Plan: | Munnikenweg 100 Renswoude |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0339.BPMunnikenweg100-vg01 |
Initiatiefnemer is voornemens om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren aan de Munnikenweg 100 in Renswoude. De bestaande twee-onder-een-kapwoning zal worden gesloopt. Het nieuwe woonperceel wordt landschappelijk ingepast zodat een fraaie woonlocatie ontstaat op de overgang tussen de bebouwde kom van Veenendaal en het buitengebied.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied aan de Munnikenweg 100 ligt net voorbij de bebouwde kom van Veenendaal en behoort officieel tot Renswoude. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied en de omgevig (bron: openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Munnikenweg 98-100 staan twee woningen in een twee-onder-een-kapopstelling. De woningen staan in een overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Veenendaal en het buitengebied tussen Veenendaal en Renswoude. Eén van de twee woningen binnen het plangebied maakt als bedrijfswoning onderdeel uit van de kleinschalige bedrijfslocatie Munnikenweg 100 (opslagbedrijf). Voor dit bedrijf is achter op het terrein een aantal jaren terug een nieuw bedrijfsgebouw opgericht dat dienst doet als opslaglocatie voor spuitapparatuur van het moederbedrijf dat is gevestigd op het nabijgelegen bedrijventerrein De Faktorij. Voor de oprichting van het nieuwe bedrijfsgebouw is in 2016 het bestemmingsplan 'Munnikenweg 98-100' vastgesteld (zie verder paragraaf 3.3). Beide woningen worden via een eigen oprit ontsloten op de Munnikenweg. De brede oprit van de bedrijfswoning loopt door tot het opslaggebouw. Verder bestaat het plangebied voornamelijk uit verharding. Op de noordwestelijke perceelsgrens wordt het bedrijfsperceel met een haag gescheiden van het naastgelegen perceel, waarvan een beperkt deel van de aangrenzende tuin nog binnen het plangebied valt.
Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps.nl)
De twee-onder-een-kapwoning binnen het plangebied en de ontsluiting van het daarachtergelegen opslaggebouw (bron: googlestreetview)
Aanzicht op het opslaggebouw achter de woningen (bron: googlestreetview)
Het voornemen is om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren binnen het plangebied. De bestaande twee-onder-een-kapwoning wordt gesloopt. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt daarmee zowel feitelijk als planologisch af met één. Het bestaande opslaggebouw blijft behouden. Ten behoeve van de nieuwe vrijstaande woning wordt het terrein voor het opslaggebouw heringericht als nieuw woonperceel.
Uitsnede van het schetsontwerp ( Schetsontwerp Buro SRO)
Voor de positionering van de nieuwe woning wordt aansluiting gezocht op de rooilijn van de bestaande woningen aan de Munnikenweg. De woning komt daardoor wat verder van de Munnikenweg af te staan dan de te slopen tweekapper. Dit zorgt er tevens voor dat er een achtertuin bij de woning ontstaat die visueel en functioneel afgescheiden is van het erf waar de toegang tot de loods zich bevindt. Door de beperkte uitbreiding van het woonperceel in noordwestelijke richting ten opzichte van de bestaande situatie ligt de oprit straks centraal binnen het perceel. De oprit gaat over in een brede verharding dat het nieuwe voorterrein van het opslaggebouw vormt. Aan de andere zijde van de oprit is ruimte voor een bijgebouw bij de woning die mede dienst kan doen als fietsenberging. De nieuwe woning en het bijgebouw sluiten qua massa en bouw- en goothoogtes aan op woningen uit de omgeving. Ook wordt het woonperceel landschappelijk ingepast. Het initiatief voorziet in een aanzienlijke toename van groen ten opzichte van de bestaande versteende locatie. In de zuidelijke hoek van het plangebied komt een kleinschalige boomgaard. Dit landschapselement vormt enerzijds een natuurlijke afscheiding met de naastgelegen tweekapper en voorziet anderzijds in een vergroening van de Munnikenweg. Aan de noordwestkant wordt het plangebied door een nieuw aan te planten houtsingel op een natuurlijke wijze begrensd. Deze houtsingel zal bestaan uit een afwisseling van verschillende gebiedseigen soorten zoals zomereik, gewone es, veldiep en krent.
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planuitwerking van voorliggend initiatief. De nieuwe woning krijgt geen aansluiting op het gasnetwerk maar zal op een andere manier worden verwarmd. Ook zijn er kansen voor het toepassen van duurzame bouwmaterialen en technieken, zoals het plaatsen van zonnepanelen. Ook de buitenruimte wordt veel klimaatbestendiger ingericht ten opzichte van de bestaande versteende inrichting. Er is sprake van een aanzienlijke toename van onverhard oppervlak. Dit biedt kansen om overtollig hemelwater af te koppelen en te infiltreren in de bodem. De nieuwe landschapselementen (kleinschalige boomgaard, houtsingel) bieden nieuwe verblijf- en schuilmogelijkheden voor verschillende diersoorten. Ook zorgen de bomen voor schaduwwerking waardoor een aangenaam woon- en leefklimaat ontstaat voor de nieuwe bewoners en bewoners van aangrenzende woonpercelen. Een nadere uitwerking van de toepassing van duurzame technieken volgt tijdens de omgevingsvergunningfase voor het bouwen.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Voorliggend initiatief raakt daarmee op voorhand niet aan één of meer aspecten met een nationaal ruimtelijke betekenis.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet in een afname van het aantal woningen, van twee in de bestaande situatie naar één woning in de toekomstige situatie. Daarmee is er op voorhand geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.
Planspecifiek
In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht gelden ter plaatse van het plangebied verschillende regels die van toepassing zijn op voorliggend initiatief.
Artikel 2.10 Instructieregel overstroombaar gebied
Het plangebied ligt in een in de omgevingsverordening aangeduid 'overstroombaar gebied'. De motivering in een bestemmingsplan dient een beschrijving te bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan. Voorliggend initiatief voorziet in een afname van het aantal woningen en verharding. Daarmee heeft het initiatief een positief effect op de overstromingsrisico's. Meer over de toekomstige waterhuishoudkundige situatie is uitgewerkt in paragraaf 4.2 Water. Het initiatief sluit aan op het bepaalde in artikel 2.10 van de Interim Omgevingsverordening.
Uitsnede van kaart 3 'Watersysteem kaart 2' (bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht)
Artikel 7.8 Uitzondering verstedelijkingsverbod landelijk gebied voor historische buitenplaatszone en militair erfgoed
In de Interim Omgevingsverordening zijn regels opgenomen die in principe voorzien in een verstedelijkingsverbod in het landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft gebieden aangewezen waarvoor dit verbod onder voorwaarden niet geldt. Zoals navolgende afbeelding laat zien, ligt het plangebied in zo'n gebied waarbinnen verstedelijking onder voorwaarden mogelijk is. De voorwaarden die de provincie stelt, zijn dat de verstedelijking:
Ad.
Uitsnede van kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' (bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht)
Artikel 7.9 Instructieregel landschap
Het plangebied behoort tot de Gelderse Vallei. In artikel 7.9 van de Interim Omgevingsverordening worden regels gesteld ter bescherming van de kernkwaliteiten van de waardevolle landschappen, waaronder de Gelderse Vallei. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
Ad.
Uitsnede van kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' (bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht)
Artikel 9.8 Instructieregel kernrandzone
Het plangebied ligt binnen een kernrandzone. In artikel 9.8 van de Interim Omgevingsverordening is bepaald dat verstedelijking onder voorwaarden is toegestaan binnen deze gebieden. Bij voorliggend initiatief is geen sprake van nieuwe verstedelijking maar van instandhouding van bestaande functies. Het plangebied heeft in de bestaande situatie al een woonfunctie. Het aantal woningen neemt door voorliggend initiatief af. Daarmee kan worden gesteld dat voorliggend initiatief op voorhand past binnen het gestelde in artikel 9.8.
Uitsnede van kaart 18 'Wonen, werken en recreeren kaart 1' (bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht)
Conclusie
Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.
De Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030 is vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2018. Het doel van de Omgevingsvisie is het creëren van een strategische visie voor de langere termijn voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude. De gemeente heeft daarvoor de volgende doelen opgesteld die bij elk thema in meer of mindere mate een rol spelen:
Wonen & Energietransitie
De gemeente benadrukt het belang van het behoud en de zorg voor het unieke karakter en de omgevingskwaliteit. Dit komt ten goede aan de leefbaarheid en daarmee ook aan de gezondheid van mensen. De kwaliteit van de openbare ruimte en het groen krijgt daarbij specifieke aandacht. Nieuwe bebouwing dient te passen binnen de bestaande structuren en dient te worden afgestemd op architectuur en bouwmassa van bestaande gebouwen in de directe omgeving. Ook vind de gemeente het van belang dat er zo energieneutraal mogelijk wordt gebouwd. Te denken valt aan gasloos bouwen en het toepassen van zonnepanelen, warmtepompen en restwarmte, maar ook zaken als speciale isolatie en andere duurzame oplossingen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de herinrichting van het plangebied waarbij de bestande tweekapper wordt gesloopt en wordt vervangen voor één nieuwe vrijstaande woning. De woning wordt omgeving door een tuin met nieuwe landschapselementen waaronder een kleinschalige boomgaard. De bestaande versteende locatie verandert daardoor in een groene woonomgeving. De nieuwbouw biedt kansen om duurzame technieken toe te passen, zie verder 2.3. Het initiatief sluit daarmee aan op de door de gemeente Renswoude geformuleerde gewenste ontwikkelingen in het kader van wonen & energietransitie uit de omgevingsvisie.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030.
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Munnikenweg 98-100', vastgesteld door de gemeente Renswoude op 12 april 2016 en 'Buitengebied herziening', vastgesteld door de gemeente Renswoude op 12 november 2013. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de planologische situatie ter plaatse.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Wonen'. Binnen de bestemming Bedrijf is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning zijn toegestaan. Het maximum bebouwd oppervlak is met een maatvoeringsaanduiding vastgelegd en bedraagt 600 m². De maximale bouw- en goothoogte van het bedrijfsgebouw bedraagt respectievelijk 6- en 3 m, voor de woning is dat 10- en 6 m.
Aan weerszijden van de bedrijfsbestemming, aan de zijde van de Munnikenweg, geldt de woonbestemming. Aan de oostzijde is de woonbestemming opgenomen ter plaatse van de tweede woning binnen het plangebied. De woning is toegestaan binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak. Aan de noordwestzijde van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening' met daarbinnen een woonbestemming zonder bouwvlak. Wel geldt er een aanduiding 'Wro - zone wijzigingsgebied' waarmee het mogelijk is de geldende bestemmingen te wijzigen naar een bestemming Natuur.
Binnen de bestemming Bedrijf en de oostelijke woonbestemming geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Over het hele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De nieuwe vrijstaande woning is voorzien buiten het bestaande bouwvlak. Tevens wordt de nieuwe woning als reguliere woning in gebruik genomen. Daarmee is het initiatief in strijd met de bestaande bedrijfsbestemming en het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een verkenennd bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2.
In verband met de matig verhoogde concentratie nikkel in het grondwater wordt een herbemonstering uitgevoerd. De resultaten van deze herbemonstering worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag ingediend bij het bevoegd gezag. De belangrijkste conclusie van het verkennend bodemonderzoek is dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt wordt geacht voor het toekomstig gebruik van de gronden als woonlocatie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 750950 (aan de rijksweg A12 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 16,8 µg/m3 | 16,7 µg/m3 | 9,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief voorziet in een afname van het aantal woningen, van twee naar één. Er is daarmee tevens sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit heeft het initiatief daarmee op voorhand een positief effect. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de rijksweg A12, de Munnikenweg en de Kooiweg. Op grond van de Wgh is daarom akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie bijlage 3.
De geluidbelasting door wegverkeer op de A12 bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek ex art 110g Wgh op de oostgevel. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB voor auto(snel)wegen wordt niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Munnikenweg bedraagt ten hoogste 55 dB na aftrek ex art 110g Wgh op de oostgevel. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Veenendaal en in een aaneensluitend bebouwd gebied met deze bebouwde kom. In het onderzoek is daarom uitgegaan van een stedelijk gebied met een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De waarde wordt voor de Munnikenweg niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Kooiweg bedraagt ten hoogste 41 dB na aftrek ex art 110g Wgh op de westgevel. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
Hogere waarde
Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer op de A12 van 53 dB (rekenpunt 2 en 4). Maatregelen aan de bron zijn reeds getroffen. Afscherming stuit op financiële en stedenbouwkundige bezwaren. Voor de woning dient tevens een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer op de Munnikenweg van 55 dB (rekenpunt 1). Maatregelen aan de bron stuiten op financiële en
civieltechnische bezwaren. Afscherming van alle woonlagen stuit op stedenbouwkundige bezwaren.
Industrie- en spoorweglawaai
Ten noordoosten van het plangebied ligt bedrijventerrein De Faktorij. Voor dit bedrijventerrein is geen geluidzone opgenomen. In de omgeving liggen geen spoorwegen. Geluidhinder in het kader van industrielawaai en spoorweglawaai kan op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Veenendaal en het buitengebied. In de omgeving zijn woningen, bedrijven, natuur en enkele agrarische bedrijven aanwezig. Het gebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied, waardoor in het kader van milieuzonering getoetst kan worden aan de richtafstanden van één lagere milieucategorie van bedrijven en inrichtingen uit de omgeving.
De nieuwe woning wordt opgericht op het voorterrein van het bestaande bedrijfsgebouw aan de Munnikenweg 100. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het opslaan van spuitapparatuur. De apparatuur is afkomstig van het moederbedrijf dat is gevestigd op het nabijgelegen bedrijventerrein. In de wintermaanden vindt er een overproductie plaats van de apparatuur en wordt een deel van deze machines opgeslagen in het opslaggebouw binnen het plangebied totdat er een nieuwe eigenaar is gevonden. De bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied bestaan daarmee enkel uit incidentele vervoersbewegingen door de bewoners zelf. Er is geen sprake van bezoek van klanten op locatie of anderzijds milieuhinder veroorzakende activiteiten. Milieuhinder in het kader van milieuzonering kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Ten noordoosten van het plangebied ligt bedrijventerrein De Faktorij. De toegestane bedrijfsactiviteiten aan de randen van het bedrijventerrein, grenzend aan de woonwijken, zijn gemaximeerd tot milieucategorie 2 (maximale richtafstand 30 m, gemengd gebied 10 m). Het bedrijventerrein ligt op minimaal 80 m vanaf het plangebied. Milieuhinder kan daarmee op voorhand worden uitgesloten. In het kader van milieuzonering is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Voorliggend initiatief voorziet niet in de oprichting van nieuwe woningen dichter bij bestaande bedrijven dan in de bestaande situatie het geval is. Daarmee kan op voorhand worden gesteld dat bedrijven en inrichtingen niet worden gehinderd in hun ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van voorliggend initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar in het kader van milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in een afname van het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied, van twee naar één. Het aantal mensen dat binnen het plangebied verblijft, neemt af. De nieuwe woning wordt bovendien opgericht op nagenoeg de zelfde plek als de twee bestaande woningen. De afstand tot risicobronnen in de omgeving (A12, 400 m ten noorden) verandert daarmee ook niet. Een nadere beoordeling in het kader van externe veiligheid is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe. In het vervolg van voorliggende paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten uitgewerkt.
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de bestaande situatie nagenoeg volledig verhard. Door de afname van één woning en de aanleg van een tuin rondom de nieuwe woning is er sprake van een afname van verhard oppervlak. Het verplicht realiseren van compenserende maatregelen is daarom niet aan de orde. Het overtollige hemelwater kan in de toekomstige situatie worden afgekoppeld op de tuin van de woning, waarna het water wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Overige aspecten
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. In paragraaf 3.2, onder het provinciaal beleid, is toegelicht dat vanwege de afname van het aantal woningen en verharding er sprake is van een positief effect op de overstromingsrisico's. Verder ligt het plangebied niet in een gebied dat vanuit waterhuishoudkundig oogpunt bescherming geniet. Tijdens de bouw van de woning worden geen uitloogbare materialen gebruikt. Voor het afvalwater krijgt de nieuwe woning een aansluiting op het riool.
Watertoets
Waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie bijlage 4. Het waterschap blijft betrokken bij de uitwerking van voorliggend initiatief en voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het waterschap.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 5. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Binnenveld' ligt op 3,8 km ten zuidoosten van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking, ook vanuit stikstofdepositie, op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Voorliggend initiatief heeft geen negatieve effecten in het kader van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
In het kader van de beoogde sloopwerkzaamheden is aanvullend onderzoek nodig naar de soortgroepen 'huismus', 'gierzwaluw' en 'vleermuizen'. Dit aanvullend onderzoek zal voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden bij het bevoegd gezag worden ingediend. Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd). Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. Tijdens de bouw van de nieuwe woning zal de algemene zorgplicht in acht worden genomen.
Conclusie
Voorliggend initiatief is met betrekking tot het aspect ecologie uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt af met één. Daarmee neemt ook het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af. Het initiatief heeft daarmee op voorhand geen nadelig effect op de verkeerskundige situatie ter plaatse. De woning en het bedrijfsgebouw worden via een gezamenlijke oprit ontsloten op de Munnikenweg. Binnen eigen terrein is, rondom de nieuwe woning, voldoende ruimte beschikbaar voor het parkeren van 3 auto's. Daarmee wordt er voldaan aan de parkeernorm van 3 parkeerplaatsen voor per vrijstaande woning (normen: CROW publicatie 381).
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische objecten zoals (rijks)monumenten gelegen. Ook ligt het plangebied niet in een gebied dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Het initiatief heeft daarmee op voorhand geen negatief effect vanuit het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
In het kader van het vastgestelde bestemmingsplan 'Munnikenweg 98-100' is reeds een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is te raadplegen als bijlage 5 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Munnikenweg 98-100', vastgesteld door de gemeente Renswoude op 12 april 2016. De belangrijkste conclusie van dat onderzoek is dat de gronden ter plaatse van het plangebied kunnen worden vrijgegeven en dat nader onderzoek niet nodig is. De bestaande archeologische dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie - 2'' wordt niet overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. De initiatiefnemer brengt omwonenden persoonlijk op de hoogte van voorliggend initiatief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.