direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Renswoude - Groot Wolfswinkel 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Het perceel Groot Wolfswinkel 1 in Scherpenzeel ligt op Landgoed Scherpenzeel. Op het perceel was tot enkele jaren geleden een agrarisch bedrijf gevestigd. Aangezien er geen bedrijfsopvolger is, zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd en is er gezocht naar een nieuwe functie die als economische drager voor het landgoed kan dienen. Hiertoe is in 2022 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Scherpenzeel.

Door de gemeente Scherpenzeel is positief gereageerd op het plan om de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen in ruil voor medewerking voor de bouw van twee nieuwe woningen. Deze ontwikkeling draagt bij aan de instandhouding van het landschap en de cultuurhistorische waarde, door behoud van de karakteristieke hoeve. Daarnaast wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast, waarbij landschapselementen en -structuren worden hersteld.

Het grootste deel van het perceel ligt in de gemeente Scherpenzeel, maar een deel van het perceel met opstallen ligt in de gemeente Renswoude. Conform de door de gemeente Scherpenzeel gestelde voorwaarden dient alle (niet monumentale en/of karakteristieke) bebouwing op het perceel te worden gesloopt. Tevens dient het agrarisch bouwvlak te worden verwijderd. In het regionale coördinatieoverleg functieverandering is afgesproken dat de sloopmeters uit de gemeente Renswoude (288m2) kunnen worden overgeheveld naar de gemeente Scherpenzeel.

Door middel van het voorliggende wijzigingsplan wordt het bouwvlak van de agrarische bestemming op grondgebied van de gemeente Renswoude verwijderd, waardoor er geen bouwmogelijkheden meer zijn. Er wordt dus geen nieuwe bebouwing opgericht en de gronden houden de huidige agrarische bestemming. Voor het gedeelte van het perceel op grondgebied van de gemeente Scherpenzeel wordt het bestemmingsplan herzien door een separate procedure.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het perceel Groot Wolfswinkel 1 ligt in het buitengebied tussen de dorpen Scherpenzeel en Renswoude op Landgoed Scherpenzeel (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0004.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

Bron: www.topotijdreis.nl

Op het perceel staan een hoeve en diverse agrarische opstallen (zie afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 2: Luchtfoto met plangebied

Bron: www.kadastralekaart.com

Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, is kadastraal bekend als gemeente Renswoude, sectie F, nummers 112,113 en 114.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het gedeelte van het perceel Groot Wolfswinkel op grondgebied van de gemeente Renswoude valt binnen bestemmingsplannen 'Buitengebied 2010' (vastgesteld 5 oktober 2010) en 'Buitengebied herziening' (vastgesteld 12 november 2013) van de gemeente Renswoude en heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak (zie afbeelding 3). Via de regels is een bedrijfswoning toegestaan. Tevens zijn de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 3' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0006.png"

Afbeelding 3: Geldend bestemmingsplan

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Met dit wijzigingsplan wordt het bouwvlak verwijderd. Via artikel 3.7.8 is het mogelijk om de agrarische bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch' zonder aanduiding of bouwvlak. In paragraaf 3.3.1 wordt dit verder uitgewerkt.

Verder is de 'Parapluherziening parkeren & woningsplitsing en kamerverhuur' van toepassing. Voor de voorgenomen ontwikkeling is deze parapluherziening niet relevant.

1.4 Opzet van de toelichting

Het wijzigingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting (inclusief bijlagen). De onderhavige toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.

De toelichting bij dit wijzigingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het wijzigingsplan geformuleerd. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische aspecten en bestemmingen van dit wijzigingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Afgesloten wordt met hoofdstuk 6 waarin de focus op de aspecten economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (de procedure) ligt.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Bestaande situatie

Door de Omgevingsdienst de Vallei is de bestaande bebouwing op het perceel Groot Wolfswinkel 1 ingemeten. De hoeve zelf heeft een oppervlakte van 261m2. De meest westelijk gelegen opstal (van 288m2) ligt in de gemeente Renswoude. Zie afbeelding 5 voor een overzicht van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0007.jpg"

Afbeelding 5: oppervlaktes bebouwing

Bron: www.topotijdreis.nl, bewerkt HD

De oorspronkelijke boerderij en het naastgelegen bakhuis zijn historisch waardevol/karakteristiek. De overige bebouwing is niet cultuurhistorisch waardevol en wordt gesloopt.

Het perceel is bereikbaar via een pad (eigen weg) dat aansluit op de Utrechtseweg (N224).

2.2 Nieuwe situatie

Het grootste deel van de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. De hoeve blijft behouden en wordt hergebruikt als burgerwoning. De bestaande schuur (bakhuis) aan de oostzijde krijgt een functie als bijgebouw bij de woning. Daarnaast worden twee nieuwe woningen toegevoegd. De gemeente Scherpenzeel heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan deze ontwikkeling op voorwaarde dat het agrarisch bouwperceel op grondgebied van de gemeente Renswoude wordt verwijderd.

Op het gedeelte van het perceel dat in Renswoude ligt, wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Deze gronden houden de huidige agrarische bestemming; alleen het bouwvlak wordt verwijderd (zie afbeelding 6: het gedeelte ten zuidwesten van de rode lijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0008.jpg"

Afbeelding 6: Schetsontwerp Groot Wolfswinkel 1

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk/functioneel relevant is voor het

plangebied en de hier beoogde ontwikkeling. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als facet- en

sectorbeleid op de verschillende beleidsniveaus.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie, Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving (NOVI), 11 september 2020

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.

In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.

Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.

Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.

De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland.

Het voorliggende plan levert een bijdrage aan de kwaliteit van het landelijk gebied, door sloop van - niet karakteristieke - vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn opgenomen. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Bij de inwerkingtreding van het Barro waren zes 'projecten' beschreven: Project Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Na de publicatie van het Barro, is het besluit een aantal malen gewijzigd. Er zijn algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan een vrijwaringzone van een Rijksvaarweg ligt. Verder staat in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Voor het plangebied is het Barro niet relevant. Het plangebied ligt niet in aangewezen Barro-gebieden.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:

ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt op grond van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:2015:9221 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953)) dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.

De voorziene ontwikkeling ziet op de ontwikkeling van twee woningen en wordt daarom niet aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Op basis van de voorgaande beschrijving blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking' niet aan de orde is.

3.1.4 Natuurschoonwet 1928

In Nederland liggen veel landgoederen met een oorspronkelijk en historisch karakter. De overheid wil helpen deze als ruimtelijke eenheid in stand te houden omdat de landgoederen een wezenlijk onderdeel van het natuurschoon vormen. Het is mogelijk om een landgoed te rangschikken onder de Natuurschoonwet 1928.

Het perceel Groot Wolfswinkel 1 is onderdeel van het Landgoed Scherpenzeel. De gronden van Landgoed Scherpenzeel zijn gerangschikt onder de Natuurschoonwet. Het landgoed is deels opengesteld voor wandelaars en fietsers en er zijn gemarkeerde routes. Overigens is het perceel Groot Wolfswinkel niet opengesteld. Het beheer is ondergebracht in een landgoedstichting, daarmee is de duurzame instandhouding van het landgoed geborgd.

3.1.5 Crisis- en herstelwet

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels voor versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Met de Chw is een aantal procedurele versnellingen geregeld. Hierdoor kan een gemeente of provincie bijvoorbeeld sneller een besluit nemen over een ruimtelijk plan. Concrete projecten waar de versnellingen voor gelden staan in bijlage 2. Categorieën besluiten of plannen staan in bijlage 1. Het gaat daarbij om:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. en bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatie doeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan staat niet in bijlage 2 en voldoet niet aan de voorwaarden van de categorieën in bijlage 1.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie (vastgesteld 10 maart 2021) zijn op Provinciaal niveau de keuzes op lange termijn (tot 2050) verwoord om ruimte te maken voor ontwikkelingen en tegelijkertijd de Utrechtse kwaliteiten te behouden. In de Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in samenhang met elkaar bezien. Doel is ruimte te bieden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, sociale samenhang met behoud of verbetering van de kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De regels die horen bij de Omgevingsvisie staan in de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht (vastgesteld 10 maart 2021). De Omgevingsverordening heeft een interim status tot het moment waarop de Omgevingswet in werking zal treden (1 januari 2024).

De sturingsfilosofie van de Provincie gaat uit van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen die passen bij de Utrechtse kwaliteiten. Deze kwaliteiten bieden kansen om opgaven te realiseren, maar stellen ook voorwaarden. Via plussen en minnen maakt de provincie een integrale afweging zodat elke ontwikkeling per saldo bijdraagt aan kwaliteitsverbetering.

De beoogde ontwikkelingsrichting is uitgewerkt in 7 beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. Plek voor duurzame energie;
  • 4. Vitale steden en dorpen;
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
  • 7. Toekomst bestendige natuur en landbouw.

Deze thema's staan niet op zichzelf maar hebben onderlinge samenhang, zowel boven als onder de grond. De gewenste ontwikkeling verschilt per gebied en is afhankelijk van de specifieke kenmerken en identiteit. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Interim Verordening Provincie Utrecht hebben zijn verder niet relevant voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2013

Met dit wijzigingsplan wordt het bouwvlak verwijderd. Via artikel 3.7.8 is het mogelijk om de agrarische bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch' zonder aanduiding of bouwvlak.

De volgende (relevante) voorwaarden moeten in acht worden genomen:

  • aangetoond moet zijn dat het agrarisch bedrijf is beëindigd en voortzetting van het agrarisch gebruik niet reëel is;

Er is niet langer sprake van een agrarisch bedrijf. De agrarische activiteiten zijn al enkele jaren gestaakt. Ook de agrarische bestemming op grondgebied van de gemeente Scherpenzeel komt te vervallen en wordt vervangen door een woonbestemming. Voortzetting van het agrarisch gebruik is daarom niet aannemelijk/ reëel.

  • de gronden zijn niet gelegen op een ster-locatie;

De gronden zijn niet gelegen op een ster-locatie. Een ster-locatie is een, al dan niet grondgebonden, agrarisch bedrijf binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' dat in potentie aan een intensieve veehouderij de mogelijkheid biedt om zich binnen de wettelijke kaders te ontwikkelen tot een omvang van ten minste 150 Nge. Dit is niet het geval.

  • cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt;

De te slopen opstallen zijn niet aangewezen als monument of aangeduid als karakteristieke bebouwing. De hoeve heeft wel cultuurhistorische waarde en blijft behouden.

 

  • het resterende deel van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' zonder aanduiding of bouwvlak;

Het bouwvlak wordt verwijderd, waardoor alleen de bestemming 'Agrarisch' resteert.

  • wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling alleen het verwijderen van het bouwvlak betreft, is het niet te verwachten dat ter plaatse naastgelegen percelen sprake is van een aantasting in de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden. Uit hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN blijkt dan ook dat er geen sprake is van aantasting van naastgelegen percelen.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.7.8, waardoor voor de voorgenomen ontwikkeling een wijzigingsplan kan worden opgesteld.

3.3.2 Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030

Op 3 juli 2018 is de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030 vastgesteld. Het natuurlijke, maar ook agrarische buitengebied van de gemeente Renswoude is één van de trekpleisters van de gemeente Renswoude. De gemeente vindt het belangrijk dat het buitengebied in balans blijft en dat kansen op het gebied van natuurontwikkeling en vrijkomende agrarische bebouwing worden benut. Verrommeling van het buitengebied dient voorkomen te worden.

Er liggen kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing. Hier kunnen nieuwe functies aan worden toegekend, zoals wonen of werken, maar er kan ook gekozen worden om bebouwing te slopen en de gronden te gebruiken voor naburige agrariërs die op zoek zijn naar extra gronden of voor natuurontwikkeling. Hier geldt dat inpassing in het landschap en bescherming van aanwezige natuurwaarden van groot belang zijn.

Omdat het perceel Groot Wolfswinkel 1 voor het grootste deel in de gemeente Scherpenzeel ligt, worden de sloopmeters overgeheveld naar de gemeente Scherpenzeel. Het bouwvlak op het agrarisch perceel wordt verwijderd. Hiermee wordt verrommeling van het buitengebied voorkomen en wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke en ecologische kwaliteit. Voor het gedeelte van het perceel op grondgebied van de gemeente Scherpenzeel wordt een separaat bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor diverse milieu- en omgevingsaspecten te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. In dit hoofdstuk wordt voor de beoogde ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De betreffende rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

4.1 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de daarvoor bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het is een integrale wet die betrekking heeft op de museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Om het archeologisch erfgoed beter te beschermen, dient de gemeente bij het vaststellen van een ruimtelijk plan rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachte monumenten.

Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Het perceel Groot Wolfswinkel heeft op het grondgebied van de gemeente Renswoude een lage archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betekent dat bij bouwwerken en werken vanaf 1.000m2 en 50 cm diepte een onderzoeksplicht geldt. Het te slopen gebouw heeft een oppervlakte 288m2. De onderzoeksdrempel van 1.000m2 wordt niet overschreden, waardoor archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen, is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.

Door het verwijderen van het agrarisch bouwlak wordt een milieubelastende activiteit beëindigd en wordt (op grondgebied van de gemeente Renswoude) geen nieuwe gevoelige functie gerealiseerd. Er is geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde 'stand stillbeginsel'.

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondvitaal BV, Verkennend bodemonderzoek, Groot Wolfswinkel 1, 13 december 2022, zie bijlage 1). Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging in de grond en het freatisch grondwater.

Uit het onderzoek blijkt dat de onderzoekshypothese 'onverdacht' op grond van de analyseresultaten heel strikt genomen niet kan worden gehandhaafd. Formeel is de kwalificatie 'verdacht' van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. Voor de slootdempingen wordt de onderzoekshypothese 'verdachte locatie' op grond van de analyseresultaten van de grondmonsters niet bevestigd. Er zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen.

Met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op de onderzochte locatie zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven. Bovendien wordt er geen nieuwe functie of nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, waardoor het ook niet noodzakelijk is om nader bodemonderzoek uit te voeren. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie

Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valletta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wam). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming.

Om inzicht te krijgen in de cultuurhistorische waarde van het plangebied is een korte inventarisatie uitgevoerd naar de in het plangebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren. De aanwezige en te slopen stal is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Evenmin zijn in het plangebied specifieke cultuurhistorische (landschap-)elementen aanwezig die in het bestemmingsplan als te beschermen zijn aangeduid.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wnb, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de provincie.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wnb bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.

Toets

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000 gebied) uit de Habitat- of de Vogelrichtlijn. De dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden zijn 'Binnenveld' en 'Veluwe' (zie afbeelding 7). Deze gebieden liggen op ruime afstand (>7km). Doordat het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden ligt, zijn directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies, op voorhand uitgesloten. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de werkzaamheden zijn ook uitgesloten, vanwege de ruime afstand tot leefgebieden en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0009.jpg"

Afbeelding 7: Ligging ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Bron: www.natura2000.nl

De bouw en het gebruik van de twee extra woningen kan uitstoot van stikstof tot gevolg hebben, met name vanwege de inzet van bouwmaterieel en de extra verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Een relevante toename van stikstofdepositie c.q. negatief effect op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden is daarom niet op voorhand uit te sluiten.

Om hier inzicht in te krijgen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Adviesbureau Haver Droeze, Onderzoek stikstofdepositie d.d. 15 november 2023, zie bijlage 3, 4 en 5. Uit deze berekening blijkt dat de aanleg- en gebruiksfase van het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie van > 0,00 Mol/ha/jaar op stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen met een (naderende) overschrijding van de kritische depositiewaarde in omliggende Natura 2000-gebieden. Significante effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarom op voorhand uit te sluiten.

Naast Natura 2000-gebieden is een andere vorm van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland.

De provincies hebben in de Omgevingsvisie en (Interim) Omgevingsverordening uitwerking gegeven aan het Natuurnetwerk Nederland. Het perceel ligt buiten het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) (zie afbeelding 8). Het laten vervallen van een agrarische bouwvlak heeft een positief effect doordat de emissie van ammoniak en de depositie van stikstof afneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0010.jpg"

Afbeelding 8: Ligging ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland

Bron: www.atlasleefomgeving.nl

Soortenbescherming

In het kader van de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet Natuurbescherming is een quickscan ecologie uitgevoerd naar de aanwezigheid en de effecten van het plan voor beschermde soorten (Eqosens-nl, Flora- en faunacheck, Groot Wolfswinkel, Renswoude, 20 oktober 2022 en aangepast 15 november 2023, zie bijlage 2).

Tijdens het onderzoek zijn vier soorten vleermuizen foeragerend waargenomen op het erf; de gewone dergvleermuis foerageert regelmatig op het erf. Er zijn geen directe aanwijzingen zijn dat er vaste verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen bebouwing. Evenmin is er sprake van essentieel foerageergebied; de nabijgelegen bossen en bosranden vormen de kern van het foerageergebied. Aangezien tijdens de Quickscan echter verschillende soorten vleermuizen zijn waargenomen en een deel van de gebouwen geschikt is als vaste verblijfs- of voortplantingsplaats voor vleermuizen, zal nader onderzoek uitgevoerd worden naar de locaties en voor welke functies (bijvoorbeeld voortplanting, overwintering, vliegroute) het object en het gebied vervult voor de te onderscheiden soorten vleermuizen. Indien blijkt dat de (sloop)werkzaamheden leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen zal een ontheffing als bedoeld in artikel 3.5 Wnb moeten worden aangevraagd.

In lijn met de aanbevelingen van de ecoloog zijn in het kader van natuurinclusief bouwen op 12 december 2022 vijf vleermuiskasten opgehangen rondom het boerderijcomplex (zie afbeelding 9). Hiermee neemt de geschiktheid van het erf als verblijfsgebied voor vleermuizen toe. Ook de andere aanbevelingen uit het rapport zullen worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01_0011.png"

Afbeelding 9: locaties vleermuiskasten

Bron: maps.google.nl, bewerking HD

In twee gebouwen (de grote stal ten oosten van de boerderij en de voormalige grote koeienstal ten westen van de boerderij) zijn vijf broedparen van de huismus vastgesteld. Sloop van deze gebouwen leidt dan ook tot het verdwijnen van jaarrond beschermde nesten van deze soort en is strijdig met de bepalingen uit de Wnb. Hiervoor wordt een ontheffing aangevraagd als bedoeld in artikel 3.3 Wnb. Ten behoeve van de ontheffingaanvraag wordt ook nader onderzoek verricht naar deze soort.

Als vroegtijdig alternatieve nestlocaties in de vorm van nestkasten bij de hoeve worden aangeboden, is het aannemelijk dat ontheffing kan worden verleend aangezien hiermee een betere situatie wordt gecreëerd waardoor de populatie zelfs kan groeien. Zodoende zijn op 5 december 2022 vier kasten voor huismussen opgehangen, met in elke kast drie nestgelegenheden (12 nestgelegenheden in totaal). De kasten zijn in overleg met de ecoloog opgehangen aan de garage/bakhuis opgehangen.

Er zijn geen andere beschermde plant- en diersoorten in de gebouwen of op de planlocatie aangetroffen. Aanvullend onderzoek is gezien de resultaten van het onderzoek niet noodzakelijk.

Om te voorkomen dat bij sloop en herinrichting van het terrein de verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden ten aanzien van (algemene) broedvogels, dient het slopen van gebouwen evenals het kappen van bomen en/of het verwijderen van struiken buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt meestal van 1 maart tot 15 juli maar sommige soorten kunnen ook buiten die periode nestelen. Om overtreding te voorkomen zal voorafgaand aan werkzaamheden een controle plaatsvinden op eventuele aanwezigheid van bezette nesten. Indien deze worden aangetroffen, dienen de werkzaamheden te worden uitgesteld tot de volgens de nesten uit eigener beweging hebben verlaten. Ontheffing is niet mogelijk.

Uit het voorgaande volgt dat met het oog op de plannen een ontheffing moet worden aangevraagd voor de huismus. In lijn met de aanbevelingen uit het rapport is extra nestgelegenheid reeds gerealiseerd; vooralsnog is aannemelijk dat ontheffing kan worden verleend.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Voor ruimtelijke plannen is wet- en regelgeving over veiligheidsrisico's aan de orde. Dit kunnen risico's zijn die zware bedrijven kunnen veroorzaken, maar ook door transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). Kwetsbare bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen, moeten voldoende afstand houden tot dergelijke bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn. De normen en richtlijnen voor risico's komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In dit wijzigingsplan worden geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt, waardoor verdere toetsing op het aspect externe veiligheid achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geluid

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, zorg en onderwijs.

In dit wijzigingsplan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, waardoor verdere toetsing op het aspect geluid achterwege kan blijven.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Uit de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2010' en 'Buitengebied herziening' blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen buis- of transportleidingen aanwezig zijn die planologisch relevant zijn.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Door het vervallen van het bouwvlak is het juist aannemelijk dat de luchtkwaliteit verbeterd. De ontwikkelingen vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeft niet in beeld te worden gebracht.

In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. In dit geval is geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit hoeft niet plaats te vinden.

Toetsing aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.- beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Het laten vervallen van een agrarisch bouwvlak komt op de D-lijst niet voor. Een m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig.

4.11 Water

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces is op 30 januari 2023 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het waterschap Vallei en Veluwe heeft een positief wateradvies gegeven gelet op het feit dat de hoeveelheid verhard oppervlak vermindert en dat er geen aanpassingen in de c-watergangen rondom de kavel worden uitgevoerd.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING

5.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. In artikel 1.2.5 van het Bro is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen digitaal beschikbaar gesteld dienen te worden. Vanaf 1 juli 2013 is daarbij toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) verplicht.

Het digitale wijzigingsplan “Renswoude - Groot Wolfswinkel 1” is de verzameling van geometrisch bepaalde objecten, die is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0339.WZ2023GrootWolfsw1-vg01) met bijbehorende regels. Dit wijzigingsplan is langs elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1000, zijn door middel van coderingen (via een combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

Alle gronden binnen het plangebied hebben de enkelbestemming ‘Agrarisch’ (zonder bouwvlak) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Daarnaast hebben de gronden de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’.

5.2 Regels

In artikel 1 is een aantal begrippen opgenomen, zodat duidelijk wordt wat onder het bestemmingsplan “Buitengebied herziening”, het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en het wijzigingsplan “Renswoude - Groot Wolfswinkel 1” wordt verstaan. In artikel 2 is de verhouding tussen het bestemmingsplan “Buitengebied herziening”. bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en onderhavig wijzigingsplan vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied herziening” en'"Buitengebied 2010" zijn onverminderd van toepassing voor dit wijzigingsplan.

In de regels van het wijzigingsplan is verder een aantal algemene regels opgenomen. Er is een eigen

antidubbeltelbepaling (artikel 4) opgenomen en eigen overgangsrecht (artikel 6). Het opnemen van

deze bepalingen is volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor elk plan verplicht, dus ook voor

een wijzigingsplan. Het wijzigingsplan is van later datum dan het bestemmingsplan, waardoor niet

teruggevallen kan worden op de soortgelijke bepalingen uit dat plan. De citeertitel staat tenslotte in

artikel 7.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de toelichting van een wijziging dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Tevens volgt uit de Wro de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) en/of plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.

De grond binnen het plangebied is in eigendom van de aanvrager. Omdat het een particuliere ontwikkeling betreft, zijn hier voor de gemeente geen financiële consequenties aan verbonden. De

ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De kosten welke door de

gemeente gemaakt worden voor de wijzigingsprocedure worden verrekend in de leges.

Mogelijke planschadekosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Overigens is het niet de

verwachting dat planschade optreedt. Het verwijderen van het bouwvlak zorgt namelijk niet voor een

beperking van de activiteiten uitgevoerd door (agrarische) bedrijven in de omgeving. Bovendien is

het aantal omwonenden beperkt. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het

plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de ter inzage legging van het ontwerpwijzigingsplan kunnen belanghebbenden een zienswijze indienen. De reacties zullen worden samengevat en beantwoord. Tegen het uiteindelijke besluit kunnen belanghebbenden beroep instellen. De voornoemde procedure toont de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan.

6.2.1 Omgevingsdialoog

Het dichtstbijzijnde erf met woningen, Utrechtseweg 7 en 9 (Renswoude), bevindt zich op circa 350m afstand. De bewoners zijn door initiatiefnemer rechtstreeks over het voornemen geïnformeerd. In reactie daarop heeft één omwonende aangegeven bezwaar te hebben tegen het gebruik van aardwarmte aangezien dit invloed zou kunnen hebben op de waterstanden in het gebied.

Reactie

De wijze waarop de toekomstige woningen worden verwarmd, wordt niet geregeld via het bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan en vergt nog nadere uitwerking.

6.3 Bestuurlijk vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de relevante bestuurlijke vooroverlegpartners. In dat kader zijn geen reacties ontvangen.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Iedereen kon tot en met 1 februari 2024 een zienswijze indienen naar aanleiding van het ontwerpwijzigingsplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend, zodat het wijzigingsplan definitief kan worden vastgesteld.