direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bergse Waard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie 'Bergse Waard' te Rhenen heeft de gemeente Rhenen een oproep gedaan plannen in te dienen voor woningbouw in de vorm van particulier of collectief opdrachtgeverschap. Leidraad bij de ontwikkeling van de locatie is een kavelpaspoort (zie Bijlage 1 kavelpaspoort). Hieruit blijkt dat, aansluitend op de omgeving, woningbouw mogelijk is. Voor de realisering van deze woningen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Achterbergsestraatweg-Lijsterberg en heeft op dit moment een maatschappelijke bestemming. Om de beoogde woningbouw planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig waarin de bestemming Wonen wordt opgenomen. Voorliggend document geeft een nadere toelichting op het voorgaande en bevat de motivering waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Plangebied: ligging en omvang

Het plangebied is gelegen in het noordelijk deel van het bestaande bebouwde gebied van de kern Rhenen, direct ten westen van het oude lint van de Achterbergsestraatweg en net ten noorden van de top van de Bruinen Eng (hoogtelijn op ca. +50 m NAP). Het gebied waarin de locatie ligt helt over van gemiddeld +45 m NAP naar +39 m à 40 m NAP, met uitzicht naar het noorden over de Achterbergse Hooilanden en de Kampen. Het perceel ligt op de hoek van de Achterbergsestraatweg-Lijsterberg en kent een omvang van circa 1.000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0002.jpg"

Ligging plangebied (bron: Google Maps) 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012', vastgesteld op 28 mei 2013 en onherroepelijk op 28 januari 2014. De locatie heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt de volgende functies verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen voorzieningen. Voorts heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De regeling behorende bij deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Rhenen-Stad' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Om woningbouw mogelijk te maken zal de bestemming 'Maatschappelijk' grotendeels in 'Wonen' worden veranderd en deels in 'Groen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied' ten behoeve van parkeren aan de Lijsterberg.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleid, onderverdeeld in bovengemeentelijk beleid en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 komen de relevante omgevingsaspecten aan bod. Het plan wordt in hoofdstuk 5 beschreven. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch plan uiteengezet. In hoofdstuk 7 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid behandeld.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Omgeving plangebied

De Achterbergsestraatweg is een van de doorgaande routes van noord naar zuid binnen Rhenen en sluit aan op de N225 en de N233. De Lijsterberg is één van de vele aftakkingen van deze doorgaande weg.

Ter hoogte van het plangebied zijn diverse woningtypen aanwezig. De woningen aan de Achterbergsestraatweg betreffen voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen. De woningen staan in een duidelijke rooilijn en bestaan uit twee bouwlagen met een flauwe zadelkap. Aan de Lijsterberg en de Valleiweg zijn appartementengebouwen gesitueerd, met vier tot vijf bouwlagen.

Tenslotte is in de omgeving van het plangebied een aantal maatschappelijke functies aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is de begraafplaats Rhenen-Stad gelegen. Direct aangrenzend aan het plangebied is de Montessorischool Rhenen gelegen. Het plangebied vormt een helling naar het bestaande schoolplein, dat circa 2 meter hoger ligt dan de Achterbergsestraatweg. Deze helling bestaat voornamelijk uit gras met enkele bomen. Op onderstaande foto is de huidige situatie in het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0004.jpg"

Foto's plangebied (bron: googlemaps)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Functie en bebouwing

Het kavelpaspoort vormt de basis voor de ontwikkeling (zie Bijlage 1 kavelpaspoort). Hierin is de volgende voorbeelduitwerking opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0006.jpg"

Voorbeelduitwerking met patiowoningen (bron: kavelpaspoort)

Het plan voorziet in de bouw van maximaal zeven grondgebonden patiowoningen. De bouwhoogte is één bouwlaag, maximaal 3,5 meter hoog. Daarnaast is een dakopbouw (tot 3,5 m) toegestaan. De oppervlakte van deze dakopbouw is maximaal 5 x de woningbreedte (bijv. 7 m brede woning = 35 m² dakopbouw ). De locatie van de dakopbouw is vrij te bepalen. De breedte van de opbouw is maximaal de helft van de woningbreedte (bijv. 7 m brede woning = 3,5 m brede dakopbouw). Elke woning heeft een patio (binnentuin) van minimaal 30 m² en maximaal 50 m². Alleen bij de hoekpercelen ontstaat door de vorm van het plangebied en het bouwvlak wat meer ruimte en is maximaal 70 m² toegestaan. Voorwaarde blijft de doorgaande (tuin)muur op de begane grondlaag. De locatie van deze buitenruimte is vrij te bepalen. De woningen zullen worden voorzien van een oprit, uitgevoerd in grasbeton.

Voor de beeldkwaliteit gelden de volgende uitgangspunten:

  • Aan alle zijden van de kavel een muur, dit kan een gevel van de woning zijn maar bijvoorbeeld ook de muur bij de patio waarin een opening is gemaakt.
  • De achterwand van de woningen is een keermuur, die het talud naar de school tegenhoudt.
  • De eerste bouwlaag heeft een plat, begroeid (groen) dak, bijvoorbeeld een sedumdak.
  • De dakvorm van de dakopbouw is naar eigen inzicht te bepalen.
  • De voordeur is gericht naar de Achterbergsestraatweg.
  • De eerste bouwlaag (begane grond) is bij alle woningen in één gelijk materiaal en kleur uitgevoerd. slechts één voorwaarde: het basisvolume van één bouwlaag wordt bij alle woningen in één gelijk materiaal en kleur uitgevoerd.

Eén van de woningen is inmiddels verder architectonisch uitgewerkt. Ter illustratie is hieronder een impressie opgenomen van het voorlopig ontwerp dat ten grondslag ligt aan het bouwplan dat inmiddels is ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0007.jpg"

Impressie bouwplan patiowoning

3.2 Verkeer en parkeren

De locatie blijft bereikbaar via de bestaande wegen. Voor het parkeren zal het plan moeten voldoen aan het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen. Uitgangspunt is de maximale parkeernorm per woning voor de betreffende woningcategorie (buiten centrumgebied, de normen omvatten zowel bewoners- als bezoekersparkeren):

  • Woning duur 2,2
  • Woning midden 1,9
  • Woning goedkoop 1,7

De grootste parkeerdruk zal ontstaan bij een invulling met het maximale woningaantal van 7 woningen. Hiervoor kan redelijkerwijs de categorie "Woning midden" worden aangehouden. Dit betekent dat er in totaal 14 parkeerplaatsen nodig zijn. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen grond met maximaal 1 oprit op eigen terrein per woning langs de Achterbergsestraatweg. Inpandig parkeren is in het verlengde van de oprit eveneens toegestaan. Daarnaast is er ruimte gereserveerd voor de realisering van 7 openbare haaksparkeervakken aan de Lijsterberg (zie afbeelding onder 3.1).Hiermee wordt voldaan aan de vereiste 14 parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Bovengemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt ingegaan op het bovengemeentelijk ruimtelijk beleid. Het betreft nationaal -, provinciaal - en regionaal beleid dat dient door te werken in dit bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen is volstaan met een korte samenvatting van het beleid.

Met de volgende ruimtelijke beleidsplannen van hogere overheden dient bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan nadrukkelijk rekening te worden gehouden:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
  • De ladder voor duurzame verstedelijking;
  • Provinciale Verordening;
  • Provinciale Structuurvisie.
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro brengt mee dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet worden beschreven:

a) dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet;

b) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en

c) indien uit de omschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Wel betreft het project nieuwe verstedelijking van een dusdanige omvang dat hiervoor de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen.

a) Ten eerste dient een stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte te voorzien.

Om de regionale behoefte te bepalen is gebruik gemaakt van de kadernota "Wonen en binnenstedelijke ontwikkeling" van de Provincie Utrecht van 23 februari 2012. Uit de nota blijkt dat Utrecht tot één van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland is. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog. In de Provinciale Structuurvisie (PRS) is een programma opgenomen voor het bouwen van 68.175 woningen tot 2028. De provincie maakt hierbij de hoofdkeuze om ruim 80% in het bestaand stedelijk gebied te bouwen: op die manier zijn onze steden en dorpen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te recreëren en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. De 68.175 woningen zijn als volgt over de hele provincie verdeeld:

Woningbouw
programma 2013-2028 Regio  
Binnenstedelijk   Uitbreiding   Totale woningbouw
programma  
Regio Utrecht   32.545   7.750   40.295  
Regio Amersfoort   11.970   4.510   16.480  
Regio West   4.610   290   4.900  
Regio Zuid Oost   6.125   375   6.500  
TOTAAL Provincie   (81 %) 55.250   (19 % ) 12.925   68.175  

Voor de regio Zuid-Oost waar Rhenen toe behoort is voorzien dat in totaal 6.125 woningen in binnenstedelijk gebied gebouwd mogen worden. De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug, Renswoude, Veenendaal en Rhenen. In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. In de Provinciale Structuurvisie (PRS) is het stedelijk programma voor de gemeente tot 2028 vastgesteld op 500 woningen. Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. De grootste locatie is Vogelenzang, daarnaast zijn er kleinere inbreidingslocaties in met name Rhenen en Elst.

b) Wanneer in een actuele regionale behoefte wordt voorzien dient een ontwikkeling in eerste instantie binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden (volgens het principe inbreiding vóór uitbreiding)

De ontwikkeling aan de Achterbergsestraatweg is een inbreidingslocatie en in lijn met de actuele regionale behoefte: onderhavig plan voorziet in kleinschalige woningbouw (maximaal 7 woningen) binnen bestaand stedelijk gebied, om ruimte in de eigen kern te kunnen bieden voor de natuurlijke bevolkingsgroei. De locatie komt stedenbouwkundig in aanmerking om bebouwd te worden. Dit blijkt zowel uit de stedenbouwkundige structuurvisie (zie 4.2.1 ) als de woonvisie (zie 4.2.2) van de gemeente Rhenen.

c) Uit de beschrijving onder 'b' dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De derde trede van de ladder is hierdoor niet meer van toepassing.

4.1.4 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 eveneens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In dit geval betreft dat de hiervoor genoemde belangen onder de PRS. In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' is onder lid 2 opgenomen dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Voorwaarde is dat het gebied binnen 'stedelijk gebied' ligt. Verder zijn de volgende artikelen voor deze ontwikkeling eveneens van belang.

Water, cultuurhistorie en landschap

In artikel 2.3 van de PRV wordt het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug beschreven. In dit aangewezen gebied is speciale aandacht voor het beschermen van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden. Uitgangspunt is dat aan de nieuwe functie een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.

In artikel 2.10 wordt ingegaan op de cultuurhistorische hoofdstructuur. Dit artikel richt zich op het behouden en versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam worden door het Rijk aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, in medebewind te beschermen door de provincies.

Artikel 4.9 van de PRV besteed aandacht aan waardevolle landschappen, zoals in dit geval het landschap De Utrechtse Heuvelrug. De kernkwaliteiten van dit landschap worden beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen.

Planspecifiek

Het plan voorziet in een functieverandering binnen het bestaand 'stedelijk gebied' van Rhenen. Het betreft een herontwikkeling van een bestaand perceel, waarbij optimaal wordt aangesloten op de bestaande bebouwing.

Met betrekking tot het watersysteem treden ter plaatse geen veranderingen op. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt voor dak, dakgoot en regenpijp. Het schone regelwater wordt afgekoppeld van de vuilwaterafvoer via het riool. Het plan is tevens voorgelegd aan het waterschap, die ook akkoord zijn met de uitwerking van het plan. Het aspect cultuurhistorie wordt nader beschreven in paragraaf 5.8.

Het plangebied ligt in de kern van Rhenen, met de beoogde ontwikkelingen zijn geen landschappelijke waarden van lanschap De Utrechtse Heuvelrug in het geding.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de PRS en PRV.

4.2 Gemeentelijk beleid

4.2.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen.

Onderhavig plangebied is op de visiekaart van Rhenen aangeduid als 'woningbouwlocatie'. Zie hiervoor het rode gebied onder Lijsterberg met witte pijl richting het plangebied in de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0008.jpg"

Stedebouwkundige structuurvisie Rhenen (bron: Gemeente Rhenen)

In de structuurvisie wordt de Lijsterberg als bijzondere locatie genoemd, vanwege de prominent aanwezige hoogteverschillen en de naoorlogse bouw die niet veel op deze landschappelijke elementen heeft ingespeeld. Bij herinrichting is meer samenhang tussen de bebouwing en de landschappelijke elementen gewenst.

Planspecifiek

Het initiatief bestaat uit het mogelijk maken van woningbouw op een locatie die in de stedenbouwkundige structuurvisie genoemd is als 'woningbouwlocatie'. De ontwikkeling van maximaal 7 patiowoningen die landschappelijk zijn ingepast (met betrekking tot de aanwezige hoogteverschillen) zal bijdragen aan de gewenste kwaliteitsverbetering. Conclusie is dan ook dat het plan past binnen de doelstellingen van de structuurvisie.

4.2.2 Woonvisie

De gemeente Rhenen heeft in oktober 2013 een geactualiseerde woonvisie vastgesteld. Deze visie gaat in op de nieuwe rol van de gemeente op de woningmarkt, waarbij de nadruk meer komt te liggen op de zelfredzaamheid van de maatschappij. In de visie worden verschillende doelgroepen (starters, gezinnen,senioren en diverse inkomensgroepen) en specifieke thema’s (zorg en welzijn, de bestaande sociale huurvoorraad, duurzaamheid en nieuwbouwproductie) onderscheiden en worden de acties beschreven, die de gemeente hiervoor gaat ontplooien.

De belangrijkste conclusie is dat de bestaande overcapaciteit aan woningbouwplannen voor de gemeente geen aanleiding is om regie te voeren om overaanbod tegen te gaan. De gemeente zal de komende tijd met name een stimulerende rol op de woningmarkt op zich nemen. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar, exclusief de vervangende nieuwbouw in de herstructurering door de Rhenense Woningstichting. De gemeente gaat zich niet inzetten voor Faseren en Doseren van bouwplannen. Wel gaat de gemeente procedures waar mogelijk versnellen en kaders en eisen (behoudens het bovengenoemde voor seniorenhuisvesting) verminderen. Daarnaast informeert de gemeente de ontwikkelaars over de bevindingen op de woningmarkt en het totale bouwprogramma.

Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:

  • Het plan is planologisch aanvaardbaar.
  • Het plan moet de identiteit en kwaliteiten van een kern versterken, met bijzondere aandacht voor niches en particulier opdrachtgeverschap.
  • Plannen in en rond de binnenstad van Rhenen zijn voorzien van een woning-plattegrond die voldoet aan de eisen van Woonkeur.
  • Alle woningen zijn bij voorkeur aanpasbaar.
  • De gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.

Uit deze toetsing volgt een advies van de gemeente aan de indiener voor de ontwikkeling van het plan. Afhankelijk van de reactie op het advies, wordt beoordeeld in welke mate de gemeente medewerking verleent aan het plan.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling kan voldoen aan bovenstaande punten. Door te kiezen voor collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) komt de nadruk meer te liggen op zelfredzaamheid van de maatschappij. Daarnaast is door middel van het opgestelde kavelpaspoort uitgebreid aandacht besteed aan de identiteit en kwaliteiten van het plangebied. De conclusie is dan ook dat het plan past binnen de doelstellingen van de woonvisie.

4.2.3 Duurzaam Bouwen

De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.

In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:

  • Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6. Dit geldt uiteraard ook voor de eigen gemeentelijke gebouwen.
  • Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
  • Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.

Planspecifiek

De wijze waarop voorgaande ambities vertaald zijn in het plan komt aan bod bij de aanvraag omgevingsvergunning waarin het bouwplan op dit niveau is uitgewerkt. Voor het bestemmingsplan is nu voldoende duidelijk dat aan de minimale ambities kan worden voldaan.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Verkennend bodemonderzoek

In opdracht van de gemeente Rhenen heeft CSO Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek (nr. 08J114.R03, d.d. 6 mei 2009 Bijlage 2 Bodemonderzoek) uitgevoerd ter plaatse van plangebied “Lijsterberg” te Rhenen. Aanleiding voor het bodemonderzoek was een voorgenomen herinrichting van het gebied. Aangezien zich sinds 2009 geen significante wijzigingen in het plangebied voor dit bestemmingsplan hebben voorgedaan (was en is braakliggend grasland), worden de onderzoeksresultaten nog steeds representatief geacht.Het onderzoek is separaat bij deze toelichting gevoegd, samengevat blijkt hier uit het volgende.

Op basis van het voorafgaand aan het bodemonderzoek uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot de verontreinigingsituatie, namelijk dat het plangebied in principe onverdacht is voor bodemverontreiniging. De bodemlaag onder de asfaltverharding ter plaatse van het speelveld is beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging, ten gevolge van mogelijke uitloging.

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn onderstaand weergegeven:

  • In de toplaag van boringen 09 en 102 zijn sporen puin aangetroffen, ter plaatse van boringen 100 en 101 zijn in de bovengrond sporen kool aangetroffen. Daarnaast zijn in het veld in de vaste bodem geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging.
  • Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • De bovengrond ter plaatse van boring B33 is sterk verontreinigd met PCB's (>.interventiewaarde), matig verontreinigd met PAK (> tussenwaarde) en licht verontreinigd met lood (> AW2000). De sterk verontreinigde bovengrond betreft een spot over een oppervlakte van maximaal 24 m2. Het volume sterk verontreinigde grond bedraagt maximaal 12 m3, er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De totale hoeveelheid verontreinigde grond, welke tevens de Maximale Waarde Wonen overschrijdt, bedraagt circa 43 m3. Deze verontreiniging bevindt zich in de bodem tot 1,8 m-mv.
  • De bovengrond op het westelijk terreindeel is licht verontreinigd (> AW2000) met kwik, lood en/of PAK.
  • In de bovengrond op het oostelijk terreindeel (waaronder het asfaltterrein) overschrijdt géén van de geanalyseerde parameters de AW2000.
  • Afgezien van één licht verhoogd gehalte lood (> AW2000), overschrijdt in de ondergrond géén van de geanalyseerde parameters de AW2000.
  • Met uitzondering van de bovengrond ter plaatse van boring B33, overschrijdt de bodemkwaliteit van het gehele plangebied de Maximale Waarde Wonen niet.
  • De aanwezige asfaltverharding heeft een oppervlakte van circa 400 m2. De dikte van het asfalt bedraagt 10 centimeter, zodat de hoeveelheid vrijkomend asfalt (indien de asfaltverharding wordt verwijderd) circa 40 m3 bedraagt. Dit komt overeen met 96 ton. Het asfalt is niet teerhoudend en derhalve geschikt voor warm hergebruik.

De hypothese dat de bodem ter plaatse van het asfaltterrein verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging, dient na uitvoering van het bodemonderzoek te worden verworpen. In de onderliggende bodemlaag is géén van de geanalyseerde parameters verhoogd aangetoond ten opzichte van de AW2000.

De hypothese dat het gehele terrein onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging, wordt eveneens verworpen. Ter plaatse van boring B33 is de bovengrond sterk verontreinigd met PCB's, matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met lood. Met betrekking tot de bodemkwaliteit op het overige terrein, is enkel sprake van een licht verhoogd gehalte kwik, lood en/of PAK.

Voor het plangebied, met uitzondering van boring B33, bestaat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor het toekomstige gebruik. De aangetoonde licht verhoogde gehalten brengen geen risico's met zich mee (< MWW). Ter plaatse van boring B33 is het terrein niet zonder meer geschikt voor de toekomstige bestemming, en dient de verontreinigde grond (> MWW) te worden verwijderd.

Planspecifiek

Zoals blijkt uit onderstaande afbeelding is boring B33 gelegen buiten het betreffende plangebied voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0009.jpg"

In een later stadium heeft de beoordeling van de onderzoeksresultaten in 2011 aanleiding gegeven voor de sanering van een verontreiniging met PAK ten oosten van het schoolplein ter hoogte van boring 12 (binnen het plangebied). Het evaluatierapport is bijgevoegd (Bijlage 3 Evaluatierapport bodemsanering)

In het plangebied bestaat vanuit milieutechnisch oogpunt geen belemmering voor het toekomstig gebruik voor woningbouw.

5.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat eerst een toets aan de geluidnormen plaatsvindt.

Binnen vast te stellen zones van de geluidsbron is een normstelling van toepassing. Onderscheid bestaat tussen streefwaarden, en hogere grenswaarden. Indien een nieuwe bestemming binnen de vastgestelde zone van een (rail)weg niet voldoet aan de betreffende streefwaarde, dan mag de bestemming in principe niet worden gerealiseerd. Iedere weg heeft een onderzoekszone, met uitzondering van wegen die via een geluidsniveaukaart zijn gedezoneerd, zijn opgenomen in een 30 km zone of als woonerf zijn ingericht.

Planspecifiek

De locatie ligt binnen de geluidszone van de provincialeweg N233, de Lijnweg (buitenstedelijk gelegen, maximaal 2 rijstroken). De Achterbergsestraatweg, Valleiweg en Lijsterberg zijn weliswaar 30 km-zones, maar kunnen gezien het doorgaande karakter wel akoestisch relevant zijn. Voor deze wegen is door Econsultancy een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). Hieruit blijkt kort samengevat het volgende.

Uit de berekeningen van de Lijnweg blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden.

Wanneer de direct aangrenzende wegen in de berekeningen worden betrokken dan blijkt uit de gecumuleerde geluidsbelasting blijkt dat op de zijgevel zuid en de voorgevel de standaard benodigde gevelreductie van 20 dB niet afdoende is en maximaal 22 dB dient te bedragen.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai zijn, mits de voorgevels en de zijgevel zuid extra geluidwerend zijn dan de standaard 20 dB, namelijk maximaal 22 dB.

5.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Planspecifiek

Het voorliggende plan voorziet in het bouwen van maximaal 7 woningen. Dit draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (NIBM). Verder onderzoek is niet nodig.

5.4 Milieuzonering

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen hindercirkels van nabijgelegen bedrijven of nieuw toe te voegen functies. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze publicatie geeft minimale afstanden vanaf de grenzen van een bedrijf die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Planspecifiek

Direct grenzend aan het plangebied is ten noordwesten een maatschappelijke bestemming met onder andere daarin een school gelegen. De omgeving van het plangebied kan worden gekenmerkt als "rustige woonwijk''. In de voornoemde VNG-brochure zijn adviesafstanden opgenomen voor de situering van woningen ten opzichte van de naastgelegen maatschappelijke bestemming. De schoolfunctie valt bijvoobeeld onder de milieucategorie 1 (school). Voor een school is het aspect geluid maatgevend met een richtafstand van 30 meter vanaf het schoolgebouw, i.c. het bouwvlak van de bestemming Maatschappelijk dat strak om het gebouw heen ligt. In de bestaande situatie zijn echter aan de noordzijde van dit bouwvlak reeds woningen gelegen op een afstand van circa 17 meter. Deze afstand is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen. Aangezien de nieuwe woningen op meer dan 20 meter van het bouwvlak zijn gesitueerd, wordt aan de afstandseis voldaan. Het schoolplein is weliswaar op kortere afstand gelegen, maar voor een schoolfunctie geldt dat het geluid van spelende kinderen sinds 1 januari 2010 niet langer beschouwd wordt als geluidsoverlast.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen bedrijven die in hun bedrijfsvoering beperkt worden door de uitbreiding met woningbouw. Met betrekking tot milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.

5.5 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.

Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Om een eerste indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied (zwarte cirkel) is de Risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Planspecifiek

Een woning is een kwetsbaar object. In de omgeving bevindt zich de transportroute gevaarlijke stoffen over de N233. In 2005 is door de provincie Utrecht onderzoek gedaan naar de routering vervoer gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt de contour van het plaatsgebonden risico op de weg ligt en zodoende geen problemen oplevert. Ten aanzien van het groepsrisico wordt aangegeven dat er geen knelpunten voordoen.

5.6 Watertoets

De Watertoets is voortgekomen uit het Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water', de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Sinds 1 november 2003 is de Watertoets ook wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) later vervangen door de Wro.

Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen. Dit beleid is tot stand gekomen via een samenwerking tussen Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken waarmee het watertekort wordt bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

 

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.

Planspecifiek

In het gemeentelijk waterplan staan een aantal criteria op basis waarvan kan worden bepaald of vroegtijdig overleg met het waterschap nodig is. In hoofdlijnen treden geen veranderingen op in het watersysteem en zijn er ter hoogte van het plangebied geen knelpunten in de waterhuishouding. De beoogde ontwikkeling bevat geen toename van het verhard oppervlak van 1.000 m² of meer en er is evenmin sprake van een herontwikkeling met wijziging van (stedenbouwkundige) structuren.

In de huidige situatie is het plangebied geheel onverhard. De bodem bestaat tot 5,0 m -mv uit zeer grof, grindhoudend zand. Er zijn geen storende bodemlagen (bijv. leem) aangetroffen. De bodem is geschikt voor infiltratie van hemelwater middels infiltratieriolering, infiltratiekratten of bijv. wadi's.

In het plangebied wordt voornamelijk verhard oppervlak door bebouwing toegevoegd. De oppervlakte van het bouwvlak bedraagt circa 850 m². Een deel van dit oppervlak zal gecompenseerd worden door grasdaken. Daarnaast is er een toename van verharding door parkeerplaatsen en toegangspaden. De opritten bij woningen zullen uit grasbeton bestaan. In combinatie met hetgeen hiervoor over de woningbouw is toegelicht, zullen negatieve gevolgen van een versnelde afvoer van overtollig regenwater vanaf de verharding worden voorkomen.

Het vuile water gaat, zoals nu ook het geval is, naar de riolering. Het schone hemelwater wordt bij voorkeur op eigen terrein verwerkt mits de bodem niet tot verontreiniging van het grondwater leidt. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft positief advies uitgesproken in het vooroverleg met betrekking tot dit plan.

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van het project te verwachten.

5.7 Ecologie

Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de in het projectgebied mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden.

Het plan dient zowel aan de Flora- en faunawet als aan de Natuurbeschermingswet 1998 getoetst te worden. Deze natuurwetgeving kan mogelijk beperkingen opleggen aan de voorgenomen sloop- en nieuwbouwactiviteiten.

Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming)

De natuurbeschermingswet heeft als doel de volgende gebieden te beschermen:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitats die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de bescherming van wilde flora en fauna.

Flora- en faunawet (soortenbescherming)

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor deze beschermde soorten, moet ontheffing worden gevraagd.

Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorie (Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer een plan significant nadelige effecten kan hebben voor deze soorten.

Planspecifiek

In verband met de herinrichting van het complete gebied tussen de Lijsterberg, Achterbergsestraatweg en de Valleiweg (waar het plangebied deel van uitmaakt) heeft CSO in 2008 een quickscan Natuurwetgeving en Nader onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5 en 6). Omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat in de periode 2008 tot 2015 geen strikt beschermde soorten het plangebied hebben gekoloniseerd is nieuw aanvullend veldonderzoek nodig. Deze actualisatie (zie bijlage 7) zorgt dat het onderzoek weer voor een periode van 3 jaar geldig is (tot 11 september 2018).

Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied en directe omgeving geen wettelijk beschermde plantensoorten conform de Flora- en faunawet aangetroffen. Gezien het terreintype (gazon), gebruik (bouwterrein) en het beheer ( intensief) worden dergelijke soorten ook niet verwacht.

Tijdens het veldbezoek zijn enkele faunasoorten aangetroffen. Het betreft algemeen voorkomende vogelsoorten zoals kauw, merel, vink en pimpelmees. Er zijn ook sporen aangetroffen van de mol en konijn. Bovengenoemde soorten zijn niet strikt beschermd conform de Flora en faunawet. Tevens zijn er geen vogelnesten aangetroffen die jaarrond bescherming genieten (bijvoorbeeld uilen en roofvogels) of koloniebroeders (bijvoorbeeld nesten van de huismus) of andere sporen die duiden op strikter beschermde soorten.

Conclusie  

Op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek, de overige verzamelde gegevens en de bevindingen tijdens het veldbezoek wordt op basis van de quickscan en de planontwikkeling het onderstaande geconcludeerd:

Binnen het plangebied en directe omgeving zijn geen ontheffingsplichtige flora en/ of faunasoorten aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige soorten wordt niet noodzakelijk geacht.

Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te laten voeren (doorgaans van 15 maart en 15 augustus). Dit levert naar verwachting echter geen dusdanige beperkingen op dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in het geding is.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden. Hiertoe heeft de gemeente Rhenen een archeologische beleidskaart op laten stellen.

Planspecifiek

Archeologie

Synthegra heeft in opdracht van gemeente Rhenen en de Rhenense Woningstichting een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Lijsterberg in Rhenen. In februari 2009 is door Synthegra voor een onderzoeksgebied, waarvan het huidige plangebied onderdeel uit maakt, een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8 ).

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van proefsleuven, aangezien de verstoringdiepte meer dan 70 cm beneden maaiveld zal bedragen. In eerste instantie kan worden volstaan met een enkele sleuf, gelegen in het plangebied van dit bestemmingsplan, ter hoogte van boring 4 (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPBergseWaard-VA01_0011.jpg"

Het proefsleuvenonderzoek aan de Lijsterberg te Rhenen is op 18-10-2010 uitgevoerd (zie bijlage 9). In totaal is er één proefsleuf gegraven waarin één vlak en vijf profielen zijn aangelegd en gedocumenteerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied geen archeologisch relevante resten aanwezig zijn. In het plaggendek zijn twee fases te onderscheiden. De oudste fase van het plaggendek is op basis van het vondstmateriaal gedateerd in de 16e-17e eeuw. De jongere fase van het plaggendek dateert vermoedelijk uit de 18e-19e eeuw. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn twee sporen, een kuil, een greppel uit vermoedelijk de 18-19e eeuw en een recente ingraving uit de 20e eeuw aangetroffen. Deze laatste lijkt in verband te kunnen worden gebracht met een weg die zichtbaar is op historisch kaartmateriaal uit begin van de 20e eeuw.

De aangetroffen archeologische resten zijn niet behoudenswaardig. Op grond van deze resultaten wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Cultuurhistorie

De wijk "De Bruine Eng" betreft een planmatig aangelegde woonwijk uit de vroege na-oorlogse jaren (jaren '50), welke is aangelegd op voormalige agrarische gronden op de hellingen ten noorden van de stad. De woonwijk wordt gekenmerkt door een zeer rationele opzet en een hoge mate van uniformiteit. De toegepaste architectuur is, conform de traditie van die tijd, homogeen, sober en doelmatig, maar afgestemd op de menselijke maat. De wijk is, ook heden ten dage nog, een zeer herkenbaar voorbeeld van de praktijk van de stedenbouwkunde en volkshuisvesting van de na-oorlogse jaren.

5.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven. De realisatie van het project wordt door dit aspect niet gehinderd, doordat er geen bodemingrepen zijn voorzien.

Hoofdstuk 6 Juridische beschrijving

6.1 Het juridische plan

Inleiding

Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012'. De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijhorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Daarnaast zijn de aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

In de regels zijn de wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelregel. Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nu in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Algemene toelichting regels

De regels zijn opgebouwd volgens de SVBP 2012 en zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels en zijn deels overgenomen uit het SVBP 2012.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform SVBP 2012), in zoverre deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

Bestemmingsomschrijving

hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd), namelijk o.a. voor maatschappelijke en horecadoeleinden en archeologie;

Bouwregels 

in deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringeisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen en op welke plek gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden;

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. De maatvoering van het gebouw is binnen het bouwvlak aangegeven door middel van de aanduidingen “maximale bouwhoogte (m)”.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. De volgende artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

  • Anti-dubbeltelregel
    De anti-dubbeltelregel is rechtstreeks overgenomen uit artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Algemene bouwregels
    In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot afwijkende maatvoeringen, de aanduiding karakteristiek en voor eventuele nutsvoorzieningen.
  • Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven welk gebruik in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod uit artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tot een strijdig gebruik behoort het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, behoudens voorzover toegelaten in de overige regels van het plan.

Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat het overgangsrecht en de slotregel:

  • Overgangsrecht
    In dit artikel is de standaardbepaling met betrekking tot het overgangsrecht uit artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen.
  • Slotregel
    In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

6.2 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor “Wonen”, "Groen" en "Verkeer Verblijfsgebied". Voorts zijn diverse bouwaanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. De regels zijn opgebouwd volgens de systematiek van het bestemmingsplan "Rhenen Stad 2012" en de maatvoeringen zijn afgestemd op de bepalingen in het kavelpaspoort (zie Bijlage 2 Kavelpaspoort).

Vermeldingswaardige bijzonderheden binnen de regels:

  • voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren, beeldkwaliteit en de inrichting van de voortuinen conform het kavelpaspoort (zie Bijlage 2 Kavelpaspoort).
  • de voorwaardelijke verplichting en het eventueel afwijken daarvan voor de aanleg van voldoende parkeerplaatsen wordt getoetst aan het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

7.1.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het plan is voorgelegd aan Rijkswaterstaat, Vitens, Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en aan de Gasunie. Van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Gasunie is goedkeuring ontvangen, Rijkswaterstaat en Vitens hebben geen reactie ingediend. Uitsluitend de Provincie Utrecht heeft een aantal opmerkingen in het kader van het vooroverleg aangegeven.
Vanuit de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) ontbrak de beschrijving van het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug, de beschrijving van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en de beschrijving van het landschap Utrechtse Heuvelrug. Deze ontbrekende onderdelen zijn opgenomen in de toelichting, inclusief een toetsing van deze aspecten.

7.1.2 Verslag zienswijzen

Het ontwerpplan heeft van 12 november 2015 tot en met 23 december 2015 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend met betrekking tot dit ontwerp bestemmingsplan. Wel zijn er enkele schetsplannen ingediend voor woningen op deze locatie. Naar aanleiding van deze schetsplannen is het plan op kleine onderdelen aangepast. Het plan kan hiermee gewijzigd worden vastgesteld. De wijzigingen zijn te raadplegen in het bijgevoegde raadsbesluit.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente levert bouwkavels die planologisch bouwrijp zijn. Alle kosten worden gedekt uit de grondverkoop. De grondexploitatie zal gelijk met het bp worden vastgesteld en kent een positief resultaat.