Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Lid 1.1 het plan:
het bestemmingsplan ‘Schalm 5’ van de gemeente
Renswoude.
Lid 1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GML-bestand NL.IMRO.0339.BP2016Schalm5-vg01 met de
bijbehorende regels en bijlagen.
Lid 1.3 De verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan
'Buitengebied' bestaande uit het GML-bestand
NL.IMRO.0339.BP2016Schalm5-vg01.
Lid 1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
Lid 1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft.
Lid 1.6 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in
bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
Lid 1.7 archeologisch deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te
wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op
het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een
opgravingsbevoegdheid.
Lid 1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of
instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
Lid 1.9 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband
met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
Lid 1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
Lid 1.11 bedrijf:
een onderneming gericht op het (bedrijfsmatig)
produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van
goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van
goederen.
Lid 1.12 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf.
Lid 1.13 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan
binnen een bouwvlak, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de
aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Lid 1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en
oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met
inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
Woningwet.
Lid 1.15 bestaand gebruik:
gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het
plan in werking is getreden.
Lid 1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
Lid 1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming.
Lid 1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Lid 1.19 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de
grens vormt van een bouwvlak.
Lid 1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge
de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
Lid 1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
Lid 1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
Lid 1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond.
Lid 1.24 Bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en
bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Lid 1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
Lid 1.26 geluidgevoelige objecten:
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en
geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder.
Lid 1.27 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn
constructie, afmetingen en/of functie als belangrijkste bouwwerk
valt aan te merken.
Lid 1.28 hospice
een gebouw of inrichting waar men palliatieve
zorg geeft aan mensen met een korte levensverwachting.
Lid 1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op
bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover
sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
(Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende
mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een
ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in
overeenstemming is.
Lid 1.30 Mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder
die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale
vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de
zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar
overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten
organisatorisch verband.
Lid 1.31 mantelzorgwoning:
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of
uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een
ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning
door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin
zich zelfstandige voorzieningen bevinden.
Lid 1.32 mantelzorgwoning, tijdelijke unit:
een tijdelijke mantelzorgwoning is een
mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel
aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg
verplaatsbaar is.
Lid 1.33 Nederlandse grootte-eenheden (nge):
een economische maatstaf om de bedrijfsomvang
en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vast te
stellen.
Lid 1.34 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut,
zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes,
duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen,
voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en
apparatuur voor telecommunicatie.
Lid 1.35 opslag:
Opslag van goederen die naar hun aard geen
regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking
ondergaan en zonder dat deze verhandeld worden.
Lid 1.36 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal
één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een
carport.
Lid 1.37 peil:
voor gebouwen die onmiddellijk
aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van
die weg respectievelijk kruin van de dijk;
voor bouwwerken binnen de
bestemming 'Verkeer - Railverkeer': de bovenkant van de
spoorstaaf;
in andere gevallen en voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van
het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit plan.
Lid 1.38 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen
onderling.
Lid 1.39 revaatiecentrum
een gebouw of inrichting waar men
revalidatiezorg verleent.
Lid 1.40 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient
voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief,
architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch,
therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen
gebied.
Lid 1.41 revaatiezorg
Medische en sociale zorg om iemand, die door
ziekte of letsel te maken heeft met functieverlies, weer zo goed
mogelijk te leren functioneren.
Lid 1.42 voorgevellijn:
de lijn gelegen:
evenwijdig aan de weg en in het
verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een
gebouw;
dan wel (indien deze gevel niet
evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het
dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een
gebouw.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als
volgt gemeten:
Lid 2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede
de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten
waar deze afstand het kleinst zijn.
Lid 2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een
gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes
en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
Lid 2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de
buitenzijde van de gevels en het hart van de
scheidsmuren.
Lid 2.4 goothoogte van een bouwwerk:
tussen het peil en de horizontale snijlijn van
elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels
en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.
Lid 2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen het peil, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en
de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Lid 2.6 Oppervlakte van een bouwwerk:
tussen het peil, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken
en dakkapellen.
Lid 2.7 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien
van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
stofkappen en andere onderdelen van technische installaties,
liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1
meter bedraagt.
Lid 2.8 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN
2580
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – hospice en revalidatie’: uitsluitend een hospice en een revalidatiecentrum.
alsmede voor:
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen en paden, groenelementen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zitbanken en informatieborden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Lid 3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de
volgende regels:
Lid 3.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak :
binnen bouwvlakken mogen
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gerealiseerd;
de bebouwingsoppervlakte van
gebouwen en overkappingen, waarbij de bedrijfswoning niet is
inbegrepen, bedraagt per bouwvlak niet meer dan is aangegeven
met de maatvoeringsaanduiding 'maximale oppervlakte
(bbo)';
de goothoogte en bouwhoogte van
de gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan met de
maatvoeringsaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'
aangegeven;
de maximale hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt
10 meter, met uitzonderingen van erf- en
terreinafscheidingen;
de maximale hoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt 2 meter.
Lid 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter.
Lid 3.3 Afwijken van de bouwregels
Lid 3.3.1 Vergroten maximale bebouwingsoppervlakte gebouwen en overkappingen
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing
verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b voor het
vergroten van de maximale bebouwingsoppervlakte van gebouwen en
overkappingen met ten hoogste 15% mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
het landschap in de omgeving
wordt niet onevenredig aangetast;
de bebouwing wordt
landschappelijk goed ingepast in de omgeving;
ontheffing leidt niet tot
onevenredige aantasting van de gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen;
ter plaatse van de gronden met
de aanduiding 'Wro - zone wijzigingsgebied' en binnen een
afstand van 50 meter van de door de provincie in de
Verordening Ruimte vastgestelde begrenzing van de Ecologische
Hoofdstructuur is vergroting met
100 m2of
meer slechts toegestaan als de wezenlijke ecologische
kenmerken, waarden en potenties van de Ecologische
Hoofdstructuur niet significant worden aangetast; alvorens
het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders
hierover schriftelijk advies van de landschaps- en
natuurbeschermingsdeskundige.
Lid 3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en
bouwwerken gelden de volgende regels:
detailhandel is niet
toegestaan;
opslag van goederen en
materialen voor de voorgevellijn van de gebouwen is niet
toegestaan;
permanente of tijdelijke
(mantelzorg)bewoning van bijgebouwen is niet
toegestaan;
Lid 3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Lid 3.5.1 Wijzigen bestemming naar Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming
'Maatschappelijk' wijzigen in 'Wonen' mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
aangetoond moet zijn dat de
maatschappelijke functie is beëindigd;
de wijziging in 'Wonen' omvat
het gehele bestemmingvlak waarbij het aantal woningen niet
mag worden vergroot;
wijziging leidt niet tot
onevenredige aantasting van de gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen.
Artikel 4 Waarde – Archeologie – 2
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Lid 4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
ten behoeve van de andere, voor
deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming
van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels
- uitsluitend worden gebouwd, indien:
burgemeester en wethouders
beschikken over een verklaring van de archeologische
deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een
rapport met daarin een beschrijving van de archeologische
waarden van de betrokken locatie niet nodig
is;
niet is voldaan aan het
bepaalde onder 1: de aanvrager van de bouwvergunning een
rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde
van de betrokken locatie naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de
bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade
kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te
verbinden, gericht op het behoud van de archeologische
resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het
begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische
deskundige;
het bepaalde in dit lid onder
b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten
of bouwwerken:
vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet
wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de
bestaande fundering;
een bouwwerk met een
oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
een bouwwerk dat zonder
graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden
geplaatst;
een bouwwerk dat zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Lid 4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde-Archeologie-2" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren::
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers of andere wateren;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Lid 4.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
behoren tot het normale onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
of indien:
burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 nodig is.
Lid 4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals
in lid 4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader
archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken
en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de
archeologische waarde van de betrokken locatie naar het
oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet
worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan
de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht
op:
het behoud van
archeologische resten in de bodem;
het doen van
opgravingen;
begeleiding van de
activiteiten door de archeologisch deskundige.
Artikel 5 Waarde – Archeologie – 3
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie-2'
aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en
veiligstelling van te verwachten archeologische
waarden.
Lid 5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
ten behoeve van de andere, voor
deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming
van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels
- uitsluitend worden gebouwd, indien:
burgemeester en wethouders
beschikken over een verklaring van de archeologische
deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een
rapport met daarin een beschrijving van de archeologische
waarden van de betrokken locatie niet nodig
is;
niet is voldaan aan het
bepaalde onder 1: de aanvrager van de bouwvergunning een
rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde
van de betrokken locatie naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de
bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade
kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te
verbinden, gericht op het behoud van de archeologische
resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het
begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische
deskundige;
het bepaalde in dit lid onder
b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten
of bouwwerken:
vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet
wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de
bestaande fundering;
een bouwwerk met een
oppervlakte van ten hoogste 1000 m²;
een bouwwerk dat zonder
graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden
geplaatst;
een bouwwerk dat zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Lid 5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming "Waarde-Archeologie-2" zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren::
het uitvoeren van
grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm,
waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage;
het vergraven, verruimen of
dempen van sloten, vijvers of andere wateren;
het uitvoeren van
heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van
voorwerpen;
het verlagen of verhogen van
het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos
of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse
kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur.
Lid 5.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m²;
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
behoren tot het normale onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
of indien:
burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 nodig is.
Lid 5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals
in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader
archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken
en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de
archeologische waarde van de betrokken locatie naar het
oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet
worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan
de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht
op:
het behoud van
archeologische resten in de bodem;
het doen van
opgravingen;
begeleiding van de
activiteiten door de archeologisch deskundige.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Lid 7.1 Ondergronds bouwen
Lid 7.1.1 Bouwen ondergrondse werken
Voor het bouwen van beneden het
maaiveld gelegen bouwwerken gelden, met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
het bouwen van bedoelde ruimten
is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en onder een
gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen;
het bouwen van bedoelde ruimten
is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag, de bouwdiepte
bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
externe toegangen zijn
gesitueerd in de achtergevel van het gebouw.
het bepaalde in dit lid is niet
van toepassing op mestkelders, mestbassins, silo's en
vergelijkbare bouwwerken op de gronden met een bestemming
zoals bedoeld in artikel 3.
Lid 7.1.2 Afwijken ten behoeve van bouwen ondergrondse werken
Burgemeester en wethouders
kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
8.1.1 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met
een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil
onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt
verstoord.
Burgemeester en
wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in 8.1.1 onder
c teneinde de toegangen aan andere zijden van het gebouw toe
te staan, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting
van de ruimtelijke karakteristiek mag
plaatsvinden.
Lid 7.2 Bestaande afstanden en andere maten
Met betrekking tot bestaande maten
gelden de volgende regels:
indien afstanden, goot- of
bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van
het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip
van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan
ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als
ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
indien afstanden, goot- of
bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van
het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip
van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan
ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als
ten minste toelaatbaar worden gehouden;
in het geval van heroprichting
van gebouwen is het bepaalde in a en b uitsluitend van
toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde
plaats.
Op een bouwwerk als hiervoor
bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in
lid 12.1 niet van toepassing.
Lid 7.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde
bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en de
regels worden overschreden door:
tot gebouwen behorende stoepen,
stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen,
funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken,
mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter
bedraagt;
tot gebouwen behorende erkers
en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter
bedraagt;
andere ondergeschikte
onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste
1,5 meter bedraagt.
Lid 7.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening
ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet
buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende
onderwerpen:
de richtlijnen voor het
verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige
bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen
voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen
voor gehandicapten;
het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse
hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad-
en losmogelijkheden;
de ruimte tussen
bouwwerken.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en
Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken
van:
de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, mits geen
bestemmingsgrenzen zijnde, worden overschreden, indien een
meetverschil daartoe aanleiding geeft;
de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de
bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt
vergroot tot maximaal 10 meter;
afwijkingen van
maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%:
de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van
bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-,
ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40
meter indien het niet mogelijk is gebruik te maken van een
reeds bestaande mast, onder de volgende
voorwaarden:
losse masten
met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in
landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote
verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen,
benzinestations, knooppunten, viaducten,
bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
installaties
op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
op hoge
gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver
mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat
bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel
dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de
monumentencommissie;
tegen
gevels aan; wanneer de invloed van die installaties
geen afbreuk doen aan de aanwezige
kwaliteiten;
het bepaalde ten
aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan
dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve
van plaatselijke verhogingen, anders dan de ondergeschikte
bouwonderdelen als bedoeld in lid 2.3 mits:
de maximale
oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het
betreffende bouwvlak zal bedragen;
de hoogte
maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het
betreffende gebouw zal bedragen;
de minimale
afstand van de weg voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mits dit geen problemen oplevert voor de
verkeersveiligheid.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Lid 9.1 Algemene Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen
de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve
van:
overschrijding van
bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een
technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken
dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag
echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak
mag niet meer dan 10% worden vergroot;
overschrijding van
bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt
aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit
daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet
meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet
meer dan 10% worden vergroot.
Lid 9.2 Waarde archeologie
Lid 9.2.1 Wijziging voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen
het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming
'Waarde-Archeologie-2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen,
indien:
uit nader archeologisch
onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn;
het op grond van nader
archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en
veiligstelling van archeologische waarden
voorziet;
alvorens omtrent wijziging te
beslissen winnen burgemeester en wethouders hierover
schriftelijk advies in van een archeologisch
deskundige.
Lid 9.2.2 Wijziging voor de verandering van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen
ter plaatse van de bestemming 'Waarde-Archeologie-2' de vorm van
de bouwvlakken veranderen, indien dit op grond van archeologisch
onderzoek noodzakelijk is met het oog op de bescherming of de
veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische
waarden. Alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen
burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies in van
een archeologisch deskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Lid 10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het
overgangsrecht als volgt:
een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag,
mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
na het tenietgaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
tenietgegaan;
burgemeester en wethouders
kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal
10%;
het onder lid a bepaalde is
niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van
dat plan.
Lid 10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Schalm 5"
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Renswoude in de openbare vergadering van 31 oktober 2017.
de griffier, de voorzitter,