direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietspad N224
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Utrecht is voornemens om in het kader van groot onderhoud aan de N224 te Renswoude, het fietspad ten oosten van de Ubbeschoterweg en ten noorden van de N224 te wijzigen van een éénrichtingsfietspad naar een tweerichtingsfietspad. De bijkomende rijstrook van het fietspad past niet volledig binnen het geldende bestemmingsplan 'Dorp' vastgesteld door de gemeente Renswoude op 25 juni 2013. Daarom wordt hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan maakt het tweerichtingsfietspad planologisch mogelijk. Na het planologisch mogelijk maken van het tweerichtingsfietspad, kan het fietspad gerealiseerd worden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoost kant van Renswoude. Het fietspad ligt ten noorden van de N224 en ten oosten van de Ubbeschoterweg. Op afbeelding 1.1 is de globale ligging van de locatie van het te verbreden fietspad weergegeven. Afbeelding 1.2 geeft de huidige situatie van de weg weer met daarop in het roze het nieuwe ontwerp van het fietspad. Op afbeelding 1.3 is de exacte afbakening van het plangebied van het bestemmingsplan te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied tweerichtingsfietspad N224 Renswoude

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Huidige en gewenste situatie fietspad N244 Renswoude

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Dorp', vastgesteld door de gemeente Renswoude op 25 juni 2013. Afbeelding 1.2 toont een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan, met in het rood het gedeelte waar de bestemmingswijziging zal plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0003.png"

Afbeelding 1.3 Vigerend bestemmingsplan ‘Dorp’ met locatie tweerichtingsfietspad N224 Renswoude

Binnen het bestemmingsplan 'Dorp' zijn 2 bestemmingen en 2 dubbelbestemmingen van toepassing op de planlocatie:

  • 1. enkelbestemming natuur - kasteelpark;
  • 2. enkelbestemming verkeer;
  • 3. dubbelbestemming waarde - archeologie 1;
  • 4. dubbelbestemming waarde - beschermd dorpsgezicht.

De aanpassingen, die als gevolg van het tweerichtingenfietspad noodzakelijk zijn, passen niet volledig binnen het vigerende bestemmingsplan 'Dorp'. Het nieuwe tweerichtingenfietspad ligt binnen de enkelbestemming verkeer (grotendeels) en binnen de enkelbestemming natuur - kasteelpark. Met deze laatste bestemming is het fietspad strijdig en op afbeelding 1.2 is met een rode omlijning aangegeven waar het voorgenomen plan niet past binnen het vigerende bestemmingsplan 'Dorp'. Om het fietspad te kunnen realiseren, is een bestemmingswijziging noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Renswoude uiteengezet. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die relevant zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling van dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 5 volgt de juridische planbeschrijving en in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 gaat in op de bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het fietspad aan de N224 ter hoogte van de Ubbeschoterweg is op dit moment een éénrichtingsfietspad. Aan de andere kant van de weg ligt ook een éénrichtingsfietspad. In verband met de veiligheid van de fietsers wordt het fietspad aan de noordkant van de N224 tussen de Veenweg en de Ubbeschoterweg gewijzigd van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingsfietspad. Op deze manier hoeven de fietsers minder vaak de N224 over te steken. Direct naast het fietspad ligt een kleine groenstrook die overloopt in een greppel naast de weg. Zie afbeelding 2.1 voor de huidige situatie. Links op afbeelding 2.1 is het fietspad te zien, de groenstrook en de greppel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0004.png"

Afbeelding 2.1 Huidige situatie fietspad N224

2.2 Gewenste ontwikkeling

De aanpassing van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad komt voort uit het project groot onderhoud N224. In dit project worden grote delen van de N224 vernieuwd en gemoderniseerd. Op de huidige berm en een gedeelte van de bermsloot is het nieuwe fietspad gepland.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.

Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor 2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2028) zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland, waarbij door het rijk vooral wordt ingezet op mainports, brainports en greenports;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk hoofdwegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid worden meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust ensamenhangend mobiliteitssysteem. Voor het verbeteren van de bereikbaarheid zet het Rijk in op een beleidsmix van slim investeren, innoveren en in stand houden.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij aan nationaal belang 5 van de SVIR: 'een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen'. Renswoude ligt in het achterland van de driehoek Utrecht, Amersfoort en Ede. De verbreding van het fietspad draagt bij aan de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de belangrijkste stedelijke regio.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevestigt in juridische zin de kader stellende uitspraken uit de SVIR ten aanzien van de dertien daarin genoemde nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan de versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

De ontwikkeling van de wijzigingen van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad aan de N224 kan niet worden geschaard onder een van de nationale belangen beschreven in het Barro. Er is dan ook geen sprake van belemmering van de nationale belangen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.

Voorliggend bestemmingsplan betreft de wijziging van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad. Dit is geen stedelijke ontwikkeling. De laddertoets is derhalve niet van toepassing.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op 3 pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot de volgende 2 belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maakt ook deel uit van de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen zodat het kunnen beleven van rust en ruimte gewaarborgd wordt.

In de PRS en PRV is aangegeven dat de provincie belang hecht aan een goede bereikbaarheid van woon-, werk en vrijetijdslocaties. De rol van de provincie is stimuleren en participeren. De wijziging van het eenrichtingsfietspad naar het tweerichtingenfietspad draagt bij aan een goede bereikbaarheid voor fietsers. Naast de aansluiting bij deze visie van de provincie geldt voor dit bestemmingsplan dat de grond waarop de extra fietsrijstrook is voorzien binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt, waarvoor de PRV geldt als relevante regelgeving. De bescherming van het NNN vindt hierin zijn juridische basis, op grond van artikel 2.4 PRV Utrecht 2016. Dit wordt verderop in deze toelichting uitgewerkt in paragraaf 4.9.2 Gebiedsbescherming.

3.2.2 Mobiliteitsplan 2015-2028

Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de lange termijn doelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere 4 jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de lange termijn doelen. Het meest recente Mobiliteitsprogramma heeft betrekking op de periode 2019 - 2023.

Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn. Van belang hierbij is:

  • het versterken van bestaande netwerken;
  • het verbinden van netwerken;
  • het verbinden van vraag en aanbod aan infrastructuur en mobiliteitsdiensten.

De ontwikkeling van de wijziging van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad draagt bij aan de versterking van bestaande netwerken. Het fietspad is in overeenstemming met het beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030

Het doel van de omgevingsvisie van Renswoude is het creëren van een strategische visie voor de langere termijn voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude, die antwoord geeft op de vraag: Hoe ziet Renswoude er in 2030 uit?

In de omgevingsvisie voor de gemeente Renswoude belangrijke thema's verder uitgelicht. Het gaat hier om de thema's wonen, werken, voorzieningen, buitengebied, thema overstijgend. Onder elk thema wordt de bereikbaarheid besproken. De belangrijkste punten zijn toegelicht:

  • bereikbaarheid en toegankelijkheid van het dorp is één van de speerpunten van het beleid, waarbij de provinciale weg speciale aandacht krijgt;
  • door Renswoude lopen een aantal belangrijke verbindingswegen zoals de provinciale weg en de Barneveldsestraat. Het onderzoeken van een rondweg behoort hierbij tot één van de mogelijke oplossingen. Eventuele aanleg van een rondweg is echter ingrijpend voor het buitengebied. Vanzelfsprekend wordt hier zorgvuldig mee omgegaan.

Het voorgenomen plan draagt bij aan de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het dorp en is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk komen alle voor dit plan relevante omgevingsaspecten aan bod. Achtereenvolgens gaat dit om:

4.1 Verkeer

Ten behoeve van de realisatie van de verbreding van het fietspad is geen verkeerskundige analyse uitgevoerd. Echter brengt elke ruimtelijke ontwikkeling een verandering van verkeerstromen met zich mee. De aanleg van het fietspad is onderdeel van grootonderhoud aan de N224. Door middel van het grote onderhoud aan de N224 wordt de verkeersveiligheid verbeterd en wordt de afwikkeling van verkeer versneld. De voorgenomen werkzaamheden zorgen niet voor een verkeer aanzuigende werking van gemotoriseerd verkeer. De wijziging van het enkele fietspad naar een tweerichtingsfietspad draagt hierdoor ook bij aan de verbetering van de verkeersveiligheid.

Gezien de verwachting dat de wijzigingen aan het fietspad geen aanzuigende werking heeft van gemotoriseerd verkeer en omdat er in dit bestemmingsplan geen grootschalige infrastructurele wijzigingen zijn opgenomen, wordt het uitvoeren van een verkeersonderzoek niet nodig geacht.

4.2 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen, Dit betekent, onder meer, dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidzone van kracht is. Met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een geluidzone moet bij nieuwe ontwikkelingen akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt waarbij sprake is van nieuwe geluidgevoelige objecten en er ook geen grootschalige infrastructurele wijzigingen in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet nodig. Het plan heeft geen relevante geluidseffecten tot gevolg.

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (''Wet Luchtkwaliteit'') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. In de onderhavige situatie worden er geen emissies verwacht die zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit. Een project vormt geen belemmering voor de luchtkwaliteit wanneer kan worden aangetoond dat:

  • het project niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5,16, 1ste lid, onder c, Wm) of;
  • het project niet leidt tot een overschrijding van grenswaarden (art. 5.15, 1ste lid, ander a, Wm).

De ruimtelijke ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgemaakt, zal niet leiden tot hogere emissies, aangezien het emissieloos fietsverkeer betreft. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die dermate negatieve gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit dat de grenswaarden overschreven worden. Een onderzoek naar luchtkwaliteit derhalve niet noodzakelijk.

4.4 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijk ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijzigingen. Omdat er sprake is van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is een bodemonderzoek noodzakelijk. Bodemonderzoek moet aantonen dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een gewenst project. Dat wil zeggen dat er uit onderzoek moet blijken dat er geen verontreiniging aanwezig is, dat de eventueel aanwezige verontreiniging niet schadelijk is voor de omgeving, of welke maatregelen er nodig zijn om de bodem geschikt te maken om de voorgenomen werkzaamheden te realiseren.

Onderzoek

Het vooronderzoek bodem is uitgevoerd conform de NEN 5725. Met een vooronderzoek wordt door archief- en dossieronderzoek informatie verzameld over het voormalig, huidig en toekomstig bodemgebruik, de bodemkwaliteit, de bodemopbouw en geohydrologie en de financieel-juridische situatie. Dit vooronderzoek is met name gericht op het achterhalen van mogelijk bronnen van verontreinigingen.

De bovengrond (tot circa 1,0m-mv) is antropogeen beïnvloed. Aan het oppervlak is de Formatie van oxtel aanwezig. Aan de hand van nabije boringen worden in de bovenste meter van de bodem fijn tot matig fijne zandafzettingen of veen verwacht.

Op basis van de informatie op Dinoloket wordt vanaf het maaiveld tot een diepte van circa 15 m-mv de Formatie van Boxtel verwacht. De afzettingen bestaan uit matig tot dijn zand met sporadisch een kleilaag. Vanaf circa 15 m-mv tot 25 m-mv is de Eem Formatie aanwezig, welke bestaat uit matig fijn tot zeer grof zand en kleilagen. Hieronder bevindt zicht de Formatie van Drenthe tot een diepte van circa 38 m-mv. De afzettingen bestaan uit matig tot grof zand en klei. Van 38 m-mv tot 40 m-mv is de Formatie en Sterksel aanwezig, welke bestaat uit matig tot grof zand met kleilagen. OP een diepte groter dan 40 m-mv bevindt zich de Formatie en Peize en de Formatie van Waalre, bestaand uit matig tot grof zand.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek (conform de NEN 5725) in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat behoudens het afstromen van hemelwater ('run off') en atmosferische depositie, op de locatie en binnen een zone van circa 25 m van de locatie geen aanwijzingen zijn waaruit zou blijken dat er zich potentieel bodembelastende (voormalige) (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden. Met het uitvoeren van het vooronderzoek bodem is de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem voldoende in beeld gebracht voor het bestemmingsplan. Voor de uitvoering van de werkzaamheden wordt een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk geacht om de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem nader vast te stellen. De onderzoekshypothese en -strategie voor een verdachte lijnvormige locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming (NEN 5740; VED-HE-L) wordt als meest doelmatig beoordeeld om de actuele milieu hygiënische kwaliteit vast te stellen en dienovereenkomstig onderzocht.

Het volledige onderzoek en de beantwoording van de opmerkingen van de Omgevingdienst Regio Utrecht is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

4.5 Archeologie

De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Vanwege de dubbelbestemming waarde - archeologie 1 in het geldende bestemmingsplan is in het plangebied van het fietspad is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek moet uitsluitsel geven of er sprake is van een archeologische trefkans.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede gemaakt van de archeologische verwachtings- en beleidskaart Renswoude. Het plangebied is aangegeven door middel van een zwart kader. Het plangebied ligt in AWG3: Archeologisch waardevol gebied 3. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0006.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart Renswoude

Bureauonderzoek

Voor dit bestemmingsplan is een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek dient ervoor om inzicht te krijgen in de genese van het landschap, de bodemopbouw en de sporen die het menselijk gebruik in de loop van tijd heeft achtergelaten. Met behulp van deze gegevens wordt een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.

De archeologische verwachting en de verschillende deelaspecten daarvan, zijn samengevat in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0007.png"

Veldonderzoek

Daarnaast is er een inventariserend veldonderzoek (IVO-O) uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een verkennend booronderzoek. De gevolgde onderzoeksmethode voor het veldwerk is bepaald op basis van het onderhavige bureauonderzoek. Het velonderzoek is uitgevoerd op 17 oktober 2018.

Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied ligt in een dekzandvlakte met enige kenmerken van afspoeling en hellingsprocessen in de diepere ondergrond. Het plangebied is geroerd tot een diepte variërend van 0,95 - 1,35 M - mv (6,8 - 6,1 m +NAP). Daaronder bevindt zich dekzand. In dit dekzand zijn geen aanwijzingen gevonden voor oudere, overstoven bodems aangetroffen.

Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Let wel, het onderzoek betrof een verkennend booronderzoek en had ook niet tot doel archeologische vindplaatsen op te sporen, aangezien de boordichtheid en boordiameter hiertoe ontoereikend waren. Het puin dat met name in boring 1 en 2 is waargenomen betreft niets anders dan de weerslag van de ligging nabij de weg. Met werkzaamheden ten behoeve van de weg en/ of kabels en leidingen is dit puin in de weg gekomen.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek (Bijlage 1) blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Hoewel voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij de uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegd overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Renswoude) worden gemeld.

Gelet op de bovenstaande conclusies van het archeologische onderzoek is het niet (langer) noodzakelijk om een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 1' op te nemen in dit bestemmingsplan.

4.6 Rijksmonument

De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. In Nederland bevinden zich ongeveer 62.000 rijksmonumenten. Dit kunnen gebouwen of andere objecten zijn die om hun nationale cultuurhistorische waarde door de rijksoverheid zijn aangewezen als beschermd monument. In de Erfgoedwet zijn regels opgenomen voor het beschermen en de instandhouding van rijksmonumenten. De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen een Rijksmonument. Het Rijksmonument betreft een historische tuin en parkaanleg. Afbeelding 4.2 geeft weer waar het Rijksmonument zich bevindt met betrekking tot de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0008.png"

Afbeelding 4.2 Overzicht Rijksmonument (groen) met aanduiding planlocatie (rode lijn)

De historische tuin en parkaanleg (monumentnummer 509375 - te Renswoude) is van algemeen belang. Het is een representatief voorbeeld van een deels in structuur en deel in detail gaaf bewaard gebleven tuin- en parkaanleg in landschapsstijl. Aangelegd tussen 1810 en 1818 binnen een nog in hoofdlijnen bestaande 16de- en 17de-eeuwse formele aanleg. De hoofdstijl valt onder de Frans-Classicistische tuinstijl. Het Rijksmonument is gelegen aan de Dorpsstraat 3, 3927 BA, Renswoude.

De beoogde wijziging van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingenfietspad wijzigt in principe het Rijksmonument. De wijziging vindt plaats aan de rand van de historische tuin en parkaanleg en deze wijziging is dusdanig minimaal, wat inhoudt dat het Rijksmonument nauwelijks zichtbaar wijzigt en ook niet wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

In het kader van dit Rijksmonument is afstemming geweest met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Hieruit bleek dat de RCE geen formele adviesrol meer heeft in de bestemmingsplanprocedure. In het kader van het plan dat mogelijk wordt gemaakt via dit bestemmingsplan kan de gemeente bij verlening van de omgevingsvergunning indien nodig advies inwinnen bij de RCE.

4.7 Niet gesprongen explosieven

Wanneer een gebied verdacht is op aanwezigheid van explosieven dient er een onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen of er niet gesprongen explosieven aanwezig zijn in het plangebied. Voor de activiteiten die gepaard gaan met wijziging van het fietspad naar een tweerichtingenfietspad, zal er niet dieper gegraven worden dan de toegestane diepte (0,3 m) volgens het bestemmingsplan 'Dorp'. Voorafgaand aan de uitvoering zal ter uitsluitsel een onderzoek naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven worden uitgevoerd.

4.8 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR); is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.
  • het Groepsrisico (GR); geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico bestaat uit een invloedgebied waarbinnen het risico verantwoord moet worden.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • 1. inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • 2. transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  • 3. buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRNVGS);
  • besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van de externe veiligheid is opgenomen dat voor iedere toename van het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beoordeling plangebied

Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan er worden geconcludeerd dat er met betrekking tot inrichtingen, transport over de weg, het water en het spoor en buisleidingen geen activiteiten zijn die relevant zijn voor de externe veiligheid. Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede van de risicokaart aan. Het zwarte kader geeft globaal het plangebied aan. In de directe omgeving is volgens de risicokaart een inrichting aanwezig die aangeduid wordt als 'overig'. De hoofdfunctie van deze functie is een boerderij. De inrichting heeft geen invloed op het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0009.png"

Afbeelding 4.3 Risicokaart met globaal plangebied (zwart kader) (bron: Risicokaart-viewer, geraadpleegd op 28-11-2018)

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming regelt op hoofdlijnen drie zaken:

  • 1. bescherming van planten- en diersoorten;
  • 2. bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
  • 3. bescherming van bos en houtopstanden.

4.9.1 Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:

  • vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  • habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn;
  • andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.

Op basis van de ecologische QuickScan (Bijlage 2) is bepaald dat op de soortgroep vleermuizen na, er geen ontheffing Wnb nodig is, mits de genoemde maatregelen (tabel 4.2) in acht worden genomen. Daarnaast geldt te allen tijde de algemene zorgplicht (paragraaf 3.1.3 Bijlage 2), wat betekent dat er tijdens de werkzaamheden gedaan moet worden wat redelijkerwijs mogelijk is om schadelijke effecten op soorten zoveel mogelijk te voorkomen.

Ten aanzien van vleermuizen dient voordat er kap plaatsvindt te worden onderzocht of aanwezige boomholtes dienst doen als verblijfplaats voor boom bewonende vleermuissoorten. Als op basis van het onderzoek wordt vastgesteld dat in de te kappen bomen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient voor het kappen van de bomen een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. Daarnaast geldt dat overig de genoemde maatregelen (tabel 4.2) in acht worden genomen. Zie hiervoor ook paragraaf 5.1.3. van de ecologische QuickScan in Bijlage 2.

In tabel 4.2 zijn de bevindingen en conclusies ten aanzien van de beschermde soorten samengevat. Wanneer ter voorkoming van (mogelijke) overtreding van de Wnb maatregelen nodig zijn wordt dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0010.png"

4.9.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000 (Wet natuurbescherming)

Het plangebied ligt op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden (meer dan 5 km). Als gevolg van de geplande werkzaamheden kunnen directe effecten (zoals geluid en trillingen) geheel worden uitgesloten. Het optreden van verzuring en vermesting binnen de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Veluwe en binnenland) als gevolg van stikstofemissie van de geplande werkzaamheden is vanwege de grote afstand en de relatieve kleinschaligheid van de werkzaamheden ook uitgesloten. Het optreden van andere indirecte effecten is als gevolg van de afstand tevens niet aan de orde. Vervolgstappen (voortoets) in het kader van de Wnb zijn niet nodig.

Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur)

Met de realisatie van een tweerichtingenfietspad treedt een kleine hoeveelheid ruimtebeslag op van het NNN en een klein verlies aan wezenlijke kenmerken en waarden (droog bos met productie). Aan de hand van NNN-wijzer van de provincie Utrecht kan worden nagegaan of een nader onderzoek in het kader van het NNN nodig is. Wanneer voor dit initiatief van dit bestemmingsplan het onderstaande stroomschema wordt gevolgd, 'eindigt' het schema bij 'Uitgebreid onderzoek is niet nodig'. Voor kleinschalige uitbreidingen kan volgens de toelichting van de PRS en PRV een uitgebreid onderzoek achterwege blijven, omdat significante effecten redelijkerwijs niet te verwachten zijn. Ondanks dat uitgebreid onderzoek niet noodzakelijk is, worden de bomen in kaart gebracht en wordt er voor de uitvoering van de werkzaamheden in een groenplan/herplantplan een voorstel geschreven voor het compenseren van de bomen van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0011.png"

Afbeelding 4.4 Stroomschema NNN-wijzer

4.9.3 Bos en houtopstanden

Voor de realisatie van het fietspad moeten bomen worden gekapt. Deze bomen vallen onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming, omdat deze bomen binnen het toepassingsgebied houtopstanden staan (conform Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017). Voor het kappen van de bomen zal voor de uitvoering van de werkzaamheden een melding Wet natuurbescherming gedaan moeten worden bij de provincie Utrecht. Uit de bomeninventarisatie zal moeten blijken hoeveel bomen er precies gekapt moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019fietspadN224-ow01_0012.png"

Afbeelding 4.5 Toepassingsgebied houtopstanden (geel). Bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer

4.9.4 Conclusie

Beschermde gebieden uit de Wet natuurbescherming zijn niet binnen de invloedssfeer van het voornemen aanwezig. In het kader van het Natuurnetwerk Nederland treedt een kleine hoeveelheid ruimtebeslag op van het NNN. Vanwege de kleinschalige uitbreiding van het fietspad kan volgens de toelichting van de PRS en PRV een uitgebreid onderzoek achterwege blijven, omdat significante effecten redelijkerwijs niet te verwachten zijn.

Ten aanzien van vleermuizen dient er voorafgaand aan bomenkap, onderzocht te worden of aanwezige boomholtes dienst doen als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. Als op basis van het onderzoek wordt vastgesteld dat in de te kappen bomen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient voor het vernielen van die verblijfplaatsen door het kappen van de bomen een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Uit de praktijk is gebleken dat de mogelijk aanwezige beschermde soorten niet zullen leiden tot onuitvoerbaarheid van het plan. Het verkrijgen van een ontheffing voor de mogelijk te verwachten soorten is in de praktijk altijd mogelijk gebleken.

4.10 Water

Als onderdeel van de watertoets procedure is het plan (verbreding fietspad aan de N224) getoetst aan het beleid van de gemeente, waterschap en provincie op relevante waterthema's.

De verbreding van het fietspad zorgt voor een toename in verhard oppervlak en daardoor wordt het watersysteem extra belast. Het plan heeft echter geen significante negatieve gevolgen voor het watersysteem en voldoet aan het huidige beleid. Hieruit volgt dat er geen maatregelen getroffen dienen worden en/of vergunningen nodig zijn. Omdat zowel provincie, waterschap als de gemeente in zetten op klimaatadaptatie, wordt aangeraden in de aanliggende sloot 6 m3 extra waterberging te creëren. Ondanks dat deze maatregel niet verplicht is, zal deze wel worden meegenomen in het wegontwerp.

Bijlage 4 omvat de volledige waterparagraaf.

4.11 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven

in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

De bestemmingen van dit bestemmingsplan maken in de toekomst:

  • geen functies mogelijk die het aanvaardbaar woonklimaat in het gedrang brengen;
  • geen functies mogelijk die bedrijven gaan belemmeren in hun bedrijfsvoering.

Omdat er geen woningen of bedrijven mogelijk worden gemaakt in het plangebied, hoeft er geen onderlinge belangenafweging tussen bedrijven en woningen plaats te vinden. De wijziging van het fietspad staat het aangename woonklimaat niet in de weg en belemmert bedrijven ook niet in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.

4.12 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding waarop de bestemmingen staan weergegeven. De regels bij deze bestemmingen zijn beschreven in de planregels behorende bij dit bestemmingsplan.

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan grond worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemmingen ook daadwerkelijk te realiseren;
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarnaast:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwweren en gebouwen).

En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het uitvoeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.

5.1.2 Over bestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2);
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, dan worden deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend worden afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels opgenomen. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsplanbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels. In de laatste twee hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning' en 'sloopvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term 'ontheffing' is vervangen door de term 'afwijking'.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaarden voor de regels en de verbeelding, te weten de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012). Qua inhoud en opzet is aangesloten bij de meest recente bestemmingsplannen van de gemeente Renswoude zoals het bestemmingsplan 'Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan' vastgesteld op 30-01-2018, door de gemeente Renswoude.

5.2.2 Bestemmingen

Verkeer

Het tweerichtingenfietspad in het plangebied krijgt de bestemming 'Verkeer'. Het fietspad is ook de enige 'weg' die valt binnen dit bestemmingsplan. Binnen de verkeersbestemming zijn ook bruggen, duikers, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en overige bij de verkeersbestemmingen behorende voorzieningen toegestaan.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Voor de gronden die conform de aanwijzing van 8 augustus 1966 gelegen zijn binnen de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' opgenomen. De bestemming heeft tot doel de waarden van het beschermd dorpsgezicht in stand te houden. Naast de toetsing aan de enkelbestemmingen dient bij ontwikkelingen ook getoetst te worden aan de aanwezig waarden.

5.2.4 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorgenomen plan draagt bij aan het aanbieden van hoogwaardig kwalitatief en betrouwbare wegen in Utrecht en omgeving. Tijdens de uitvoering van het plan zal er tijdelijk beperkte hinder ontstaan voor verkeer en omgeving.

De provincie Utrecht zorgt voor actieve, eenduidige en tijdige informatieverstrekking over het plan en over de uitvoering. Dit gebeurt onder andere middels bewonersbrieven, persberichten en rechtstreekse communicatie met belanghebbenden. Eens in de gemiddeld 6 weken vindt er een projectgroep overleg plaats tussen de provincie Utrecht en de gemeente Renswoude betreft het groot onderhoud aan de N224, waar het onderhavige fietspad onderdeel van is. Bewoners hebben in de eerste helft van januari 2019 een brief ontvangen van de provincie Utrecht over het bestemmingsplan. Het formele wettelijk vooroverleg wordt gevoerd door de gemeente Renswoude.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Financiering en grondverwerving

De provincie Utrecht is initiatiefnemer en financier van het project. Op grond van artikel 6.12.1 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Deze aangewezen bouwplannen zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Onderhavig plan valt niet onder de aangewezen bouwplannen. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

De grond direct grenzend aan het fietspad is in bezit van een derde (particulier). Ten behoeve van de realisatie van de extra rijstrook van het fietspad verwerft de provincie een deel van zijn grond. Het traject tot minnelijke verwerving is reeds opgestart.

6.2.2 Beheer

De N224 valt onder het reguliere wegbeheer van de provincie Utrecht.

Hoofdstuk 7 Procedure

De procedure van de vaststelling van het bestemmingsplan zal op de onderstaande wijze gebeuren.

Ontwerpfase

Het ontwerp bestemmingsplan ligt gedurende een periode van 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kunnen door een ieder zienswijzen worden ingediend op het ontwerp bestemmingsplan. De gemeente reageert op de zienswijzen in een nota van zienswijzen, die als bijlage bij het bestemmingsplan wordt opgenomen. Wanneer de ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt het ontwerp bestemmingsplan aangepast.

Vaststellingsfase

Na de periode waarin het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen stelt de gemeenteraad het plan vast. Na vaststelling wordt het plan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Degenen die eerder een zienswijze naar voren hebben gebracht of die hiertoe redelijkerwijs niet in staat zijn geweest, kunnen in deze periode tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na die 6 weken onherroepelijk.