Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Lid 1.1 het plan:
Het bestemmingsplan Kooiweg 1 van de gemeente
Renswoude.
Lid 1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GML-bestand NL.IMRO.0339. BP2016Kooiweg1-vg01 met de bijbehorende regels en
bijlagen.
Lid 1.3 De verbeelding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
Lid 1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
Lid 1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft.
Lid 1.6 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in
bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
Lid 1.7 aan-huis-gebonden beroep:
het door de bewoner van de woning, in diens
woning, uit te oefenen dienstverlenend beroep, waarbij de woning
in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming
is.
Lid 1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen
van producten door middel van het telen van gewassen (boomteelt
daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, nader te
onderscheiden in:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
akker- en vollegrondstuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen
sier-, fruit- en bollenteelt;
bollenteelt: de teelt van
bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van
bolbloemen;
fruitteelt: de teelt van fruit
op open grond;
grondgebonden veehouderij: het
houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond
en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van
de agrarische grond als productiemiddel;
paardenhouderij en
paardenfokkerij;
sierteelt: de teelt van
siergewassen (boomteelt daaronder begrepen) op open grond al
dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen
en vaste planten;
b. niet-grondgebonden agrarisch
bedrijf:
glastuinbouw: de teelt van
gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen, permanente
tunnels en plastic kassen daaronder begrepen;
intensieve kwekerij: de teelt
van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in
gebouwen;
intensieve veehouderij: een
bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren,
zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-,
vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie
van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk
te stellen bedrijfsvormen;
c. overige teelten van gewassen of dieren, al
dan niet in gebouwen.
Lid 1.9 Agrarisch hobbybedrijf
het houden van dieren en/of het telen van
gewassen, niet gericht op een reële inkomensvorming.
Lid 1.10 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor
de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Lid 1.11 agrarisch deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te
wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied
van land- en tuinbouw.
Lid 1.12 archeologisch deskundige:
onderzoek verricht door of namens een dienst of
instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
Lid 1.13 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of
instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
Lid 1.14 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband
met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
Lid 1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
Lid 1.16 bedrijf:
een onderneming gericht op het (bedrijfsmatig)
produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van
goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van
goederen.
Lid 1.17 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf.
Lid 1.18 bedrijfshoofd:
degene die zijn hoofdberoep ter plaatse
uitoefent en die een volledige of nagenoeg volledige dagtaak op
het bedrijf heeft.
Lid 1.19 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan
binnen een bouwvlak, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de
aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Lid 1.20 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren,
winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende
magazijnen en overige dienstruimten.
Lid 1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en
oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met
inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
Woningwet.
Lid 1.22 bestaand gebruik:
gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het
plan in werking is getreden.
Lid 1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
Lid 1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming.
Lid 1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Lid 1.26 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de
grens vormt van een bouwvlak.
Lid 1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge
de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
Lid 1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
Lid 1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
Lid 1.30 bouwwerk:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
Lid 1.31 Bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en
bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Lid 1.32 containerveld:
een (semi)-verhard terrein, waarop potplanten
worden geteeld.
Lid 1.33 Cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde
in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
Lid 1.34 Dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe
plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht
zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
Lid 1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of
leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen en huren
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening
van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Lid 1.36 Dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten,
waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te
woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureau,
kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren,
internetwinkels en bankfilialen.
Lid 1.37 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten,
zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en
natuurobservatie.
Lid 1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
Lid 1.39 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn
constructie, afmetingen en/of functie als belangrijkste bouwwerk
valt aan te merken.
Lid 1.40 hoveniersbedrijf:
een bedrijf, gericht op de aanleg, de
inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met
gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en
gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt
uitgeoefend.
Lid 1.41 kampeermiddelen:
tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of
hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor
recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf
elders hebben. .
Lid 1.42 kas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden
en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend
materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken
of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen,
alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving
tegen milieubelastende stoffen.
Lid 1.43 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te
wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps-
en / of natuurwaarden.
Lid 1.44 Mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder
die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale
vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de
zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar
overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten
organisatorisch verband.
Lid 1.45 mantelzorgwoning:
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of
uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een
ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning
door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin
zich zelfstandige voorzieningen bevinden.
Lid 1.46 mestbassin:
voorziening, niet zijnde een bouwwerk, ten
behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en
daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
Lid 1.47 mestopslagruimte:
bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest,
zoals een mestsilo.
Lid 1.48 nevenactiviteit:
niet-agrarische activiteiten die in ruimtelijk
opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een agrarisch
bouwvlak.
Lid 1.49 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut,
zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes,
duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen,
voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en
apparatuur voor telecommunicatie.
Lid 1.50 opslag:
Opslag van goederen die naar hun aard geen
regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking
ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld worden.
Lid 1.51 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal
één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een
carport.
Lid 1.52 paardenfokkerij:
een agrarisch bedrijf, gericht op het fokken
van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden
en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden
van paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan
ondergeschikte) trainingsfaciliteiten en verkoop ten behoeve van
de eigen gefokte paarden.
Lid 1.53 paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf, gericht op het africhten
en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden,
het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en
uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van
paarden en de in- en verkoop van paarden.
Lid 1.54 paardenpension:
een bedrijf, gericht op het bieden van
gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te
stallen en te weiden.
Lid 1.55 peil:
voor gebouwen die onmiddellijk
aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van
die weg respectievelijk kruin van de dijk;
voor bouwwerken binnen de
bestemming 'Verkeer - Railverkeer': de bovenkant van de
spoorstaaf;
in andere gevallen en voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van
het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit plan.
Lid 1.56 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen
onderling.
Lid 1.57 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen
woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde,
dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee
gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdverblijf
elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden
gebruikt.
Lid 1.58 ruimtelijke kwaliteitswinst:
ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de
inrichting van het erf, landschaps- en/of natuurontwikkeling,
herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden en/of
het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied
ten behoeve van extensieve dagrecreatie.
Lid 1.59 siertuin
een siertuin is een tuin waar (sier)planten en
bomen worden aangeplant en verzorgd en de daarbij behorende
bouwwerken en verhardingen worden aangelegd, met het doel om de
bij het hoveniersbedrijf behorende werkzaamheden te demonstreren
waarbij bezoekers kennis kunnen maken met de verschillende
inrichtingswijzen van tuinen.
Lid 1.60 standplaats:
het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen
voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen
of een kampeerhuisje, waarbij de standplaatsen voor
kampeermiddelen nader zijn te onderscheiden in:
permanente standplaats: een
standplaats bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel
of een kampeerhuisje, inclusief daarbij behorende
ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, dat gedurende
het gehele jaar aanwezig mag zijn;
niet-permanente standplaats:
een standplaats bestemd voor het plaatsen van één of meerdere
kampeermiddelen, niet zijnde een stacaravan, gedurende een
periode van ten hoogste 8,5 maanden.
Lid 1.61 streekeigen producten:
al dan niet bewerkte agrarische producten,
afkomstig van het eigen agrarische bedrijf of van andere
agrarische bedrijven uit de streek.
Lid 1.62 teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van
teeltgewassen en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen
bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de
verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van
grondgebonden agrarische teelten, zoals:
boog-, tunnel- en gaaskassen:
al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en
omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan
glas;
afdekfolie: folie die op de
bodem wordt aangebracht;
containervelden: al dan niet
verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van
de teelt van planten in potten;
overkappingconstructies:
bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken
met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
stellingen: bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, waarop planten worden geteeld;
tijdelijke kassen: kassen, die
gedurende een beperkte periode, die afhankelijk is van de
teelt, maar die maximaal 8 maanden per jaar bedraagt, worden
opgericht en eenvoudig te monteren en te demonteren
zijn.
Lid 1.63 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede of uitsluitend
gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
Lid 1.64 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, dat duurzaam
werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht
die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het
bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, de aard van de
gewassen, de hoeveelheid grond en de inrichting van het bedrijf),
waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd
is.
Lid 1.65 voorgevellijn:
de lijn gelegen:
evenwijdig aan de weg en in het
verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een
gebouw;
dan wel (indien deze gevel niet
evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het
dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een
gebouw.
Lid 1.66 waterbassins:
voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, ten
behoeve van de opslag van water, zoals foliebassins en daarmee
vergelijkbare vormen van wateropslag.
Lid 1.67 zorgboerderij:
een locatie waar zorg wordt geboden aan ieder
die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale
vlak – waaronder begrepen reïntegratie- en waarbij de situering
in het buitengebied en de relatie met de natuur, landbouw, grond
en dieren een onderdeel uitmaakt van het zorgconcept.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Lid 2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
Lid 2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
Lid 2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Lid 2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de
buitenzijde van de gevels en het hart van de
scheidsmuren.
Lid 2.5 goothoogte van een bouwwerk:
tussen het peil en de horizontale snijlijn van
elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels
en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.
Lid 2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen het peil, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en
de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Lid 2.7 inhoud van een bouwwerk voor mestopslag, mest(na)vergisting of kadaveropslag:
tussen de bovenkant van de onderste vloer en de
binnenzijde van de gevels en de onderkant van de bovenste vloer
/het dak.
Lid 2.8 Oppervlakte van een bouwwerk:
tussen het peil, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken
en dakkapellen.
Lid 2.9 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien
van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
stofkappen en andere onderdelen van technische installaties,
liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1
meter bedraagt.
Lid 2.10 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN
2580
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
grondgebonden agrarische bedrijven;
het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem;
het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschapsstructuur;
en tevens voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - siertuin’: siertuinen;
alsmede voor:
aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
beweiding voor recreatieve of hobbydoeleinden.
Lid 3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Lid 3.2.1 Gebouwen :
het bouwen van gebouwen is niet
toegestaan.
Lid 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid 3.1 genoemde bestemming uitsluitend
erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen,
teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijnde,
ten behoeve van het agrarisch bedrijf en ten behoeve van
extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden, mogen
worden gebouwd met een maximale hoogte van 3
meter;
Lid 3.3 Afwijken van de bouwregels
Lid 3.3.1 Mestopslag en silo's
Burgemeester en
wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het bouwen van een bouwwerk
voor kadaveropslag, mestopslag en silo's, mits wordt voldaan aan
de volgende voorwaarden:
sleufsilo's, anders dan voor
mestopslag, zijn buiten het bouwvlak tot een gezamenlijke
oppervlakte van 500 m2 en een maximale hoogte van 2 meter
toegestaan;
per agrarisch bedrijf is buiten
het bouwvlak ten hoogste één bouwwerk voor mestopslag tot een
inhoud van 1.000 m3 en een maximale hoogte van 6 meter
toegestaan;
per agrarisch bedrijf is buiten
het bouwvlak ten hoogste één bouwwerk voor kadaveropslag tot
een inhoud van 25 m3 en een maximale hoogte van 2,5 meter
toegestaan;
een bouwwerk wordt gesitueerd
in directe aansluiting op het desbetreffende
bouwvlak;
de noodzaak voor een doelmatige
agrarisch bedrijfsvoering en van situering buiten het
bouwvlak is aangetoond;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van de
landschapsstructuur;
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de
omgeving;
alvorens omgevingsvergunning te
verlenen vragen burgemeester en wethouders advies van de
landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking
tot de onder f en g vermelde voorwaarden en wordt voorzien in
een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het
beheer en het onderhoud van de landschappelijke
inpassing;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen.
Lid 3.3.2 Afwijken ten behoeve van buitenrijbaan
Burgemeester en wethouders kunnen
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2
onder a, ten behoeve van het bouwen van een buitenrijbaan ten
behoeve van het houden van paarden met in achtneming van het
volgende:
aangetoond moet zijn dat de
buitenrijbaan niet geheel of gedeeltelijk binnen het bouwvlak
of, indien sprake is van een buitenrijbaan ten behoeve van en
behorend bij een woning, niet binnen de bestemming Wonen kan
worden gerealiseerd, met in achtneming van het bepaalde onder
m;
een buitenrijbaan wordt
gerealiseerd direct aansluitend aan het agrarische bouwvlak
of op gronden grenzend aan bestemmingsvlakken van andere
bestemmingen waar een woning toegestaan en aanwezig
is;
de oppervlakte van een
buitenrijbaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf bedraagt
maximaal 1.200 m²;
de oppervlakte van een
buitenrijbaan ten behoeve van en behorend bij een woning en
als onderdeel van een nevenactiviteit bij een agrarisch
bedrijf bedraagt maximaal 800 m²;
de maximale hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2
meter;
de maximale hoogte van
lichtmasten bedraagt 8 meter;
omgevingsvergunning wordt niet
verleend voor een buitenrijbaan gelegen voor de voorgevellijn
van de bebouwing;
omgevingsvergunning wordt niet
verleend binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de
meest nabij gelegen woning van derden;
voorzien wordt in een goede
landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de
omgeving;
binnen een afstand van 50 meter
van de door de provincie in de Verordening Ruimte
vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is
het realiseren van een buitenrijbaan en het oprichten van
lichtmasten slechts toegestaan als de wezenlijke ecologische
kenmerken, waarden en potenties van de Ecologische
Hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
alvorens omgevingsvergunning te
verlenen vragen burgemeester en wethouders advies van de
landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking
tot de onder i en j vermelde voorwaarden en wordt voorzien in
een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het
beheer en het onderhoud van de landschappelijke
inpassing;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen..
Lid 3.3.3 Afwijken ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2
onder a, ten behoeve van het realiseren van tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
de tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd in de
vorm van boog- en/of tunnelkassen;
de tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd direct
aansluitend aan het agrarische bouwvlak;
omgevingsvergunning wordt
verleend voor een periode van ten hoogste maart tot en met
september in één kalenderjaar;
de gezamenlijke oppervlakte van
de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het
bouwvlak bedraagt maximaal 500 m² per bedrijf;
de maximale hoogte bedraagt 4
meter;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur en het
aanwezige reliëf;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen;
binnen een afstand van 50 meter
van de door de provincie in de Verordening Ruimte
vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is
het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen slechts toegestaan als de wezenlijke
ecologische kenmerken, waarden en potenties van de
Ecologische Hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en
wethouders hierover schriftelijk advies van de landschaps- en
natuurbeschermingsdeskundige.
Lid 3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van
gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
detailhandel, anders dan het
verkopen van streekeigen producten of ter plaatse
geproduceerde producten met een oppervlakte van ten hoogste
150 m², is niet toegestaan;
niet-agrarische bedrijfsmatige
nevenactiviteiten zijn niet toegestaan;
de opslag van goederen en
materialen is niet toegestaan;
teeltondersteunende
voorzieningen zijn uitsluitend gedurende de periode van maart
tot en met september toegestaan;
het gebruik van afdekfolie
buiten een bouwvlak is niet toegestaan;
containervelden zijn niet
toegestaan;
waterbassins zijn niet
toegestaan;
mestbassins, niet zijnde
bouwwerken, zijn niet toegestaan;
het opslaan van onbruikbare of
althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken
voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage
en/of afval is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks
noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte
gebruik van de grond;
het opslaan, opgeslagen houden,
storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen is niet
toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de
grond.
Lid 3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden
met 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een schriftelijke
omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende
werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit
te voeren:
het aanleggen, vergraven,
verruimen, uitdiepen of dempen van sloten, greppels, vijvers
en andere wateren;
het planten, verwijderen,
kappen of rooien van bomen of andere opgaande
beplanting;
Lid 3.5.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht
Het verbod van lid 3.5.1 geldt niet
voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:
behoren tot normaal onderhoud
en beheer waaronder begrepen worden de normale agrarische
exploitatie ten dienste van de bestemming;
reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleende vergunning;
Lid 3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Werken of werkzaamheden als bedoeld
in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid
3.1 onder b en c genoemde waarden van de gronden niet onevenredig
worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor
het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen
worden verkleind.
Lid 3.5.4 Advisering over de omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen omtrent een
aanlegvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 winnen burgemeester en
wethouders schriftelijk advies in van de waterbeheerder, omtrent
de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.3.
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': een hoveniersbedrijf;
alsmede voor:
de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, (sier)tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Lid 4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Lid 4.2.1 Bedrijfsbebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak
binnen bouwvlakken mogen
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gerealiseerd;
de maximale
bebouwingsoppervlakte van bedrijfsbebouwing, waarbij de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouw niet zijn
inbegrepen, bedraagt niet meer dan is aangegeven met de
maatvoeringsaanduiding 'maximale oppervlakte
(bbo)';
de goothoogte van
bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6
m;
de bouwhoogte van
bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 10
m;
de maximale hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt
niet meer dan 10 meter, met uitzondering van erf- en
terreinafscheidingen;
de maximale hoogte van erf- of
terreinafscheidingen bedraagt 2 meter.
Lid 4.2.2 Bedrijfswoning
per bouwvlak mag één
bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, worden
gebouwd;
de inhoud van de bedrijfswoning
inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600
m3;
de goothoogte van
bedrijfswoningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte
maximaal 10 meter;
de maximale oppervlakte aan
bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2 per
bedrijfswoning;
de goothoogte van bijgebouwen
bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6
meter.
Lid 4.2.3 Buiten het bouwvlak
Buiten het bouwvlak mogen
uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale
hoogte van 3 meter.
Lid 4.3 Afwijken van de bouwregels
Lid 4.3.1 Vergroten maximale bebouwingsoppervlakte gebouwen en overkappingen
Burgemeester en wethouders kunnen
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
4.2.1onder b voor het vergroten van de maximale
bebouwingsoppervlakte van gebouwen en overkappingen met ten
hoogste 15% mits wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
het landschap in de omgeving
wordt niet onevenredig aangetast;
de bebouwing wordt
landschappelijk goed ingepast in de omgeving;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen;
Lid 4.3.2 Vergroten bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2
onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een
bedrijfswoning, mits wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
de vergroting mag maximaal 25%
bedragen tot maximaal 800 m3 inclusief aan- en
uitbouwen;
het landschap in de omgeving
wordt niet onevenredig aangetast;
het ontwerp van de woning sluit
goed aan bij het karakter van het buitengebied en de
omgeving;
de woning wordt landschappelijk
goed ingepast in de omgeving;
de maatvoeringseisen voor
woningen worden in acht genomen;
omgevingsvergunning leidt niet
tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen.
Lid 4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van
gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
bedrijfsmatige activiteiten,
anders dan aangegeven met de functieaanduidingen, zijn niet
toegestaan;
het aanbieden van meer dan 3
kamers ten behoeve van bed en breakfast per bedrijfswoning is
niet toegestaan;
bed & breakfast is niet
toegestaan in een bijgebouw;
de opslag van goederen en
materialen is buiten het bouwvlak en voor de voorgevellijn
van de bedrijfsgebouwen niet toegestaan;
permanente of tijdelijke
bewoning van bedrijfs- en bijgebouwen is niet
toegestaan;
bewoning anders dan door één
afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
het gebruiken van een
bedrijfsgebouw of een bijgebouw bij de woning, ten behoeve
van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet
toegestaan.
Lid 4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 4.5.1 Afwijken ten behoeve van Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4
onder g voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of
uitbouw of een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in
achtneming van het volgende:
vergunning wordt slechts
verleend ter plaatse van een bouwperceel waarop krachtens het
plan een bedrijfswoning is toegestaan en ook feitelijk
aanwezig is;
vergunning wordt slechts
verleend indien sprake is van een goed woon- en
leefklimaat;
vergunning wordt slechts
verleend als een zorgindicatie van het Centrum
Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt overgelegd voor Awbz-zorg
thuis;
uit de indicatie van het CIZ
moet blijken dat sprake is van mantelzorg voor minimaal zes
maanden;
de indicatie moet na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan zijn afgegeven
voor minimaal zes maanden en geldig zijn op het moment van de
aanvraag om bouwvergunning;
de oppervlakte in gebruik voor
mantelzorg bedraagt maximaal 80 m²;
indien sprake is van een
tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
een tijdelijke unit wordt
geplaatst aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande
woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is
toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten
minste 3 meter bedraagt;
de afstand van een
tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste
perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
vergunning leidt niet tot
onevenredige aantasting van gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen
percelen;
vergunning wordt verleend voor
de duur van de periode waarin mantelzorg wordt
geboden.
Artikel 5 Waarde - Grebbelinielandschap
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Grebbelinielandschap'
aangewezen gronden zijn- behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel
en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de
cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie
zoals beschreven in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie
behorende bij deze regels.
Lid 5.2 Afwijken van de bouwregels
Toepassing bij afwijken
Voor het verlenen van een
omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat
voor het bouwen van bouwwerken geen onevenredige aantasting
mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid
van de cultuurhistorisch waarden, deeluitmakende van de
Grebbelinie;
Bij de afweging voor verlening
van de onder a bedoelde omgevingsvergunning, wordt in ieder
geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
Lid 5.3 Afwijken van de gebruiksregels
Toepassing bij afwijken
Voor het verlenen van een
omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat
voor het gebruik van gronden en bouwwerken geen onevenredige
aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de
beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden,
deeluitmakende van de Grebbelinie;
Bij de afweging voor verlening
van de onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder
geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
Lid 5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing bij wijziging
- Bij wijziging van een bestemmingsplan geldt, voor zover sprake is van het bouwen van bouwwerken, de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie.
- Bij de afweging voor wijziging zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
Artikel 6 Waarde – Archeologie – 2
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie-2'
aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en
veiligstelling van te verwachten archeologische
waarden.
Lid 6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
ten behoeve van de andere, voor
deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming
van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels
- uitsluitend worden gebouwd, indien:
burgemeester en wethouders
beschikken over een verklaring van de archeologische
deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een
rapport met daarin een beschrijving van de archeologische
waarden van de betrokken locatie niet nodig
is;
niet is voldaan aan het
bepaalde onder 1: de aanvrager van de bouwvergunning een
rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde
van de betrokken locatie naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de
bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade
kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te
verbinden, gericht op het behoud van de archeologische
resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het
begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische
deskundige;
het bepaalde in dit lid onder
b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten
of bouwwerken:
vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet
wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de
bestaande fundering;
een bouwwerk met een
oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
een bouwwerk dat zonder
graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden
geplaatst;
een bouwwerk dat zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Lid 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 6.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming "Waarde-Archeologie-2" zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren::
het uitvoeren van
grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm,
waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage;
het vergraven, verruimen of
dempen van sloten, vijvers of andere wateren;
het uitvoeren van
heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van
voorwerpen;
het verlagen of verhogen van
het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos
of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse
kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur.
Lid 6.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
behoren tot het normale onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
of indien:
burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 nodig is.
Lid 6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals
in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader
archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken
en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de
archeologische waarde van de betrokken locatie naar het
oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet
worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan
de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht
op:
het behoud van
archeologische resten in de bodem;
het doen van
opgravingen;
begeleiding van de
activiteiten door de archeologisch deskundige.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
Lid 8.1 Ondergronds bouwen
Lid 8.1.1 Bouwen ondergrondse werken
Voor het bouwen van beneden het
maaiveld gelegen bouwwerken gelden, met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
het bouwen van bedoelde ruimten
is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en onder een
gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen;
het bouwen van bedoelde ruimten
is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag, de bouwdiepte
bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
externe toegangen zijn
gesitueerd in de achtergevel van het gebouw.
het bepaalde in dit lid is niet
van toepassing op mestkelders, mestbassins, silo's en
vergelijkbare bouwwerken op de gronden met een bestemming
zoals bedoeld in artikel 3.
Lid 8.1.2 Afwijken ten behoeve van bouwen ondergrondse werken
Burgemeester en wethouders
kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
8.1.1 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met
een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil
onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt
verstoord.
Burgemeester en
wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in 8.1.1 onder
c teneinde de toegangen aan andere zijden van het gebouw toe
te staan, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting
van de ruimtelijke karakteristiek mag
plaatsvinden.
Lid 8.2 Bestaande afstanden en andere maten
Met betrekking tot bestaande maten
gelden de volgende regels:
indien afstanden, goot- of
bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van
het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip
van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan
ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als
ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
indien afstanden, goot- of
bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van
het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip
van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan
ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als
ten minste toelaatbaar worden gehouden;
in het geval van heroprichting
van gebouwen is het bepaalde in a en b uitsluitend van
toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde
plaats.
Op een bouwwerk als hiervoor
bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in
lid 12.1 niet van toepassing.
Lid 8.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde
bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en de
regels worden overschreden door:
tot gebouwen behorende stoepen,
stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen,
funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken,
mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter
bedraagt;
tot gebouwen behorende erkers
en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter
bedraagt;
andere ondergeschikte
onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste
1,5 meter bedraagt.
Lid 8.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening
ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet
buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende
onderwerpen:
de richtlijnen voor het
verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige
bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen
voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen
voor gehandicapten;
het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse
hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad-
en losmogelijkheden;
de ruimte tussen
bouwwerken.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en
Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken
van:
de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, mits geen
bestemmingsgrenzen zijnde, worden overschreden, indien een
meetverschil daartoe aanleiding geeft;
de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de
bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt
vergroot tot maximaal 10 meter;
afwijkingen van
maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%:
de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van
bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-,
ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40
meter indien het niet mogelijk is gebruik te maken van een
reeds bestaande mast, onder de volgende
voorwaarden:
losse masten
met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in
landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote
verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen,
benzinestations, knooppunten, viaducten,
bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
installaties
op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
op hoge
gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver
mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat
bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel
dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de
monumentencommissie;
tegen
gevels aan; wanneer de invloed van die installaties
geen afbreuk doen aan de aanwezige
kwaliteiten;
het bepaalde ten
aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan
dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve
van plaatselijke verhogingen, anders dan de ondergeschikte
bouwonderdelen als bedoeld in lid 2.3 mits:
de maximale
oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het
betreffende bouwvlak zal bedragen;
de hoogte
maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het
betreffende gebouw zal bedragen;
de minimale
afstand van de weg voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mits dit geen problemen oplevert voor de
verkeersveiligheid.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Lid 10.1 Algemene Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen
de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve
van:
overschrijding van
bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een
technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken
dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag
echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak
mag niet meer dan 10% worden vergroot;
overschrijding van
bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt
aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit
daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet
meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet
meer dan 10% worden vergroot.
Lid 10.2 Waarde archeologie
Lid 10.2.1 Wijziging voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen
het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming
'Waarde-Archeologie-2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen,
indien:
uit nader archeologisch
onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn;
het op grond van nader
archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en
veiligstelling van archeologische waarden
voorziet;
alvorens omtrent wijziging te
beslissen winnen burgemeester en wethouders hierover
schriftelijk advies in van een archeologisch
deskundige.
Lid 10.2.2 Wijziging voor de verandering van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen
ter plaatse van de bestemming 'Waarde-Archeologie-2' de vorm van
de bouwvlakken veranderen, indien dit op grond van archeologisch
onderzoek noodzakelijk is met het oog op de bescherming of de
veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische
waarden. Alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen
burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies in van
een archeologisch deskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Lid 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het
overgangsrecht als volgt:
een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag,
mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
na het tenietgaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
tenietgegaan;
burgemeester en wethouders
kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal
10%;
het onder lid a bepaalde is
niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van
dat plan.
Lid 11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het
overgangsrecht als volgt:
het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet;
het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder
a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in
dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van
het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten;
dit lid onder a is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van
het bestemmingsplan Kooiweg 1 Renswoude"
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Renswoude in de openbare vergadering van 4 april 2017
de griffier, de voorzitter,