Plan: | Fietspad N224 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01 |
De provincie Utrecht is voornemens om in het kader van groot onderhoud aan de N224 te Renswoude, het fietspad ten oosten van de Ubbeschoterweg en ten noorden van de N224 te wijzigen van een éénrichtingsfietspad naar een tweerichtingsfietspad. De bijkomende rijstrook van het fietspad past niet volledig binnen het geldende bestemmingsplan 'Dorp' vastgesteld door de gemeente Renswoude op 25 juni 2013. Daarom wordt hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan maakt het tweerichtingsfietspad planologisch mogelijk. Na het planologisch mogelijk maken van het tweerichtingsfietspad, kan het fietspad gerealiseerd worden.
Het plangebied ligt aan de zuidoost kant van Renswoude. Het fietspad ligt ten noorden van de N224 en ten oosten van de Ubbeschoterweg. Op afbeelding 1.1 is de globale ligging van de locatie van het te verbreden fietspad weergegeven. Afbeelding 1.2 geeft de huidige situatie van de weg weer met daarop in het roze het nieuwe ontwerp van het fietspad. Op afbeelding 1.3 is de exacte afbakening van het plangebied van het bestemmingsplan te zien.
Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied tweerichtingsfietspad N224 Renswoude
Afbeelding 1.2 Huidige en gewenste situatie fietspad N244 Renswoude
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Dorp', vastgesteld door de gemeente Renswoude op 25 juni 2013. Afbeelding 1.2 toont een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan, met in het rood het gedeelte waar de bestemmingswijziging zal plaatsvinden.
Afbeelding 1.3 Vigerend bestemmingsplan ‘Dorp’ met locatie tweerichtingsfietspad N224 Renswoude
Binnen het bestemmingsplan 'Dorp' zijn 2 bestemmingen en 2 dubbelbestemmingen van toepassing op de planlocatie:
De aanpassingen, die als gevolg van het tweerichtingenfietspad noodzakelijk zijn, passen niet volledig binnen het vigerende bestemmingsplan 'Dorp'. Het nieuwe tweerichtingenfietspad ligt binnen de enkelbestemming verkeer (grotendeels) en binnen de enkelbestemming natuur - kasteelpark. Met deze laatste bestemming is het fietspad strijdig en op afbeelding 1.2 is met een rode omlijning aangegeven waar het voorgenomen plan niet past binnen het vigerende bestemmingsplan 'Dorp'. Om het fietspad te kunnen realiseren, is een bestemmingswijziging noodzakelijk.
In Hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Renswoude uiteengezet. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die relevant zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling van dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 5 volgt de juridische planbeschrijving en in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 gaat in op de bestemmingsplanprocedure.
Het fietspad aan de N224 ter hoogte van de Ubbeschoterweg is op dit moment een éénrichtingsfietspad. Aan de andere kant van de weg ligt ook een éénrichtingsfietspad. In verband met de veiligheid van de fietsers wordt het fietspad aan de noordkant van de N224 tussen de Veenweg en de Ubbeschoterweg gewijzigd van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingsfietspad. Op deze manier hoeven de fietsers minder vaak de N224 over te steken. Direct naast het fietspad ligt een kleine groenstrook die overloopt in een greppel naast de weg. Zie afbeelding 2.1 voor de huidige situatie. Links op afbeelding 2.1 is het fietspad te zien, de groenstrook en de greppel.
Afbeelding 2.1 Huidige situatie fietspad N224
De aanpassing van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad komt voort uit het project groot onderhoud N224. In dit project worden grote delen van de N224 vernieuwd en gemoderniseerd. Op de huidige berm en een gedeelte van de bermsloot is het nieuwe fietspad gepland.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.
Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor 2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2028) zijn:
De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk hoofdwegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid worden meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust ensamenhangend mobiliteitssysteem. Voor het verbeteren van de bereikbaarheid zet het Rijk in op een beleidsmix van slim investeren, innoveren en in stand houden.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij aan nationaal belang 5 van de SVIR: 'een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen'. Renswoude ligt in het achterland van de driehoek Utrecht, Amersfoort en Ede. De verbreding van het fietspad draagt bij aan de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de belangrijkste stedelijke regio.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevestigt in juridische zin de kader stellende uitspraken uit de SVIR ten aanzien van de dertien daarin genoemde nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan de versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
De ontwikkeling van de wijzigingen van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad aan de N224 kan niet worden geschaard onder een van de nationale belangen beschreven in het Barro. Er is dan ook geen sprake van belemmering van de nationale belangen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan betreft de wijziging van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad. Dit is geen stedelijke ontwikkeling. De laddertoets is derhalve niet van toepassing.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.
De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op 3 pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:
Deze pijlers leiden tot de volgende 2 belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
In de PRS en PRV is aangegeven dat de provincie belang hecht aan een goede bereikbaarheid van woon-, werk en vrijetijdslocaties. De rol van de provincie is stimuleren en participeren. De wijziging van het eenrichtingsfietspad naar het tweerichtingenfietspad draagt bij aan een goede bereikbaarheid voor fietsers. Naast de aansluiting bij deze visie van de provincie geldt voor dit bestemmingsplan dat de grond waarop de extra fietsrijstrook is voorzien binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt, waarvoor de PRV geldt als relevante regelgeving. De bescherming van het NNN vindt hierin zijn juridische basis, op grond van artikel 2.4 PRV Utrecht 2016. Dit wordt verderop in deze toelichting uitgewerkt in paragraaf 4.9.2 Gebiedsbescherming.
Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de lange termijn doelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere 4 jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de lange termijn doelen. Het meest recente Mobiliteitsprogramma heeft betrekking op de periode 2019 - 2023.
Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn. Van belang hierbij is:
De ontwikkeling van de wijziging van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad draagt bij aan de versterking van bestaande netwerken. Het fietspad is in overeenstemming met het beleid.
Het doel van de omgevingsvisie van Renswoude is het creëren van een strategische visie voor de langere termijn voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude, die antwoord geeft op de vraag: Hoe ziet Renswoude er in 2030 uit?
In de omgevingsvisie voor de gemeente Renswoude belangrijke thema's verder uitgelicht. Het gaat hier om de thema's wonen, werken, voorzieningen, buitengebied, thema overstijgend. Onder elk thema wordt de bereikbaarheid besproken. De belangrijkste punten zijn toegelicht:
Het voorgenomen plan draagt bij aan de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het dorp en is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030.
In dit hoofdstuk komen alle voor dit plan relevante omgevingsaspecten aan bod. Achtereenvolgens gaat dit om:
Ten behoeve van de realisatie van de verbreding van het fietspad is geen verkeerskundige analyse uitgevoerd. Echter brengt elke ruimtelijke ontwikkeling een verandering van verkeerstromen met zich mee. De aanleg van het fietspad is onderdeel van grootonderhoud aan de N224. Door middel van het grote onderhoud aan de N224 wordt de verkeersveiligheid verbeterd en wordt de afwikkeling van verkeer versneld. De voorgenomen werkzaamheden zorgen niet voor een verkeer aanzuigende werking van gemotoriseerd verkeer. De wijziging van het enkele fietspad naar een tweerichtingsfietspad draagt hierdoor ook bij aan de verbetering van de verkeersveiligheid.
Gezien de verwachting dat de wijzigingen aan het fietspad geen aanzuigende werking heeft van gemotoriseerd verkeer en omdat er in dit bestemmingsplan geen grootschalige infrastructurele wijzigingen zijn opgenomen, wordt het uitvoeren van een verkeersonderzoek niet nodig geacht.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen, Dit betekent, onder meer, dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidzone van kracht is. Met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een geluidzone moet bij nieuwe ontwikkelingen akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt waarbij sprake is van nieuwe geluidgevoelige objecten en er ook geen grootschalige infrastructurele wijzigingen in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet nodig. Het plan heeft geen relevante geluidseffecten tot gevolg.
In de Wet milieubeheer (''Wet Luchtkwaliteit'') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. In de onderhavige situatie worden er geen emissies verwacht die zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit. Een project vormt geen belemmering voor de luchtkwaliteit wanneer kan worden aangetoond dat:
De ruimtelijke ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgemaakt, zal niet leiden tot hogere emissies, aangezien het emissieloos fietsverkeer betreft. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die dermate negatieve gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit dat de grenswaarden overschreven worden. Een onderzoek naar luchtkwaliteit derhalve niet noodzakelijk.
Op grond van het Besluit ruimtelijk ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijzigingen. Omdat er sprake is van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is een bodemonderzoek noodzakelijk. Bodemonderzoek moet aantonen dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een gewenst project. Dat wil zeggen dat er uit onderzoek moet blijken dat er geen verontreiniging aanwezig is, dat de eventueel aanwezige verontreiniging niet schadelijk is voor de omgeving, of welke maatregelen er nodig zijn om de bodem geschikt te maken om de voorgenomen werkzaamheden te realiseren.
Onderzoek
Het vooronderzoek bodem is uitgevoerd conform de NEN 5725. Met een vooronderzoek wordt door archief- en dossieronderzoek informatie verzameld over het voormalig, huidig en toekomstig bodemgebruik, de bodemkwaliteit, de bodemopbouw en geohydrologie en de financieel-juridische situatie. Dit vooronderzoek is met name gericht op het achterhalen van mogelijk bronnen van verontreinigingen.
De bovengrond (tot circa 1,0m-mv) is antropogeen beïnvloed. Aan het oppervlak is de Formatie van oxtel aanwezig. Aan de hand van nabije boringen worden in de bovenste meter van de bodem fijn tot matig fijne zandafzettingen of veen verwacht.
Op basis van de informatie op Dinoloket wordt vanaf het maaiveld tot een diepte van circa 15 m-mv de Formatie van Boxtel verwacht. De afzettingen bestaan uit matig tot dijn zand met sporadisch een kleilaag. Vanaf circa 15 m-mv tot 25 m-mv is de Eem Formatie aanwezig, welke bestaat uit matig fijn tot zeer grof zand en kleilagen. Hieronder bevindt zicht de Formatie van Drenthe tot een diepte van circa 38 m-mv. De afzettingen bestaan uit matig tot grof zand en klei. Van 38 m-mv tot 40 m-mv is de Formatie en Sterksel aanwezig, welke bestaat uit matig tot grof zand met kleilagen. OP een diepte groter dan 40 m-mv bevindt zich de Formatie en Peize en de Formatie van Waalre, bestaand uit matig tot grof zand.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek (conform de NEN 5725) in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat behoudens het afstromen van hemelwater ('run off') en atmosferische depositie, op de locatie en binnen een zone van circa 25 m van de locatie geen aanwijzingen zijn waaruit zou blijken dat er zich potentieel bodembelastende (voormalige) (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden. Met het uitvoeren van het vooronderzoek bodem is de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem voldoende in beeld gebracht voor het bestemmingsplan. Voor de uitvoering van de werkzaamheden wordt een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk geacht om de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem nader vast te stellen. De onderzoekshypothese en -strategie voor een verdachte lijnvormige locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming (NEN 5740; VED-HE-L) wordt als meest doelmatig beoordeeld om de actuele milieu hygiënische kwaliteit vast te stellen en dienovereenkomstig onderzocht.
Het volledige onderzoek en de beantwoording van de opmerkingen van de Omgevingdienst Regio Utrecht is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Vanwege de dubbelbestemming waarde - archeologie 1 in het geldende bestemmingsplan is in het plangebied van het fietspad is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek moet uitsluitsel geven of er sprake is van een archeologische trefkans.
In afbeelding 4.1 is een uitsnede gemaakt van de archeologische verwachtings- en beleidskaart Renswoude. Het plangebied is aangegeven door middel van een zwart kader. Het plangebied ligt in AWG3: Archeologisch waardevol gebied 3. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
Afbeelding 4.1 Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart Renswoude
Bureauonderzoek
Voor dit bestemmingsplan is een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek dient ervoor om inzicht te krijgen in de genese van het landschap, de bodemopbouw en de sporen die het menselijk gebruik in de loop van tijd heeft achtergelaten. Met behulp van deze gegevens wordt een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.
De archeologische verwachting en de verschillende deelaspecten daarvan, zijn samengevat in tabel 4.1.
Veldonderzoek
Daarnaast is er een inventariserend veldonderzoek (IVO-O) uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een verkennend booronderzoek. De gevolgde onderzoeksmethode voor het veldwerk is bepaald op basis van het onderhavige bureauonderzoek. Het velonderzoek is uitgevoerd op 17 oktober 2018.
Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied ligt in een dekzandvlakte met enige kenmerken van afspoeling en hellingsprocessen in de diepere ondergrond. Het plangebied is geroerd tot een diepte variërend van 0,95 - 1,35 M - mv (6,8 - 6,1 m +NAP). Daaronder bevindt zich dekzand. In dit dekzand zijn geen aanwijzingen gevonden voor oudere, overstoven bodems aangetroffen.
Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Let wel, het onderzoek betrof een verkennend booronderzoek en had ook niet tot doel archeologische vindplaatsen op te sporen, aangezien de boordichtheid en boordiameter hiertoe ontoereikend waren. Het puin dat met name in boring 1 en 2 is waargenomen betreft niets anders dan de weerslag van de ligging nabij de weg. Met werkzaamheden ten behoeve van de weg en/ of kabels en leidingen is dit puin in de weg gekomen.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek (Bijlage 1) blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Hoewel voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij de uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegd overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Renswoude) worden gemeld.
Gelet op de bovenstaande conclusies van het archeologische onderzoek is het niet (langer) noodzakelijk om een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 1' op te nemen in dit bestemmingsplan.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. In Nederland bevinden zich ongeveer 62.000 rijksmonumenten. Dit kunnen gebouwen of andere objecten zijn die om hun nationale cultuurhistorische waarde door de rijksoverheid zijn aangewezen als beschermd monument. In de Erfgoedwet zijn regels opgenomen voor het beschermen en de instandhouding van rijksmonumenten. De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen een Rijksmonument. Het Rijksmonument betreft een historische tuin en parkaanleg. Afbeelding 4.2 geeft weer waar het Rijksmonument zich bevindt met betrekking tot de planlocatie.
Afbeelding 4.2 Overzicht Rijksmonument (groen) met aanduiding planlocatie (rode lijn)
De historische tuin en parkaanleg (monumentnummer 509375 - te Renswoude) is van algemeen belang. Het is een representatief voorbeeld van een deels in structuur en deel in detail gaaf bewaard gebleven tuin- en parkaanleg in landschapsstijl. Aangelegd tussen 1810 en 1818 binnen een nog in hoofdlijnen bestaande 16de- en 17de-eeuwse formele aanleg. De hoofdstijl valt onder de Frans-Classicistische tuinstijl. Het Rijksmonument is gelegen aan de Dorpsstraat 3, 3927 BA, Renswoude.
De beoogde wijziging van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad wijzigt in principe het Rijksmonument. De wijziging vindt plaats aan de rand van de historische tuin en parkaanleg en deze wijziging is dusdanig minimaal, wat inhoudt dat het Rijksmonument nauwelijks zichtbaar wijzigt en ook niet wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.
In het kader van dit Rijksmonument is afstemming geweest met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Hieruit bleek dat de RCE geen formele adviesrol meer heeft in de bestemmingsplanprocedure. In het kader van het plan dat mogelijk wordt gemaakt via dit bestemmingsplan kan de gemeente bij verlening van de omgevingsvergunning indien nodig advies inwinnen bij de RCE.
Wanneer een gebied verdacht is op aanwezigheid van explosieven dient er een onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen of er niet gesprongen explosieven aanwezig zijn in het plangebied. Voor de activiteiten die gepaard gaan met wijziging van het fietspad naar een tweerichtingenfietspad, zal er niet dieper gegraven worden dan de toegestane diepte (0,3 m) volgens het bestemmingsplan 'Dorp'. Voorafgaand aan de uitvoering zal ter uitsluitsel een onderzoek naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven worden uitgevoerd.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:
In het kader van de externe veiligheid is opgenomen dat voor iedere toename van het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beoordeling plangebied
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan er worden geconcludeerd dat er met betrekking tot inrichtingen, transport over de weg, het water en het spoor en buisleidingen geen activiteiten zijn die relevant zijn voor de externe veiligheid. Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede van de risicokaart aan. Het zwarte kader geeft globaal het plangebied aan. In de directe omgeving is volgens de risicokaart een inrichting aanwezig die aangeduid wordt als 'overig'. De hoofdfunctie van deze functie is een boerderij. De inrichting heeft geen invloed op het bestemmingsplan.
Afbeelding 4.3 Risicokaart met globaal plangebied (zwart kader) (bron: Risicokaart-viewer, geraadpleegd op 28-11-2018)
De Wet natuurbescherming regelt op hoofdlijnen drie zaken:
Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:
Op basis van de ecologische QuickScan (Bijlage 2) is bepaald dat op de soortgroep vleermuizen na, er geen ontheffing Wnb nodig is, mits de genoemde maatregelen (tabel 4.2) in acht worden genomen. Daarnaast geldt te allen tijde de algemene zorgplicht (paragraaf 3.1.3 Bijlage 2), wat betekent dat er tijdens de werkzaamheden gedaan moet worden wat redelijkerwijs mogelijk is om schadelijke effecten op soorten zoveel mogelijk te voorkomen.
Ten aanzien van vleermuizen dient voordat er kap plaatsvindt te worden onderzocht of aanwezige boomholtes dienst doen als verblijfplaats voor boom bewonende vleermuissoorten. Als op basis van het onderzoek wordt vastgesteld dat in de te kappen bomen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient voor het kappen van de bomen een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. Daarnaast geldt dat overig de genoemde maatregelen (tabel 4.2) in acht worden genomen. Zie hiervoor ook paragraaf 5.1.3. van de ecologische QuickScan in Bijlage 2.
In tabel 4.2 zijn de bevindingen en conclusies ten aanzien van de beschermde soorten samengevat. Wanneer ter voorkoming van (mogelijke) overtreding van de Wnb maatregelen nodig zijn wordt dit aangegeven.
Natura 2000 (Wet natuurbescherming)
Het plangebied ligt op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden (meer dan 5 km). Als gevolg van de geplande werkzaamheden kunnen directe effecten (zoals geluid en trillingen) geheel worden uitgesloten. Het optreden van verzuring en vermesting binnen de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Veluwe en binnenland) als gevolg van stikstofemissie van de geplande werkzaamheden is vanwege de grote afstand en de relatieve kleinschaligheid van de werkzaamheden ook uitgesloten. Het optreden van andere indirecte effecten is als gevolg van de afstand tevens niet aan de orde. Vervolgstappen (voortoets) in het kader van de Wnb zijn niet nodig.
Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur)
Met de realisatie van een tweerichtingenfietspad treedt een kleine hoeveelheid ruimtebeslag op van het NNN en een klein verlies aan wezenlijke kenmerken en waarden (droog bos met productie). Aan de hand van NNN-wijzer van de provincie Utrecht kan worden nagegaan of een nader onderzoek in het kader van het NNN nodig is. Wanneer voor dit initiatief van dit bestemmingsplan het onderstaande stroomschema wordt gevolgd, 'eindigt' het schema bij 'Uitgebreid onderzoek is niet nodig'. Voor kleinschalige uitbreidingen kan volgens de toelichting van de PRS en PRV een uitgebreid onderzoek achterwege blijven, omdat significante effecten redelijkerwijs niet te verwachten zijn. Ondanks dat uitgebreid onderzoek niet noodzakelijk is, worden de bomen in kaart gebracht en wordt er voor de uitvoering van de werkzaamheden in een groenplan/herplantplan een voorstel geschreven voor het compenseren van de bomen van het NNN.
Afbeelding 4.4 Stroomschema NNN-wijzer
Voor de realisatie van het fietspad moeten bomen worden gekapt. Deze bomen vallen onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming, omdat deze bomen binnen het toepassingsgebied houtopstanden staan (conform Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017). Voor het kappen van de bomen zal voor de uitvoering van de werkzaamheden een melding Wet natuurbescherming gedaan moeten worden bij de provincie Utrecht. Uit de bomeninventarisatie zal moeten blijken hoeveel bomen er precies gekapt moeten worden.
Afbeelding 4.5 Toepassingsgebied houtopstanden (geel). Bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer
Beschermde gebieden uit de Wet natuurbescherming zijn niet binnen de invloedssfeer van het voornemen aanwezig. In het kader van het Natuurnetwerk Nederland treedt een kleine hoeveelheid ruimtebeslag op van het NNN. Vanwege de kleinschalige uitbreiding van het fietspad kan volgens de toelichting van de PRS en PRV een uitgebreid onderzoek achterwege blijven, omdat significante effecten redelijkerwijs niet te verwachten zijn.
Ten aanzien van vleermuizen dient er voorafgaand aan bomenkap, onderzocht te worden of aanwezige boomholtes dienst doen als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. Als op basis van het onderzoek wordt vastgesteld dat in de te kappen bomen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient voor het vernielen van die verblijfplaatsen door het kappen van de bomen een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Uit de praktijk is gebleken dat de mogelijk aanwezige beschermde soorten niet zullen leiden tot onuitvoerbaarheid van het plan. Het verkrijgen van een ontheffing voor de mogelijk te verwachten soorten is in de praktijk altijd mogelijk gebleken.
Als onderdeel van de watertoets procedure is het plan (verbreding fietspad aan de N224) getoetst aan het beleid van de gemeente, waterschap en provincie op relevante waterthema's.
De verbreding van het fietspad zorgt voor een toename in verhard oppervlak en daardoor wordt het watersysteem extra belast. Het plan heeft echter geen significante negatieve gevolgen voor het watersysteem en voldoet aan het huidige beleid. Hieruit volgt dat er geen maatregelen getroffen dienen worden en/of vergunningen nodig zijn. Omdat zowel provincie, waterschap als de gemeente in zetten op klimaatadaptatie, wordt aangeraden in de aanliggende sloot 6 m3 extra waterberging te creëren. Ondanks dat deze maatregel niet verplicht is, zal deze wel worden meegenomen in het wegontwerp.
Bijlage 4 omvat de volledige waterparagraaf.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven
in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
De bestemmingen van dit bestemmingsplan maken in de toekomst:
Omdat er geen woningen of bedrijven mogelijk worden gemaakt in het plangebied, hoeft er geen onderlinge belangenafweging tussen bedrijven en woningen plaats te vinden. De wijziging van het fietspad staat het aangename woonklimaat niet in de weg en belemmert bedrijven ook niet in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding waarop de bestemmingen staan weergegeven. De regels bij deze bestemmingen zijn beschreven in de planregels behorende bij dit bestemmingsplan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan grond worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt daarnaast:
En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het uitvoeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.
De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning' en 'sloopvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term 'ontheffing' is vervangen door de term 'afwijking'.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaarden voor de regels en de verbeelding, te weten de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012). Qua inhoud en opzet is aangesloten bij de meest recente bestemmingsplannen van de gemeente Renswoude zoals het bestemmingsplan 'Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan' vastgesteld op 30-01-2018, door de gemeente Renswoude.
Verkeer
Het tweerichtingenfietspad in het plangebied krijgt de bestemming 'Verkeer'. Het fietspad is ook de enige 'weg' die valt binnen dit bestemmingsplan. Binnen de verkeersbestemming zijn ook bruggen, duikers, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en overige bij de verkeersbestemmingen behorende voorzieningen toegestaan.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Voor de gronden die conform de aanwijzing van 8 augustus 1966 gelegen zijn binnen de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' opgenomen. De bestemming heeft tot doel de waarden van het beschermd dorpsgezicht in stand te houden. Naast de toetsing aan de enkelbestemmingen dient bij ontwikkelingen ook getoetst te worden aan de aanwezig waarden.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht.
Het voorgenomen plan draagt bij aan het aanbieden van hoogwaardig kwalitatief en betrouwbare wegen in Utrecht en omgeving. Tijdens de uitvoering van het plan zal er tijdelijk beperkte hinder ontstaan voor verkeer en omgeving.
De provincie Utrecht zorgt voor actieve, eenduidige en tijdige informatieverstrekking over het plan en over de uitvoering. Dit gebeurt onder andere middels bewonersbrieven, persberichten en rechtstreekse communicatie met belanghebbenden. Eens in de gemiddeld 6 weken vindt er een projectgroep overleg plaats tussen de provincie Utrecht en de gemeente Renswoude betreft het groot onderhoud aan de N224, waar het onderhavige fietspad onderdeel van is. Bewoners hebben in de eerste helft van januari 2019 een brief ontvangen van de provincie Utrecht over het bestemmingsplan. Het formele wettelijk vooroverleg wordt gevoerd door de gemeente Renswoude.
De provincie Utrecht is initiatiefnemer en financier van het project. Op grond van artikel 6.12.1 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Deze aangewezen bouwplannen zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Onderhavig plan valt niet onder de aangewezen bouwplannen. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.
De grond direct grenzend aan het fietspad is in bezit van een derde (particulier). Ten behoeve van de realisatie van de extra rijstrook van het fietspad verwerft de provincie een deel van zijn grond. Het traject tot minnelijke verwerving is reeds opgestart.
De N224 valt onder het reguliere wegbeheer van de provincie Utrecht.
De procedure van de vaststelling van het bestemmingsplan zal op de onderstaande wijze gebeuren.
Ontwerpfase
Het ontwerp bestemmingsplan ligt gedurende een periode van 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kunnen door een ieder zienswijzen worden ingediend op het ontwerp bestemmingsplan. De gemeente reageert op de zienswijzen in een nota van zienswijzen, die als bijlage bij het bestemmingsplan wordt opgenomen. Wanneer de ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt het ontwerp bestemmingsplan aangepast.
Vaststellingsfase
Na de periode waarin het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen stelt de gemeenteraad het plan vast. Na vaststelling wordt het plan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Degenen die eerder een zienswijze naar voren hebben gebracht of die hiertoe redelijkerwijs niet in staat zijn geweest, kunnen in deze periode tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na die 6 weken onherroepelijk.