Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Kooiweg 1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0339.BP2016Kooiweg1-vg01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
Lid 1.1 het plan:
Het bestemmingsplan Kooiweg 1 van de gemeente Renswoude.
 
Lid 1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0339. BP2016Kooiweg1-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
Lid 1.3 De verbeelding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
Lid 1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
Lid 1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
Lid 1.6 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
Lid 1.7 aan-huis-gebonden beroep:
het door de bewoner van de woning, in diens woning, uit te oefenen dienstverlenend beroep, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
Lid 1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (boomteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
 
a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
     
  2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
     
  3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
     
  4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
     
  5. paardenhouderij en paardenfokkerij;
     
  6. sierteelt: de teelt van siergewassen (boomteelt daaronder begrepen) op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
     
 
b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
  1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen, permanente tunnels en plastic kassen daaronder begrepen;
     
  2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
     
  3. intensieve veehouderij: een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
     
c. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.
 
Lid 1.9 Agrarisch hobbybedrijf
het houden van dieren en/of het telen van gewassen, niet gericht op een reële inkomensvorming.
 
Lid 1.10 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
 
Lid 1.11 agrarisch deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.
 
Lid 1.12 archeologisch deskundige:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
Lid 1.13 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
Lid 1.14 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
 
Lid 1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Lid 1.16 bedrijf:
een onderneming gericht op het (bedrijfsmatig) produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
Lid 1.17 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
Lid 1.18 bedrijfshoofd:
degene die zijn hoofdberoep ter plaatse uitoefent en die een volledige of nagenoeg volledige dagtaak op het bedrijf heeft.
 
Lid 1.19 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een bouwvlak, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
 
Lid 1.20 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
Lid 1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
 
Lid 1.22 bestaand gebruik:
gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.
 
Lid 1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
Lid 1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
Lid 1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
Lid 1.26 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
 
Lid 1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
Lid 1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
Lid 1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
Lid 1.30 bouwwerk:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
Lid 1.31 Bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
Lid 1.32 containerveld:
een (semi)-verhard terrein, waarop potplanten worden geteeld.
 
Lid 1.33 Cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
 
Lid 1.34 Dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
 
Lid 1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen en huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
Lid 1.36 Dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureau, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
 
Lid 1.37 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
 
Lid 1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
Lid 1.39 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen en/of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
Lid 1.40 hoveniersbedrijf:
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
 
Lid 1.41 kampeermiddelen:
tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. .
 
Lid 1.42 kas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.
 
Lid 1.43 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps- en / of natuurwaarden.
 
Lid 1.44 Mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband.
 
Lid 1.45 mantelzorgwoning:
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden.
 
Lid 1.46 mestbassin:
voorziening, niet zijnde een bouwwerk, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
 
Lid 1.47 mestopslagruimte:
bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest, zoals een mestsilo.
 
Lid 1.48 nevenactiviteit:
niet-agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een agrarisch bouwvlak.
 
Lid 1.49 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
Lid 1.50 opslag:
Opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld worden.
 
Lid 1.51 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
 
Lid 1.52 paardenfokkerij:
een agrarisch bedrijf, gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten en verkoop ten behoeve van de eigen gefokte paarden.
 
Lid 1.53 paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf, gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden.
 
Lid 1.54 paardenpension:
een bedrijf, gericht op het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.
 
Lid 1.55 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
     
  2. voor bouwwerken binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer': de bovenkant van de spoorstaaf;
     
  3. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
     
Lid 1.56 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
 
Lid 1.57 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
 
Lid 1.58 ruimtelijke kwaliteitswinst:
ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de inrichting van het erf, landschaps- en/of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden en/of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie.
 
Lid 1.59 siertuin
een siertuin is een tuin waar (sier)planten en bomen worden aangeplant en verzorgd en de daarbij behorende bouwwerken en verhardingen worden aangelegd, met het doel om de bij het hoveniersbedrijf behorende werkzaamheden te demonstreren waarbij bezoekers kennis kunnen maken met de verschillende inrichtingswijzen van tuinen.
 
Lid 1.60 standplaats:
het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen of een kampeerhuisje, waarbij de standplaatsen voor kampeermiddelen nader zijn te onderscheiden in:
 
  1. permanente standplaats: een standplaats bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel of een kampeerhuisje, inclusief daarbij behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn;
     
  2. niet-permanente standplaats: een standplaats bestemd voor het plaatsen van één of meerdere kampeermiddelen, niet zijnde een stacaravan, gedurende een periode van ten hoogste 8,5 maanden.
     
Lid 1.61 streekeigen producten:
al dan niet bewerkte agrarische producten, afkomstig van het eigen agrarische bedrijf of van andere agrarische bedrijven uit de streek.
 
Lid 1.62 teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, zoals:
  1. boog-, tunnel- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
     
  2. afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;
     
  3. containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;
     
  4. overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
     
  5. stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop planten worden geteeld;
     
  6. tijdelijke kassen: kassen, die gedurende een beperkte periode, die afhankelijk is van de teelt, maar die maximaal 8 maanden per jaar bedraagt, worden opgericht en eenvoudig te monteren en te demonteren zijn.
     
Lid 1.63 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede of uitsluitend gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
 
Lid 1.64 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, de aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en de inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.
 
Lid 1.65 voorgevellijn:
de lijn gelegen:
  1. evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een gebouw;
     
  2. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een gebouw.
     
Lid 1.66 waterbassins:
voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van water, zoals foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van wateropslag.
 
Lid 1.67 zorgboerderij:
een locatie waar zorg wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak – waaronder begrepen reïntegratie- en waarbij de situering in het buitengebied en de relatie met de natuur, landbouw, grond en dieren een onderdeel uitmaakt van het zorgconcept.
   
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Lid 2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
Lid 2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
     
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
     
Lid 2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
Lid 2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
Lid 2.5 goothoogte van een bouwwerk:
tussen het peil en de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.
 
Lid 2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
Lid 2.7 inhoud van een bouwwerk voor mestopslag, mest(na)vergisting of kadaveropslag:
tussen de bovenkant van de onderste vloer en de binnenzijde van de gevels en de onderkant van de bovenste vloer /het dak.
 
Lid 2.8 Oppervlakte van een bouwwerk:
tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
Lid 2.9 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, stofkappen en andere onderdelen van technische installaties, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
Lid 2.10 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580
  
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
     
  2. het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem;
     
  3. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschapsstructuur;
     
 
en tevens voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - siertuin’: siertuinen;
     
 
alsmede voor:
 
  1. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
     
  2. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
     
  3. beweiding voor recreatieve of hobbydoeleinden.
     
Lid 3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
Lid 3.2.1 Gebouwen :
  1. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
     
Lid 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde bestemming uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf en ten behoeve van extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden, mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter;
     
Lid 3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Lid 3.3.1 Mestopslag en silo's
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het bouwen van een bouwwerk voor kadaveropslag, mestopslag en silo's, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. sleufsilo's, anders dan voor mestopslag, zijn buiten het bouwvlak tot een gezamenlijke oppervlakte van 500 m2 en een maximale hoogte van 2 meter toegestaan;
     
  2. per agrarisch bedrijf is buiten het bouwvlak ten hoogste één bouwwerk voor mestopslag tot een inhoud van 1.000 m3 en een maximale hoogte van 6 meter toegestaan;
     
  3. per agrarisch bedrijf is buiten het bouwvlak ten hoogste één bouwwerk voor kadaveropslag tot een inhoud van 25 m3 en een maximale hoogte van 2,5 meter toegestaan;
     
  4. een bouwwerk wordt gesitueerd in directe aansluiting op het desbetreffende bouwvlak;
     
  5. de noodzaak voor een doelmatige agrarisch bedrijfsvoering en van situering buiten het bouwvlak is aangetoond;
     
  6. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur;
     
  7. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
     
  8. alvorens omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder f en g vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
     
  9. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
     
Lid 3.3.2 Afwijken ten behoeve van buitenrijbaan
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van een buitenrijbaan ten behoeve van het houden van paarden met in achtneming van het volgende:
  1. aangetoond moet zijn dat de buitenrijbaan niet geheel of gedeeltelijk binnen het bouwvlak of, indien sprake is van een buitenrijbaan ten behoeve van en behorend bij een woning, niet binnen de bestemming Wonen kan worden gerealiseerd, met in achtneming van het bepaalde onder m;
     
  2. een buitenrijbaan wordt gerealiseerd direct aansluitend aan het agrarische bouwvlak of op gronden grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning toegestaan en aanwezig is;
     
  3. de oppervlakte van een buitenrijbaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 1.200 m²;
     
  4. de oppervlakte van een buitenrijbaan ten behoeve van en behorend bij een woning en als onderdeel van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 800 m²;
     
  5. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter;
     
  6. de maximale hoogte van lichtmasten bedraagt 8 meter;
     
  7. omgevingsvergunning wordt niet verleend voor een buitenrijbaan gelegen voor de voorgevellijn van de bebouwing;
     
  8. omgevingsvergunning wordt niet verleend binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
     
  9. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
     
  10. binnen een afstand van 50 meter van de door de provincie in de Verordening Ruimte vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is het realiseren van een buitenrijbaan en het oprichten van lichtmasten slechts toegestaan als de wezenlijke ecologische kenmerken, waarden en potenties van de Ecologische Hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
     
  11. alvorens omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder i en j vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
     
  12. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen..
     
Lid 3.3.3 Afwijken ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a, ten behoeve van het realiseren van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd in de vorm van boog- en/of tunnelkassen;
     
  2. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd direct aansluitend aan het agrarische bouwvlak;
     
  3. omgevingsvergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste maart tot en met september in één kalenderjaar;
     
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 500 m² per bedrijf;
     
  5. de maximale hoogte bedraagt 4 meter;
     
  6. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur en het aanwezige reliëf;
     
  7. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
     
  8. binnen een afstand van 50 meter van de door de provincie in de Verordening Ruimte vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen slechts toegestaan als de wezenlijke ecologische kenmerken, waarden en potenties van de Ecologische Hoofdstructuur niet significant worden aangetast; alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.
     
Lid 3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. detailhandel, anders dan het verkopen van streekeigen producten of ter plaatse geproduceerde producten met een oppervlakte van ten hoogste 150 m², is niet toegestaan;
     
  2. niet-agrarische bedrijfsmatige nevenactiviteiten zijn niet toegestaan;
     
  3. de opslag van goederen en materialen is niet toegestaan;
     
  4. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend gedurende de periode van maart tot en met september toegestaan;
     
  5. het gebruik van afdekfolie buiten een bouwvlak is niet toegestaan;
     
  6. containervelden zijn niet toegestaan;
     
  7. waterbassins zijn niet toegestaan;
     
  8. mestbassins, niet zijnde bouwwerken, zijn niet toegestaan;
     
  9. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
     
  10. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
     
Lid 3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Lid 3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, vergraven, verruimen, uitdiepen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren;
     
  2. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
     
Lid 3.5.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht
Het verbod van lid 3.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:
  1. behoren tot normaal onderhoud en beheer waaronder begrepen worden de normale agrarische exploitatie ten dienste van de bestemming;
     
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
     
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
     
Lid 3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 3.1 onder b en c genoemde waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
Lid 3.5.4 Advisering over de omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen omtrent een aanlegvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterbeheerder, omtrent de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.3.
 
Artikel 4 Bedrijf
 
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': een hoveniersbedrijf;
     
 
alsmede voor:
  1. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, (sier)tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
     
Lid 4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
Lid 4.2.1 Bedrijfsbebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak
  1. binnen bouwvlakken mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd;
     
  2. de maximale bebouwingsoppervlakte van bedrijfsbebouwing, waarbij de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouw niet zijn inbegrepen, bedraagt niet meer dan is aangegeven met de maatvoeringsaanduiding 'maximale oppervlakte (bbo)';
     
  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m;
     
  4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 10 m;
     
  5. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
     
  6. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt 2 meter.
     
Lid 4.2.2 Bedrijfswoning
  1. per bouwvlak mag één bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd;
     
  2. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600 m3;
     
  3. de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter;
     
  4. de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2 per bedrijfswoning;
     
  5. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter.
     
Lid 4.2.3 Buiten het bouwvlak
Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.
 
Lid 4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Lid 4.3.1 Vergroten maximale bebouwingsoppervlakte gebouwen en overkappingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1onder b voor het vergroten van de maximale bebouwingsoppervlakte van gebouwen en overkappingen met ten hoogste 15% mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het landschap in de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
     
  2. de bebouwing wordt landschappelijk goed ingepast in de omgeving;
     
  3. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
     
Lid 4.3.2 Vergroten bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een bedrijfswoning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de vergroting mag maximaal 25% bedragen tot maximaal 800 m3 inclusief aan- en uitbouwen;
     
  2. het landschap in de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
     
  3. het ontwerp van de woning sluit goed aan bij het karakter van het buitengebied en de omgeving;
     
  4. de woning wordt landschappelijk goed ingepast in de omgeving;
     
  5. de maatvoeringseisen voor woningen worden in acht genomen;
     
  6. omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
     
Lid 4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bedrijfsmatige activiteiten, anders dan aangegeven met de functieaanduidingen, zijn niet toegestaan;
     
  2. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van bed en breakfast per bedrijfswoning is niet toegestaan;
     
  3. bed & breakfast is niet toegestaan in een bijgebouw;
     
  4. de opslag van goederen en materialen is buiten het bouwvlak en voor de voorgevellijn van de bedrijfsgebouwen niet toegestaan;
     
  5. permanente of tijdelijke bewoning van bedrijfs- en bijgebouwen is niet toegestaan;
     
  6. bewoning anders dan door één afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
     
  7. het gebruiken van een bedrijfsgebouw of een bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.
     
Lid 4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Lid 4.5.1 Afwijken ten behoeve van Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 onder g voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of uitbouw of een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
  1. vergunning wordt slechts verleend ter plaatse van een bouwperceel waarop krachtens het plan een bedrijfswoning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is;
     
  2. vergunning wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
     
  3. vergunning wordt slechts verleend als een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt overgelegd voor Awbz-zorg thuis;
     
  4. uit de indicatie van het CIZ moet blijken dat sprake is van mantelzorg voor minimaal zes maanden;
     
  5. de indicatie moet na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan zijn afgegeven voor minimaal zes maanden en geldig zijn op het moment van de aanvraag om bouwvergunning;
     
  6. de oppervlakte in gebruik voor mantelzorg bedraagt maximaal 80 m²;
     
  7. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. een tijdelijke unit wordt geplaatst aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
       
    2. de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
       
  8. vergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
     
  9. vergunning wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.
     
Artikel 5 Waarde - Grebbelinielandschap
 
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Grebbelinielandschap' aangewezen gronden zijn- behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels.
 
Lid 5.2 Afwijken van de bouwregels
Toepassing bij afwijken
  1. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het bouwen van bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorisch waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie;
     
  2. Bij de afweging voor verlening van de onder a bedoelde omgevingsvergunning, wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
     
Lid 5.3 Afwijken van de gebruiksregels
Toepassing bij afwijken
  1. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het gebruik van gronden en bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie;
     
  2. Bij de afweging voor verlening van de onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
     
Lid 5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing bij wijziging
  1. Bij wijziging van een bestemmingsplan geldt, voor zover sprake is van het bouwen van bouwwerken, de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie.
  2. Bij de afweging voor wijziging zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
 
Artikel 6 Waarde – Archeologie – 2
 
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
 
Lid 6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
     
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
       
    2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
       
    3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
       
  3. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
       
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
       
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
       
    4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
       
Lid 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Lid 6.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde-Archeologie-2" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren::
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
     
  2. het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers of andere wateren;
     
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
     
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
     
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
     
  6. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
     
Lid 6.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
     
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
     
  3. behoren tot het normale onderhoud en beheer;
     
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
     
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
     
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
     
of indien:
  1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 nodig is.
     
Lid 6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
     
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
       
    2. het doen van opgravingen;
       
    3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
       
 
Hoofdstuk 3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
Lid 8.1 Ondergronds bouwen
 
Lid 8.1.1 Bouwen ondergrondse werken
Voor het bouwen van beneden het maaiveld gelegen bouwwerken gelden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
  1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en onder een gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen;
     
  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag, de bouwdiepte bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
     
  3. externe toegangen zijn gesitueerd in de achtergevel van het gebouw.
     
  4. het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op mestkelders, mestbassins, silo's en vergelijkbare bouwwerken op de gronden met een bestemming zoals bedoeld in artikel 3.
     
Lid 8.1.2 Afwijken ten behoeve van bouwen ondergrondse werken
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1.1 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.
     
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1.1 onder c teneinde de toegangen aan andere zijden van het gebouw toe te staan, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek mag plaatsvinden.
     
Lid 8.2 Bestaande afstanden en andere maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
     
  2. indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten minste toelaatbaar worden gehouden;
     
  3. in het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in a en b uitsluitend van toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde plaats.
     
  4. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in lid 12.1 niet van toepassing.
     
Lid 8.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en de regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
     
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
     
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
     
Lid 8.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
     
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
     
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
     
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
     
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
     
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
     
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, mits geen bestemmingsgrenzen zijnde, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
     
  2. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
     
  3. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%:
     
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter indien het niet mogelijk is gebruik te maken van een reeds bestaande mast, onder de volgende voorwaarden:
    1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
       
    2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
         
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
         
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, anders dan de ondergeschikte bouwonderdelen als bedoeld in lid 2.3 mits:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
       
    2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
       
  6. de minimale afstand van de weg voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits dit geen problemen oplevert voor de verkeersveiligheid.
     
 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
Lid 10.1 Algemene Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot;
     
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
     
Lid 10.2 Waarde archeologie
 
Lid 10.2.1 Wijziging voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming 'Waarde-Archeologie-2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
     
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
     
  3. alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
     
Lid 10.2.2 Wijziging voor de verandering van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de bestemming 'Waarde-Archeologie-2' de vorm van de bouwvlakken veranderen, indien dit op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk is met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 11 Overgangsrecht
 
Lid 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
       
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
       
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
     
  3. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
     
Lid 11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
     
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
     
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
     
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
     
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Kooiweg 1 Renswoude"
  
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Renswoude in de openbare vergadering van 4 april 2017
     
de griffier, de voorzitter,