direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Hokhorst Kindcentrum en School
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de gereedkoming van de woningbouw in Beekweide stijgt het aantal inwoners in het noorden van Renswoude en daarmee ook de vraag naar voorzieningen zoals basisonderwijs en kinderopvang. In de directe omgeving is basisschool De Borgwal aanwezig. Dit is één van de acht christelijke scholen die zich hebben verenigd in de Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs "De Viermaster". Het leerlingenaantal van de Borgwal is de afgelopen jaren gegroeid, onder meer door de gereedkoming van Beekweide en de verwachting is dat deze groei voorlopig aanhoudt. In het bestaande gebouw heeft De Borgwal te weinig mogelijkheden en ruimte om alle leerlingen op een goede manier te huisvesten. Om het ruimte tekort op te vangen wordt al enige tijd gebruik gemaakt van noodlokalen. Mede daarom heeft de gemeenteraad van Renswoude besloten dat een nieuw schoolgebouw gewenst is.

Daarnaast is er in dit deel van Renswoude een toegenomen vraag naar opvang in de vorm van een Kindcentrum met ruimte voor een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Hiervoor is recent een zelfstandige procedure doorlopen die nieuwbouw op korte termijn mogelijk maakt. Met dit bestemmingsplan wordt de verplaatsing en de nieuwbouw van De Borgwal mogelijk gemaakt en wordt de via een zelfstandige procedure gerealiseerde nieuwbouw van het Kindcentrum planologisch geborgd in een bestemmingsplan.

De nieuwbouw vormt een bebouwingscluster die is opgebouwd uit twee vrijstaande gebouwen; die door middel van de buitenruimte met elkaar worden verbonden en ingepast in de bestaande omgeving. De afzonderlijke functies houden een eigen identiteit.

Volledigheidshalve wordt gemeld dat het Kindcentrum ondertussen middels een omgevingsvergunning is vergund. In dit bestemmingsplan wordt het geheel planologisch verankerd, zodat er een plan ontstaat voor zowel de basisschool als het Kindcentrum. Door medegebruik van faciliteiten in de openbare ruimte ontstaat synergie tussen combinatie van deze twee functies op deze locatie.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in de zuidwesthoek van nieuwbouwwijk Beekweide; aan de noordkant van de bebouwde kom van Renswoude. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door sporthal De Hokhorst en de tennisvelden van Tennisvereniging Dicke Rijst. Aan de noord- en oostzijde sluit het terrein aan op het plangebied Beekweide I en voetbalvereniging VV Renswoude. De zuidgrens wordt gevormd door het Dickerijsterlaantje (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0004.jpg"

Afbeelding 1: begrenzing plangebied

Bron: http://gbo-lufo.idgis.nl/lufo/openlayers.html

1.3 Vigerend bestemmingsplan en doel planherziening

De planologische regeling binnen het plangebied wordt grotendeels beheerst door Bestemmingsplan Beekweide. Daarbinnen kent het plangebied de volgende bestemmingen: "Verkeer en Verblijf", "Woongebied" en "Groen- en waterstructuur" voor. Zie afbeelding 2 voor een uitsnede uit de plankaart van het bestemmingsplan Beekweide. Een klein gebied aan de noordzijde van het plangebied wordt beheerst door "Projectbesluit Sportpark De Hokhorst 5" en "Buitengebied 2010". Hierin heeft het plangebied de bestemming "Sport" en een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0005.png"

Afbeelding 2: uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan Beekweide

Bron: gemeente Renswoude

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0006.jpg"

Afbeelding 3: Projectbesluit Sportpark de Hokhorst 5 (blauwe kruisjes noordzijde) en bestemmingsplan Buitengebied 2010. Beide aan de noordzijde van het plangebied

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Opbouw en leeswijzer

Het bestemmingsplan is een globaal eindplan dat voldoende ruimtelijke kaders biedt waarbinnen de nieuwbouw kan worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een digitale verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de IMRO standaarden en de SVBP 2012 en voldoet aan de eisen uit de Wro inzake digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.

Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan de gebiedsvisie die aan de planvorming ten grondslag ligt (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beoogde ontwikkelingen afgezet tegen de rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleidskaders (Hoofdstuk 3). In Hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5, Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 worden de planologische aspecten, de ruimtelijke effecten en de uitgevoerde onderzoeken uiteengezet. In Hoofdstuk 8 is de juridische Planbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 9 en Hoofdstuk 10 geven een overzicht van de economische respectievelijk maatschappelijke haalbaarheid van de plannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Kenmerken plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern van Renswoude tussen de bestaande bebouwing van het sportcomplex en de recent gerealiseerde nieuwbouw van het plan Beekweide. Hierbinnen neemt sportcomplex De Hokhorst een prominente plaats in. De parkeerplaats die nu voornamelijk op zaterdag wordt gebruikt voor het sportcomplex, wordt in de toekomst ook gebruikt voor de school en het Kindcentrum en zodoende beter benut. Tevens wordt het (parkeer)plein gebruikt voor andere functies zoals evenementen en markten.

Vermeldenswaard is het Dickerijsterlaantje dat met de vele volgroeide bomen een bijzondere groene buffer vormt tussen het plangebied en de bestaande bebouwing van de Lindehof. Tevens is dit een belangrijke route voor langzaam verkeer.

Het plangebied omvat zowel de gronden waarop de nieuwbouw voor de school en het Kindcentrum worden gerealiseerd, inclusief de bijbehorende buitenruimte, het gezamenlijke (parkeer)plein en de nieuw aan te leggen watergang.

2.2 Geomorfologie en bodem

De Gelderse Vallei is gevormd door een landijstong en loop naar het westen toe geleidelijk af tot aan de hogere oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Later werden grote delen onder invloed van de (overwegend) noord-westelijke wind bedekt met fijn stuifzand in de vorm van kleine plateaus en zandruggen. Dit is duidelijk terug te zien op de geomorfologische kaart (afbeelding 4) waarop de volgende gebieden worden onderscheiden: vlakten van gedeeltelijk verspoelde dekzanden (2M9), dekzandruggen (3K14) en langs de beek een dalvormige laagte zonder veen (2R2). De bodem in het plangebied bestaat globaal uit zwak siltig, matig tot zeer fijn zand met een dikte tot 2,0m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0007.jpg"

 Afbeelding 4: Uitsnede geormorfologische kaart

Bron: STIBOKA

Vanaf de elfde eeuw werden de hogere dekzandruggen rondom de waterlopen van het bekenstelsel meer systematisch in cultuur genomen. Er ontstonden geen echte dorpen, maar wel een patroon van verspreid liggende boerderijen met omringend bouwland, de zogenoemde kampen. De oudste kampen hebben een ovale of ronde vorm en zijn vooral direct langs de beken te vinden. Rondom een groep percelen werd vaak een greppel of een houtwal aangelegd. De ontginningen voltrokken zich per individu, waardoor een mozaïek-achtig patroon ontstond (zie afbeelding 5).

In de 15e en 16e eeuw werd de bouwgrond met stroken uitgebreid volgens de zogeheten onvolledige opstrek. Ook werden ze door vererving gesplitst, veelal in lengterichting. Op die manier ontstonden ook de toevoegingen bij de oude toponiemen als klein/groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0008.jpg"

Afbeelding 5: tekening waarop de historische kampenverkaveling duidelijk zichtbaar is,

Bron: Cultuurhistorische Atlas, provincie Utrecht

Tussen de beekdalen liggen doorlopende ruggen waarop evenwijdig aan de beken de eerste wegen werden aangelegd. Hier ontstonden lijnvormige nederzettingen, zoals Renswoude. Lange tijd concentreerde de bebouwing van het dorp zich aan de Dorpsstraat en in de nabijheid van het kasteel. Geleidelijk is het dorp uitgebreid met en straat aan de noordzijde van de Dorpsstraat, een buurtje aan de zuidzijde van het dorp en zo geleidelijk verder. De meest recente uitbreiding is het plan Beekweide I dat aan de oostkant van het plangebied ligt. Beekweide II dat aan de westkant en ten noorden van het sportcomplex De Hokhorst ligt, is inmiddels ook grotendeels ontwikkeld ten behoeve van woningbouw.

2.3 Ambitie

Het Kindcentrum en basisschool De Borgwal maken onderdeel uit van een bredere ambitie en ruimtelijke opgave voor het gebied. Het is de wens om een eigentijds bebouwingscluster te ontwerpen als onderdeel van het ruimtelijke en functionele schakelpunt van Renswoude Noord met daarbij ruimte voor sport, spel en school. De ontwikkelingen van Kindcentrum en basisschool zijn ruimtelijk en functioneel nauw met elkaar verbonden. Vanwege deze onderlinge samenhang is in opdracht van de gemeente een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin de stedenbouwkundige visie en de ruimtelijke kaders voor de planontwikkeling zijn vastgelegd. Het beeldkwaliteitplan houdt rekening met de historische landschappelijke structuren en de ruimtelijke identiteitsdragers in de vorm van water en groen. Het plangebied vormt als het ware een ruimtelijke schakel tussen het historische kasteeldorp en de nieuwbouw van Beekweide. De ruimtelijke opgave bestaat uit het ontwikkelen van een bebouwingscluster met een eigentijds karakter dat zich enerzijds onderscheidt van de omliggende bebouwing maar tegelijkertijd ook een logische inbedding krijgt in zijn omgeving. Gelet op de diverse functies vraagt ook de afwikkeling van het verkeer om zorgvuldige oplossingen.

Het Kindcentrum en de school vormen een architectonisch ensemble. Beiden behouden daarbij wel hun eigen identiteit, passend bij de gebruikers en de functie. Het Kindcentrum en de school krijgen een adres aan De Hokhorst en presenteren zich ook aan het plein. Het plein wordt ingezet voor parkeren, maar vormt daarnaast incidenteel een locatie voor evenementen. Het uitbouwen van de aanwezige landschappelijke componenten (water, groen) en een duidelijke ruimtelijke eenheid van de bebouwing (architectonisch ensemble) verlenen dit cluster ruimtelijke kwaliteit. Het Beeldkwaliteitplan is toegevoegd in Bijlage 1. Deze randvoorwaarden dienen als gezamenlijk toetsingskader en zijn leidend voor de ontwikkeling.

2.4 Nieuwbouw

De kavels liggen tussen het centrale nieuwe plein aan de westzijde, de Dickerijsterlaan, de toegang naar de tennis- en voetbalvelden en de singel aan de oostzijde van het plangebied (zie afbeeldingen 6). De bebouwing is verbonden met zijn omgeving door zichtrelaties, contrasterende en samenhangende elementen en een logische overgang van bebouwing naar buitenruimte. Een ander belangrijk onderdeel is de relatie tussen de nieuwbouw en het centrale (parkeer)plein. De nieuwe school en het Kindcentrum liggen letterlijk aan het plein en omkaderen het op deze manier. Beide liggen daarnaast ook aan de rustige singel die aan de oostzijde is voorzien als overgang naar Beekweide.

De kavels van de school en het Kindcentrum zijn respectievelijk 2000m2 en 1060m2 groot. De footprint van de gebouwen bedraagt maximaal 1050m2 voor de school en 510m2 voor het Kindcentrum. De vorm van de gebouwen ligt niet vast. Het plein aan de westzijde krijgt de afmetingen van 49,5 bij 86m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0009.jpg"

Afbeelding 6: Plankaart met school en Kindcentrum

Bron: O. Limarenko, stedenbouwkundige

De volumes van de bebouwing zijn eenduidig en in evenwicht. De schaal en maat zijn passend bij de nieuwe woonwijk Beekweide door de kapvormen en bijvoorbeeld het opdelen in kleinere volumes. Grote en lange volumes worden visueel verkleind door gebruik te maken van opdeling / architectuur in kleinere volumes. De volumes van de twee nieuwe gebouwen vormen een samenhangend geheel ondanks dat ieder gebouw een eigen karakter heeft, passend bij de functie en de gebruikers.

Het gevelbeeld van de architectuur is eigentijds en heeft een warme en levendige uitstraling. De gebouwen, en in het bijzonder de noordelijke kopgevel van het Kindcentrum, zijn open en uitnodigend. De entrees maken een integraal onderdeel uit van de gevels en zijn ook herkenbaar. Er is daarnaast harmonie in materialen/kleuren en samenhang in kappen. De vormgeving en uitstraling is passend voor de diverse doelgroepen. Er wordt gewerkt met warme (eventueel) vrolijke kleuren en duurzame en hoogwaardige materialen. Zowel de nieuwbouw als de buitenruimte dienen een landelijk, dorps en duidelijk karakter te hebben. De bebouwing is eigen in zijn ontwikkeling, maar vormt gezamenlijk het 3S cluster met de thema's sport/school/spel (3S). De ontwerpen worden door gemeente en Welstand beoordeeld aan de hand van het beeldkwaliteitplan om de beeldkwaliteit te waarborgen. Waar mogelijk zijn deze uitgangspunten voor de beeldkwaliteit vertaald naar de planregels van dit bestemmingsplan.

2.5 Buitenruimte

In het Beeldkwaliteitplan zijn ook randvoorwaarden voor de buitenruimte opgenomen. Naast de inrichting van de twee kavels vormen ook het plein en de aan de oostzijde gelegen singel belangrijke elementen binnen het cluster. De openbare buitenruimte wordt ingericht door de gemeente. Daarmee is de kwaliteit van de openbare ruimte geborgd.

Het plein en de omliggende openbare terreinen hebben één doorlopend niveau en vormen een duidelijke ruimtelijke eenheid. Het plein vormt het hart van de bebouwingscluster en is primair bedoeld om te parkeren. Het plein heeft niet alleen een functie ten behoeve van de bestaande sportvoorzieningen, het Kindcentrum en de school, maar vormt door zijn schaal ook een belangrijke locatie voor de omgeving.

Het onderscheid tussen de kavels van het Kindcentrum en de school wordt zichtbaar door het straatmeubilair en hagen. Bij de inrichting wordt gebruik gemaakt van bij elkaar passende verhardingsmaterialen. Fietsenrekken dienen op logische plekken ingepast te worden om zo dubbelgebruik mogelijk te maken. Er wordt bij de inrichting gestreefd naar minimalisering van verharding en het gebruik van duurzame materialen, ook worden bestaande volwassen en kwalitatief goede bomen zoveel mogelijk ingepast op het plein en op de kavels.

De singel en de buitenranden zijn minstens 25 meter breed (zie afbeelding 7). De oeverstrook is breed en ruim 10 meter vanaf de waterrand (bij 6,10m NAP). Aan de oostzijde loopt een pad langs de singel. Uitbreiding van de aanwezige landschappelijke componenten verlenen, samen met de ruimtelijke eenheid van de bebouwing, ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0010.jpg"

Afbeelding 7: doorsnede singel

Bron: O. Limarenko, stedenbouwkundige

2.6 Parkeren en ontsluiting

De nieuwbouw wordt ontsloten via De Hokhorst, de Sportlaan en de bestaande parkeerplaats voor gemotoriseerd verkeer. Langzaam verkeer vanuit Beekweide kan het plangebied via diverse fietspaden bereiken, zoals het Dickerijsterlaantje. De bestaande groen- en waterstructuur aan de oostzijde van het plangebied worden iets versmald en in oostelijke richting verlegd, maar blijven als structuurelement behouden. Het aspect mobiliteit is verder uitgewerkt in paragraaf 6.7.

2.7 Samenvatting

Met het nieuwbouwplan voor het Kindcentrum en de school op de locatie De Hokhorst ontstaat een nieuwe ruimtelijke cluster met sport, spel en school (3S). De ligging van het plangebied tussen het oude kasteeldorp Renswoude en de nieuwbouw in Beekweide maakt dat het plangebied een schakel vormt tussen deze gebieden. De locatie vraagt om een zorgvuldige invulling. De uitgangspunten en de stedenbouwkundige visie zijn daarom vastgelegd in een beeldkwaliteitplan dat de kaders aangeeft waarbinnen de ontwikkeling van zowel het Kindcentrum als de nieuwbouw van de school kan plaatsvinden. Om de kwaliteit van de inrichting te borgen en te kunnen toetsen, zijn er diverse randvoorwaarden opgesteld die, waar mogelijk, zijn vertaald naar de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 definitief vastgesteld. De SVIR geeft een totaal beeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. De drie hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt. Voor de regio Utrecht zijn de volgende opgaven van nationaal belang geformuleerd:

  • Het goed laten draaien van de draaischijf van Nederland (weg, spoor en vaarweg);
  • Realiseren van de waterveiligheidsopgave langs de Lek en Neder–Rijn en zoetwatervoorziening via het hoofdwatersysteem;
  • Het tot stand brengen van de (herijkte) EHS (nu Natuurnetwerk Nederland), inclusief de Natura 2000 gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk en het accommoderen van de inzet van de regio op geothermie en warmte-koudeopslag;
  • Op lange termijn stimuleren van regionale ontwikkeling van de A12-zone.

Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag vanuit de markt leidend. Nieuwe ontwikkelingen worden benaderd vanuit de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling: inventarisatie van de vraag naar een nieuwe voorziening, kan het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing daarvoor worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan dient sprake te zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De regio Utrecht kent een grote ruimtedruk vanwege de grote behoefte aan woningen in combinatie met de beperkte ruimte daarvoor. Daarnaast kent de regio Utrecht een hoge kwaliteit van het omliggende landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden. De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Tot 2040 is er in de regio Utrecht vraag naar ruim 100.000 woningen en bovendien vragen circa 20.000 woningen om vervanging. Vanwege de complexiteit en omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht, maken Rijk en regio hierover afspraken.

3.2 Rijksbeleid - AMvB Ruimte

Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. De Wro voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincie en Gemeente. Ook de bevoegdheden zijn voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.

Zowel de Nota Ruimte als het Streekplan zijn op termijn vervangen door een Structuurvisie waarin de ruimtelijke toekomstvisie is vastgelegd, inclusief de financiering voor die plannen. De Structuurvisie is uitsluitend zelfbindend voor overheden. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven, is het Besluit algemene regels Ruimtelijke Ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd, het aangewezen instrument. De AMvB Ruimte bevat een beleidsneutrale vertaling van de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's: Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, Natuurnetwerk Nederland, de kust, de grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkelingen en de Waddenzee.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte is op 15 juli 2011 bekend gemaakt en - op enkele onderdelen na - per eind december 2011 in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de AMvB Ruimte opnieuw aangepast waardoor deze nu nagenoeg geheel in werking is getreden. Het Barro is uitgebreid met de onderwerpen Natuurnetwerk Nederland, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van de primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruimingen van de Maastakken.

Bundeling verstedelijking en landelijk gebied

Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld een "rood-voor-groen regeling" en een "ruimte-voor-ruimte regeling". Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.

In de SVIR is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6) De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder moet in beginsel worden toegepast bij verbindende plannen die voorzien in "stedelijke ontwikkelingen". In onderhavig geval is sprake van een toename van bebouwing binnen de rode contour. In dat geval dient de Ladder te worden toegepast, zie paragraaf 6.4.

Natuurnetwerk Nederland

Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen ecologische hoofdstructuur (EHS)) aangewezen. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die het NNN vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als het het NNN ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt.

Ook kleinschalige ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn voor een grensaanpassing. Voor het NNN geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van het NNN dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De verordening moet een regeling over compensatie bevatten die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Natuurnetwerk Nederland optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan het NNN.

Onderhavig plangebied ligt binnen de rode contour en daarmee buiten het NNN; dit aspect is in dit bestemmingsplan daarom niet verder uitgewerkt.

Nationale Landschappen

De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld. De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.

Onderhavig plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat is aangewezen als 'Nationaal Landschap'. Dit aspect is daarom niet verder uitgewerkt in dit bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal Beleid - Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2025 en herijking 2016

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2025 (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn voor een eerste keer vastgesteld op 4 februari 2013. Daarna zijn ze tweemaal partieel herzien op 10 maart 2014 en 3 november 2014. Ook is op 1 februari 2016 de Thematische Structuurvisie Kantoren vastgesteld. Op 13 december 2016 is bovendien de herijking van de PRS en de PRV vastgesteld die een doorkijk geeft op de periode tot 2040 op basis van de visie Utrecht2040.

De PRS en PRV geven het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht weer. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is een structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die bindend is voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid in de PRS is telkens aangeven of en zo ja wat van dat beleid via de PRV doorwerkt naar gemeenten. Zie afbeelding 8 voor de visiekaart.

De ambities voor de provincie zijn gericht op het aantrekkelijk houden van de provincie om te wonen, werken en te recreëren. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gebaseerd op de volgende vier pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen van kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0011.png"

Afbeelding 8: uitsnede uit de (algemene) visiekaart bij de Structuurvisie,

Bron: Provincie Utrecht

De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen volgens de pijlers 'vitale dorpen en steden' en 'dynamisch landelijk gebied' kunnen plaatsvinden.

Voor de kleinere kernen richt het beleid zich op het in stand houden van een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden. Het optimaal gebruiken van de binnenstedelijke ruimte en een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijds verkeer.

Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. De leefbaarheid in kleine kernen verdienen bijzondere aandacht. Vooral het verenigingsleven en ontmoetingspunten zoals een basisschool of dorpshuis zijn belangrijk voor de sociale cohesie in de kern. Door gezinsverdunning, vergrijzing en het wegtrekken van veel jongeren wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in stand te houden en ontstaat behoefte aan andere typen voorzieningen. Uitbreiding met woningen biedt meestal geen structurele oplossing, via maatwerk per kern zal worden gezocht naar andere oplossingsrichtingen.

3.4 Provinciaal beleid - Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PRS regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgens uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (plankaart en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De PRV is herijkt vastgesteld op 13 december 2016.

Voor onderhavige plannen zijn de bepalingen omtrent het stedelijk gebied, de mobiliteitstoets en overstromingsgebied relevant.

  • Mobiliteitstoets (art. 1.6)

Al in een vroegtijdig stadium dient er voor de ruimtelijke ontwikkelingen door middel van een zogenaamde mobiliteitsscan te worden nagegaan of de mobiliteitstoets bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is (art. 1.6). De mobiliteitsscan is bedoeld om inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen en mogelijke knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk. Op basis van de scan wordt bepaald of een mobiliteitstoets noodzakelijk is. Het aspect mobiliteit is verder uitgewerkt in paragraaf 6.7.

  • Stedelijk gebied (art. 4.1)

In artikel 4.1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is opgenomen dat in de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen dient te bevatten. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. Afbeelding 9 geeft de contouren weer van het stedelijk gebied.

Gelet op de omvang van het plan met twee functies kan worden geconcludeerd dat het plan geen grootschalige stedelijke ontwikkeling betreft. Zoals blijkt uit afbeelding 9 ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied, zodat voldaan wordt aan het uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking binnen bestaand stedelijk gebied moet worden opgevangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0012.jpg"

Afbeelding 9: Rode contour zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Bron: www.provincie-utrecht.nl

3.5 Gemeentelijk beleid - Bestemmingsplan en projectbesluit

Het plangebied wordt beheerst door drie ruimtelijke plannen, namelijk bestemmingsplan Beekweide, bestemmingsplan Buitengebied 2010 en projectbesluit Sportpark De Hokhorst 5. Het plangebied valt grotendeels onder het bestemmingsplan Beekweide dat op 2 september 2008 is vastgesteld (zie afbeelding 10). Hierin heeft het plangebied de bestemmingen 'Woongebied' (artikel 6) en 'Verkeer - verblijf' (artikel 5).

De gronden met de bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis;
  • b. verkeers- en verblijfsactiviteiten;
  • c. speel-, water en groenvoorzieningen;
  • d. doeleinden van openbaar nut.

Voorts is bepaald dat ten behoeve van de genoemde doeleinden bebouwing mag worden gerealiseerd. Daarbij dient het bepaalde in de Beschrijving in Hoofdlijnen (artikel 3) in acht te worden genomen. In de Beschrijving in hoofdlijnen is bepaald dat de stedenbouwkundige uitgangspunten die in het artikel zijn benoemd met de realisatie van de plannen voor het plangebied worden nagestreefd. Deze uitgangspunten hebben betrekking op:

  • de hoofdontsluitingsstructuur;
  • de groen- en waterstructuur;
  • de waterstructuur;
  • de stedenbouwkundige structuur, waarvan in onderhavig gebied met name de richtlijnen voor de deelgebieden langs de groenzones van belang zijn.

Ter bevordering van deze kwaliteiten dienen bouwaanvragen te worden afgestemd op de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde VO Stedenbouwkundig plan en het Beeldkwaliteitplan Beekweide.

De gronden met de bestemming 'Verkeer - verblijf' zijn bestemd voor verkeers- en verblijfsactiviteiten, groenvoorzieningen en water. Ten behoeve van deze doeleinden mag bebouwing worden opgericht (maximaal 3 meter hoog en maximaal 20m²).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0013.jpg"

Afbeelding 10: vigerend bestemmingsplan Beekweide I

Bron: Gemeente Renswoude

"Projectbesluit Sportpark De Hokhorst 5" (d.d. 22 juli 2010) is opgesteld ten behoeve van de vernieuwing van het sportveld aan de Hokhorst (zie afbeelding 11) . De gronden zijn daarmee bestemd voor sportdoeleinden en de daarbij horende voorzieningen, zoals groen- en parkeervoorzieningen .

Vervolgens is voor een groot deel van het gebied waarvoor het projectbesluit geldt, bestemmingsplan Buitengebied 2010 opgesteld (zie afbeelding 11). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 oktober 2010. Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming "Sport" (artikel 15) en deels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" (artikel 25). De bestemming sport biedt ruimte voor sportvelden en de daarbij behorende voorzieningen zoals wegen en paden, groenelementen en parkeervoorzieningen. De archeologische bestemming zorgt voor de bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden. Werkzaamheden dieper dan 50cm <mv en groter dan 1000m² zijn vergunningplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0014.jpg"

Afbeelding 11: Projectbesluit Sportpark de Hokhorst 5 (blauwe kruisjes noordzijde) en bestemmingsplan Buitengebied 2010. Beide aan de noordzijde van het plangebied

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De beoogde nieuwbouw past niet binnen de kaders van het bestemmingsplan Beekweide, het projectbesluit Sportpark De Hokhorst 5 en bestemmingsplan Buitengebied 2010. Het Kindcentrum is inmiddels een omgevingsvergunning planologisch al verankerd, maar aangezien voor het plangebied een totaalvisie is opgesteld, is ervoor gekozen om voor het hele plangebied een zelfstandig bestemmingsplan op te stellen. Zoals eerder vermeld dient bij nieuwe verstedelijking de Ladder voor Duurzame Verstedelijking te worden doorlopen. Dit aspect is opgenomen in paragraaf 6.4.

3.6 Conclusies beleidskader

De bouw van een Kindcentrum en basisschool als aanvulling op het voorzieningenaanbod voor de woongebieden Beekweide I en II en de bebouwing in de kern van Renswoude is in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van hogere overheden dat uitgaat van het principe dat nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijke gebied moeten worden gerealiseerd. Het plangebied ligt immers binnen de rode contour. In het plangebied zijn geen provinciale belangen op het gebied van aardkundige waarden of zones aangewezen dit betrekking hebben op de waterhuishouding aanwezig. Wel dient te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking en dient onderzoek te worden gedaan naar eventueel in het gebied voorkomende archeologische bodemresten. De uitwerking van deze aspecten is opgenomen in paragraaf 6.4 en 4.3. Daarnaast dient een mobiliteitstoets te worden uitgevoerd, deze is uitgewerkt in paragraaf 6.7.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Beekweide, projectbesluit Sportpark De Hokhorst 5 en bestemmingsplan Buitengebied 2010. De daarin opgenomen regelingen bieden echter geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkelingen te realiseren. Daarom is aanpassing van betreffende planologische regelingen noodzakelijk. Vanwege het ontwerpstadium van het Kindcentrum en de basisschool is ervoor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen dat de kaders biedt voor uiteindelijke vergunningverlening. Daarmee zijn bovendien het Kindcentrum en de basisschool ook naar de toekomst toe planologisch verankerd.

Hoofdstuk 4 Archeologie en cultuurhistorie

4.1 Algemeen

Sinds 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt zes wetten, waaronder de Monumentenwet 1988. Onder de Monumentenwet viel tevens de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz); ook deze wet is overgenomen in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Provinciaal beleid - Cultuurhistorische hoofdstructuur

De vier erfgoedthema’s (archeologie, historische buitenplaatsen, militaire erfgoed en agrarische cultuurlandschap) zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op de kaart staan de cultuurhistorische gebieden en zones die de provincie het belangrijkst vindt om te behouden. In de naast omgeving is militair erfgoed aanwezig (zie afbeelding 12).

Cultuurhistorische details zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Atlas (zie afbeelding 13). Renswoude vormt een belangrijke cultuurhistorische plaats door de aanwezigheid van vele elementen. Het plangebied ligt buiten deze structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0015.jpg"

Afbeelding 12: Uitsnede cultuurhistorische hoofdstructuur

Bron: www.provincie-utrecht.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0016.jpg"

Afbeelding 13: Cultuurhistorische Atlas

Bron: www.provincie-utrecht.nl

4.2.2 Monumenten

In het plangebied komen geen gebouwen voor die zijn aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Uit paragraaf 4.2.1 is naar voren gekomen dat het plangebied evenmin deel uitmaakt van andere belangrijke cultuurhistorische structuren waar in de planvorming rekening mee dient te worden gehouden. Het aspect cultuurhistorie behoeft daarom geen verdere uitwerking.

4.3 Archeologie

Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valletta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming. Deze uitgangspunten staan ook centraal in de nieuwe Erfgoedwet die sinds 1 juli 2016 in werking is getreden.

Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheersmaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.

4.3.1 Gemeentelijk archeologie beleid - archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Sinds de invoering van de Wamz ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. In mei 2010 is door de gemeenten Renswoude en Woudenberg een gezamenlijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Uit de indicatieve kaart archeologische waarden blijkt dat op de projectlocatie de archeologische verwachting hoog is (zie afbeelding 14).

Op de verwachtingskaart is te zien dat het plangebied waar de nieuwbouw is voorzien is aangeduid als gebied waarvoor een lage archeologische verwachtingswaarde geldt. Uitgangspunt voor deze gebieden is dat bodemingrepen dieper dan 0,3m -Mv dienen te worden vermeden. Indien dat niet mogelijk is, is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 10.000m². Het plangebied waar de nieuwbouw is voorzien en waar dit bestemmingsplan bebouwing mogelijk maakt, beslaat een oppervlakte van circa 6000m².

Voor het bestaande parkeerterrein ten oosten van sporthal De Hokhorst ligt in een gebied waarvoor een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Hier geldt eveneens als uitgangspunt dat bodemingrepen dieper dan 0,3m -Mv dienen te worden vermeden. Indien dat niet mogelijk is, is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 1.000m². De bestemming van de bestaande parkeerplaats blijft ongewijzigd, wel zal deze als onderdeel van de plannen worden heringericht. Het terrein beslaat een grotere oppervlakte dan 1000m². Gelet op de totale omvang van het plangebied (1,5ha) en de ingrepen die zijn voorzien, is in het kader van dit bestemmingsplan zorgvuldigheidshalve een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0017.jpg"

Afbeelding 14: uitsnede uit de Archeologische beleidsadvieskaart

Bron: gemeente Renswoude

4.3.2 Resultaten archeologisch onderzoek

Het archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd in mei 2016 door Vestigia. Het vooronderzoek bestond uit een archeologisch bureauonderzoek en een veldonderzoek. De resultaten van het vooronderzoek maken als Bijlage 2 deel uit van dit bestemmingsplan.

Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied een verhoogde archeologische verwachting heeft voor archeologische vondsten en sporen vanaf het Laat-Paleolithicum / Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. Het plangebied ligt op de overgang van een dekzandrug naar een beekdal en is iets hoger gelegen dan het omringende gebied. Binnen het plangebied kunnen dekzandkopjes aanwezig zijn die mogelijk in het verleden een aantrekkelijk locatie waren voor bewoning.

Deze specifieke verwachtingswaarde is getoetst door middel van een veldonderzoek. Uit het veldonderzoek is gebleken dat in het oostelijk deel van het plangebied beekeerdgronden aanwezig zijn geweest maar dat de bodemopbouw hier verstoord is tot in de C-horizont. Ook in het centrale en westelijke deel van het plangebied zijn verstoringen aangetroffen. In geen van de boringen is een intact bodemprofiel waargenomen. Ook zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Op grond van het archeologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van het archeologisch onderzoek is de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied bijgesteld naar "laag". Er zijn geen vervolgstappen geadviseerd. Indien tijdens de planuitvoering een 'toevalsvondst' wordt gedaan, is de uitvoerder verplicht hiervan melding te doen bij het bevoegd gezag (de gemeente Renswoude en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

4.4 Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zoals die is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de buitenplaatsenbiotoop van het kasteel Renswoude. In het gebied is geen bebouwing aanwezig die aangewezen zou kunnen zijn als monument en het plangebied maakt ook geen deel uit van het beschermd dorpsgezicht. Vanuit cultuurhistorie zijn er daarom geen belemmeringen die uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staan.

In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed heeft de gemeente Renswoude een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op deze kaart is te zien dat het plangebied waar nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt, deel uitmaakt van een gebied waarvoor een lage verwachting geldt. Voor het parkeerterrein geldt een middelhoge verwachting. Gelet op de omvang van het plangebied (1,5 ha) is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de bodem van het plangebied verstoord is. In geen van de boringen is een intact bodemprofiel waargenomen. Ook zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats is klein. Op basis van het archeologisch onderzoek is de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied bijgesteld naar "laag". Er zijn geen vervolgstappen geadviseerd.

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen die uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan. Aangezien de waarden in het gehele plangebied zijn onderzocht en de verwachting is bijgesteld naar 'laag' is de dubbelbestemming Waarde - archeologie 2 in dit plan niet meer opgenomen.

Hoofdstuk 5 Ecologie

5.1 Wet Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, samen met de Boswet en de Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wn). Met de invoering van de nieuwe Wn is ook het bevoegd gezag verlegd van het Rijk naar de Provincie. De Wn maakt onderscheid tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst aanleggen van beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is.

De zorgplicht zoals die gold op grond van de Flora- en faunawet blijft inhoudelijk ongewijzigd. Deze is opgenomen in artikel 1.11 Wn dat voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle handelingen die een nadelig effect zouden kunnen hebben op dieren en planten achterwege laten. Degene die een bepaalde handeling wil verrichten moet zich daarom vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn handelen. De zorgplicht dient (mede) als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wn geen specifiek verbod geldt.

Net als de Flora- en Faunawet bevat de Wn verbodsbepalingen. Deze zijn neergelegd in artikel 2.7 (Natura 2000), artikel 3.1 (Vogelrichtlijn), artikel 3.5 (Habitatrichtlijn) en 3.10 (nationale soorten) Wn. In de wet is ook bepaald in welke gevallen GS ontheffing of vrijstelling kunnen verlenen. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn zijn in de wet de wet de toetsingsgronden overgenomen uit die richtlijnen. Voor die soorten kan ontheffing of vrijstelling uitsluitend worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
  • de ontheffing is nodig in het kader van een groot maatschappelijk belang, waarbij voor soorten uit de Habitatrichtlijn ook ontheffing mogelijk is vanwege redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn is dat niet mogelijk;
  • er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven van de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Voor de algemene soorten geldt een lichter beschermingsregime en kan ook ontheffing worden verleend in het kader van onder meer ruimtelijk inrichting of ontwikkeling van gebieden.

5.2 Natura 2000

Met de voormalige Natuurbeschermingswet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving. Dit heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit verbod is niet gewijzigd ten opzichte van vigerende regelgeving.

Het plangebied maakt geen deel uit van en is niet in de nabijheid van Natura 2000-gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het Binnenveld (Bennenkomse Meent) ten zuidoosten van Veenendaal. Er hoeft derhalve geen vergunning te worden aangevraagd uit hoofde van de Wn (zie afbeelding 15) met het oog op een Natura 2000 gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0018.jpg"

Afbeelding 15: uitsnede kaart ligging plangebied ten opzichte van het NNN en Natura 2000.

Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx

5.3 Flora en fauna

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar flora en fauna in het kader van de Wet Natuurbescherming voor het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden; daarom zijn voor een aantal planten en dieren beschermende verbodsbepalingen opgenomen in de Wn. De negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een redelijk doel of wanneer het een maatschappelijk geaccepteerde activiteit betreft.

Met de invoering van de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) per 1 januari 2017 is de systematiek van ontheffing verlening gewijzigd. Daarbij wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst aanleggen van beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is.

De zorgplicht zoals die gold op grond van de Flora- en faunawet blijft inhoudelijk ongewijzigd. De zorgplicht houdt in ieder geval in dat: "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken".

In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is daarom in mei 2016 een ecologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een quickscan. De resultaten van de quickscan maken als Bijlage 3 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing. In de quickscan is in beeld gebracht welke waarden in het gebied voorkomen en wat de effecten van de voorgenomen ingreep op die waarden zullen zijn. In mei 2016 zijn twee veldbezoeken aan het plangebied gebracht. Tijdens die bezoeken is onderzoek uitgevoerd naar het (mogelijk) voorkomen van beschermde planten, zoogdieren (inclusief een verkenning naar vleermuizen), reptielen, amfibieën en insecten. Tevens is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en bomen met holten en nesten.

In het plangebied zijn 6 soorten vleermuizen waargenomen. Door 4 soorten (ruige dwergvleermuis, de gewone dwergvleermuis, watervleermuis en de gewone grootoorvleermuis) wordt (een deel van) het plangebied gebruikt als vast jachtgebied en / of vliegroute. Dergelijke vaste vliegroutes dienen te worden beschouwd als vaste rust- en verblijfplaats in de zin van de Ff-wet en de Wn. Deze vliegroute is gerelateerd aan de watergang met de daarnaast aanwezige (lijn)beplanting. Ten behoeve van het plan moeten een watergang en de begeleidende houtsingel 10m worden opgeschoven in oostelijke richting. Hierop is onderzocht in hoeverre de functionaliteit van deze vliegroute in de nieuwe situatie behouden kan blijven.

Allereerst is in de periode juni tot en met september 2016 nader onderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was meer inzicht te krijgen in het gebruik van de vliegroute en de mogelijkheden om de functionaliteit van de vliegroute met het oog op de plannen te behouden. De resultaten van het nader onderzoek maken als Bijlage 4 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing. Conform het advies is tevens de verplaatsen watergang bemonsterd op het voorkomen van beschermde vissoorten.

Ter behoud van de functionaliteit is mede in het kader van de zorgplicht in het kader van de Wn een ecologisch werkprotocol opgesteld. Mits dit ecologisch werkprotocol strikt wordt opgevolgd worden nadelige effecten als gevolg van de (uitvoering van de) ingrepen voorkomen. In het werkprotocol is aangegeven welke werkzaamheden wanneer kunnen c.q. moeten worden uitgevoerd, welke maatregelen moeten worden getroffen en welke randvoorwaarden in acht moeten worden genomen. Het ecologisch werkprotocol maakt als Bijlage 5 deel uit van dit bestemmingsplan. De werkzaamheden zijn en worden uitgevoerd conform het protocol.

5.4 Strategische milieubeoordeling / Plan-m.e.r.

Sinds juli 2001 is ook de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (21-7-2001) van toepassing. De omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft plaatsgevonden in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Een Strategische Milieu Beoordeling (SMB) of Plan-m.e.r. is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan structuurplannen, bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen. Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER, zo ja dan dient er een Plan-m.e.r. te worden gemaakt.

Voorliggend bouwplan kan weliswaar worden gezien als de ontwikkeling van een stedelijk ontwikkelingsproject maar blijft zeer ruim onder de in onderdeel D 11.2 genoemde drempelwaarden (aaneengesloten gebied met oppervlakte van meer dan 100ha en 2000 of meer woningen). Het plan is dan ook niet van een zodanige omvang of impact dat de (milieu)gevolgen inzichtelijk zouden moeten worden gemaakt in een Plan-m.e.r. Dat betekent dat in beginsel geen milieurapport hoeft te worden gemaakt, tenzij op grond van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt.

Gelet op het gestelde in de voorgaande paragraaf is ook dat niet aan de orde.

5.4.1 M.e.r. - beoordeling

In het kader van voorliggend plan is wel een (vormvrije) een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn overgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvan het niet zeker is of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen; deze zijn vermeld in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een zogenaamd 'kaderstellend plan', zoals een bestemmingsplan, geldt altijd en direct een (plan)m.e.r.-plicht. Hiervoor dient per geval een m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd.

Sinds 1 april 2011 is een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Gevolg daarvan is dat het bevoegd gezag nu ook in het geval de drempelwaarden niet worden bereikt, moet motiveren waarom geen m.e.r. (beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r-beoordeling' gehanteerd.

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat onder D11.2 vermeld in kolom 1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In kolom 2 staat als drempelwaarde vermeld:

  • 1. een oppervlakte van 100ha of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m² of meer.

Onderhavig plan heeft betrekking op het slopen van een voormalig schoolpand en het bouwen van totaal 90 woningen bestaande uit een mix van appartementen en grondgebonden woningen. De in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde drempelwaarden worden door het plan niet overschreden of zelfs maar benaderd. Daarnaast zijn in Hoofdstuk 6 de milieuaspecten, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en mobiliteit onderzocht en beschreven.

In dit hoofdstuk zijn de gevolgen van het plan voor de flora en fauna beschreven en in Hoofdstuk 7 zijn de effecten op de waterhuishouding beschreven. Hieruit blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Daarom is er geen (plan)m.e.r. opgesteld.

5.5 NNN - nee, tenzij - beginsel

Zoals eerder aangegeven heeft de provincie Utrecht in haar verordening uitwerking gegeven aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op ingrepen in het NNN is een "nee, tenzij toets" noodzakelijk. Het projectgebied bevindt zich buiten het NNN (zie afbeelding 16). Een nee, tenzij toets hoeft daarom niet te worden uitgevoerd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit het kaart blijkt dat het plangebied ook geen deel uitmaakt van de zogenaamde groene contour gebieden, waar het NNN op vrijwillige basis kan worden gerealiseerd en nieuwe ruimtelijke ingrepen alleen zijn toegestaan als deze de ontwikkeling van het NNN niet permanent onmogelijk maken.

Vanuit het provinciaal natuurbeleid zijn er geen belemmeringen die uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0019.jpg"

Afbeelding 16: uitsnede NNN (voorheen EHS) provincie Utrecht,

Bron: provincie Utrecht

5.6 Conclusie

Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000) of in de directe omgeving van een beschermd natuurmonument. Ook blijven de voorgenomen activiteiten ruim onder de drempelwaarden uit de lijst met activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER. Ook ligt het plangebied niet in het NNN of de zogenoemde Groene Contour-gebieden. Een 'nee, tenzij toets' is daarom niet aan de orde.

In het kader van de zorgplicht uit hoofde van de Flora- en faunawet/Wet Natuurbescherming is onderzoek gedaan naar de in het plangebied voorkomende natuurwaarden en is tevens onderzocht welke effecten de beoogde nieuwbouw heeft op deze natuurwaarden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat (delen van) het plangebied moeten worden beschouwd als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. In het kader van de plannen dient een watergang en een begeleidende houtsingel 10 meter in oostelijke richting te worden opgeschoven. Hierop is onderzocht in hoeverre de functionaliteit van deze vliegroute in de nieuwe situatie behouden kan blijven. Daartoe is nader onderzoek uitgevoerd naar het functionele gebruik van de vliegroute. Tevens is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde vissoorten in de te verplaatsen watergang.

Om te voorkomen dat de verbodsbepalingen van de Wn worden overtreden en nadelige effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden voorkomen, is een ecologisch werkprotocol opgesteld. De (uitvoerings)werkzaamheden zijn en worden conform dit protocol uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Bodem

Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan, is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.

Binnen het plangebied is in november 2006 door Oranjewoud verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is geactualiseerd in maart en april 2012. Doel van het onderzoek was het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem teneinde inzicht te verkrijgen in de milieusituatie en de geschiktheid van de locatie ten behoeve van woningbouw. Vanwege het feit dat in 2006 reeds een onderzoek had plaatsgevonden voor deze locatie, dit onderzoek in 2012 is geactualiseerd én in de tussentijd geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, is er in het kader van dit bestemmingsplan niet opnieuw onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek uit 2012 maken als Bijlage 6 deel uit van dit bestemmingsplan.

Het onderzoek is uitgevoerd met de Nederlandse Norm Bodem (NEN 5740: 2009) als leidraad, waarbij op basis van de huidige bekende gegevens is uitgegaan van de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV). De watergang is onderzocht met de NEN 5720 als leidraad. Ook hierbij is uitgegaan van een onverdachte locatie.

Uit de resultaten van het onderzoek (veld waarnemingen en analyseresultaten) kan worden geconcludeerd dat het grondwater een matig tot sterk verhoogd gehalte aan nikkel bevat. In het gebied zijn tijdens eerder onderzoek ook verhoogde concentraties aan nikkel aangetrokken zonder dat sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde concentraties worden veelal veroorzaakt door bodemchemische processen. De grond bevat geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen. De baggerspecie is beoordeeld als vrij toepasbaar en verspreidbaar in zoet oppervlaktewater. Eveneens is het als verspreidbaar op het aangrenzende perceel beoordeeld.

Indien geen contact optreedt met het grondwater zijn op basis van de gemeten gehalten in de grond voor de voorgenomen werkzaamheden geen veiligheidsmaatregelen van toepassing in relatie tot verontreinigde grond. Indien bij de voorgenomen herontwikkeling werkzaamheden plaatsvinden, waarbij contact optreedt met het grondwater, is de toxiciteitsklasse 1T van toepassing. Mogelijk kan het veiligheidsregime op basis van aanvullende metingen naar beneden worden bijgesteld. Indien de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit kunnen er bezwaren zijn om het grondwater lokaal terug te brengen in het milieu (lozing). Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt de samenstelling van het grondwater niet af te wijken van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit; derhalve is op basis van het Besluit lozen buiten inrichtingen geen bezwaar te verwachten tegen een lozing.

Concluderend kan worden gesteld dat op basis van het uitgevoerd onderzoek en de resultaten van de analyses van de genomen monsters de bodemkwaliteit dusdanig is dat deze geen beperking oplevert voor de voorgenomen activiteiten.

6.2 Bedrijven en milieuzonering

Om hinder tussen bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk zijn in de volgende subparagraaf uitgewerkt.

6.2.1 Milieucontouren Kindercentrum en school

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe school en Kindcentrum in het aansluitende woongebied ten behoeve van deze ruimtelijke onderbouwing onderzoek gedaan naar de milieuzonering in relatie tot de geplande nieuwbouw. Het onderzoek is uitgevoerd door SPA ingenieurs en maakt als Bijlage 7 deel uit van deze onderbouwing. Daarbij is zowel gekeken naar de uitwaartse milieuzonering (milieu invloed van de nieuwe functies op de omgeving en elkaar) als de inwaartse milieuzonering (invloed van omliggende bestaande milieubelastende functies).

 

Volledigheidshalve wordt gemeld dat in het onderzoek nog wordt gesproken over de bouw van een kerk. In de thans voorliggende plannen is geen ruimte meer voor de kerk. Verder is relevant te vermelden dat de kavels van het Kindcentrum en de school verplaatst zijn. Dit heeft gevolgen voor de conclusies in het rapport. In deze paragraaf zijn daarom de conclusies vertaald naar de nieuwe situatie waarin aan De Hokhorst alleen het Kindcentrum en de school zullen worden gerealiseerd.

uitwaartse milieuzonering

Uit de VNG-uitgave blijkt dat de afstanden tussen beoogde nieuwe functies en bestaande woningen in beginsel moet worden gemeten vanaf de perceelsgrens van de inrichting (Kindcentrum) en de dichtstbijzijnde gevels van de bestaande woningen. De minimale afstand tussen de beoogde functies en woningen moet volgens de VNG-uitgave 30 meter zijn. Activiteiten als een peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang worden weliswaar niet expliciet genoemd in de VNG-uitgave, maar zijn naar aard en invloed te vergelijken met kinderopvang.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorgestelde functies (school en Kindcentrum, met inbegrip van het parkeren voor deze functies) mogelijk hinder kunnen geven naar de woningen aan de Sportparklaan en aan de Lindenhof omdat niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30m. De mogelijke hinder wordt veroorzaakt door dichtslaande portieren van de auto's op het parkeerterrein. Om hinder door dichtslaande portieren te voorkomen, is het plan voor de parkeerplaats aangepast zodat wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

inwaartse milieuzonering

In de omgeving van het plangebied zijn enkele milieubelastende functies aanwezig: voetbalvelden, tennisvelden en de sporthal. Deze kunnen mogelijk tot hinder leiden bij de school en het Kindcentrum, die beiden als (andere) geluidgevoelige gebouw zijn aangewezen in de Wet Geluidhinder. De afstand tussen de sporthal en het Kindcentrum is meer dan 50m en veroorzaakt daarmee geen hinder.

De afstand tussen het Kindcentrum en de tennisvelden is circa 65m. In voorgaande plannen, toen de kerk nog opgenomen was, was deze afstand kleiner dan 50m. Gelet op de afstand tussen de tennisbanen en het Kindcentrum is nader onderzoek gedaan naar de milieuzonering van de tennisbaan in relatie tot het Kindcentrum (eerder school, maar beide functies zijn geluidgevoelig zodat de conclusies nog altijd bruikbaar zijn). De resultaten van dat onderzoek maken als Bijlage 8 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing. Hieruit blijkt dat de tennisvelden geen hinder veroorzaken voor de naast de tennisbanen geprojecteerde school. In het nieuwe plan is de afstand tussen het Kindcentrum en de tennisvelden vergroot doordat de kavels zijn verschoven. De conclusie dat de tennisbanen geen hinder opleveren voor het Kindcentrum en de school, kan daarom worden gehandhaafd.

Voor de sportvelden van de voetbalvelden geldt dat niet kan worden voldaan aan de richtafstanden van de VNG. De gebruiksmomenten van de voetbalvelden liggen echter buiten de gebruikstijden van het Kindcentrum (tussen 7:00 - 18:00). Voetbaltrainingen en -wedstrijden vinden namelijk doordeweeks plaats in de avonduren (na 18:00) en in het weekend. Aangezien de voetbalvelden doordeweeks niet voor 18:00 worden gebruikt, is er geen sprake van hinder in de vorm van geluid of licht op het moment dat het Kindcentrum in gebruik is.

6.2.2 Agrarische bedrijven

Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. Melkkoeien vallen daarbij in de categorie dieren zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden. De minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) bedraagt buiten de bebouwde kom 50m en ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.

Gelet op de definitie uit artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij zijn de school en het Kindcentrum te beschouwen als een geurgevoelig object. Volgens de definitie is elk gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruik voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Het dichtstbij gelegen agrarische (melkrundvee)bedrijf ligt op ruim 500 meter. Het is daarmee aannemelijk dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

6.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Voor nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) binnen een geluidszone noemt de Wgh een voorkeurswaarde voor het geluid afkomstig van wegverkeer, spoorwegverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Voor dit plan is alleen geluid afkomstig van wegverkeer relevant.

6.3.1 Wegverkeerslawaai

Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidsbelasting. Als deze wordt overschreden moet onderzocht worden of geluidreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Dit kan in de vorm van bronmaatregelen (bijv. stil asfalt) en overdrachtsmaatregelen (bijv. een geluidswal) om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het College ontheffing verlenen van de voorkeursgrenswaarde en een hogere waarde vaststellen. Conform de Wgh gelden voor nog te bouwen woningen in stedelijk gebied de volgende normen:

  • voorkeurgrenswaarde: 48 dB
  • maximale ontheffingswaarde: 53 dB

Aangezien deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingezet voor de bouw van een nieuw geluidgevoelige object (Kindcentrum), is een akoestisch onderzoek in beginsel noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat de Sportparklaan, De Hokhorst en de Meidoornlaan allemaal 30 km/uur wegen zijn en conform de Wet geluidhinder geen geluidzone hebben. Deze wegen hoeven derhalve niet getoetst te worden aan deze wet. Desondanks is in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' besloten om alsnog akoestisch onderzoek uit te voeren. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het akoestische onderzoek nog uitgaat van de bouw van een kerk; de kerk maakt echter geen onderdeel uit van voorliggend plan.

Uit het onderzoek blijkt dat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geluidbelastingen, ten gevolge van de 30 km-wegen, optreden van maximaal 41 dB. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km-wegen aanvaardbaar is. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan voor het Kindcentrum en de school. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 9.

Het wegvallen van de kerk heeft ervoor gezorgd dat er geschoven is met functies. Echter, doordat er in de directe omgeving alleen 30 km-wegen aanwezig zijn, hoeft er geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden. Daarnaast zijn de waardes van de onderzochte locaties zodanig laag, namelijk maximaal 41 dB, dat het aannemelijk is dat er geen geluidshinder plaatsvindt op de nieuwe locatie voor het Kindcentrum.

6.3.2 Indirecte geluidhinder

Onder indirecte hinder wordt verstaan: de nadelige gevolgen op de omgeving door activiteiten die buiten het terrein van een inrichting plaatsvinden, die toch aan die inrichting zijn toe te kennen. Het geluid van verkeersbewegingen van en naar het Kindcentrum en de school dienen wel akoestisch herkenbaar bij de inrichting te behoren om als indirecte hinder te kunnen worden beschouwd. In onderhavige situatie kan worden gedacht aan komende en gaande voertuigen in verband met het brengen en halen van kinderen door ouders. Dit aspect is meegenomen in het kader van het onderzoek naar de milieuzonering in paragraaf 6.3.1.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de school, het Kindcentrum en toentertijd de plannen voor de kerk, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld. Ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling rijdt op de omliggende wegen meer verkeer dan in de situatie zonder deze nieuwe ontwikkeling. Het verkeer zal ontsluiten via de Sportparklaan en de De Hokhorst/Meidoornlaan.

Doel van het akoestische onderzoek was het bepalen van de gevolgen voor de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer bij de bestaande woningen. Hierbij wordt de autonome (huidige) situatie vergeleken met de situatie na realisatie van de nieuwe ontwikkeling. Hieruit is geconcludeerd dat de geluidbelasting op de bestaande woningen, zowel voor als na realisatie van de plannen, relatief laag is. De toename van de geluidbelasting is gering. Op basis hiervan is de verwachting dat het extra verkeer ten gevolge van de nieuwe plannen niet zal leiden tot extra geluidhinder bij de bewoners van de bestaande woningen.

Daarnaast dient te worden gezegd dat in dit geluidsonderzoek de bouw van de kerk is opgenomen die de hoogste verkeersaantrekkende werking zou hebben. Deze is komen te vervallen, waarbij ook de bjibehorende geluidsbelasting komt te vervallen. Het akoestische onderzoek maakt als Bijlage 10 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing.

6.4 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is in de SVIR is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6). In artikel 3.1.6 is bepaal dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving dient te bevatten van de actuele regionale behoefte en, indien uit die beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele behoefte, tevens wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

De Ladder kent 3 treden die treden die achter elkaar worden doorlopen:

Trede 1: is er een regionale behoefte?

Trede 2: is (een deel van de) regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Voorliggend plan gaat uit van vervangende nieuwbouw voor het Kindcentrum: een bestaande voorziening. Nieuwbouw is noodzakelijk omdat enerzijds de in 2010 verleende vergunning zijn geldigheid heeft verloren. Anderzijds is er grote vraag naar een dergelijke voorziening in Renswoude gegeven de wachtlijst die nu door het Kindcentrum wordt gehanteerd en zelfs aanvragen moeten worden afgewezen. Dat gegeven maakt tevens dat nu omwille van een spoedige realisatie gekozen is voor een zelfstandige procedure om op korte termijn te kunnen starten met de nieuwbouw van het Kindcentrum.

In het plan wordt optimaal gebruik gemaakt van bestaande en nieuwe voorzieningen waardoor de verschillende bestaande en nieuwe functies elkaar faciliteren en versterken. Zo kan er uitwisseling en dubbelgebruik plaatsvinden van voorzieningen zoals het schoolplein en de buitenruimte bij het Kindcentrum. De parkeerplaats die in de bestaande situatie niet optimaal wordt benut, krijgt op deze manier een veel hogere bezettingsgraad, terwijl het ruimtebeslag gelijk blijft.

Zoals reeds eerder is aangegeven zijn de bouwvolumes afgestemd op de geprognosticeerde behoefte aan de te realiseren voorzieningen. Hierdoor is met het realiseren van nieuwe (basis)voorzieningen binnen het dorp Renswoude sprake van duurzame verstedelijking. Concluderend kan worden gesteld dat de plannen voor de nieuwbouw van het Kindcentrum voorzien in een actuele behoefte aan deze voorzieningen in de regio. Ook passen deze ontwikkelingen binnen de gemeentelijke ambities op het gebied van groei en leefbaarheid. Aangezien de planontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, zijn trede 2 en 3 niet nader uitgewerkt.

6.5 Luchtkwaliteit

De Europese Unie heeft wetgeving in de vorm van richtlijnen uitgevaardigd. Nederland heeft deze wetgeving geïmplementeerd in nationale wetgeving via de Wet Luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer met als titel luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer. Deze Wet is nader uitgewerkt in een aantal Besluiten en Regelingen, waarvan het 'Besluit Luchtkwaliteit' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' relevant zijn voor deze ontwikkeling.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van mens en milieu. In artikel 5.16 is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn maatgevend, omdat de grenswaarden van de overige stoffen pas worden overschreden, wanneer de grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof al ruimschoots zijn overschreden. Indien de grenswaarden na realisatie van het plan niet worden overschreden vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan; zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan moet worden onderzocht of het voorgenomen plan 'in betekenende mate bijdraagt' aan de concentraties stikstofdioxide of fijn stof. Indien het voorgenomen plan niet 'in betekenende mate bijdraagt', kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel 'in betekenende mate bijdraagt' kan het plan alleen doorgang vinden indien de positieve effecten van dat plan en/of de met het plan samenhangende maatregelen zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt.

De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen. Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het kader van dit bestemmingsplan is op basis van de uitkomsten van de mobiliteitstoets een berekening gemaakt in de NIBM-tool van de Omgevingsdienst Regio Utrecht. Daarbij is een afzonderlijke berekening gemaakt voor De Hokhorst, de Meidoornlaan en de Sportparklaan uitgaande van de bestaande verkeerscirculatie. Tevens is een berekening gemaakt op basis van het scenario waarbij er een verkeersknip wordt gemaakt in de Sportparklaan. Hiervoor is gekozen omdat bij dit scenario de meeste extra verkeersbewegingen worden gegenereerd voor de overige straten en daarmee sprake is van een 'worst-case' situatie. De uitkomsten van deze toets maken als Bijlage 11 deel uit van dit bestemmingsplan.

Uit de NIBM-tool blijkt dat in alle scenario's de bijdrage van het extra verkeer niet leidt tot een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek kan om die reden achterwege worden gelaten.

6.5.1 Besluit Gevoelige Bestemmingen Luchtkwaliteit

Aangezien scholen en kinderdagverblijven worden aangemerkt als "gevoelige bestemming" in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen Luchtkwaliteit is in het kader van een goede ruimtelijke ordening voorts getoetst aan het Besluit Gevoelige Bestemmingen Luchtkwaliteit. Hierin is bepaald dat binnen een afstand van 50m tot provinciale wegen geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd. Gelet op de afstand tot provinciale wegen (ruim 350 meter) kan worden gesteld dat ter plaatse van de school sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect luchtkwaliteit.

Er geldt vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

6.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar beperkt blijven.

In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen.

Bij de beoordeling van de externe veiligheid zijn twee begrippen van belang:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risico contour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (zoals woningen) mogen liggen.
  • het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de zogenoemde oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een voorziening zoals een zorginstelling of verpleeghuis wordt aangemerkt als een kwetsbaar object.

Raadpleging van de Risicokaart (afbeelding 17) leert dat zich in de buurt van het plangebied geen risicovolle inrichtingen bevinden. Wel is het gebied aangewezen als overstromingsgebied van Dijkring 45 Gelderse Vallei (norm 1:1250). Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Sommige dijkringen worden omringd door waterkeringen en hoge gronden, zoals het gebied tussen de Veluwe en de IJssel. Het gebied binnen een dijkring is het dijkringgebied. Een dijkring is onderverdeeld in vakken, kunstwerken, dijkvakken en duinvakken, die min of meer even hoog zijn. Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering.

De primaire waterkeringen beschermen Renswoude tegen overstromingen uit de Nederrijn, Lek en het Eemmeer. De veiligheidsnormen zijn neergelegd in de Waterwet. Vanwege het feit dat de huidige normen gelet op de aanzienlijk toegenomen bevolking en economische waarden in de overstromingsgevoelige gebieden, zullen deze normen in 2011 via een wijzigingsvoorstel voor de Waterwet worden aangepast. Dit geldt ook voor het gebied van dijkring 45 (Gelderse Vallei) omdat de veiligheidsnormen hier laag zijn in relatie tot de omvang van de bevolking en de te beschermen waarden in het achterland.

In het buitengebied geldt dat een strook van 100m binnendijks langs de Nederrijn en de Lek moet worden gevrijwaard van nieuwe functies (verstedelijking, nieuwe vestiging van bedrijven en woningen) zodat deze de versterking of de verlegging van de dijken niet zullen bemoeilijken. De beoogde ontwikkelingen vinden ruim buiten dit gebied plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0020.jpg"

Afbeelding 17: Risicokaart

Bron: www.risicokaart.nl

Concluderend kan worden gesteld dat in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen of andere bronnen aanwezig zijn die in het kader van externe veiligheid een belemmering vormen voor realisatie van de plannen. Het Kindcentrum en de basisschool zijn zelf ook geen risicobron richting de omgeving.

6.7 Parkeren en mobiliteit

6.7.1 Parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen die op 12 februari 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de Nota Parkeernormen heeft de gemeente kaders gesteld voor het bepalen van de parkeereis bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeernormen zijn afgeleid van landelijke kencijfers en vertaald naar de specifieke situatie in Renswoude. Uit de parkeernota van de gemeente Renswoude blijkt dat inwoners van Renswoude een bovengemiddeld hoog aantal auto's bezit, namelijk 1,3-1,4 per huishouden. Landelijk gezien is het autobezit gemiddeld 1,0 auto per huishouden (CBS). Er zijn op basis van deze cijfers zowel normen geformuleerd voor autoparkeren als voor fietsparkeren. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de kern van Renswoude en het daaromheen liggende gebied (rest van de bebouwde kom en het buitengebied). Onderhavig plangebied maakt deel uit van "de kern" van Renswoude.

Algemeen geldt dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling op eigen terrein dient te worden voldaan aan de parkeereis om in voldoende mate te voorzien in parkeerruimte. Soms is het ook mogelijk om op een andere wijze te voorzien in de nodige parkeer- of stallingsruimte. In onderhavig plan wordt gebruik gemaakt van de bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte die daarmee beter worden benut. Op grond van de parkeernota is dat alleen mogelijk als de parkeerdruk in de openbare ruimte op het maatgevende moment, met toevoeging van de ontwikkeling, onder de 85% blijft. Als er naar verwachting binnen 10 jaar ontwikkelingen zullen voordoen die de bezettingsgraad beïnvloeden, moet daar rekening mee worden gehouden.

Volledigheidshalve wordt gemeld dat uit de parkeertelling bij De Hokhorst naar voren is gekomen dat er op piekmomenten, zoals bij een thuiswedstrijd bij VV Renswoude op zaterdag (zie Bijlage 12), een parkeerdruk tot 120% ontstaat op sommige locaties. Gezien dit hoge percentage, kan dit als overlast worden ervaren in de omgeving.

Parkeerplaatsen auto

Op grond van de Nota Parkeernormen gelden voor de verschillende functies in het plangebied de volgende parkeernormen:

  • sportvelden: 20,8 per ha netto sportterrein
  • sportzaal: 2,0 per 100m² bvo
  • tennisbanen: 20,8 per ha netto sportterrein
  • kinderdagverblijf: 1,2 per 100m² bvo
  • basisonderwijs: 0,8 per leslokaal

Op grond van deze normen geldt voor de verschillende functies de volgende parkeerbehoefte in het plangebied:

  • VV Renswoude 1,5 * 20,8 = 31 parkeerplaatsen
  • Sporthal De Hokhorst 14 * 2 = 28 parkeerplaatsen
  • tennisbanen Dicke Rijst 0,15 * 20,8 = 4 parkeerplaatsen
  • kinderdagverblijf 9,5 * 1,2 = 11 parkeerplaatsen
  • basisonderwijs 12 * 0,8 = 10 parkeerplaatsen

De totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee, na realisatie van zowel het Kindcentrum als de school, 84 parkeerplaatsen.

In de bestaande situatie biedt de omgeving 109 parkeerplaatsen. Met de bouw van de met dit plan beoogde nieuwe functies zal ook de parkeerplaats worden heringericht. Op het plein ontstaat er ruimte voor 90-100 parkeerplaatsen, de 43 parkeerplaatsen nabij de sporthal blijven gehandhaafd. Dit levert in totaal 133 - 143 parkeerplaatsen op rondom De Hokhorst. Er is voldoende ruimte beschikbaar om zelfs binnen de grenzen van het plangebied ruimte te creëren voor 84 parkeerplaatsen. Daarmee voorziet het plan in voldoende parkeergelegenheid.

Fietsparkeren

In de Nota parkeernormen zijn ook normen opgenomen voor fietsparkeren:

  • sportvelden 61 fietsparkeerplaatsen per ha netto terrein
  • sportzaal 4 fietsparkeerplaatsen per 100m² bvo
  • basisschool < 250 leerlingen 4,3 fietsparkeerplaatsen per 10 leerlingen

Dat leidt tot de volgende aantallen fietsparkeerplaatsen:

  • VV Renswoude 61 * 1,5 = 92
  • Sporthal De Hokhorst 4 * 14 = 56
  • Tennisvereniging Dicke Rijst 61* 0,15 = 9
  • basisschool 4,7 * 23 = 108

Totaal: 265 fietsparkeerplaatsen.

De nota bevat geen normen voor fietsparkeren bij een kinderdagverblijf / Kindcentrum. Als richtlijn voor het fietsparkeren voor medewerkers is daarom gekeken naar de norm voor medewerkers van de basisschool. Deze norm gaat uit van 0,4 fietsparkeerplaats per 10 leerlingen. Het Kindcentrum zal ruimte bieden voor de opvang van 80 kinderen. Het aantal fietsparkeerplaatsen bedraagt daarmee 3.

De ruimte per fiets verschilt tussen 0,6 en 1,2m², afhankelijk van het type fietsenrek dat wordt toegepast. De fietsparkeervoorziening vraagt daarmee een ruimtebeslag van 1,8m² tot 3,6m². In het plangebied is voldoende ruimte om een fietsparkeervoorziening van deze afmetingen in te passen.

Dubbelgebruik parkeerplaatsen auto

Daarnaast staat vast dat het (parkeer)plein kan worden gebruikt door de verschillende functies. Van belang daarbij is dat het sportcomplex hoofdzakelijk buiten schooltijden en op zaterdag wordt gebruikt. Dubbelgebruik is daardoor goed mogelijk. Dit wordt bevestigd door de kencijfers uit de Nota Parkeernormen voor de aanwezigheidspercentages bij sportcentra en voorzieningen voor dagonderwijs:

  werkdag ochtend   Middag   Avond   Koop-
avond  
Zaterdag-middag   Zaterdag-
avond  
Zondag-
middag  
dagonderwijs   100   100   0   0   0   0   0  
sportvoorzieningen binnen   50   50   100   100   100   100   75  
sportvoorzieningen buiten   25   25   50   50   100   25   100  

Voor het Kindcentrum zijn geen aanwezigheidspercentages opgenomen in de Nota Parkeernormen.

Er kan worden geconcludeerd dat het plan ook na herinrichting voorziet in voldoende parkeergelegenheid uitgaande van de normen zoals opgenomen in de parkeernota. Daarbij doordat de gebruikstijden van de school en het kindcentrum niet samenvallen met de gebruikstijden van de sportvoorzieningen, kan voor de school en het kindcentrum gebruik worden gemaakt van de bestaande parkeervoorzieningen in het openbaar gebied.

6.7.2 Mobiliteitseffecten

Teneinde inzicht te krijgen op de verkeerseffecten, die de realisatie van het Kindcentrum zal meebrengen is een inschatting gemaakt van het verwachte aantal verkeersbewegingen. In juni 2016 is door Goudappel Coffeng een Mobiliteitstoets uitgevoerd voor de ontwikkeling van een school, een Kindcentrum en een kerk. Aangezien dit plan uitsluitend voorziet in de realisatie van de school en het kindcentrum is het onderzoek in maart 2017 aangepast aan deze nieuwe uitgangspunten. De uitkomsten van dit onderzoek maken als Bijlage 13 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing.

Hiertoe is in het verkeersonderzoek allereerst de verkeersgeneratie van de ontwikkellocatie bepaald. Vervolgens zijn verkeerstellingen uitgevoerd op de Meidoornlaan, De Hokhorst en de Sportparklaan. Ten slotte zijn de gevolgen voor de verkeerscirculatie voor drie varianten uitgewerkt.

Uit het verkeersonderzoek komt naar voren dat de verkeersgeneratie van de nieuwbouw op locatie De Hokhorst op werkdagen 419 motorvoertuigen per etmaal bedraagt wanneer de volledige capaciteit (80 kinderen) van het Kindcentrum in gebruik is. Van dit aantal is circa 285 verkeersbewegingen toe te rekenen aan de school en 134 aan het Kindcentrum.

Aangezien zowel het Kindcentrum als de school al rondom deze locatie gevestigd zijn, zal de ontwikkeling leiden tot een verschuiving van de verkeersbewegingen (andere routes). De verkeersintensiteit op de drie wegen neemt door de ontwikkeling van de Hokhorst-locatie met ongeveer 25% toe ten opzichte van de huidige situatie. De intensiteiten blijven echter ruim onder de maximale capaciteit (4000 motorvoertuigen per etmaal) van de toeleidende wegen.

6.8 Duurzaamheid

Het wettelijk beleid ten aanzien van energiezuinig bouwen is opgenomen in het Bouwbesluit. Daarin is vastgelegd hoe de energie prestatie van gebouwen wordt gemeten met behulp van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2015 is de eis verscherpt van 1,3 naar 0,7 voor een onderwijsinstelling om uiteindelijk te streven naar energie neutraal bouwen (EPC=0). Dit uitgangspunt geldt als richtlijn voor het ontwerp.

6.8.1 Mogelijke maatregelen

Lang niet alle duurzaam bouwen maatregelen kosten geld, veel maatregelen vergen een investering die zich in de toekomst terugverdient door een besparing op energiekosten. Sommige maatregelen, zoals zongericht verkavelen kosten in principe niks extra. Door vroegtijdig na te denken over het ontwerp en mogelijke energiebesparende maatregelen, kunnen meer 'gratis' maatregelen toegepast worden. De gemeente stimuleert de toepassing van deze maatregelen; de school treedt op als bouwmeester.

Een aantal maatregelen aan kan worden gedacht:

Energie

  • Beperken van de energievraag met isolatie met waarden > 3,5 m2K/W (vloer), >4,5m2K/W (gevel) en voor het dak hoger dan 6,0 m2K/W
  • Warmte/koudeopslag of bodemwarmtewisselaars met warmtepompen (afhankelijk van de bodemgesteldheid)
  • Micro-WKK, warmtepompen op lucht- of zonneboilers voor verwarming en warm tapwater.
  • Douche warmte terug winning (WTW)
  • Zongericht verkavelen

Materiaalgebruik

  • Compact bouwen kost minder materiaal en geeft warmteverliesoppervlak.
  • Pas FSC hout toe in de kozijnen of inlands hout uit duurzaam beheerde bossen.
  • Een zinken goot loogt uit naar het water. Kijk naar alternatieven als een EPDM goot of een zinken goot met coating.

Water

  • Denk aan waterbesparende voorzieningen (o.a. 4 liter reservoir, stroomvergroter en spoelonderbreker, thermostatische mengkraan, waterbesparende douchekop)
  • Plaats een regenton voor buitentoepassingen.
  • Beperk het verharde oppervlak in de tuin.

Gezondheid & woonkwaliteit

  • Denk goed na over het ventilatiesysteem dat bijdraagt aan een goed afgesteld gezond binnenklimaat.
  • Neem een extra loze leiding op met aansluitpunt naar alle verblijfsruimten.

6.9 Buis- en transportleidingen

Uit een uitgevoerde KLIC-melding (zie afbeelding 18) blijkt dat er geen noemenswaardige buisleidingen in of om het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0021.jpg"

Afbeelding 18: uitsnede kaart KLIC-melding Renswoude

Bron: gemeente Renswoude

6.10 Conclusie

Voor onderhavig project zijn de volgende milieu aspecten onderzocht: bodem, bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, mobiliteit en leidingen. Daarnaast wordt een aantal aanbevelingen gedaan vanuit het aspect duurzaamheid. Vanuit de genoemde aspecten zijn er geen belemmeringen te verwachten, die uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Internationaal beleid - Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwater toestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder recent opnieuw uitgewerkt in Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP). Met de vaststelling van dit NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma’s op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Marine Strategie (KRM).

7.2 Rijksbeleid - Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het kabinet streeft in het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • integraal waterbeheer: opgaven op het gebied van kwantiteit, kwaliteit en gebruik in samenhang beschouwen.
  • afwenteling voorkomen door vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken: waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen niet afwentelen in tijd en ruimte.
  • ruimte en water verbinden: bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met andere ruimtelijke opgaven en maatregelen.

Door een adaptieve aanpak, samenwerking en informeren-stimuleren-acteren implementeert het kabinet de principes.

7.3 Provinciaal Beleid - Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

In het Provinciaal Waterplan is het beleid vervat van de provincie op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en –gebruik alsmede voor de beleving van water voor de periode 2010-2015. Het beleid is vanuit de kernwaarden: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking streven naar duurzame en robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten. Duurzame systemen zijn systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. Gestreefd wordt naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functie conflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.

Ook het aspect waterveiligheid wordt integraal benaderd. Op die manier kunnen grondgebruikfuncties ook op lange termijn voortbestaan, al kan dat betekenen dat de locatie waar bepaalde grondgebruikfuncties worden ingevuld ter discussie kan staan. Kwetsbare en vitale objecten, grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen dienen bestand te zijn tegen overstromingen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In gebieden die diep (meer dan 2m) kunnen overstromen dient daarom terughoudend te worden omgegaan met grote bouwlocaties en grote ruimtelijke investeringen.

Het waterveiligheidsbelang dient hier te worden meegewogen in het ontwerp en de inrichting. In gebieden die ondiep overstromen bij een dijkdoorbraak kan vanuit overstromingsperspectief worden gebouwd, mits voorzieningen worden getroffen, met name voor vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur. In gebieden die droog blijven, gelden vanuit overstromingsperspectief geen beperkingen. Op de overstromingsrisicokaart (zie afbeelding 19) is aangegeven dat Renswoude zich op de overgang tussen droog en laag overstromend gebied bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0022.jpg"

Afbeelding 19: uitsnede overstromingsrisicokaart.

Bron: Waterplan Provincie Utrecht

Algemeen uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat initiatiefnemers de verantwoordelijkheid hebben om het watersysteem op orde te houden. In dat kader dient in een vroegtijdig stadium contact te worden gelegd met de waterbeheerder om de effecten voor de wateropgave te bepalen.

7.4 Waterschap - Waterbeheerplan 2016 - 2021

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld door het bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap geeft zijn taken ten aanzien van waterbeheer vorm in de drie programma's waterveiligheid, waterketen en watersysteem. Watersysteem is opgesplitst in landelijk gebied, stedelijk gebied en de kaderrichtlijn water. Op deze manier kan er worden omgegaan met klimaatverandering, de groeiende aandacht voor een circulaire economie, het toenemend gebruik van complexe stoffen, de krimp en groei van de bevolking, de schaarser wordende technische kennis en de veranderende houding van de samenleving. De hoofdambities zijn het gebied beschermen tegen overstromingen, zorgen voor de juiste hoeveelheid water, zorgen voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, schoon en vuil water zoveel mogelijk scheiden, de hoogst mogelijke waarde uit water halen en het beheren van de afvalwaterketen en watersysteem als één geheel.

Het programma waterveiligheid heeft betrekking op de bescherming tegen overstroming door waterkeringen te laten voldoen aan de veiligheidsnormen die er gelden. Dit wordt gedaan aan de hand van het meerlaagse veiligheidsprogramma van het Rijk. De eerste laag is gericht op het voorkomen van overstromingen. De tweede laag richt zich op het beperken van de gevolgen van een overstroming en de derde laag richt zich op gevolgbeperking door adequate hulpverlening en zelfredzaamheid. Hierdoor kan er per locatie en situatie worden besloten welke maatregelen er dienen te worden genomen.

Het programma watersysteem kan worden verdeeld in drie onderdelen, landelijk gebied, stedelijk gebied en Kaderrichtlijn Water. Het programma van landelijk gebied richt zich op voldoende en schoon oppervlaktewater. De inzet is gericht op de juiste hoeveelheid oppervlaktewater van de juiste chemische en ecologische kwaliteit, op de juiste plek en op het juiste moment. Op deze manier kunnen inwoners optimaal wonen, werken en recreëren. Dit wordt gedaan door de focus te leggen op de potentie van de haarvaten en de samenhang tussen stedelijk en landelijk gebied. Daarbij gaat naast de inrichting steeds meer aandacht uit naar beheer en onderhoud. Een goede harmonie met de ruimtelijke inrichting en grondgebruik is essentieel. In het stedelijk gebied ligt er ook nog een opgave voor klimaatadaptatie en piekbeheer. In beide gebieden dient er rekening te worden gehouden met de Europese kaderrichtlijnen.

Het derde programma is gericht op waterketen met water op landelijk, stedelijk en Europees niveau. Nieuwe ontwikkelingen, zoals een circulaire economie, bevolkingskrimp- en groei en klimaatverandering hebben invloed op de waterketen. Hierdoor is er extra aandacht voor communicatie en maatwerk noodzakelijk.

Waterschap Vallei en Veluwe heeft in het kader van de GGOR diverse kaarten aangeleverd. Bij het toetsen van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de watersystemen, kan gebruik worden gemaakt van de GGOR-methodiek, waarbij GGOR staat voor Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime. GGOR heeft als doel het waterbeheer op duurzame wijze af te stemmen op de aanwezige functies in een gebied en daar waar nodig functies beter af te stemmen op de hydrologische omstandigheden. Enkel aan de noordelijke kant van Beekweide komen de GGOR niet overeen met de aanwezige grondwaterstanden (zie afbeelding 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0023.jpg"

Afbeelding 20: Gewenst oppervlaktewaterpeil in m.

Bron: Waterschap Vallei en Veluwe

Uit eerder onderzoek (2012) van het waterschap kwam naar voren dat voor de agrarische functie in het gebied de huidige situatie in het algemeen overeenkomt met de gewenste situatie, maar dat voor de natuurgebieden een groot 'doelgat' bestaat. In een aantal natuurgebieden treedt onherstelbare schade aan de natuur op. Tegelijk is er een grens aan de technische mogelijkheden om de gewenste situatie te bereiken. Het gebied is in het waterbeheerplan aangestipt als kansrijk gebied voor waterinitiatief van anderen voor de waterkwaliteit (zie afbeelding 21). Op regionaal niveau vormt de locatie geen knelpunt in het kader van wateroverlast (zie afbeelding 22).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0024.jpg"

Afbeelding 21: kansrijke gebieden voor waterinitiatieven van anderen voor de waterkwaliteit.

Bron: Waterschap Vallei en Veluwe

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0025.jpg"

Afbeelding 22: Knelpunten voor wateroverlast op regionaal niveau. Renswoude vormt geen knelpunt.

Bron: Waterschap Vallei en Veluwe

7.5 Hydrologisch systeem

De locatie maakt deel uit van de woonwijk Beekweide, die direct grenst aan de Lunterse Beek. Het plangebied ligt daarmee in het stroomgebied van die beek in de Gelderse Vallei. Het diepte grondwater wordt gevoed door infiltratie uit de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.

Het grondwater is op locatie aangetroffen op 0,3 m -maaiveld. Op de locatie zelf, noch in de directe omgeving zijn peilbuizen aanwezig. Op basis van peilbuizen uit de omgeving blijkt dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0,25m -maaiveld kan voorkomen. Rekening moet worden gehouden met hoge grondwaterstanden.

In oktober 2005 zijn in het kader van de ontwikkeling van Beekweide I veldmetingen uitgevoerd als onderdeel van de watertoets voor Beekweide I en is een doorlatendheidsmeting gedaan. Uit de metingen blijkt dat de doorlatendheid in het plangebied zeer variabel is en varieert van zeer slecht tot redelijk. Infiltratie is daardoor slechts op een deel van het terrein mogelijk

7.6 Watertoets

Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gelet op het te realiseren bouwvolume is het aannemelijk dat hierdoor een waterbergingsopgave ontstaat. Ook is vanuit de gerealiseerde woningbouw in het plan Beekweide bekend dat de hydrologische situatie ter plaatse van het plangebied complex is. In het kader van dit bestemmingsplan zal daarom in het kader van de Watertoets vooroverleg plaatsvinden met de waterbeheerder in het gebied (Waterschap Vallei en Veluwe).

Met het oog op de plannen voor de woningbouwplannen in Beekweide zijn in het kader van dit bestemmingsplan zijn de effecten voor de wateropgave bepaald. Vanwege de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstand is infiltratie in de bodem in het plangebied niet of nauwelijks mogelijk. Het hemelwater van de verharde delen in het gebied wordt daarom ondergronds afgevoerd naar een te realiseren waterbergende watergang, die wordt aangesloten op het bestaande watersysteem dat in Beekweide I aanwezig is.

In het kader van de watertoets heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap . In dat kader is naar voren gekomen dat in de oorspronkelijke opzet van het watersysteem voor Beekweide reeds rekening is gehouden met bebouwing en verharding van het plangebied (zie Bijlage 15). Een vergelijking van de bestaande situatie en de nieuwe situatie leert dat in de bestaande situatie de oppervlakte aan verharding 5140m² bedraagt. Het wateroppervlak beslaat in de huidige situatie 2280m².

Het verhard oppervlak neemt met 6240m² toe ten opzichte van de bestaande situatie. Ten opzichte van het goedgekeurde waterhuiskundig plan voor Beekweide wordt uiteindelijk minder verharding aan het plangebied toegevoerd dan oorspronkelijk was voorzien. Op grond van de als Bijlage 16 opgenomen afbeelding waarin de bestaande verharding is aangegeven en de hoeveelheid vierkante meters "groen" dat met het plan verhard zal gaan worden. Aan de hand hiervan is inzichtelijk gemaakt dat er ten opzichte van het waterhuiskundig plan ca. 2.534 m² verharding aan het gebied zal worden toegevoerd. Uitgaande van de waterberging van 6cm, komt dit neer op een benodigde bergingscapaciteit van ca. 150m³. Rekening houdend met het waterhuiskundigplan kan worden gesteld dat ook in de nieuwe zien we dat er met voldoende waterberging rekening wordt gehouden. Het waterhuishoudkundig plan bevat namelijk een "overcapaciteit" van 1.277m³.

De voorgestelde watercompensatie zoals in de genoemde notitie is aangegeven is reeds aangelegd. Water kan conform de notitie geborgen worden tot een peil van 6.70+. Dit in verband met de hoogte van het maaiveld ter plaatsen van beide waterdoorvoeren. Deze uitgangspunten zijn in het kader van de watertoets in mei 2016 per email afgestemd met het waterschap (de heer E. Jansen). Het waterschap heeft bevestigd dat ook in de gewijzigde situatie wordt voldaan aan de door de waterbeheerder gestelde eisen voor waterberging.

Bij het bouwen wordt gestreefd naar het voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals koper en zink.

7.6.1 Riolering

Het vuilwater van het Kindcentrum en de basisschool zal middels een inzamelriool met opvoergemaal en persleiding worden afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het plan vormt geen risico voor de doelmatige afvoer van afvalwater via een hoofdrioolpersleiding.

7.7 Conclusie

Vanuit het aspect water is getoetst of het plan voldoet aan de beginselen van een goede ruimtelijke ordening en de uitgangspunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer. Uitgangspunt is dat in stedelijke gebieden wateroverlast en watertekort voorkomen dient te worden. Daarnaast dienen de belevingswaarde en de ecologische waarde van water in het stedelijk gebied behouden en versterkt te worden. In dat kader is van belang dat de Lunterse Beek is opgenomen in de Structuurvisie 2005-2015 van de Provincie als ecologische verbindingszone (onderdeel van het NNN). Aan de Lunterse Beek zijn bijzondere waterkwaliteitsdoelstellingen verbonden. Het afvloeiende hemelwater stroomt om die reden af naar het gesloten waterbergingssyteem binnen Beekweide.

Met het oog op de plannen voor de woningbouwplannen in Beekweide zijn in het kader van dat bestemmingsplan de effecten voor de wateropgave bepaald. Vanwege de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstand is infiltratie in de bodem in het plangebied niet of nauwelijks mogelijk. Het hemelwater van de verharde delen in het gebied wordt daarom ondergronds afgevoerd naar een te realiseren waterbergende watergang, die wordt aangesloten op het bestaande watersysteem dat in Beekweide I aanwezig is. In de huidige plannen is de verharding afgenomen waardoor kan worden geconcludeerd dat de plannen passend zijn binnen de gestelde eisen van de waterbeheerder voor waterberging. Bij het bouwen wordt gestreefd naar het voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals koper en zink.

Het vuilwater van de toekomstige nieuwbouw zal middels een inzamelriool met opvoergemaal en persleiding worden afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het plan vormt geen risico voor de doelmatige afvoer van afvalwater via een hoofdrioolpersleiding.

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de eisen ten aanzien van duurzaam stedelijk waterbeheer.

Hoofdstuk 8 Planopzet

8.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel en belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.

8.2 Methodiek

Bij het opzetten van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen het bestemmingsplan inhoudelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Dorp. De begrenzing van het plangebied omvat zowel het gebied waar de nieuwbouw is voorzien, als de bestaande parkeerplaats. De globale begrenzing is aangegeven in afbeelding 23.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2017Hokhorst2en4-ow01_0026.jpg"

Afbeelding 23: luchtfoto plangebied met in rood begrenzing

Bron: http://gbo-lufo.idgis.nl/lufo/openlayers.html

In het plangebied komen 4 bestemmingen voor: Groen, Maatschappelijk, Verkeer - Verblijfsgebied en Water.

Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:

  • gedetailleerd bestemmingsplan
  • globaal eindplan
  • globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden

De eerste twee plansoorten bieden een directe basis voor vergunningverlening. Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden moet eerst worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan voordat (bouw)vergunning kan worden verleend. Dit plan is ontwikkelingsgericht en heeft om ruimte te bieden voor een nadere uitwerking van de bouwplannen de vorm van een globaal eindplan.

Het bestemmingsplan wordt digitaal vastgesteld en via digitaal (via internet) raadpleegbaar gepubliceerd. Daarnaast wordt het bestemmingsplan afgedrukt zodat het ook analoog kan worden geraadpleegd. Bij inhoudelijke verschillen tussen het digitale en het analoge bestemmingsplan, geldt het digitale bestemmingsplan.

8.3 Opzet regels

De opbouw van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Artikel 1 Begrippen; hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2012.

Artikel 2 Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. De bestemmingsvoorschriften kennen allen dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving
  • bouwregels
  • specifieke bouwregels
  • nadere eisen
  • afwijken van de bouwregels
  • omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken, geen bouwwerk zijnde, en het uitvoeren van werkzaamheden
  • omgevingsvergunning voor het slopen
  • wijzigingsbevoegdheid

Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels 

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht: samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar dit strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.

Artikel 12 Slotregel:hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.

8.4 Verbeelding

Op de verbeelding is steeds de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De plankaart bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.

8.5 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

8.5.1 Relevante bestemmingen

Groen

Bestaande en nieuw aan te leggen houtsingels en groenelementen hebben de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming mogen groenelementen, houtwallen maar ook paden en speelvoorzieningen worden aangebracht. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

Maatschappelijk

De gronden waar de school en het nieuwe Kindcentrum worden gebouwd, hebben de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is ruimte gelaten voor nadere uitwerking van het uiteindelijke ontwerp voor beide gebouwen. De bouw- en goothoogte zijn net als het te bebouwen oppervlak gemaximeerd.

Daarnaast is in de bestemmingsomschrijving van een opsomming gegeven van de functies die binnen de afzonderlijke delen van het bestemmingsvlak mogen worden gerealiseerd: onderwijs, kinderdagopvang, buitenschoolseopvang en speelterrein.

Binnen het bestemmingsvlak mogen voorts het schoolplein, speelvoorzieningen, water en groenstructuren en (fiets)parkeervoorzieningen en dergelijke worden gerealiseerd. Tevens kunnen nevenactiviteiten in de vorm van verenigingsleven en maatschappelijke dienstverlening worden toegestaan middels de aanvraag van een omgevingsvergunning, mits ze geen onevenredige parkeer- of verkeersdruk opleveren. Met het oog op de gewenste beeldkwaliteit zijn de ruimtelijke uitgangspunten voor de verschillende functies vertaald naar de planregels.

Verkeer

Alle bestaande openbare wegen, het (parkeer)plein en overige (fiets)parkeervoorzieningen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming wordt er tevens ruimte geboden aan evenementen en markten.

Water

De (nieuw aan te leggen) watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water'.

8.6 Handhaving

In een bestemmingsplan zijn het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van gronden vastgelegd in regels en een verbeelding. Discussie over de inhoud van het bestemmingsplan vindt plaats tijdens de planvoorbereiding (vooroverleg en inspraak). De motivering van afwegingen en keuzes zijn opgenomen in de toelichting op het bestemmingsplan.

Doel is een bestemmingsplan vast te stellen voor een periode van 10 jaar. Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is de periode van discussie over de inhoud afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen in afwijking van de regels en de verbeelding is in strijd met het bestemmingsplan, waarna de gemeente handhavend zal optreden conform het door haar geformuleerde handhavingsbeleid.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

9.1 Financiering

De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van de Gemeente Renswoude. De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een afwijkingsbesluit via de omgevingsvergunning.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

In het bestemmingsplan De Hokhorst Kindcentrum en School zijn ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen waardoor een exploitatieplan op grond van art. 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht wordt. De ontwikkeling van deze locatie is opgenomen in de grondexploitatie voor Beekweide. De GREX Beekweide wordt jaarlijks geactualiseerd; het meest recent op 12 april 2016. Hieruit blijkt dat er voldoende dekking is voor de kosten voor de ontwikkelingen, die in dit bestemmingsplan zijn voorzien.

9.2 Planschade

Een ander financieel risico wordt gevormd door de regeling uit artikel 6.1 Wro, die recht geeft op vergoeding van die schade, die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van de in het artikel genoemde besluiten, zoals een planwijziging of een planuitwerking, het aanpassen van het bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken van een bestemmingsplan. De aanvraag voor een dergelijke vergoeding moet worden ingediend binnen 5 jaar nadat de betreffende bepaling uit het bestemmingsplan, dan wel het betreffende besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 6.24 Wro bepaalt verder dat, voor zover planschade haar grondslag vindt in een besluit naar aanleiding van een verzoek ten behoeve van de verwezenlijking van een project, burgemeester en wethouders met die verzoeker overeen kunnen komen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor rekening van die verzoeker komt. Die partij is vervolgens belanghebbende bij een besluit op een verzoek

aangaande planschadevergoeding ter zake van de wijziging van het bestemmingsplan of het projectbesluit waar hij om verzocht.

De onderhavige plannen zijn gericht op het realiseren van een Kindcentrum en basisschool in een nog te realiseren deel van de uitbreidingslocatie Beekweide. Het plangebied was oorspronkelijk als Woongebied bestemd. In de directe omgeving van de nieuwe locatie voor De Borgwal staat een beperkt aantal bestaande woningen. Deze zijn van het plangebied afgescheiden door het Dickerijsterlaantje dat wordt gekenmerkt door laanbeplanting aan twee zijden met volwassen bomen. De kortste afstand tussen deze woningen en het plangebied bedraagt 40 meter.

De woningen die het dichtst bij de school liggen, moeten nog worden gebouwd. Kopers van die woningen zijn bekend met het feit dat op onderhavig plangebied een school / Kindcentrum wordt gebouwd. Het risico op planschade wordt daarom beperkt geacht en om die reden is geen planschaderisicoanalyse opgesteld.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan zal via de daarvoor geldende procedures worden vastgesteld. De resultaten van de inspraak, vooroverleg en zienswijzen zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.