenomen in de route gevaarlijke stoffen van de gemeente Rhenen. De risicobenadering externe veiligheid kent zoals gezegd twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Langs de Cuneraweg is geen PR-contour aanwezig is voor de grenswaarde 1.0 10-6/jr. Daarbij is buiten de weg het plaatsgebonden risico overal kleiner dan de grenswaarde. Het plaatsgebonden risico belemmert hierdoor het realiseren van de nieuwe woning langs de weg niet. Omdat het initiatief de ontwikkeling van één woning betreft, kan worden gesteld dat voor het groepsrisico sprake is van een nauwelijks berekenbare toename. Er is geen overlap met invloedsgebieden van risicobronnen.
Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven. Het plan is ten aanzien van het aspect kabels en leidingen uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur (o.a. ontsluiting, wegenstructuur, parkeren etc.).
Planspecifiek
Het plangebied zal worden ontsloten via de Veenmos (gemeente Veenendaal). Op deze locatie is nog geen inrit aanwezig. De nieuwe woning zal een inrit krijgen ter hoogte van het perceel. Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe inrit is een aantal voorwaarden opgenomen, afgestemd met de gemeente Veenendaal:
Met het initiatief wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. Hierbij is sprake van een verkeerstoename van 2,6 motovoertuigen per dag (CROW parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317). De Veenmos kan deze extra verkeersbeweging die door de bouw van de nieuwe woning wordt gegenereerd zonder problemen verwerken. In het parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen is een parkeernorm voor dit type woningen van minimaal 2 parkeerplaatsen opgenomen. Het perceel waarop de nieuwe woning komt biedt daarnaast genoeg ruimte om op eigen erf ten minste 2 parkeerplaatsen te realiseren. Dat is voldoende om aan de parkeerbehoefte van te voldoen. Het plan is ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de
bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. De planregels van dit bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied", omdat het plangebied in het buitengebied is gelegen. Daarnaast omvatten de regels de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor "Wonen". Voorts is voor het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen, evenals een functieaanduiding, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Wonen
De bestemming 'Wonen' betreft de nieuwe woning Sterremos ong.. De regeling en bijbehorende bouwmogelijkheden zijn gebaseerd op de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het bestemmingplan 'Buitengebied Rhenen'. Binnen het bestemmingsvlak wonen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe woning gerealiseerd moet worden. Door middel van een aanduidingsvlak is aangegeven binnen welk gebied de bijgebouwen opgericht mogen worden.
In het plan is in de bouwregels op verschillende plekken een koppeling gelegd met de stedebouwkundige randvoorwaarden voor de realisatie van de woning. Op deze wijze zijn de stedebouwkundige eisen van het principebesluit gewaarborgd. Tevens is een en voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aspect parkeren. Hiermee is geregeld dat de realisatie van nieuwe parkeerplaatsen op het terrein in voldoende mate gekoppeld is aan het meest recente parkeerbeleidsplan van de gemeente.
Daarnaast is een voorwaardelijke verlichting opgenomen voor de realisatie van een inrit. Hierin is een koppeling gelegd met verschillende ruimtelijke randvoorwaarden die bij de relatie van de inrit in acht moeten worden genomen.
Waarde archeologie
Over het gehele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Door middel van de aanduiding 'overige zone – hoge verwachtingswaarde' is geregeld dat archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning noodzakelijk zijn voor grondwerkzaamheden die groter zijn dan 100 m² of bouwaanvragen betreffen waarbinnen de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Door een wijziging van de planologische situatie kan sprake zijn van planschade als deze is aan te merken als planologisch nadeliger in vergelijking met het direct daaraan voorafgaande planologische regime. Belanghebbenden kunnen in dat geval een verzoek om vergoeding van planschade bij de gemeente indienen.
Voor het initiatief heeft de gemeente Rhenen een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Hierin zijn onder meer afspraken gemaakt over het afdekken van de kosten door de initiatiefnemer bij eventuele planschade.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het plan toegezonden aan de gemeente Veenendaal, De Gasunie, Waterschap Vallei en Veluwe, Vitens en de provincie Utrecht . Behoudens Vitens (geen reactie) hebben deze partijen aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.
Het bestemmingsplan is van donderdag 10 maart 2016 tot en met woensdag 20 april 2016 voor een ieder ter
inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.