direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterberg-Oost fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Achterberg heeft nog een beperkt aantal mogelijkheden om zich binnen de bestaande kern (de rode contour) verder te ontwikkelen. Eén daarvan is Achterberg-Oost (Klein Binnenveld), een inbreidingslocatie die op dit moment gerealiseerd wordt. In het zuidelijke deel van deze inbreidingslocatie is het door recente grondaankopen mogelijk geworden om het bestaande plan af te ronden. De nu doodlopende straat kan worden aangesloten op de Cuneraweg (tussen woningen 102a en 106) en er kunnen nog vijf woningen worden gerealiseerd. De afronding van het plan 'Klein Binnenveld' (fase 3) is in lijn met de eerder opgestelde gebiedsvisie en de uitgangspunten uit het handboek Achterberg-Oost (zie bijlage 1 en 2), zoals eerder vastgesteld door de gemeenteraad van Rhenen.

De geldende bestemmingsplannen Kern Achterberg 2012 en Achterberg-Oost staan op deze locatie de beoogde ontwikkeling niet toe. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van deze plannen nodig.

Voorliggend document geeft een nadere toelichting op het voorgaande en bevat de motivering waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van Achterberg en is gelegen in een dorpsrandzone. De locatie wordt aan de noordzijde begrenst door de nieuwe uitbreiding 'Klein Binnenveld' en de Cuneraweg aan de zuidzijde. Naast wonen komt in de directe omgeving ook (agrarische) bedrijvigheid voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0002.jpg"

Locatie plangebied binnen Achterberg (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0003.jpg"

Ligging plangebied (rood) ten opzichte van plan Achterberg-Oost (blauw)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Kern Achterberg 2012' en 'Achterberg-Oost'. Bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012' is op 3 mei 2013 onherroepelijk verklaard. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'.

Het bestemmingsplan 'Achterberg-Oost' is op 8 september 2015 vastgesteld en geheel onherroepelijk in werking. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied'. Het gehele plangebied valt binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. De regeling behorende bij deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de archeologische waarden. Op navolgende afbeelding is een uitsnede te zien van de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0004.jpg"

Uitsnede bestemmingsplannen 'Kern Achterberg 2012' en 'Achterberg-Oost' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Om de nieuwe woningbouw mogelijk te maken dienen de geldende bestemmingen in het plangebied te worden herzien. Het plangebied krijgt de bestemming 'Woongebied', waarbinnen (in aanvulling op Achterberg-Oost) de ontwikkeling van 5 woningen is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. Het plan wordt in hoofdstuk 3 beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een samenvatting van het relevante beleid, onderverdeeld in bovengemeentelijk beleid en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch plan uiteengezet. In hoofdstuk 7 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid behandeld.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Omgeving en locatie

Achterberg wordt gekenmerkt door een compacte opzet met als basis de historische bebouwingslinten. De Cuneraweg, De Dijk en de Hogesteeg zijn voorbeelden van een dergelijk lint. In de loop der tijd heeft verdichting langs deze linten plaatsgevonden en is een deel van de aansluitende ruimte tussen deze linten bebouwd. De Cuneraweg vormt één van de hoofdroutes en ruimtelijke dragers in het dorp.

Met de nieuwbouwontwikkeling 'Klein Binnenveld' gaat het plangebied meer onderdeel uitmaken van de bebouwde kern en schuift de overgangszone naar het open buitengebied op richting de Hogesteeg. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich de nieuwe kerk van de Hersteld Hervormde Gemeente Achterberg. Verderop in noordelijke richting langs het oost-west georiënteerde gedeelte van de Hogesteeg komen enkele clusters met voornamelijk agrarische bebouwing voor.

Het plangebied bestaat uit het perceel tussen de Cuneraweg 102a en 106 en een klein deel van het al in ontwikkeling zijnde Klein Binnenveld (zie afbeelding hieronder). De huidige situatie bestaat grotendeels uit braakliggende grond. Er is alleen bebouwing aanwezig met huisnummer 106a. Dit huis heeft nu geen bouwvlak binnen de vigerende bestemming Wonen. In het plan wordt deze bebouwing gesloopt en vervangen door een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0005.png"

Plangebied ontwikkeling

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Functie en bebouwing

Voor de locatie is de gebiedsvisie "buiten wonen in Achterberg-Oost" opgesteld (zie Bijlage 1 Gebiedsvisie Achterberg-Oost). De visie zoekt aansluiting bij de kwaliteiten van Achterberg met op de eerste plaats een versterking en aanvulling van de bestaande lintbebouwing. Vanaf het hoofdlint, de Cuneraweg, steken een aantal landwegen het plangebied in waarlangs stapsgewijs woningen kunnen komen. Deze ‘strengen’ sluiten aan op de landschappelijke onderlegger en bieden de gewenste doorzichten naar buiten. Naast de landwegen/strengen komen in het binnengebied enkele open ruimten (parkeerhofjes) en doorsteekjes. Deze staan haaks op de strengen en verbinden de open ruimten met elkaar. In oostelijke richting , naar het buitengebied, wordt de bebouwing steeds opener. In het binnengebied ligt de nadruk op het gevoel van ‘buiten wonen’. Voorgaande ruimtelijke opzet haakt eveneens in op de gedachte van hoofdbebouwing aan het lint en ondergeschikte bebouwing (schuren) daarachter.

Op navolgende afbeelding is de gebiedsvisiekaart weergegeven. Hierbij is de locatie met een zwart kader aangegeven. De woonstraat en het woongebied (stippellijnen) staan aangegeven als 'evt. in toekomst te ontwikkelen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0006.jpg"

Gebiedsvisie Buiten Wonen in Achterberg-Oost

Voorliggend plan voorziet in de afronding van dit gebied door de realisatie van 4 rijwoningen en de bouw van een vrijstaande woning ter hoogte van Cuneraweg 106a. Tevens wordt de woonstraat in Klein Binnenveld aangesloten op de Cuneraweg en komen er parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen. Onderstaande afbeelding toont een voorbeeldverkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0007.jpg"

Voorbeeldverkaveling Achterberg-Oost fase 3

3.2 Verkeer en parkeren

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede en tijdige ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Hieronder vindt eerst deze toets plaats aan de hand van de aspecten ontsluitingsstructuur, verkeersgeneratie en parkeren.

Ontsluitingsstructuur

Het plangebied wordt ontsloten via een logische verlenging van de nieuwe woonstraat (30 km zone) die grotendeels al gerealiseerd is in de ontwikkeling van Klein Binnenveld.

Verkeersgeneratie

De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woningen zijn te bepalen aan de hand van kencijfers

van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Op basis van het plan is de volgende inschatting te maken:

Woningtype   aantal   kencijfer   Verkeersgeneratie (verkeersbewegingen/etmaal)  
koop, tussen/hoek   4   min. 7,0   28  
koop, vrijstaand   1   min. 7,8   7,8  

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de woningen in circa 36. Rekening houdend met de voormalige verkeersaantrekkende werking van het agrarische bedrijf en het grondwerkersbedrijf (164 verkeersbewegingen/etmaal) is in het eerder opgestelde bestemmingsplan “Achterberg-Oost” de toename van het aantal verkeersbewegingen door de daarin opgenomen woningen (40) berekend op circa 79 per dag. Dit aantal wordt ongeveer 50-50 verspreid over de omliggende wegen Cuneraweg en Hogesteeg, dus ongeveer 40 verkeersbewegingen per weg. Hier komen door de onderhavige ontwikkeling circa 36 verkeersbewegingen bij die naar verwachting geheel naar de Cuneraweg gaan. In totaal betekent dit dus circa 76 extra verkeersbewegingen per dag voor de Cuneraweg. Dit aantal (gemiddeld 3,2 bewegingen per uur) is verhoudingsgewijs zeer weinig ten opzichte van de huidige verkeersstromen over deze weg. Deze toename heeft daarom voor aangrenzende woningen ten opzichte van de huidige situatie een gering effect. De capaciteit is voldoende

Parkeren

De afronding van het plan 'Klein Binnenveld' voorziet in de realisatie van 4 rijwoningen (midden prijssegment) en de bouw van een vrijstaande woning (Cuneraweg 106A). De parkeerplaatsen voor de vrijstaande woning (minimaal 2) komen geheel op eigen terrein. De rijwoningen hebben een parkeerbehoefte van minimaal 4 x 1,8 = 7,2 parkeerplaatsen. Om in deze behoefte te voorzien worden 8 parkeerplaatsen aangelegd: 6 openbare parkeerplaatsen voor de woningen en 2 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de hoekwoningen. Daarnaast krijgt door de aanleg van de nieuwe woonstraat de bestaande hoekwoning in het plan een parkeerplaats op eigen terrein. Hiermee kan ruimschoots worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.

3.3 Beeldkwaliteit

In de gebiedsvisie zijn de eerste gedachten voor de gewenste beeldkwaliteit opgenomen. Deze zijn vervolgens uitgewerkt in het Handboek Achterberg-Oost van de gemeente Rhenen. De afronding van 'Klein Binnenveld' sluit aan op de uitgangspunten zoals die eerder zijn gesteld bij de ontwikkeling van de eerste 39 woningen. Cuneraweg 106a valt onder de uitgangspunten voor de lintbebouwing die betrekking hebben op de bebouwing langs de Cuneraweg en de Hogesteeg. Dit betreft, zoals aangrenzend aanwezig, een mix van voornamelijk vrijstaande en twee onder een kap woningen met een enkel kort rijtje daartussen. Voor het blokje rijwoningen langs de landwegen/strengen in het Klein Binnenveld is een landelijk beeld het uitgangspunt met langere rijtjes (schuren) en een agrarisch materiaalgebruik zoals gepotdekselde delen. De uitgangspunten voor de openbare ruimte gaan in op zowel de vormgeving van de straten zelf als de erfafscheidingen.

Het volledige overzicht van de te hanteren uitgangspunten is te vinden in Bijlage 2 Handboek Achterberg-Oost.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Bovengemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt ingegaan op het bovengemeentelijk ruimtelijk beleid. Het betreft nationaal -, provinciaal - en regionaal beleid dat dient door te werken in dit bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen is volstaan met een korte samenvatting van het beleid.

Met de volgende ruimtelijke beleidsplannen van hogere overheden dient bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan nadrukkelijk rekening te worden gehouden:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
  • Waterbeleid 21e eeuw;
  • Provinciale Verordening;
  • Provinciale Structuurvisie.
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Door de beperkte toevoeging van 5 woningen is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). Er kan, gebruikmakende van de ladder duurzame verstedelijking, gesteld worden dat het plan uitvoerbaar is en niet strijdig met nationaal beleid.

4.1.4 Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen. Dit beleid is tot stand gekomen via een samenwerking tussen Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken waarmee het watertekort wordt bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling betreft een afronding van een bestaande inbreidingslocatie. Binnen het plan 'Klein Binnenveld' zijn diverse maatregelen genomen om voldoende bergingsmogelijkheden voor water te bieden.

Er worden geen problemen verwacht in het kader van de waterhuishouding. In paragraaf 5.10 zal nog nader worden ingegaan op de watertoets.

4.1.5 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

4.1.6 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 eveneens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De regels van de verordening richten zich primair tot gemeenteraden, verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten.

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

Vitale dorpen en steden

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' is onder lid 2 opgenomen dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Voorwaarde is dat het gebied binnen 'stedelijk gebied' ligt.

4.1.7 Herzieningen Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening

1e partiële herziening:

Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) en de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld.

In de PRSph zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie, windenergie, cultuurhistorie (kaart), rode contouren Utrecht en Rhenen, ecologische hoofdstructuur (EHS), militair oefenterrein met natuurwaarden en stiltegebieden. Voor windenergie is er ook een aanvulling op de bijlage bij de planMER voor de PRS opgesteld.

In de PRVph zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie en windenergie, cultuurhistorie, rode contouren Utrecht en Rhenen, EHS en groene contour en enkele technische aanpassingen.

2e partiële herziening:

Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld.

Hierin is de windenergielocatie te Lage Weide (gemeente Utrecht) geschrapt als specifiek benoemd zoekgebied.

In de Verordening is onder meer het artikel om meer ruimte te bieden voor de productie van duurzame energie (artikel 2.9a) aangepast, om dit beleid juridisch te borgen in de regels. Daarnaast zijn de artikelen rond de definitie van stedelijk gebied en het artikel landschappelijke kwaliteit aangevuld.

Voorts stelt de PRV een mobiliteitstoets verplicht. Dit betekent dat in de toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben wordt opgenomen. Daarnaast moet worden beschreven of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.

Planspecifiek

Het plan voorziet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling binnen het bestaand 'stedelijk gebied' van de gemeente Rhenen. Het betreft een inbreidingslocatie, waarbij optimaal wordt aangesloten op de bestaande bebouwing.

In paragraaf 3.2 is de mobiliteitstoets opgenomen en uit die toets blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk. Het plan is derhalve niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de PRS en PRV.

4.2 Gemeentelijk beleid

4.2.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen. De visie zet zich vooral in op de verbetering van bestaand gebied en een goede inpassing van nieuwe locaties.

Onderhavig plangebied valt voor een deel in de visie binnen het inbreidingsgebied Achterberg-Oost (zie afbeelding hieronder). Daarvoor gaan de gedachten uit naar een ontwikkeling met kleine eenheden woningen, zodanig dat de doorzichten naar het landschap niet geblokkeerd worden. De aansluiting op de Cuneraweg zorgt voor de gewenste verbinding tussen de inbreidingslocatie en de bestaande kern van Achterberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0008.jpg"

Stedebouwkundige structuurvisie Rhenen (bron: Gemeente Rhenen)

Planspecifiek

Het initiatief bestaat uit het mogelijk maken van woningbouw op een locatie die in de stedenbouwkundige structuurvisie genoemd is als 'inbreidingsgebied'. Hiervoor is, zoals aangegeven in de structuurvisie, de gebiedsvisie “Buiten wonen in Achterberg-Oost” opgesteld die richting geeft aan de verdere ontwikkeling (zie paragraaf 3.1). Het bestemmingsplan is gebaseerd op de gebiedsvisie en maakt de realisering ervan mogelijk.

4.2.2 Woonvisie

De gemeente Rhenen heeft in oktober 2013 een geactualiseerde woonvisie vastgesteld. Deze visie gaat in op de nieuwe rol van de gemeente op de woningmarkt, waarbij de nadruk meer komt te liggen op de zelfredzaamheid van de maatschappij. In de visie worden verschillende doelgroepen (starters, gezinnen,senioren en diverse inkomensgroepen) en specifieke thema’s (zorg en welzijn, de bestaande sociale huurvoorraad, duurzaamheid en nieuwbouwproductie) onderscheiden en worden de acties beschreven, die de gemeente hiervoor gaat ontplooien.

De belangrijkste conclusie is dat de bestaande overcapaciteit aan woningbouwplannen voor de gemeente geen aanleiding is om regie te voeren om overaanbod tegen te gaan. De gemeente zal de komende tijd met name een stimulerende rol op de woningmarkt op zich nemen. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt, exclusief de vervangende nieuwbouw in de herstructurering door de Rhenense Woningstichting, geschat op 40 tot 45 woningen per jaar. Dit ligt in lijn met de uitkomsten van het onderzoek FoodValley 2012. De marktopnamecapaciteit is opgebouwd uit:

- 40 woningen per jaar. Dit is tot 2020 nodig om te voorzien in de autonome woningbehoefte. - 5 extra woningen per jaar. Dit lijkt haalbaar om gezinnen van buitenaf aan te trekken.

Voor de verdeling over de kernen faciliteren we een reële en evenwichtige spreiding van woningbouw (zie onderstaande afbeelding). Voor Achterberg zijn dit circa 5 woningen per jaar tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0009.jpg"  

De gemeente gaat zich niet inzetten voor Faseren en Doseren van bouwplannen. Wel gaat de gemeente procedures waar mogelijk versnellen en kaders en eisen (behoudens het bovengenoemde voor seniorenhuisvesting) verminderen. Daarnaast informeert de gemeente de ontwikkelaars over de bevindingen op de woningmarkt en het totale bouwprogramma.

Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:

  • Het plan is planologisch aanvaardbaar.
  • Het plan moet de identiteit en kwaliteiten van een kern versterken, met bijzondere aandacht voor niches en particulier opdrachtgeverschap.
  • Plannen in en rond de binnenstad van Rhenen zijn voorzien van een woning-plattegrond die voldoet aan de eisen van Woonkeur.
  • Alle woningen zijn bij voorkeur aanpasbaar.
  • De gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.

Uit deze toetsing volgt een advies van de gemeente aan de indiener voor de ontwikkeling van het plan. Afhankelijk van de reactie op het advies, wordt beoordeeld in welke mate de gemeente medewerking verleent aan het plan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van 4 rijwoningen en de bouw van één vrijstaande woning. Hiermee worden er 5 woningen toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. De 39 woningen die op dit moment worden gerealiseerd op de naastgelegen inbreidingslocatie zijn nagenoeg allemaal verkocht.

Hiermee kan er vanuit worden gegaan dat de marktopnamecapaciteit voldoende is om de nieuwe woningen op te nemen. Het plan past binnen de doelstellingen van de woonvisie.

4.2.3 Handboek Achterberg-Oost

In december 2013 hebben burgemeester en wethouders besloten in principe medewerking te verlenen aan de gebiedsvisie Buiten Wonen in Achterberg-Oost d.d. 9 oktober 2013. De ontwikkeling is zowel op ruimtelijk-stedenbouwkundig beleidsuitgangspunten als binnen de woonvisie als passend beoordeeld. Eén van de voorwaarden behorende bij de medewerking is het opstellen van een beeldkwaliteitsplan en een programma van eisen.

Planspecifiek

Voorliggend plan vormt een afronding van het uitgebreide plan op de inbreidingslocatie Achterberg-Oost. De kleinschalige ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van het uitgebreide plan. Deze zijn te raadplegen in Bijlage 2 Handboek Achterberg-Oost.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Natuur

Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de in het projectgebied mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden.

Het plan dient zowel aan de Flora- en faunawet als aan de Natuurbeschermingswet 1998 getoetst te worden. Deze natuurwetgeving kan mogelijk beperkingen opleggen aan de voorgenomen sloop- en nieuwbouwactiviteiten.

Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming)

De natuurbeschermingswet heeft als doel de volgende gebieden te beschermen:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitats die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de bescherming van wilde flora en fauna.

Flora- en faunawet (soortenbescherming)

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor deze beschermde soorten, moet ontheffing worden gevraagd.

Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorie (Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer een plan significant nadelige effecten kan hebben voor deze soorten.

Planspecifiek

Door LOO PLAN is een rapportage opgesteld betreffende een ecologische quick-scan in het kader van de flora en faunawet (zie bijlage 3). Aan de hand van de resultaten van het veldbezoek is getoetst welke

effecten de geplande werkzaamheden op de beschermde soorten kunnen hebben. De conclusies zijn samengevat in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0010.png"

Uit de tabel blijkt dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect natuur.

5.2 Historie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Achterberg heeft een agrarische oorsprong met een eigen karakter en een eigen bevolking. Van oudsher bestond het dorp uit verspreid liggende boerderijen en enkele woonhuizen, waarvan de erven door sloten van de weg gescheiden waren. De bebouwing was geconcentreerd aan de linten Cuneraweg, Achterbergsestraatweg en De Dijk. In de oorlog is veel oorspronkelijke bebouwing verloren gegaan. Daarna heeft een verdichting van de lintbebouwing plaatsgevonden, zijn de gebieden tussen de linten

opgevuld en is de uitbreiding Achterberg-West gerealiseerd. Aan de oostzijde bleven de ontwikkelingen

tot voor kort voornamelijk beperkt tot verdichting van lintbebouwing, soms in combinatie met functieverandering. Meest recente ontwikkelingen zijn de realisering van een kerk aan de Hogesteeg en de ontwikkeling van Klein Binnenveld. Er zijn geen monumenten in het plangebied.

De afronding van Klein Binnenveld die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, sluit aan op de hiervoor beschreven historische ontwikkeling van Achterberg met lintbebouwing en verdichting van de binnengebieden. De nieuwe vrijstaande woning aan de Cuneraweg past in de lintbebouwing en de rijtjeswoningen daarachter in het binnengebied. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

De gronden binnen het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht indien bouwwerken groter zijn dan 100m2 of graafwerkzaamheden dieper dan 30cm vereisen.

Met betrekking tot voorliggende herziening kan gesteld worden dat de dubbelbestemming wordt overgenomen en hiermee de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn beschermd. Zodra binnen het plangebied wordt overgegaan op sloop en/of nieuwbouw moet archeologisch onderzoek verricht worden. Het voorgaande staat voorliggende bestemmingsplanherziening niet in de weg. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie.

5.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Planspecifiek

Er zijn onderzoeken uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlagen):

  • Verkennend bodemonderzoek Cuneraweg 104, Ecopart bv, nr. 16120; zie bijlage 4
  • Asbestinventarisatierapport Cuneraweg 104, ERKA asbest, nr 16-097; zie bijlage 5 

Hieruit blijkt kort samengevat het volgende.

Cuneraweg 104 (verkennend bodemonderzoek)

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bodem op de onderhavige locatie slechts licht is verontreinigd in de zin van de NEN 5740. De verhoogd aangetroffen concentraties zijn echter dermate gering dat de bodemkwaliteit ter plaatse, voor zover het de onderzochte parameters betreft, geschikt wordt geacht voor de geprojecteerde nieuwbouw.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bovengrond op de onderhavige locatie licht is verontreinigd met Minerale olie. Het betreft hierbij waarschijnlijk een verhoogd diffuus achtergrondniveau.

Het is niet aannemelijk dat de geconstateerde verontreinigingen in de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigende stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie.

De overwegingen hierbij zijn onder andere de slechts licht verhoogde gehaltes, de min of meer diffuse verspreiding, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie).

Gelet op het bovenstaande is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het gebruik van de locatie inzake de geprojecteerde nieuwbouw.

Inventarisatie asbest Cuneraweg 104

In verband met de geplande sloop van de woning uit het bouwjaar 1950 is een asbestinventarisatierapport type A vereist. Met het onderzoek is het gehele pand onderzocht. Bij het onderzoek zijn geen asbesthoudende bronnen aangetroffen.

Er is voor het inspectiegebied ook geen redelijk vermoeden van de aanwezigheid van niet bereikbare,

niet zichtbare of te bemonsteren asbesthoudende materialen. Een type B inventarisatie is niet

nodig. Er kunnen echter ook asbesthoudende materialen zijn toegepast op niet zichtbare plaatsen

waar dit niet gangbaar was of niet was voorgeschreven. De sloper of aannemer dient hier altijd

rekening mee te houden.

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat eerst een toets aan de geluidnormen plaatsvindt.

Binnen vast te stellen zones van de geluidsbron is een normstelling van toepassing. Onderscheid bestaat tussen streefwaarden, en hogere grenswaarden. Indien een nieuwe bestemming binnen de vastgestelde zone van een (rail)weg niet voldoet aan de betreffende streefwaarde, dan mag de bestemming in principe niet worden gerealiseerd. Iedere weg heeft een onderzoekszone, met uitzondering van wegen die via een geluidsniveaukaart zijn gedezoneerd, zijn opgenomen in een 30 km zone of als woonerf zijn ingericht.

Planspecifiek

Het initiatief behelst weliswaar het toestaan van een geluidsgevoelige functie, maar de Cuneraweg betreft een 30 km/uur weg met een relatief lage verkeersintensiteit. Dit biedt voldoende waarborging voor een goed woon- en leefklimaat. Gezien het voorgaande kan nader onderzoek achterwege blijven en is het plan ten aanzien van het aspect geluid uitvoerbaar.

5.5 Milieuzonering

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen hindercirkels van nabijgelegen bedrijven of nieuw toe te voegen functies. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze publicatie geeft minimale afstanden vanaf de grenzen van een bedrijf die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Planspecifiek

Het plangebied kan, mede gezien de eerdere woningbouwontwikkeling van Klein Binnenveld, aangemerkt worden als een 'rustig gebied'. De dichtstbijzijnde nog aanwezige relevante bedrijvigheid bevindt zich aan de Hogesteeg op de volgende adressen.

Adres   Bedrijfstype   Sbi-code   Categorie   Max. hinderafstand  
Hogesteeg 8a   Kerk   9491   2   30 m  
Cuneraweg 100   Tankstation   473.3   2   30 m  

Deze vallen in categorie 2 met een hinderafstand van 30 m. De nieuwe woningbouw bevindt zich buiten deze hinderafstand en bovendien zijn er bestaande woningen dichter bij de bedrijvigheid gesitueerd. Dat geldt tevens voor andere bedrijven die op nog grotere afstand (> 100 m) zijn gelegen. Conclusie is dan ook dat het plan ten aanzien van het aspect milieuzonering uitvoerbaar is.

5.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0011.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De woningen in het voorliggende plan zijn omsloten door de recent gerealiseerde woningbouw in Achterberg-Oost en de bestaande woningen binnen het dorp en het buitengebied (waaronder Hogesteeg 6 en 6a). De afstand tot de bedrijven is ruimer dan de eerdere woningbouwontwikkeling met tussenliggende woningen die al maatgevend zijn. Conclusie is dan ook dat er voor zowel het aspect geur en veehouderij als overige bedrijvigheid geen belemmeringen aanwezig zijn voor de te realiseren woningbouw.

5.7 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.

Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Om een eerste indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied (roze cirkel) is de Risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbOostfase3-VA01_0012.jpg"

Uitsnede Risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Planspecifiek

Uit bovenstaande blijkt dat er geen overlap bestaat met een 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour van inrichtingen of transportroutes bestaat. Daarnaast bestaat er geen overlap met invloedsgebieden van risicobronnen. Derhalve kan geconstateerd worden dat er geen belemmering bestaat ten gevolge van het aspect externe veiligheid.

5.8 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven. De realisatie van het project wordt door dit aspect niet gehinderd.

5.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Planspecifiek

Het voorliggende plan voorziet in het bouwen van 5 nieuwe woningen waarmee de eerdere ontwikkeling van 39 woningen wordt afgerond. Zowel het plan op zich als de totale ontwikkeling van 44 woningen draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (NIBM). Verder onderzoek is niet nodig.

5.10 Watertoets

De Watertoets is voortgekomen uit het Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water', de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Sinds 1 november 2003 is de Watertoets ook wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) later vervangen door de Wro.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.

Planspecifiek

Voor het plan Achterberg-Oost is een advies 'waterhuishouding en riolering' opgesteld (4 september 2015).

Hierin is de wijze van afvoer en de omgang met afstromend hemelwater voor fase 1 en 2 omschreven en berekend. Aanvullend aan de uitvoering van fase 1 en 2, wordt ook fase 3 ontwikkeld. In aanvulling op het voorgaande advies is een notitie voor het totaalplan opgesteld, inclusief fase 3 (zie bijlage 6).

In deze notitie komt naar voren dat fase 3 van het plan aansluit op de maatregelen voor het verwerken van hemelwater zoals deze genomen zijn in fase 1 en 2 van het plan Achterberg-Oost. Het gaat hierbij om de aanleg van een IT riool, infiltratiekratten en de uitbreiding van de bestaande watergang. De exacte berekeningen en de uitgangspunten voor deze maatregelen zijn te raadplegen in bijlage 6. Hiermee worden geen problemen verwacht met betrekking tot voorliggend initiatief.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.

In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:

  • Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6. Dit geldt uiteraard ook voor de eigen gemeentelijke gebouwen.
  • Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
  • Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.

Planspecifiek

De wijze waarop voorgaande ambities vertaald zijn in het plan komt aan bod bij de aanvraag omgevingsvergunning waarin het bouwplan op dit niveau is uitgewerkt. Voor het bestemmingsplan is nu voldoende duidelijk dat aan de minimale ambities kan worden voldaan.

Hoofdstuk 6 Juridische beschrijving

6.1 Het juridische plan

Inleiding

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Daarnaast zijn de aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

In de regels zijn de wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelregel. Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nu in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Algemene toelichting regels

De regels zijn opgebouwd volgens de SVBP 2012 en zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels en zijn deels overgenomen uit het SVBP 2012.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform SVBP 2012), in zoverre deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd).

Bouwregels 

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringeisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen en op welke plek gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. De maatvoering van het gebouw is binnen het bouwvlak aangegeven door middel van de aanduidingen “maximale goot- en bouwhoogte (m)”.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. De volgende artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

  • Anti-dubbeltelregel
    De anti-dubbeltelregel is rechtstreeks overgenomen uit artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Algemene bouwregels
    In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot afwijkende maatvoeringen, de aanduiding karakteristiek en voor eventuele nutsvoorzieningen.
  • Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven welk gebruik in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod uit artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tot een strijdig gebruik behoort het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, behoudens voorzover toegelaten in de overige regels van het plan.

Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat het overgangsrecht en de slotregel:

  • Overgangsrecht
    In dit artikel is de standaardbepaling met betrekking tot het overgangsrecht uit artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen.
  • Slotregel
    In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

6.2 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor "Woongebied". Voorts is voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

6.2.1 Woongebied

Deze bestemming bevat regels voor de vijf nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied, alsmede voor water, openbare wegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en dergelijke.

Er is gekozen voor een flexibele regeling, die ruimte laat bij de toekomstige ontwikkeling van het plangebied maar die tevens belangrijke randvoorwaarden stelt waar de nieuw te bouwen woningen aan moeten voldoen, zodat geen stedenbouwkundig ongewenste situaties ontstaan en de rechtszekerheid van omwonenden is gewaarborgd. Door deze flexibele regeling kan optimaal worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen in de woningbouwmarkt.

De bestemming 'Woongebied' bevat zoals gezegd alle functies die binnen een woonwijk voorkomen, waarbij in het bijzonder regels zijn opgenomen voor de woningen en de maatvoering en situering hiervan.

Voor de woningen geldt dat, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', deze in principe binnen het gehele bestemmingsvlak kunnen worden gerealiseerd. Daarbij dienen enkele nadere regels in acht te worden genomen, onder meer betreffende de bouwdiepte en de afstanden tot de zijdelingse- en voorperceelsgrenzen.

6.2.2 Waarde - Archeologie

Voor de gebieden die nog nader archeologisch onderzoek vragen, geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige, aan deze gronden toegekende, bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

Onderzoek is niet noodzakelijk voor plangebieden die niet groter zijn dan 100 m² of bouwaanvragen betreffen waarbinnen de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd.

Voor wat betreft de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Deze vergunning is niet vereist in het geval het plangebied niet groter is dan 100 m² of de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd.

Ten aanzien van het vereiste onderzoek is het van belang op te merken dat op basis van het archeologisch vooronderzoek al aannemelijk is gemaakt dat in de zone met een dubbelbestemming 'Waarde­ Archeologie 3' de volgende fase van archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Daartoe dient in de met een dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie- 3' aangemerkte delen van het plangebied voorafgaand of bij bodemingrepen dieper dan 30 cm- maaiveld de volgende fase van de Archeologische MonumentenZorg (AMZ)- cyclus van waardering en selectie te worden uitgevoerd. Op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE) dient conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door een daartoe vergunninghoudende instantie een archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding conform het protocol IVO-proefsleuven te worden uitgevoerd. Indien sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden dan dienen deze te worden behouden door middel van planaanpassing of een archeologische opgraving danwel een archeologische begeleiding conform het KNA-protocol Opgraving.

 

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gebiedsvisie, het voorlopig stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan voor Achterberg-Oost zijn in een eerder stadium al aan omwonenden toegelicht en overwegend positief ontvangen. In de periode daarna zijn door de ontwikkelaar nog individuele gesprekken gevoerd met omwonenden. Op basis hiervan is het plan verfijnd en is het draagvlak voor het plan verder vergroot.

7.1.1 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan is toegezonden aan de Gasunie, de Provincie Utrecht, Vitens en Waterschap Vallei en Veluwe. Geen van allen zag aanleiding tot het maken van opmerkingen.

7.1.2 Verslag zienswijzen

De voorbereiding van het besluit omtrent de vaststelling van een ruimtelijk plan is op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 16 februari 2017 tot en met woensdag 29 maart 2017 voor een ieder ter inzage gelegd. Er is binnen deze termijn één zienswijze ingediend. Deze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan (zie Bijlage 7 Zienswijzennota).

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal er een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.