direct naar inhoud van 5.1 Bodem
Plan: Dorpshart Renswoude
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.BpDorpshart-OW01

5.1 Bodem

CSO Adviesbureau heeft een verkennend bodemonderzoek (nr. 08J167.R02, d.d. 27 juli 2009) uitgevoerd voor het plan Dorpshart Renswoude. Aanleiding voor het uitvoeren van dit bodemonderzoek is de voorgenomen herinrichting van het plangebied.

Op basis van het vooronderzoek zijn een gedempte sloot en HBB-locatie Taets van Amerongenweg 5 beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging. Het overige terrein wordt beschouwd als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging.

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn onderstaand weergegeven:

  • ter plaatse van de gedempte sloot is de bovengrond tot maximaal 1,2 m-mv matig baksteenhoudend, zwak puinhoudend en/of bevat sporen puin;
  • ter plaatse van de inrit ten westen van Taets van Amerongenstraat 5 is de toplaag matig tot sterk puinhoudend, vermoedelijk als fundering onder de klinkerverharding;
  • op het overige terrein is met name de bovengrond plaatselijk zwak puinhoudend, zwak slakhoudend of bevat sporen kolen. Zeer plaatselijk is de bovengrond matig baksteenhoudend of de ondergrond sterk baksteenhoudend;
  • zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Langs de gedempte sloot ter hoogte van boring 26 zijn asbest golfplaten gebruikt als erfafscheiding;
  • in de ondergrond van 1,0 tot 4,0 m-mv ter plaatse van de toekomstige parkeergarage overschrijdt géén van de geanalyseerde parameters de achtergrondwaarde AW2000;
  • in de bovengrond, zowel zintuiglijk schoon als zwak tot sterk puinhoudend, overschrijden de gehalten koper, lood, zink, PAK en/of PCB’s de AW2000;
  • in de zintuiglijk schone ondergrond overschrijdt géén van de geanalyseerde parameters de AW2000. De sterk baksteenhoudende danwel zwak puinhoudende ondergrond in de noordwesthoek van het plangebied is enkel licht verontreinigd met lood;
  • het dempingsmateriaal op het zuidelijk deel van de gedempte sloot (sporen glas en houthoudend) is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik en lood, matig verontreinigd met PAK en sterk verontreinigd met zink;
  • met uitzondering van het dempingsmateriaal ter hoogte van boringen 20 en 26 voldoet de bodemkwaliteit aan de Maximale Waarde Wonen;
  • in het grondwater overschrijden de concentraties barium en/of nikkel de streefwaarde.

De hypothese dat de gedempte sloot verdacht is voor bodemverontreiniging kan worden aanvaard, gezien de aangetoonde matige en sterke verontreiniging met respectievelijk PAK en zink.

De hypothese dat de HBB-locatie Taets van Amerongenweg 5 verdacht is voor bodemverontreiniging met minerale olie, dient te worden verworpen. Zowel in de bovengrond als in het grondwater is geen verhoogd gehalte minerale olie of aromaten aangetoond.

De hypothese dat het overige terrein onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging, dient te worden verworpen. Dit vanwege de licht verhoogde gehalten aan koper, lood, zink, PAK en/of PCB’s in voornamelijk de bovengrond. Omdat het slechts licht verhoogde gehalten betreft en de Maximale Waarden Wonen niet wordt overschreden, wordt een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Voor het zuidelijk deel van de gedempte sloot binnen het plangebied geldt dat het terrein, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, niet zonder meer geschikt is voor de beoogde bestemming. Om vast te stellen of het terrein toch geschikt is, of dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, is een nader onderzoek noodzakelijk.

Voor het overige terrein kan gesteld worden dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik van de locatie.

Aanbevelingen

Aanbevolen wordt een nader onderzoek uit te voeren naar de verontreiniging met zink en PAK in het zuidelijk deel van de gedempte sloot, teneinde inzicht te krijgen in de mate en omvang ervan. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek kan worden vastgesteld of sprake is van een noodzaak tot saneren c.q. tot het treffen van maatregeien.

Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de opgeboorde geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Wel is ter hoogte van boring 26 een erfafscheiding van asbest golfplaten aangetroffen. Ten behoeve van het verkrijgen van een sloopvergunning dient een asbestinventarisatie van bovengrondse objecten conform SC540 te worden- uitgevoerd. Voorafgaand aan sloopwerkzaamheden dient eventueel aanwezig asbesthoudend materiaal door een erkend bedrijf te worden verwijderd. Dit geldt ook voor de asbest golfplaten langs de voormalige watergang. Aanbevolen wordt na afloop van de sloopwerkzaamheden een verkennend asbestonderzoek uit te voeren, teneinde vast te stellen of de sloopwerkzaamheden hebben geleidt tot bodemverontreiniging.

Er zal een nader bodemonderzoek naar de aangetroffen verontreiniging met PAK en zink ter plaatse van boringen 20 en 26 uitgevoerd moeten worden. Dit nader bodemonderzoek wordt gecombineerd met boringen ter verificatie van de verontreiniging met minerale olie en PCB's (CSO, memo d.d. 10 maart 2011). Pas bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor bouwen (en na sloop van de bestaande bebouwing) zal dit onderzoek uitgevoerd worden.