direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Energietuin Mastwijkerdijk Montfoort
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BP15041-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een actueel planologisch kader geboden voor de ontwikkeling van een energietuin ter plaatse van het voormalige baggerspeciedepot aan de Mastwijkerdijk te Mastwijk, Montfoort. Hierbij wordt een energietuin mogelijk gemaakt, gecombineerd met natuurontwikkeling, educatie en recreatie. Een en ander mede naar aanleiding van de recente ontwikkelingen op het gebied van energietransitie en de noodzakelijke grootschalige opwekking van duurzame energie. Op basis van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zoals dat geldt voor de planlocatie zijn de gronden (mede)bestemd voor natuurontwikkelingen en extensief recreatieve doeleinden. Duurzame energieopwekking en educatie zijn daarentegen niet planologisch toegestaan. Derhalve wordt een nieuw kader opgesteld om te voorzien in een volledig planologisch regime waarin alle beoogde functies worden geregeld.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit regels en de verbeelding (plankaart). Dit gaat vergezeld van voorliggende toelichting met bijlagen. In deze toelichting wordt een inventarisatie en analyse van de relevante ruimtelijke en milieutechnische aspecten gegeven en wordt de (haalbaarheid van) de toekomstige situatie omschreven en gemotiveerd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is in eigendom van N.V. Afvalzorg en behelst een gebied van in totaal ca. 22 ha. De locatie is gelegen aan de Mastwijkerdijk te Mastwijk, met ten zuiden de rivier Hollandse IJssel. Op 1,5 kilometer richting het noorden is de Rijksweg A12 gelegen. Het omringende gebied betreft landelijk gebied dat hoofdzakelijk in gebruik is voor agrarische doeleinden en behoud en versterking van landschappelijke waarden. Verspreid in dit landelijk gebied zijn diverse bedrijfs- en woonbestemmingen gesitueerd. De locatie zelf is eerst in gebruik geweest als vuilstortlocatie en daarna als baggerspeciedepot. Voor dat gebruik was een voorlopige bedrijfsbestemming voor de duur van 5 jaren opgenomen. Inmiddels is de genoemde termijn verstreken, en kent het gebied de bestemming 'Natuur'. Figuur 1.1 toont het plangebied in het rood. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0001.png"

figuur 1.1 Aanduiding plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Op het moment van schrijven is het bestemmingsplan Buitengebied uit 2012, vastgesteld op 11 maart 2013, het vigerende plan voor het plangebied. Er heeft een herziening van dit plan plaatsgevonden ("1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012", 26 oktober 2015) welke eveneens (gedeeltelijk) betrekking heeft op de gronden behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Tot slot geldt voor het hele grondgebied van Montfoort het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen Montfoort" zoals vastgesteld op 29 oktober 2018.

1.4 Planvorm en planproces

Planvorm
Voorliggend bestemmingsplan betreft een ontwikkelbestemmingsplan. Het biedt een planologisch kader voor de realisatie van de functies natuur, energielandschap, educatie en recreatie en maakt daarmee door middel van het bieden van bouw- en gebruiksmogelijkheden een nieuwe ontwikkeling in het gebied mogelijk, resulterend in een energietuin. Er is bewust gekozen voor het opstellen van een flexibel bestemmingsplan, wat betekent dat de beoogde functies mogelijk worden gemaakt zonder exacte zonering. De uiteindelijke invulling van het terrein wordt, onder enkele voorwaarden, vrijgelaten en komt tot stand in samenspraak met de diverse betrokken partijen, omwonenden en overig belanghebbenden.

Planproces
Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening en de gemeentelijke inspraakverordening. Kort weergegeven betreft het, ervan uitgaande dat niet alle betrokkenen zich direct in de plannen kunnen vinden, de volgende stappen:

  • 1. ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan. In deze fase vindt plaats:
    • a. overleg over het voorontwerpbestemmingsplan met diverse betrokken instanties, waaronder de Inspectie Ruimtelijke Ordening, Hoogheemraadschap en de Provincie;
    • b. overleg met belanghebbenden en belangstellenden: inspraak (gemeentelijke inspraakverordening);
    • c. verwerken resultaten vooroverleg en inspraak.
  • 2. ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, waarin eventuele inspraak- en overlegreacties zijn verwerkt en met de bekendmaking van onder meer de mogelijkheid zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad;
  • 3. eventueel horen van diegenen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht;
  • 4. vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • 5. beroepsprocedure;
  • 6. onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt ingedeeld. Het tweede hoofdstuk omschrijft de huidige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het ontwikkelplan. Het beleidskader is vervat in hoofdstuk 4. Omgevingsaspecten worden behandeld in hoofdstuk 5. Daarna volgt het juridisch deel van de toelichting, waarin in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planopzet en in hoofdstuk 7 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt behandeld.

Hoofdstuk 2 Omschrijving huidige situatie

2.1 Functionele structuur

Het plangebied kent in de huidige situatie een natuurbestemming, welke van kracht is geworden na het verstrijken van de termijn voor de voorlopige bedrijfsbestemming. Beiden worden hieronder toegelicht. Daarnaast zijn in de nabijheid van het plangebied diverse agrarische, woon- en bedrijfsbestemmingen geprojecteerd. Deze vallen buiten het plangebied en worden daarom niet meegenomen in de beschrijving van de functionele structuur. Voor deze bestemmingen blijft het onderliggende vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van kracht. Voor een omschrijving van die functies wordt verwezen naar de toelichting op dat bestemmingsplan.

Bedrijf - Voorlopig en Natuur
Ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van Afvalzorg N.V. is in het vigerende bestemmingsplan een tijdelijke bedrijfsbestemming opgenomen (artikel 25 Bedrijf - Voorlopig) met de functieaanduiding 'baggerspeciedepot'. Deze bestemming kende een geldigheidsduur van 5 jaar. De termijn hiervan is inmiddels verstreken. Na het verstrijken van deze termijn hebben de gronden de defintieive bestemming 'Natuur' gekregen. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor het behoud en/of herstel van actuele en potentiële ecologische, landschappelijke en natuurwaarden. De ecologische waarde van de locatie is op dit moment, als gevolg van het vormalige gebruik, relatief laag.

2.2 Landschappelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het Groene Hart. De landschappelijke kwaliteit van het Groene hart wordt gekenmerkt door openheid, veenweidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit, en rust & stilte (Provincie Utrecht, 2013). Rondom Mastwijk is dit karakter nog goed zichtbaar, het slotenpatroon en de lintbebouwing zijn in dit open veenweidegebied belangrijke kernkwaliteiten. Onderstaande foto's geven een indruk van het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0002.png"

figuur 2.1 Weergave (omliggend) landschap (bron: Landschappelijke verantwoording Energietuin Mastwijk, Wageningen University & Research, 5 februari 2020

Zoals aangegeven betreft de locatie een voormalig stortdepot, waardoor het een afwijkend incident in dit oude landschapspatroon betreft. Het terrein bestaat uit twee delen, een hoger gelegen deel in het noorden en een lager deel in het zuiden. Op het terrein zijn een aantal vijvers en wilgenopstanden aanwezig.

De historische kaarten (zie figuur 2.1) tonen de ontwikkeling van het plangebied. Sinds ca. 1950 is het karakter sterk veranderd. Eerst door ontgraving van het terrein voor zandwinning, wat gebruikt is bij de aanleg van rijkswegen en vervolgens door de ingebruikname van het terrein als stortplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0003.png"

figuur 2.2 Historische kaarten (bron: toporijs.nl)

De landschappelijke kenmerken en waarden zoals beschreven in deze paragraaf dienen bij de ontwikkeling van een energietuin in aanmerking te worden genomen. Hoe dit in dit geval heeft plaatsgevonden, wordt in het volgende hoofdstuk nader gemotiveerd.

2.3 Biotoopkenmerken en ecologische waarde

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (2 april 2019). De uitkomsten ten aanzien van beschermde soorten en gebieden worden besproken in paragraaf 5.7 van deze toelichting. De quickscan is tevens opgenomen in bijlage 6. Naast een beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming heeft ook analyse van de huidige biotopen en ecologische waarden in het plangebied plaatsgevonden. De omschrijving daarvan wordt hieronder weergegeven.

Aanwezige biotopen
Door het terrein loopt een betonnen pad. Aan beide zijden van het pad zijn afgescheiden ‘vakken’ aanwezig. Het pad ligt relatief hoger dan de vakken. Langs het pad groeien kruiden als Schijnkamille, Klein hoefblad en veel Smalle weegbree en klavers. De buitenranden van het terrein liggen ook verhoogd, het betreft een soort dijken met ruigere vegetatie. Sommige vakken zijn begroeid met open kort grasland met vochtindicerende soorten als Fioringgras en Blaartrekkende boterbloem. Ook zijn soorten als Oeverzegge en Zeegroene rus aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0004.png"

figuur 2.3 Natte noordwesthoek (bron: Quickscan Wnb, Van der Goes & Groot, 2 april 2019)

In de noordwest hoek is tevens een zilte soort waargenomen, namelijk Zulte. Andere vakken zijn begroeid met Riet en ruigtekruiden als Grote brandnetel en Harig wilgenroosje. In weer andere vakken is de successie verder ontwikkeld en zijn opgeslagen Schietwilgen aanwezig. In het noordwesten is tegen een wilgenbosje een grote pol Pluimzegge waargenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0005.png"

figuur 2.4 Nat wilgenbos met riet (bron: Quickscan Wnb, Van der Goes & Groot, 2 april 2019)

Delen van het terrein zijn afgerasterd en betreffen kort gegraasde weides met kruiden als Duizendblad en Madeliefjes. Tijdens het veldbezoek werd het zuidelijke deel begraasd door 3 runderen. Hier was een deel van het terrein begroeid met wilg, de bast van de stammen is afgeknaagd door de runderen. In de ondergroei van dit deel was ook veel Pitrus aanwezig.

Op het terrein is water aanwezig. Naast de tijdelijke, oppervlakkige plassen in de vakken, zijn twee ‘grotere’ wateren aanwezig, één in het midden van het plangebied en één in het zuiden. De plas in het midden van het gebied heeft veel Grote lisdodde en Riet in de oever. De plas in het zuiden heeft een oostoever met een rietkraag en de westoever heeft veel trapgaten, begroeid met soorten als Watermunt, Gele lis en Gewone engelwortel. De meeste aangrenzende bredere wateren hebben een flauwe oever waarbij en in de oevers veel Grote lisdodde is waargenomen. Daarnaast zijn enkele smallere, ondiepe watergangen aanwezig, met veel Liesgras, Riet en draadalgen.

In het oosten van het gebied staan enkele wilgen. In deze wilgen zijn meerdere gaten en scheuren waargenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0006.png"

figuur 2.5 Vochtige vegetatie met her en der Schietwilgen (bron: Quickscan Wnb, Van der Goes & Groot, 2 april 2019)

Ecologische kwaliteit
De quickscan gaat in op de ecologische kwaliteit ter plaatse. Daaruit blijkt dat vooral op de natte delen in de verschillende vakken op het terrein en in terreindelen met veel dekking biedende vegetatie natuurwaarden verwacht zouden kunnen worden. Het betreft geschikt biotoop voor (kleine) zoogdieren en mogelijk landbiotoop voor amfibieën die onder stronken of stobbes kunnen wegkruipen.

De bosschages zijn tevens het meest interessant voor broedvogels en in holtes kunnen vogels broeden en mogelijk vleermuizen (tijdelijk) verblijven. Tijdens het veldbezoek werden Zulte en Pluimzegge waargenomen, deze soorten indiceren interessante en - en kruidenrijke vegetaties die insecten kunnen aantrekken.

Daarnaast kunnen verschillende flauwe oevers potentie hebben voor goed ontwikkelde oevervegetaties en kan het water gebruikt worden door amfibieën of waterinsecten als voortplantingsplaats.

De hogere, droge delen van het terrein zijn minder interessant en zijn vooral begroeid met ruige kruiden en grassen

Van belang voor de ecologische kwaliteit van dit plangebied, is echter ook de kwaliteit van de bodem (verwezen wordt naar paragraaf 5.5). De kwaliteit van de huidige afdeklaag biedt enige potentie voor de toename van biodiversiteit, maar van een hoge natuurwaarde van het plangebied is geen sprake. De bodem binnen het plangebied kent een 'matig ecologisch beschermingsniveau'.

Hoofdstuk 3 Projectplan

3.1 Projectomschrijving

Met voorliggend bestemmingsplan wordt in hoofdzaak een kader gerealiseerd voor een energietuin in combinatie met recreatie, educatie en voorzieningen ten behoeve van de versterking van de biodiversiteit ter plaatse. Daarnaast wordt ruimte geboden voor de eventuele aanleg van een gebiedsoversteigend fietspad. Op beide onderdelen wordt hieronder nader ingegaan.

3.1.1 Energietuin

Onder energietuin wordt in dit bestemmingsplan een terrein verstaan waar (grootschalig) duurzame energie wordt opgewekt, biodiversiteit aanwezig is en wordt versterkt en ruimte is voor recreatie en beleving. Deze elementen worden gecombineerd in een grensverleggend integraal ontwerp voor een landschap met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast vindt ook educatie/voorlichting plaats over duurzame energie en natuur. Concreet worden de volgende functies mogelijk gemaakt:

  • 1. Duurzame energie opwekking, waaronder in ieder geval een zonneveld van maximaal 12 ha waarop met een dekkingsgraad van ca. 60 - 70% een geïnstalleerd vermogen van maximaal 11 MWp kan worden gerealiseerd;
  • 2. groenvoorzieningen en ruimtelijke maatregelen ter versterking van de biodiversiteit;
  • 3. educatie;
  • 4. recreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0007.png"

figuur 3.1 Vlekkenplan landschappelijke inpassing

Duurzame energie in het landschap
De kwaliteit van het landschap is een belangrijk aspect van de energietuin. Zichtlijnen of juist verborgen plekken zijn belangrijk. Een goede integratie van de energietuin in het landschap is nodig. Het is de bedoeling dat er een belevingslandschap ontwikkeld wordt: energie in een tuin. Voor het panelenveld geldt dat deze gemaximaliseerd is tot 12 ha. Dit biedt voldoende ruimte om een zonneveld te installeren met een vermogen van ongeveer 10,85 MWp. De verwachte opbrengst van de PV panelen komt op jaarbasis op zo'n 10.633 MWh. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan de landelijke energietransitie.

Duurzame energieopwekking bestaat niet enkel uit de toepassing van zonnecollectoren, maar kan ook andere vormen van duurzame opwekking omvatten. Dit bestemmingsplan maakt de opwek, maar ook de opslag en het gebruik van duurzame energie mogelijk. Daarbij wordt in ieder geval voorzien in grondgebonden zonnepanelen, maar ook andere vormen van duurzame energieopwekking zijn denkbaar.

Ten aanzien van de andere vormen van energieopwekking geldt dat het gebruik van de gronden voor windmolens wel begrensd is. Ten noorden van het plangebied is een zoekzone opgenomen, waarbinnen ruimte is voor maximaal twee kleine windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter. Hier worden beperkt mogelijkheden gezien voor de plaatsing van windturbines, waarbij in samenspraak met de omgeving zal worden onderzocht welke windtechnieken een meerwaarde voor de energietuin vormen én tevens een passende uitstraling hebben in relatie tot de omgeving als geheel en het karakter van de energietuin in het bijzonder. Daarbij is het uitgangspunt te komen tot innovatieve en iconische windtechnieken, met symbolische en/of educatieve waarde.

Onder gebruik van duurzame energie kunnen bijvoorbeeld de laadpunten voor electrische auto's en elektrische fietsen worden gerekend.

Biodiversiteit
Door een aantal ruimtelijke maatregelen toe te passen in het gebied kan een versterking van de biodiversiteit worden gerealiseerd. De aanleg van groen maakt onderdeel uit van de energietuin. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanleg van natuurvriendelijke oevers, het inzaaien van het plangebied met een bloem- en kruidenrijk mengsel, het aanbrengen van variatie in het landschap en het faciliteren van schuilplaatsen voor kleine dieren. Zo wordt het gebied ecologisch interessant. De biotoopkenmerken en ecologische waarde van het gebied zijn besproken in paragraaf 2.3 van voorliggende toelichting. De ruimtelijke maatregelen kunnen de situatie ter plaatse versterken.

Extensief recreatief medegebruik
De recreatieve functie komt tot uiting door de energietuin toegankelijk te maken voor publiek. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen fiets- en wandelpaden in (delen van) de energietuin aan te leggen. Daarnaast worden picknicktafels en bankjes geplaatst en bestaan er goede mogelijkheden van het plaatsen van uitkijkpunt over het landschap ten noorden van het plangebied. Door het toevoegen van deze functie wordt ook het recreatief medegebruik van het buitengebied versterkt. Het park is toegankelijk voor publiek van zonsopkomst tot zonsondergang.

Educatieve doeleinden
Educatieve functies omvatten bijvoorbeeld rondleidingen voor onder meer scholieren uit de regio, voorlichtingen over natuur en duurzaamheid en de impact daarvan op onze samenleving, een (overdekt) informatiepunt in de energietuin en soortgelijke functies. Voor educatie geldt dat dit een incidenteel karakter heeft.

3.1.2 Fietspad provinciale opgave 'Recreatie om de Stad Utrecht'

Aanvullend op de geplande functies binnen de energietuin wordt in dit bestemmingsplan tevens ruimte geboden voor het aanleggen van een fietspad met een gebiedsoversteigende functie. Dit in het kader van de opgave 'Recreatie om de Stad Utrecht' (RodS Utrecht) van de provincie Utrecht, waarin invulling wordt gegeven aan de opgave een samenhangende recreatieve groenstructuur te realiseren. Onderdeel daarvan is het aanleggen van 22 km wandelpad en 11 km fietspad, waarbij het beoogde tracé van het fietspad vooralsnog deels over het plangebied van dit bestemmingsplan loopt.

Belangrijk om te vermelden is dat het fietspad nadrukkelijk geen integraal onderdeel uitmaakt van de energietuin. Het opstellen van een nieuw kader waarin onder andere extensieve recreatie mogelijk is, biedt evenwel mogelijkheden een bijdrage te leveren aan het verwezenlijken van deze provinciale opgave. Echter, dit kan alleen wanneer bij de aanleg van het fietspad rekening wordt gehouden met de functie en uitstraling van de energietuin. Voor het fietspad is een zoekzone op de verbeelding opgenomen waarbinnen ruimte wordt gezien voor het aanleggen van het fietspad op het moment dat de provincie dit ten uitvoer zou gaan brengen. De locatie van de zoekzone is mede tot stand gekomen naar aanleiding van input van omwonenden (participatietraject, zie 3.4 en 7.2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0008.png"

figuur 3.2 Zoekzone provinciaal fietspad

Voordat het fietspad daadwerkelijk kan worden aangelegd, dienen de mogelijkheden hiertoe eerst nader te worden onderzocht. Daarbij dient in eerste instantie oog te zijn voor de publieke veiligheid alsmede de landschappelijke kwaliteiten van de energietuin. Bovendien dient te allen tijde (privaatrechtelijke) goedkeuring van de grondeigenaar te zijn verkregen. Bij het onderzoek dient tevens een alternatieve aansluiting te worden betrokken. Het gaat daarbij om de aansluiting van het noordelijk deel van het plangebied op de Mastwijkerdijk. Er worden beperkt mogelijkheden gezien voor een pad direct ten westen van het plangebied (wit gestippelde lijn). Logischer is echter gebruik te maken van het reeds bestaande onderhoudspad iets verder ten westen van het plangebied. Omdat dit pad geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige plangebied, kan hiervoor in de regels / verbeelding niets over worden opgenomen. Het daar geldende bestemmingsplan biedt echter ruimte voor recreatief medegebruik en daarbij behorende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld paden. Planologisch gezien worden daarom geen belemmeringen voorzien voor de eventuele aanleg van een fietspad langs deze route.

3.2 Landschappelijke inpassing

Al het voorgaande dient mee te worden genomen in een ontwikkelplan, waarbij landschappelijke inpassing, natuurontwikkeling, educatie en recreatie samenkomen. Daarbij dient tevens oog te zijn voor privacy van omwonenden, gelet op de recreatieve en educatieve functies en de bezoekers die hier op af zullen komen. Om die reden dienen de recreatieve routes binnen het park op enige afstand van de woningen te worden gesitueerd.

Dit bestemmingsplan maakt een koppeling met het landschappelijk inpassingsplan. In de regels is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen, op basis waarvan de energietuin dient te worden ingericht volgens de ontwerpprincipes zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. In het kader van voornoemde verplichting loopt, parallel aan het opstellen van het bestemmingsplan, het ontwerpproces. Alle besproken elementen worden daarin meegenomen, resulterend in een landschappelijk inpassingsplan voor de invulling van het plangebied. Er wordt ontworpen aan de hand van een mix van energieopwekking, een groenzone met bomen, rustplekken en biodiversiteit. Van oudsher komen er in dit gebied boomgaarden voor, dit beeld wordt met de kleine bomenzone weer teruggebracht. Daarbij wordt opgemerkt dat het om een beperkte bomenzone gaat die geen voor consuptie bestemde gewassen bevatten (vruchten). De zone met bomen heeft bovendien uitstluitend de functie van landschappelijke inpassing en geen recreatief karakter.

Het conceptplan is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. Een gedetailleerd vlekkenplan maakt eveneens onderdeel uit van de bijlagen. De belangrijkste ontwerpprincipes worden hieronder integraal besproken.

Kenmerken landschap in ontwerp
De huidige vorm van het kavel is in afwijking met de strokenverkaveling in de omgeving. Om deze relatie te versterken is de voormalige strokenverkaveling gebruikt voor de oriëntatie van de indeling. Er zullen op het hogere deel meerdere kamers zijn, die gebruik maken van de huidige structuur. Naast de strokenverkaveling wordt hier ook gebruik gemaakt van de bestaande dijkjes die aangelegd zijn voor de stortdepots

Zones binnen energietuin
De energietuin kan grofweg worden ingedeeld in drie zones met een oplopend gradiënt wat betreft de dichtheid in PV-panelen. Deze neemt toe richting het hoge deel en zal achterop het terrein het hoogst zijn. In het lage gedeelte ligt de nadruk op de tuin. Het hoge deel heeft een nadruk op energieopwekking.

Zichtbaarheid
Zichtbaarheid is een belangrijk aandachtspunt. Ter plaatse van het hoge deel van het terrein (noordzijde) is gedeeltelijk een grondwal aanwezig. Deze grondwal onttrekt de panelen grotendeels aan het zicht. Daar waar de grondwal niet aanwezig maar afscherming wel gewenst is, wordt er zorg voor gedragen dat de panelen op passende wijze uit het zicht onttrokken worden. Bijvoorbeeld door het beeld van de grondwal voort te zetten of te werken met opgaande beplanting/bosschages. Wat onder 'passend' wordt verstaan, vormt onder andere onderwerp van gesprek bij het vervolg van het ontwerpproces met omwonenden.

De eventuele PV-panelen in het lage deel zijn minimaal zichtbaar door hun gemengde opstelling en de aanleg van een bomenzone, dit ontneemt het zicht vanaf de openbare weg en past in het oude landschapsbeeld. Daarbij wordt in het ontwerp gewerkt met zichtlijnen zodat de openheid van het landschap beleefbaar blijft.

Biodiversiteit
In de energietuin is nadrukkelijk ruimte voor het versterken van de biodiversiteit. De plas aan de zuidzijde van het kavel krijgt mogelijk een natuurvriendelijke oever. Op het hoge deel wordt onderzocht hoe hier verschillende milieus kunnen worden behouden en versterkt. Er zijn droge en natte gebieden en ook de taluds bieden kansen voor het versterken van biodiversiteit. Dit gaat samen met energieopwekking. Voor de gronden rondom en tussen de panelen kunnen gronden worden ingezaaid met een bloem- en kruidenrijk mengsel, dit zal de biodiversiteit van het gebied versterken en heeft tevens een inpassingsfunctie.

Recreatie
Voor bezoekers worden op het terrein een parkeerplaats en wandelpaden aangelegd. Daarnaast wordt ruimte geboden voor het maken van een verbinding met het regionale/provinciale fietsnetwerk. Verder wordt op het hoger gelegen deel van het park (noordzijde) voorzien in een uitkijkpunt. Vanaf dit punt kijkt men op de energietuin en heeft men een weids uitzicht over de polder met haar kenmerkende strokenverkaveling en is in de verte de Dom van Utrecht te onderscheiden.

3.3 Verkeer en parkeren

De energietuin is van zonsopkomst tot zonsondergang toegankelijk voor publiek. Daarom wordt voorzien in fiets- en parkeervoorzieningen binnen het park. Daarnaast is het van belang dat sprake moet zijn van een verkeersveilige situatie, zeker in combinatie met de recreatieve fietsroute. Hiervoor geldt het volgende.

Verkeersgeneratie en aansluiting op openbare weg
De functies die mogelijk worden gemaakt binnen dit bestemmingsplan zullen een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. Veruit de meeste bezoekers zullen het park te fiets of te voet betreden. De verkeersgeneratie als gevolg van dit bestemmingsplan is daarom laag. Bij de inrichting van het park wordt er zorg voor gedragen dat de aansluiting op de zuidelijk gelegen Mastwijkerdijk (openbare weg) gebeurt conform de daarvoor geldende richtlijnen en standaarden. In het ontwerp van deze aansluiting wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met de veiligheid van aankomende en vertrekkende fietsers.

Parkeren
Centraal in het zuidelijke deel van het park is ruimte gecreëerd voor parkeerplaatsen. Als gevolg van de lage verkeersaantrekkende werking is ook de parkeerbehoefte laag. In de regels bij dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren. Bij de aanvraag voor de bouw van de energietuin zal nader worden beschouwd hoeveel parkeerplaatsen voor deze specifieke functie nodig zijn. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de lage verkeersaantrekkende werking kan naar verwachting worden volstaan met een beperkt aantal parkeerplaatsen.

3.4 Participatie

Bij de totstandkoming van het ontwikkelingsplan dient ook de gemeenschap betrokken te worden. Participatie is daarmee een randvoorwaarde voor de ontwikkeling, ook daartoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Participatie kan bestaan uit participatie bij de totstandkoming van een ontwerp alsmede financiële participatie. Deze vormen worden in voorliggend plan gecombineerd ingezet. Zo is de omgeving niet alleen betrokken bij de totstandkoming van de energietuin, maar ook bij de instandhouding ervan. Voor een groot deel is reeds aan deze verplichting voldaan. Voor een nadere uiteenzetting van de wijze waarop participatie is vormgegeven wordt verwezen naar paragraaf 7.2 van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voorbiodiversiteit, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Nationaal belang 2 - Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR geraakt. Beleid terzake wordt daarmee overgelaten aan provincies en gemeenten.

4.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.


Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b van de wet, kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.


Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”

Relatie tot bestemmingsplan
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in de ontwikkeling van een energietuin, waarin versterking van biodiversiteit en duurzame energieopwekking wordt gecombineerd en tevens ruimte wordt geboden voor educatie en recreatie. De planlocatie kende op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" een tijdelijke bedrijfsbestemming. De daarin opgenomen termijn van 5 jaar is inmiddels verstreken. Daarmee is nu de definitieve bestemming 'Natuur' vigerend. Hierbinnen is natuurontwikkeling alsmede extensief recreatief medegebruik toegestaan. Voor deze functies is het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet noodzakelijk, in de eerste plaats omdat ze planologisch al mogelijk zijn, maar ook omdat deze functies niet getypeerd kunnen worden als een stedelijke ontwikkeling. Voor de educatieve functie van het plangebied geldt dat educatie slechts plaatsvindt in de vorm van periodieke rondleidingen en verder in de vorm van informatieborden/-punten. Dit gebruik leidt niet tot verstedelijking van het plangebied. Ook hiervoor hoeft de Ladder niet doorlopen te worden.

Zonneveld
Voor het zonneveld geldt dat uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad van State) blijkt dat voor de aanleg van een zonnepanelenpark het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is. Dit omdat de ontwikkeling van een zonnepark eveneens niet als stedelijke ontwikkeling wordt getypeerd. Daarbij neemt de Raad van State in aanmerking dat een zonnepark zich bij uitstek niet goed leent voor realisatie binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer de Ladder van toepassing zou zijn op dergelijke ontwikkelingen, zou dit betekenen dat het bevoegd gezag telkens opnieuw dient te motiveren waarom de ontwikkeling niet binnenstedelijk plaats kan vinden. Dat is in het geval van een initiatief zoals voorliggende ontwikkeling, niet logisch. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet doorlopen te worden. Verwezen wordt naar de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178.

Windturbines
Voornoemde uitspraak inzake zonneparken is gebaseerd op een eerdere, vergelijkbare uitspraak van de Raad van State, waarin zij zich voor dezelfde vraag gesteld ziet ten aanzien van windturbines. Het gaat om de uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), waarin zij heeft geoordeeld dat er diverse vormen van energieopwekking in het landelijk gebied zijn die naar het oordeel van de Raad van State niet kunnen worden getypeerd als stedelijke ontwikkeling. Hierin worden windturbineparken specifiek benoemd als een dergelijk gebruik. De mogelijkheid tot het oprichten van maximaal twee kleine windturbines binnen de voorgenomen energietuin, betreft daarom geen stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Gelet daarop is de Ladder voor duurzame verstedelijking eveneens niet van toepassing op dit onderdeel van het bestemmingsplan.

Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan, omdat de daarin opgenomen bestemmingen en functies niet kunnen worden getypeerd als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is laatst gewijzigd op 1 juli 2014. Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan.

Geen van bovenstaande belangen zijn van toepassing op het plangebied of de ter plaatse voorziene ontwikkeling. Het Barro heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 Provincie Utrecht (Hereiking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijke beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. In de PRS, vastgesteld door Provinciale Staten op 4 februari 2013, beschrijft de provincie haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Er is een hereikte versie van de PRS beschikbaar uit 2016, waarin de originele PRS en de twee later vastgestelde partiële herzieningen (beiden 2014) zijn geïntegreerd.

Het ruimtelijk beleid van de provincie is ingericht op basis van vier pijlers:

  • duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op binnenstedelijke opgave

De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

De provincie Utrecht kent een aantrekkelijk landelijk gebied. Deze kwaliteit wil de provincie behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.

Pijler duurzame leefomgeving
Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteert de provincie voor op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen moet de provincie bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening houden met deze ambitie.

Onderdeel hiervan is de groei van het gebruik van duurzame energiebronnen. De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar te brengen. De provincie stimuleert het gebruik van alle duurzame energiebronnen: windenergie, biomassa, (diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van restwarmte.

Ruimte bieden voor duurzame energie in relatie tot zon
De provincie heeft als ambitie minimaal 10% van de energiebehoefte in 2020 duurzaam op te wekken. In 2040 wil de provincie het grondgebied klimaatneutraal georganiseerd hebben. Zoals aangegeven stimuleert de provincie daarom het gebruik van alle energiebronnen. Hiertoe is een algemene regel opgesteld. Deze algemene regel ziet op alle vormen van duurzame energie, windenergie uitgezonderd. In verband met de ruimtelijke impact van zonne-energie wordt in de algemene regel voorzien in nadere voorwaarden voor deze vorm van opwekking. Algemeen uitgangspunt is dat de provincie de voorkeur heeft voor zonne-energie op daken boven veldopstellingen. Voor zonne-energie in veldopstellingen ziet de provincie primair kansen op niet-agrarische velden, maar plaatsing tezamen of in plaats van agrarische functies worden niet uitgesloten.

Ruimte bieden voor windenergie 
Voor windenergie ziet de provincie verschillende mogelijkheden. Voor kleinschalige particuliere initiatieven wordt in het gehele landelijke gebied ruimte geboden wanneer het gaat om windturbines met een ashoogte van maximaal 20 meter. Turbines tot 20 meter hebben beperkt rendement en beperkte impact op de omgeving. Vanwege hun beperkte impact op de omgeving acht de provincie deze aanvaardbaar. Turbines tussen de 20 en de 60 meter hebben een grotere impact op de omgeving en in relatie tot die impact een te beperkt (maatschappelijk) rendement. Deze worden dan ook niet gefaciliteerd. Tot slot ziet de provincie op specifieke locaties wel mogelijkheden voor turbines van 60 meter of hoger. Het rendement wat met dergelijke turbines kan worden gehaald is zodanig hoog dat de impact op de omgeving te verantwoorden is. Locaties voor dergelijke windturbines zijn onder meer gelegen langs de A12. Met het beleid ten aanzien van wind streeft de provincie haar doelbereik van 65,5 MW windenergie in 2020 na.

Relatie tot bestemmingsplan
De ontwikkeling van een energietuin ziet op meer dan duurzame energieopwekking alleen. Natuurontwikkeling, educatie en recreatie wordt gecombineerd met de opwekking van duurzame energie, in dit geval in ieder geval zonne-energie. Ook andere vormen van duurzame energieopwekking zijn mogelijk. De provincie geeft in haar beleid aan alle vormen van opwekking van duurzame energie te stimuleren teneinde de doelstellingen voor 2020 en 2040 te behalen. In dit plan wordt daarom ook ruimte voor windenergie opgenomen. Maximaal twee windturbines zijn mogelijk. Daarbij geldt in dit bestemmingsplan een maximale ashoogte van 15 meter.

Naast de productie van duurzame energie acht de provincie een kwalitatief landelijk gebied echter ook van belang, met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt een combinatie mogelijk van en levert een bijdrage aan enerzijds duurzame energieopwekking en anderzijds het versterken van biodiversiteit en recreatie in het landelijk gebied. Daarbij is van belang dat de locatie de afgelopen periode in gebruik is geweest als baggerspeciedepot en daarmee een aanzienlijke kwaliteitsslag ondergaat als gevolg van de mogelijkheden uit dit bestemmingsplan. Daarnaast biedt de gecombineerde inzet van functies mogelijkheden voor meervoudig ruimte gebruik en kent de energietuin een evidente maatschappelijke meerwaarde.

Conclusie
Het bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkelingen zijn in lijn met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie van de provincie Utrecht.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (geconsolideerd)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn regels opgenomen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.De geconsolideerde PRV omvat tevens de hereiking uit 2016, correctie uit 2017 en 2e partiële herziening 2018 en is vastgesteld in de Statenvergadering van 10 december 2018.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bepalingen uit de PRV, voor zover relevant en daarmee niet limitatief. Voor het beoordelen van de van toepassing zijnde onderdelen uit de PRV is gebruik gemaakt van de digitale planviewer, geraadpleegd op 1 juli 2017 (https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/).

Landschap
Hoofdstuk 1 van de PRV geeft regels die gelden voor het gehele grondgebied van de provincie. Daarbinnen is voor voorliggend bestemmingsplan het bepaalde ten aanzien van het landschap relevant. Het betreft artikel 1.8 van de PRV, waarin als 'Landschap' wordt aangewezen ‘Eemland’, ‘Gelderse Vallei’, ‘Groene Hart’, ‘Rivierengebied’ en ‘Utrechtse Heuvelrug’, zoals aangegeven op de bij de PRV behorende kaart Landschap. Figuur 3.1 toont een uitsnede van deze kaart. Te zien is dat het plangebied (globaal aangeduid in het rood) onderdeel uitmaakt van het landschap 'Groene Hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0009.png"

figuur 4.1 Uitsnede kaart Landschap PRV Utrecht

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ dient bestemmingen en regels te bevatten die strekken ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de bijlage Kernkwaliteiten landschap behorende bij de PRV. Voor het Groene Hart zijn dit:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.


Een bestemmingsplan mag voorts geen regels bevatten die de genoemde kernkwaliteiten onevenredig aantasten. Daarnaast dient de toelichting op het plan een omschrijving te bevatten van de in het plangebied voorkomende kwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van deze kwaliteiten is omgegaan.

Landelijk gebied
Hoofdstuk 3 van de PRV geeft regels voor het landelijk gebied, het verstedelijkingsverbod en de daarop gestelde uitzonderingen. Artikel 3.2 verbiedt bestemmingen op te nemen in bestemmingsplannen die voorzien in verstedelijking van het landelijk gebied. Uitzonderingen op deze regel zijn opgenomen in de artikelen 3.3 tot en met 3.16. Artikel 3.12 gaat in op opwekking van duurzame energie. De ontwikkeling van onder meer een zonneveld als onderdeel van de energietuin vormt derhalve een uitzondering op het verstedelijkingsverbod.

Onderdeel van de PRV is een themakaart Duurzame Energie in landelijk gebied. Figuur 3.2 toont een uitsnede van die themakaart, met in het rood het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0010.png"

figuur 4.2 Uitsnede kaart Duurzame Energie landelijk gebied PRV Utrecht

Gebieden aangewezen voor duurzame energie (met uitzondering van windenergie)
Gebieden aangewezen voor duurzame energie (met uitzondering van windenergie) zijn gebieden die zijn aangewezen op de themakaart Duurzame Energie. De gebieden voor duurzame energie vallen samen met het landelijk gebied. Er worden geen specifieke locaties aan- of afgewezen, een en ander ter bevordering van maatwerk.

Een bestemmingsplan binnen dit gebied kan bestemmingen en regels bevatten die de realisatie van ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie toestaan, met uitzondering van windenergie, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast of beperkt, en
  • b. voor bio-energie en zonne-energie geldt aanvullend dat vestiging in aansluiting op bestaande bebouwde agrarische bouwpercelen, hoofdinfrastructuur of stedelijke functies plaatsvindt, in overeenstemming met de schaal van de bebouwde omgeving, tenzij op een andere locatie een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt en
  • c. de ontwikkelingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van landschappelijke kernkwaliteiten, natuurwaarden en de cultuurhistorische waarden.

De toelichting op het bestemmingsplan dient een onderbouwing te bevatten van de wijze waarop met genoemde waarden is omgegaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van die toelichting.

Windturbines landelijk gebied
Ook voor windturbines in landelijk gebied geldt de themakaart Duurzame Energie. Windturbines zijn mogelijk tot een ashoogte van 20 meter, mits deze worden geplaatst op bestaande bouwpercelen. De toelichting op een bestemmingsplan voor gronden die zijn aangewezen als ‘Windturbines landelijk gebied’ bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarde is voldaan.

Relatie tot het bestemmingsplan
Verstedelijking landelijk gebied
Hoewel een verstedelijkingsverbod geldt in het landelijk gebied, wordt voor het opwekken van duurzame energie onder voorwaarden een uitzondering gemaakt. Mits aan de voorwaarden wordt voldaan is de energietuin ter plaatse van het plangebied mogelijk. Hierbij geldt dat omringende functies niet onevenredig mogen worden aangetast of beperkt. Het gaat hierbij in dit gebied bijvoorbeeld om omliggende woon- of bedrijfsfuncties, natuurfuncties of agrarische functies. Hoofdstuk 5 van deze toelichting bevat een uitgebreide behandeling van de relevante omgevingsaspecten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op omliggende functies. Daar waar nodig worden maatregelen getroffen om mogelijk negatieve effecten te voorkomen.

Zonne-energie
Voor zonneparken geldt voorts dat aansluiting gezocht dient te worden op bebouwde agrarische percelen, hoofdinfrastructuur of stedelijke functies, tenzij er goede redenen zijn toch voor een andere locatie te kiezen. Dit kan zijn wanneer een betere landschappelijke inpassing bereikt kan worden of wanneer een andere locatiekeuze dubbel grondgebruik tot gevolg heeft. Het plangebied sluit niet aan op genoemde functies, hoewel op relatief korte afstand de Rijksweg A12 gelegen is. Het plangebied betreft wel een voormalig baggerspeciedepot waarvoor een voorlopige bedrijfsbestemming en een definitieve natuurbestemming geldt. De natuurbestemming maakt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk, hetgeen ook in de voorliggende plannen wordt geïntegreerd. Het vervallen van de bedrijfsbestemming en het vrijkomen van de locatie maakt het gebied aantrekkelijk voor de beoogde ontwikkeling omdat natuurontwikkeling en recreatie al op deze locatie mogelijk is en de toevoeging van een zonneveld en mogelijke andere vormen van duurzame energie een aantrekkelijke (maatschappelijke) meerwaarde heeft. Dit bestemmingsplan maakt meervoudig ruimtegebruik in de vorm van een energietuin mogelijk.

Windenergie
De plaatsing van windturbines is mogelijk onder de voorwaarde dat deze een ashoogte van maximaal 20 meter hebben en worden geplaatst op bestaande bouwpercelen. Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is in gevolge artikel 25 (Bedrijf - Voorlopig) reeds bebouwing in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Ook op de onderliggende bestemming 'Natuur', van kracht na het vervallen van de voorlopige bedrijfsbestemming, zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Dit maakt dat de gronden reeds een bestaand bouwperceel betreffen.

In de regels bij dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden windturbines te plaatsen, waarbij het aantal is gemaximaliseerd tot twee turbines. Daarnaast is de maximaal toegestane ashoogte en het vermogen in de regels verankerd, waarbij er in dit geval voor is gekozen een ashoogte van maximaal 15 meter toe te staan. De windmolens die op basis van dit bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd zijn daarmee kleinschalig van aard en passen binnen de relevante regels uit de PRV.

Landschappelijke kernkwaliteiten Groene Hart
Een laatste voorwaarde is dat de opstellingen voor duurzame energieopwekking niet mogen leiden tot onevenredige aantasting van de landschappelijke kernkwaliteiten ter plaatse. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het Groene Hart. De hiervoor gestelde landschappelijke kernkwaliteiten zijn van belang voor de ontwikkeling van de energietuin. Voor de energietuin dient daarom in het kader van een goede landschappelijke inpassing een landschappelijk inpassingsplan opgesteld te worden en te worden goedgekeurd door de gemeente. Hierin dient rekening te worden gehouden met de voor het plangebied geldende kernkwaliteiten. Dit geldt als belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de energietuin, waardoor dit onderdeel is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

Voor een groot deel is reeds in deze fase al uitvoering gegeven aan deze verplichting. Het concept-plan is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. In hoofdstuk 3 is een planomschrijving gegeven, waarin naast een omschrijving van de bestaande kwaliteiten ter plaatse van het plangebied ook is ingegaan op de landschappelijke inpassing van de energietuin. Het plan is tot stand gekomen aan de hand van een aantal ontwerpprincipes, waarbij rekening is gehouden met de strokenverkaveling van het landschap. Deze is gebruikt als referentie voor de indeling van het park en specifiek het onderdeel zon. Daarnaast zijn ten aanzien van de zichtbaarheid nadrukkelijk maatregelen gekozen die het bestaande landschapsbeeld niet verstoren.

Conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht voor zover het gaat om het landschap en het opwekken van zonne- en windenergie. Dit bestemmingsplan is daarmee in lijn met de provinciale regelgeving op dat gebied. Voor het overige is het plan daarmee niet in strijd.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 TotaalVisie Montfoort 2030

De gemeente Montfoort beschikt over de 'TotaalVisie Montfoort 2030' (de Totaalvisie of de visie) van 12 december 2011. In deze Totaalvisie wordt de toekomstvisie van de gemeente tot de periode 2030 omschreven. De Totaalvisie heeft de functie van structuurvisie en is daarmee de leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en planologische afwijkingen.

Het streven in de visie is dat de gemeente Montfoort in 2030 minimaal dezelfde kwaliteiten heeft als heden ten dage, maar dan met verbeterde voorzieningen, een betere en veiligere bereikbaarheid en een gevarieerder woonklimaat voor alle leeftijds- en inkomensgroepen. Montfoort behoudt haar imago als een groene gemeente in het open weidelandschap. De gemeente heeft daartoe aan de hand van de thema's Cultuurhistorie, Infrastructuur, Natuur & Landschap, Stedenbouwkundige ontwikkelingen, Recreatie en Duurzaamheid het toekomstbeeld tot 2030 uiteengezet.

Relatie tot bestemmingsplan
Onderdeel van de TotaalVisie betreft een Visiekaart, op basis waarvan kan worden beoordeeld wat voor een specifiek gebied geldt. Figuur 3.3 toont een uitsnede van deze kaart. Het gebied waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft is globaal aangegeven middels het zwarte kader. De locatie is aangewezen als gebied waarop natuurontwikkeling en/of recreatie wordt voorzien. Daarnaast geldt dat de openheid van het landschap gehandhaafd dient te blijven en is een recreatieve verbinding wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0011.png"
figuur 4.3 Uitsnede visiekaart TotaalVisie Montfoort 2030

Voorliggend bestemmingsplan maakt een energietuin mogelijk waarin duurzame energie, biodiversiteit, recreatie en educatie samenkomen. Het park wordt op zodanige wijze ingericht dat sprake is van een verbetering van de biodiversiteit ter plaatse. Hiertoe worden ruimtelijke maatregelen opgenomen, die zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, op basis waarvan biodiversiteit onderdeel dient uit te maken van het inrichtingsplan. De uitvoering van het inrichtingsplan is gekoppeld aan een termijn, zodat maximaal 1,5 jaar na vaststelling van het inrichtingsplan de daarin opgenomen maatregelen dienen te zijn getroffen.

Daarnaast is de energietuin geschikt voor extensief recreatief medegerbuik en zal het park ten minste periodiek worden opengesteld voor publiek. Rondleidingen door de energietuin en voorlichtingen ten aanzien van het opwekken van duurzame energie en de kansen die dat biedt voor biodiversiteit maken onderdeel uit van het educatieve programma. De combinatie met het opwekken van duurzame energie en educatie daaromtrent maakt dat de energietuin een grote (maatschappelijke) meerwaarde kent ten opzichte van een gebied waarin alleen natuurontwikkeling en recreatie plaatsvindt. Verder geldt dat het gebied waarin openheid van het landschap gehandhaafd dient te worden, wordt ingericht als park. De mogelijkheid ten noorden van het kavel twee windturbines te plaatsen doet daar, mede gelet op de weidsheid van het omringende landschap en de maximale hoogte van de turbines, niet aan af. Verder wordt de energietuin volgens de huidige kavelrichting ontwikkeld, waardoor ook om die reden de bestaande openheid van het landschap niet wordt aangetast.

Ten aanzien van het opwekken van duurzame energie middels zonnepanelen geldt nog het volgende. In de TotaalVisie wordt de gemeentelijke doelstelling ten aanzien van duurzame energie geformuleerd. Het doel op basis van de visie is 20% hernieuwbare energie in 2020. Hiervoor ziet de gemeente diverse mogelijkheden, maar aangegeven wordt dat daken beschikbaar is om zonne-energie op te wekken. Grootschalige zonneparken werden ten tijde van het opstellen van de TotaalVisie nog niet nodig geacht. De visie is echter vastgesteld in 2011, inmiddels is duidelijk dat gemeenten in Nederland grotere inspanningen zullen moeten verrichten om aan de landelijke doelstellingen ten aanzien van de energietransitie te kunnen voldoen. Zon op daken alleen is niet (meer) toereikend. Om die reden en gelet op de vooruitstrevende technieken op het gebied van zonne-energie, ontstaan er steeds meer initiatieven voor het realiseren van zonnepanelenparken, zo ook binnen de gemeente Montfoort.

Voorliggend bestemmingsplan heeft mede als doel bij te dragen aan de landelijke opgave van de energietransansitie. Hoewel zonneparken in de TotaalVisie niet zijn meegenomen in het toekomstbeeld, ontstaan geen conflicten met andere belangen ter plaatse. Daarbij is ook van belang dat het voormalige gebruik als vuilstortlocatie ertoe leidt dat de nieuwe ontwikkeling niet concurrerend / verdringend werkt ten opzochte van agrarisch gebruik en voedselproductie. Bovendien draagt de ontwikkeling bij aan de gemeentelijke doelstelling 20% van het energieverbruik uit vormen van hernieuwbare energie te laten bestaan.

Conclusie
Met onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien in een energietuin waarin duurzame energie, natuur, recreatie en educatie samenkomen. Het gebied is reeds aangewezen als gebied voor natuurontwikkeling en recreatie, het toevoegen van de overige functies aan het gebied levert meervoudig ruimtegebruik en een aanzienlijke maatschappelijke meerwaarde op. Door het opwekken van duurzame energie in het park wordt tevens voldaan aan de gemeentelijke (en landelijke) doelstellingen op het gebied van energietransitie. Dat zonneparken in 2011 nog niet nodig werden geacht, betekent niet dat ze op grond van de TotaalVisie zijn uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in lijn is met diverse doelstellingen uit de TotaalVisie Montfoort 2030. Voor het overige is het bestemmingsplan daarmee niet in strijd.

4.3.2 Duurzaamheidsvisie 'Montfoort Duurzaam'

Op 14 september 2015 is de gemeentelijke duurzaamheidsvisie 'Montfoort Duurzaam'. De duurzaamheidsvisie is opgesteld ter invulling van één van de actiepunten zoals verwoord in het toenmalige Collegeprogramma 2014-2018, waarin de gemeente heeft uitgesproken bij te dragen aan een duurzamere samenleving. Tot op dat moment was de aanpak van duurzaamheid ad hoc en op projectbasis, de behoefte was dan ook een weloverwogen en samenhangende visie op dit onderwerp te vormen. Deze visie is verwoord in de duurzaamheidsvisie.

Het beoogd resultaat van de duurzaamheidsvisie is een energieneutrale gemeente, waarin gemeente, ondernemers en inwoners komen tot een duurzame samenleving met als prioriteiten de afvalketen, gebouwenbeheer en energieverbruik, alsmede biodiversiteit, openbare ruimte en zorg voor de in de gemeente aanwezige natuurwaarden. De visie geldt voor de periode 2015 - 2020.

Relatie tot bestemmingsplan
In de duurzaamheidsvisie wordt niet concreet ingegaan op (technische) toepassingen voor het duurzaam opwekken van energie. Ten tijde van de vaststelling van de duurzaamheidsvisie waren energietuinen en zonneparken nog weinig in voorbereiding cq. ontwikkeling. Gelet op de vooruitstrevende ontwikkelingen op het gebied van duurzame energieopwekking en de inmiddels bekende concrete stappen die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de Europese en Nationale afspraken op dit gebied, dient nagedacht te worden over hoe dergelijke initiatieven een plek kunnen krijgen binnen de gemeente. Duidelijk is dat de ontwikkeling zoals met dit bestemmingsplan wordt voorzien, een evidente bijdrage levert aan het hoofddoel van de duurzaamheidsvisie, namelijk een energieneutrale gemeente.

Daarnaast geldt dat in dit bestemmingsplan nadrukkelijk ruimte wordt geboden voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit ter plaatse. Daarbij wordt voorzien in de aanleg van groen dat daaraan bijdraagt. Hoewel hier verder niet op wordt uitgeweid in de duurzaamheidsvisie, is het wel benoemd als beoogd resultaat. Het bestemmingsplan draagt daarmee ook op dit punt bij aan de gemeentelijke doelstellingen.

Conclusie
De ontwikkeling draagt bij aan het hoofddoel een energieneutrale gemeente te realiseren. Daarbij wordt ook een bijdrage geleverd aan de versterking van de biodiversiteit en wordt de biodiversiteit waar mogelijk behouden en verder versterkt.

4.3.3 Nota parkeernormen Montfoort 2015

Het huidige beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in de Nota parkeernormen Montfoort 2015. De doelstelling van het beleid is als volgt samen te vatten: 'Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen in de gemeente Montfoort om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Montfoort te waarborgen.' Het meenemen van regels ten aanzien van parkeren in bestemmingsplan is nodig sinds de wijziging van de Woningwet per 1 juli 2018. Door deze wijziging is de borging van voldoende parkeerplaatsen op basis van het Bouwbesluit 2012 komen te vervallen. Omdat het wenselijk blijft te voorzien in voldoende parkeerruimte bij ruimtelijke ontwikkelingen, dient in nieuwe bestemmingsplannen in de bestemmingsplanregels een artikel te worden opgenomen die regelt dat aan de 'Nota parkeernormen Montfoort 2015' dient te worden voldaan, dan wel dat indien dit beleid wijzigt, van het gewijzigde beleid uit dient te worden gegaan. Bij bestaande bestemmingsplannen wordt dit geregeld middels het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen Montfort" zoals vastgesteld op 29 september 2018.

De parkeernormen in de parkeernormennota zijn gebaseerd op de landelijke parkeerkencijfers uit de meest recente CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 8 oktober 2012). De parkeernormen zijn ingedeeld in zeven hoofdcategorieën:

  • 1. winkel en boodschappen;
  • 2. sport, cultuur en ontspanning;
  • 3. horeca en (verblijfs)recreatie;
  • 4. gezondheid en (sociale) voorzieningen;
  • 5. onderwijs;
  • 6. wonen;
  • 7. werken.


De functies binnen dit bestemmingsplan die een mogelijke parkeerbehoefte met zich mee zullen brengen zijn recreatie en educatie. De educatieve functie is echter incidenteel en kleinschalig van aard. Hoewel ook voor recreatie enige vervoersstromen te verwachten zijn, zullen deze naar verwachting beperkt zijn. Recreanten uit de omgeving zullen naar verwachting vooral te fiets richting de energietuin komen. Desalniettemin zal voor beide functies dienen te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Afhankelijk van de uiteindelijke inrichting zal bij het verlenen van de vergunning voor het bouwen worden beoordeeld hoeveel parkeergelegenheid gerealiseerd dient te worden. Hiertoe is in de regels behorende bij het bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen, gebaseerd op de regeling uit het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen Montfoort". Daarbij wordt opgemerkt dat het parapluplan de parkeerbehoefte koppelt aan de realisatie van bouwwerken, terwijl in dit plan wordt voorzien in functies die een parkeerbehoefte met zich mee kunnen brengen zonder dat perse sprake is van een bouwwerk. Daarom is in de in dit bestemmingsplan opgenomen parkeerregeling het begrip 'bouwwerk' vervangen door 'functie'.

Conclusie
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is van belang bij de realisatie van functies die een parkeervraag met zich mee (kunnen) brengen. In de algemene bouwregels is een parkeerregeling opgenomen, op basis waarvan de functies niet in gebruik kunnen worden genomen, voordat is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Daarmee is de aanleg van voldoende parkeervoorzieningen juridisch geborgd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0012.png" tabel 5.1 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. In dergelijke gebieden geldt dat toekomstige gebruikers meer milieuhinder kunnen ondervinden als gevolg van bedrijvigheid dan wanneer sprake is van een rustige woonwijk, maar dat dit gezien de gebiedstypering aanvaardbaar wordt geacht.

Relatie tot bestemmingsplan
Voor onderhavig bestemmingsplan is van belang dat het een flexibel bestemmingsplan betreft. De exacte situering van functies die mogelijk worden gemaakt dient nog te worden vastgesteld middels een ontwikkelplan. Bij de invulling van het gebied dient rekening te worden gehouden met omliggende woningen. Woningen mogen geen onevenredige hinder ondervinden van de nieuwe functies, andersom geldt dat nieuwe functies niet belemmerd dienen te worden door de aanwezige woningen. Dit bestemmingsplan omvat de volgende functies: zonneveld, natuurontwikkeling, educatie, recreatie.

Het zonneveld en de educatieve functie zijn nieuw in dit gebied, voor het overige zijn de functies reeds toegestaan in het huidig planologisch kader. Deze hoeven daarom niet nader te worden onderbouwd.

Educatie
In de energietuin zal slechts periodiek en daarmee sporadisch van aard, een rondleiding plaatsvinden. Voor het overige omvat de educatieve functie vooral het plaatsen van informatieborden voor reacreanten in het gebied, met uitleg over het park en de daarmee op te wekken duurzame energie alsmede natuur. De hinder afkomstig van de educatieve functie omvat daarom enkel enige geluidshinder van schoolkinderen tijdens rondleidingen. Voor dergelijke activiteiten zijn in de 'Handreiking Bedrijven en mlieuzonering' (de handreiking) geen milieucategorieën en richtafstanden opgenomen.

Omwille van de zorgvuldigheid en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is gezocht naar een activiteit die naar aard vergelijkbaar is met de beoogde educatieve functie. Een logische keuze is daarbij een beoordeling aan de hand van de categoriën en richtafstanden voor onderwijs (SBI 2008: 85). In de handreiking worden twee categorieën onderscheiden:

  • scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs (SBI 2008: 852, 8531), en;
  • scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs (SBI 2008: 8532, 854, 855).


In beide gevallen is sprake van milieucategorie 2 met bijbehorende richtafstand van 30 meter. Het maatgevende aspect betreft het aspect geluid, in verband met stemgeluid afkomstig van schoolpleinen.

Door de energietuin wordt een wandelpad (educatief 'innovatiepad') aangelegd, waarover rondleidingen door de tuin kunnen plaatsvinden. De kortste afstand tussen dit pad en de meest nabijgelegen (geprojecteerde) woning, bedraagt ca. 50 meter (woning langs de oostzijde van de energietuin, maatgevende woning). Overige woningen / woonbestemmingen liggen op grotere afstand van dit pad. Gelet op de richtafstand voor onderwijs kan worden geconcludeerd dat de afstand tussen de woningen en de educatieve functie ruim voldoende is. Daarbij dient zoals aangegeven in aanmerking te worden genomen dat de rondleidingen slechts periodiek plaatsvinden, terwijl voor de onderwijsfuncties in de handreiking van een meer permanente (geluids)belasting wordt uitgegaan.

Zonneveld
In de handreiking is een zonnepanelenpark niet opgenomen. Bij de zonnepanelen worden ook een of meerdere omvormers en een transformator geplaatst. Het met dit park op te wekken vermogen bedraagt maximaal 11 MWp. Het is afhankelijk van de opstellingsrichting van de panelen (zuid- of oost-westopstelling), hoeveel MVA hiermee wordt opgewerkt. Met een oost-westopstelling komt 11 MWp neer op 10 MVA. De zuidopstelling produceert 6 MVA.

Gelet op het bovenstaande kan de activiteit vergeleken worden met elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen van:

  • <10 MVA (SBI 2008: 35, C1); of
  • 10 - 100 MVA (SBI 2008: 35, C2).

Een vermogen van minder dan 10 MVA valt onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand in verband met het aspect geluid. Voor een vermogen van 10 - 100 MVA geldt een hogere milieucategorie. De activiteit valt in dat geval onder milieucategorie 3.1 met bijbehorende richtafstand van 50 meter.

In de nabijheid van en grenzend aan het plangebied zijn woningen geprojecteerd. Om de eventuele geluidsoverlast afkomstig van de transformatoren te voorkomen dienen deze op voldoende afstand tot deze woningen te worden geplaatst. Daarbij dient rekening te worden gehouden met voornoemde richtafstand. Hiertoe wordt een bepaling opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan, waarbij rekening wordt gehouden met een vermogen van maximaal 10 - 100 MVA en een richtafstand van 50 meter. Op die manier wordt in dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden een keuze te maken tussen een zuidopstelling of een oost-westopstelling.

Windenergie
Ten noorden van het plangebied is een zoekzone opgenomen voor de plaatsing van maximaal twee windturbines met een gezamenlijk vermogen van maximaal 15 MWp. Ook voor windturbines is geen specifieke categorie opgenomen in de handreiking. Wel kunnen windturbines, net als zonneparken, worden vergeleken met elektriciteitsdistributiebedrijven.

Voor de beoordeling van de milieubelasting van een windturbine kan niet van dezelfde cijfers uitgegaan worden als bij de transformators van een zonnepark. 1 MWp is in het geval van windmolens ongeveer gelijk aan 1 MVA. Voor een totaal op te wekken vermogen van 15 MWp dient daarom te worden uit gegaan van 15 MVA. De activiteit valt daarmee binnen bedrijven met een vermogen van 10 - 100 MVA (zie hierboven). Er dient derhalve een richtafstand van 50 meter tot aanwezige en geprojecteerde woningen te worden aangehouden.

Ook hier is de maatgevende woning de oostelijk gelegen woning langs de grens van de energietuin. De afstand tussen de zoekzone en deze woning, bedraagt ca. 550 meter. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Conclusie
Voor de diverse nieuwe functies die aan het gebied worden toegevoegd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van bedrijven en milieuzonering. Aan de relevante richtafstanden wordt voldaan. Voor de omvormers van het zonnepark wordt een bepaling in de regels opgenomen om te borgen dat minimaal 50 meter afstand tot gevoelige bestemmingen wordt aangehouden. Bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Lichtreflectie

Een van de ruimtelijke aspecten die bij de oprichting van zonneparken van belang kan zijn, is de reflectie van zonlicht. Het grootste deel van het zonlicht dat op de panelen terecht komt, wordt geabsorbeerd en omgezet in elektriciteit. De toplaag van zonnepanelen is echter gemaakt van glas. Hierdoor wordt ook een klein deel van het zonlicht gereflecteerd.

Voor hinder ten gevolge van reflectie bestaat geen specifiek beleid of regelgeving. Voor hinder voor omwonenden geldt echter dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening en het in standhouden van een goed woonklimaat alle relevante aspecten moeten worden meegenomen. Reflectiehinder kan in dit kader worden beschouwd. Ook met het oog op verkeersveiligheid (met name weg- en luchtvaartverkeer), is lichtreflectie een relevant aspect om in ogenschouw te nemen. Van belang daarbij is in ieder geval dat zonlicht dat op een zonnepaneel schijnt, in verband met het gladde oppervlak van de paneel in één specifieke richting wordt weerkaatst. Dit vermindert het aantal invalshoeken van waaruit mogelijk overlast ervaren kan worden als gevolg van de reflectie.

Onderzoek
In het verleden zijn in verband met de oprichting van zonneparken diverse onderzoeken uitgevoerd naar lichtreflectie, zowel in Nederland als in andere Europese landen. Een belangrijk onderzoek waar concrete conclusies uit kunnen worden getrokken betreft een onderzoek in het kader van de oprichting van een zonnepark in het Verenigd Koningrijk. Uit dit onderzoek (Visual Impact Assessment, Capital Solar Farm, december 2010) blijkt dat de panelen tussen de 82-90% zonlicht absorberen. Daaruit komt logischerwijs dat de weerkaatsing 10-18% bedraagt. Een dergelijke reflectie van zonlicht wordt voor de luchtvaart niet als hinderlijk ervaren. Daarnaast is reflectie van 10-18% minder dan typische landelijke gebieden met een reflectie van 15-30%. In onderstaande grafiek wordt de vergelijking getrokken tussen de reflectie afkomstig van panelen ten opzichte van andere materialen/elementen. Hieruit blijkt dat alleen asfalt minder lichtreflectie kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0013.png"

figuur 5.1 Lichtreflectie zonnecollector en andere veel voorkomende elementen (bron: Visual Impact Assessment, VK, Capital Solar Farm, dec. 2010)

Relatie tot ontwikkeling
Het zonnepark wordt opgericht binnen landelijk gebied, met diverse landschappelijke elementen, zoals grasland en water, in de omgeving. Reflectie en schittering afkomstig van gras en water is sterker dan de lichtreflectie die uitgaat van zonnepanelen. Verder is de eventuele hinder als gevolg van lichtschittering nog afhankelijk van de stand van de zon aan de hemel, de oriëntatie en opstellingsrichting van de panelen en de locatie van de observeerder ten opzichte van de panelen.

Gelet op de situering van het plangebied in de landelijke omgeving is het aantal potentieel gehinderden zeer beperkt. Daarnaast blijkt uit het voornoemde onderzoek dat lichtschittering als gevolg van de reeds bestaande landschapselementen voor meer hinder zorgen dan de panelen. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt nader aandacht besteed aan de zichtbaarheid van de panelen. Dit is in de eerste instantie noodzakelijk voor een goede landschappelijke inpassing, maar heeft bovendien ook voordelen voor het reduceren van eventuele lichthinder.

Zowel omwonenden als het (luchtvaart)verkeer, ondervinden gelet op het voorgaande geen significant nadeligere hinder ten opzichte van de huidige situatie als gevolg van lichtreflectie afkomstig van zonnepanelen.

Conclusie
Het aspect lichtreflectie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Elektromagnetische straling

Rondom hoogspanningsleidingen en antennes is sprake van stralingen. Deze stralingen kunnen negatieve effecten met zich meebrengen op de gezondheid. Dergelijke zaken kunnen ook gelden voor zonnepanelen en overige technische toepassingen. Het is daarom van belang te beoordelen of woningen of andere gebouwen waarin personen gedurende een langere tijd verblijven in de nabijheid van de stralingveroorzakende objecten worden gerealiseerd.

Relatie tot bestemmingsplan
Het elektromagnetisch veld dat zonnepanelen opwekken is erg zwak (laagspanning). Om de laagspanning van zonnepanelen geschikt te maken voor wisselstroom is een omvormer nodig. De omvormer zorgt wel voor een magnetisch veld. Dat veld ligt echter ruim onder de blootstellinglimiet van 100 microtesla (bron: Kennisplatform ElektroMagnetische Velden), zoals vastgesteld door de internationale commissie International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection. Dit betekent dat, zolang ruim onder deze limit gebleven wordt, omwonenden voldoende beschermd zijn tegen de bekende gezondheidsrisico's. Daarbij wordt opgemerkt dat in de blootstellingslimieten middels een veiligheidsmarge rekening is gehouden met de onzekerheden die in het wetenschappelijk onderzoek zitten. Verder geldt dat de sterkte van het elektromagnetisch veld afneemt bij toenemende afstand. Een vuistregel is dat als de afstand twee keer zo groot wordt, de sterkte van het veld ongeveer vier keer zo laag wordt.

Conclusie
De elektromagnetische straling van het zonnepark vormt geen gezondheidsrisico's voor de omgeving, omdat de straling ruim onder de blootstellingslimiet ligt. Van gezondheidsrisico's is dan ook geen sprake.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Relatie tot bestemmingsplan
Het plangebied ligt in de nabijheid van een buisleiding van de Gasunie met kenmerk A-510 waardoor transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft een buisleiding met een uitwendige diameter van 914 mm en een maximale werkdruk van 66 bar. De buisleiding is gelegen op ongeveer twintig meter van het noordelijkste punt van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de gasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0014.png"
figuur 5.2 Buisleiding Gasunie langs noordzijde plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Beoordeling (beperkt) kwetsbaar object
In de regel betreft een zonnepark geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. In voorliggende situatie wordt echter voorzien in een energietuin, die voor publiek toegankelijk wordt gemaakt. Het toevoegen van de mogelijkheid tot extensieve recreatie en educatieve voorzieningen, leidt ertoe dat personen aan het gebied kunnen worden toegevoegd. Op grond van artikel 1, lid a, sub f Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in samenhang met art. 1, lid a, sub d Bevi, kan de energietuin worden getypeerd als beperkt kwetsbaar object.

Vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de buisleiding dient op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het groepsrisico te worden verantwoord. Op grond van artikel 12 lid 3 Bevb kan worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer het groepsrisico minder is dan 10% van de oriëntatiewaarde of het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt. Het terrein dat onder andere bestemd voor recreatieve doeleinden is landelijk gelegen, dus in een gebied met een beperkte populatiedichtheid. Daarnaast zal de energietuin geen grote groepen mensen aantrekken en is het terrein slechts toegankelijk van zonsopgang tot zonsondergang. Hierdoor zal naar verwachting de 10% grens niet wordt overschreden en kan volstaan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording.

Beperkte groepsrisicoverantwoording
In de verantwoording zal ingegaan dienen te worden op:

  • 1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval; en
  • 2. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.


Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen verantwoorden, zijn de volgende aspecten beoordeeld door de Veiligheidsregio Utrecht:

  • bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron;
  • bluswatervoorzieningen in het plangebied en bij de risicobron.


Bereikbaarheid
Aangezien het plan nog niet op detailniveau is uitgewerkt kan de Veiligheidsregio Utrecht de bereikbaarheid van het plangebied niet goed beoordelen. In overeenstemming met het advies van de Veiligheidsregio zal het plan na verdere detaillering opnieuw ter beoordeling worden voorgelegd.

Bluswatervoorziening
De huidige dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening is gelegen aan de Achthoven-West ter hoogte van huisnummer 7. Dit is op 300 meter ten oosten van de beoogde ontsluiting van het plangebied gelegen. In overeenstemming met het advies van de Veiligheidsregio Utrecht zal in met de Veiligheidsregio de situatie rondom de bluswatervoorziening in lijn met de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 en de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland (2020) nader worden uitgewerkt.

Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen.

Het plangebied bevindt zich volledig in de 99% en 1% letaliteitscontour, wat inhoudt dat de overleefbaarheid in de buitenlucht bij het voordoen van een dergelijk ramptype uiterst klein is. Hierdoor is het van belang om voldoende mogelijkheden binnen het plangebied te creëren om van de ramp weg te kunnen vluchten. Bij verdere planuitwerking zullen de vluchtwegmogelijkheden in overleg met de Veiligheidsregio nader worden vormgegeven.

Daarnaast zullen de begeleiders van de mogelijke educatieve lessen worden geïnstrueerd over de te volgen vluchtwegen bij het optreden van een ongeluk met de gasleiding. De begeleiders zullen deze informatie delen met de groepen die ze begeleiden. Hierdoor wordt de kans verkleind dat personen per ongeluk de verkeerde kant op vluchten.

Windturbines en zonneweide
Het planvoornemen voorziet in de mogelijkheid tot plaatsing van een tweetal windturbines met een verwachtte masthoogte van 15 meter. Het onderzoeksgebied voor de plaatsing van deze windturbines is gelegen in het noordelijk deel van het plangebied nabij de buisleiding op 20 tot 35 meter afstand. Voor het plaatsen van windturbines in de nabijheid van buisleidingen dient rekening te worden gehouden met rekenafstanden op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op het moment dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het plaatsen van windturbines dient daarom het Bevb in acht te worden genomen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de Handreiking Risicozonering Windturbines (Rijkswaterstaat, januari 2020). Hierin worden adviesafstanden aangehouden ten opzichte van andere risicobronnen, zoals ook voor ondergrondse buisleidingen om het risico op domino-effecten te verkleinen.

De aanwezigheid van zonneweiden en diens lekspanning kan daarnaast een nadelige invloed hebben op de katodische bescherming van nabijgelegen buisleidingen. Bij de verdere planuitwerking dient advies te worden gevraagd aan de leidingbeheerder.

Energieopslag
Voor de mogelijkheid van het opslaan van energiedragers dient tot slot zorg te worden gedragen voor het zo veilig mogelijk inrichten van dergelijke installaties. Daarnaast kunnen technische en bouwkundige maatregelen nodig zijn om een eventueel incident zo goed mogelijk te kunnen bestreden. Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht.

Conclusie
Binnen het plan gebied zijn voldoende mogelijkheden om de bereikbaarheid, de bluswatervoorzieningen en de zelfredzaamheid te optimaliseren. Dit zal in overleg met de Veiligheidsregio Utrecht worden opgepakt. Dit in combinatie met het beperkt aantal mensen binnen het gebied, de beperkte tijdsduur van deze mensen binnen het gebied en de informatievoorziening omtrent de vluchtmogelijkheden zorgen ervoor dat het restrisico aanvaardbaar is.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Bodem

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt onder andere af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Relatie tot bestemmingsplan
Historie
De gronden binnen het bestemmingsplangebied zijn in het verleden in gebruik geweest als vuilstort. In 1997 heeft de provincie Utrecht een beschikking afgegeven waarin is vastgesteld dat er sprake is van een geval van ernstig bodemverontreiniging zonder urgentie dit geval te saneren. Tevens is een nazorg- en monitoringsplan vastgesteld welke in opdracht van de Provincie Utrecht is opgesteld.

Bij het besluit van 2 augustus 2004 (kenmerk 2004WEM003403i) heeft de provincie ingestemd met een saneringsplan voor de percelen in eigendom van Afvalzorg N.V. ter plaatse van de voormalige vuilstort. In de beschikking is vastgesteld dat de aanwezige leeflaag reeds voldoet aan de bodemgebruikswaarde II (extensieve recreatie). Het is dan ook om milieu hygiënische redenen niet noodzakelijk om ter plaatse aanvullende maatregelen te nemen. Daar behoren ook de gronden binnen onderhavig plangebied toe. De sanering middels het aanbrengen van (gerijpte) baggerspecie heeft dan ook niet een milieuhygiënische reden maar is vooral bedoelt om de cultuurtechnische kwaliteit te verbeteren. Niet geschikt zijn de gronden voor de functie 'wonen met tuin', waarvoor bodemgebruikswaarde I geldt. Voor dergelijk gebruik is wel een milieuhygiënische noodzaak om een laag van voldoende dikte aan te brengen.

In 2016 heeft een aanvullende beoordeling plaatsgevonden door bureau Sweco van de reeds aangevoerde baggerspecie en grond conform saneringsplan van 2004. Uit de analyse wordt bevestigd dat de gronden geschikt zijn voor het gebruik als 'extensieve recreatie met groen'. Gebruik waar intensief contact met de bodem plaatsvindt, in plaats van extensief, is vooralsnog niet passend bij de kwaliteit van de afdeklaag. Dit correspondeert met de conclusie dat de gronden niet voldoen aan BGWI.

Functies Energietuin Mastwijk
Voorliggend bestemmingsplan maakt een energietuin mogelijk, waarbinnen ruimte is voor duurzame energie (opwekking, opslag en/of gebruik daarvan), alsmede voor extensief recreatief medegebruik en educatieve doeleinden. Daarnaast worden ruimtelijke maatregelen voorzien die de biodiversiteit ter plaatse doen versterken. Concreet gaat het om de volgende functies:

  • a. Opwekking, opslag en/of gebruik van duurzame energie:
    • 1. zonneveld inclusief bijbehorende technische voorzieningen;
    • 2. maximaal twee windturbines en bijbehorende technische voorzieningen, uitsluitend binnen het zoekgebied voor windturbines (noordzijde plangebied);
    • 3. laadpalen elektrisch vervoer
    • 4. eventueel andere vormen van opwekking, opslag en gebruik van duurzame energie.
  • b. Groenvoorzieningen, bermen, beplantingen, natuurvriendelijke oevers en/of andere ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de biodiversiteit;
  • c. Extensief recreatief medegebruik:
    • 1. wandelpaden;
    • 2. provinciaal fietspad binnen het zoekgebied voor het fietspad;
    • 3. picknickbankjes;
    • 4. rustplekken;
    • 5. uitkijkpunt;
    • 6. overige voorzieningen die onder dit gebruik kunnen worden; geschaard;
  • d. Educatieve doeleinden: activiteiten en voorzieningen uitsluitend ten behoeve van voorlichting en educatie over het opwekken van duurzame energie en/of natuur, zoals rondleidingen en informatieborden.


Voorlopige beoordeling
Voor het onderdeel duurzame energie, recreatie en educatie worden gelet op de bij de bodemkwaliteit passende funcitie 'extensieve recreatie met groen' (BGWII), geen belemmeringen verwacht. Daarbij geldt dat de functies als genoemd onder extensieve recreatie, zoals wandelen of fietsen, niet als 'intensief contact met de bodem' worden beschouwd. Van belang is dat enig gebruik als tuinvorm expliciet niet tot de beoogde gebruiksfuncties behoort.

Voor de versterking van de biodiversiteit geldt het volgende.

Om hoogwaardige natuurontwikkeling mogelijk te maken dient de bodem daar geschikt toe te zijn. Bij het beoordelen van bodemkwaliteit ten aanzien van ecologie wordt uitgegaan van drie beschermingsniveaus:

  • matig ecologisch beschermingsniveau;
  • gemiddeld ecologisch beschermingsniveau;
  • hoog ecologisch beschermingsniveau.


Rekening houdend met mogelijk aanwezige gehalten aan zware metalen en andere stoffen in de bodem, lijkt een 'matig ecologisch beschermingsniveau' aan te sluiten op de kwaliteit van de deklaag in dit plangebied. Hoge natuurdoelstellingen zijn daarom naar verwachting niet passend binnen dit bestemmingsplan. Aanleg van groenvoorzieningen en ruimtelijke maatregelen ter versterking van biodiversiteit, lijken wel mogelijk binnen de energietuin. Voor de ruimtelijke maatregelen valt te denken aan de aanleg van natuurvriendelijke oevers, het inzaaien van het plangebied met een - en kruidenrijk mengsel, het aanbrengen van variatie in het landschap en het faciliteren van schuilplaatsen voor dieren. Dergelijke maatregelen leiden tot een versterking van de biodiversiteit ter plaatse en zijn vooralsnog passend bij de huidige bodemkwaliteit.

Uitgesloten gebruik
In het kader van het bestemmingsplan is aan de hand van de beschikbare gegevens tevens beoordeeld welke functies in ieder geval uitgesloten kunnen worden van gebruik. De beoordeling strekt zich enkel tot het gebruik dat samenhangt met de voorgenomen energietuin. Met het oog op de te verwachten bodemkwaliteit geldt daarvoor vooralsnog het volgende:

  • de gronden zijn niet geschikt voor het gebruik als tuin;
  • de gronden zijn niet geschikt voor de productie van voor consumptie bestemde gewassen;
  • de gronden zijn tevens niet geschikt voor de aanplant van diepwortelende beplanting, gelet op de ophooglaag van 80 centimeter;
  • de gronden zijn niet geschikt voor voorzieningen voor spelende kinderen;
  • overig gebruik waarbij intensief contact met de bodem mogelijk is.


De uitsluiting van het gebruik als tuin zorgt ervoor dat gronden uitsluitend bloem-, groen- en/of kruidenrijk worden ingericht met het oog op versterking van de biodiversiteit of ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Verder met de uitsluitingen beoogd spelende kinderen en andere gebruikers in dit gebied niet intensief in contact te laten komen met de bodem. Zoals eerder aangegeven dient hierbij te worden opgemerkt dat wandelen of fietsen niet wordt beschouwd als gebruik waarbij 'intensief contact' met de bodem plaatsvindt.

Middels specifieke gebruiksregels (art. 3.3 van de Regels) is het genoemde gebruik uitgesloten.

Aanvullende voorwaarden
Naast bovenstaande uitsluitingen, gelden een aantal voorwaarden voor enkele functies die wel passend zijn binnen de klasse BGWII. Daarbij gaat het om recreatieve voorzieningen, zoals picknicktafels en bankjes. Daar waar deze functies worden voorzien is het van belang dat er zorg voor wordt gedragen dat gebruikers van het gebied niet intensief met de grond in aanraking komt. Bij de inrichting wordt rekening gehouden met de bodembedekking onder en rondom de geplande voorzieningen. Daarbij kan worden gedacht aan rubberen of betonnen tegels of andere toepassingen die het beoogde effect hebben.

Vervolg
Op 29 mei 2018 heeft de RUD Utrecht ingestemd met het resultaat van het ingediende deelevaluatieplan op het saneringsplan. Dit heeft slechts betrekking op een deel van het totale plangebied. Aansluitend is voor de overige terreindelen een evaluatierapport ingediend. Dit rapport bevindt zich in de laatste fase van goedkeuring.

Met het oog op het beoogde gebruik binnen voorliggend bestemmingsplan wordt voor het vervolgproces tevens nog een verificatieonderzoek uitgevoerd door bureau Grondslag. Hierbij zal de bodemkwaliteit middels een steekproef nader worden geverifieerd. Op het moment dat deze resultaten beschikbaar zijn, wordt de risicobeoordeling voor het beoogde gebruik geactualiseerd door bureau Sweco en beoordeeld door de ODRU (en de RUD).

Conclusie
Het aspect bodem wordt nog nader beoordeeld middels een verificatieonderzoek. Een aantal vormen van gebruik worden gelet op verwachte kwaliteit van de grond in de contactlaag (bovenste 0,5 m) op voorhand uitgesloten. Het gaat om:

  • tuin;
  • productie van voor consumptie bestemde gewassen;
  • de aanleg van diepwortelende beplanting;
  • voorzieningen voor spelende kinderen;
  • overig gebruik waarbij intensief contact met de bodem mogelijk is.


Middels specifieke gebruiksregels wordt gebruik dat niet passend is bij de huidige bodemkwaliteit uitgesloten. Zodra de resultaten van het verificatieonderzoek bekend zijn, kan hier zo nodig nog verder invulling aan worden gegeven.

5.6 Geluidhinder

Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen
  • ziekenhuizen
  • verpleeghuizen
  • verzorgingstehuizen
  • psychiatrische inrichtingen
  • kinderdagverblijven.


Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

Activiteitenbesluit milieubeheer
Wanneer inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer worden gerealiseerd, dient er zorg voor te worden gedragen dat deze geen onacceptabele hinder richting de omgeving veroorzaken. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn daarom normen opgenomen waaraan een inrichting dient te voldoen. Daarbij gelden verschillende normen voor de dag-, avond- en nachtperiode.

Relatie tot bestemmingsplan
Zonneveld
Met de realisatie van een zonnepanelenpark wordt geen geluidgevoelige functie gerealiseerd. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing. De zonnepanelen produceren bovendien geen geluid. Alleen de omvormers zullen enigszins geluid produceren. Omvormers worden bovendien in een afgesloten bouwwerk geplaatst, wat een geluidsafschermende werking heeft.

Een zonnepark betreft in de regel geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Alleen in uitzonderlijke gevallen zouden ze tot een inrichting gerekend kunnen worden. Bijvoorbeeld wanneer wanneer de omvormers meer dan 200 MVA distribueren. Aangezien daarvan geen sprake is, zijn de algemene regels uit het Activiteitenbesluit eveneens niet van toepassing. Onderzoek in het kader van het Activiteitenbesluit is dan ook niet nodig.

De omvormers kunnen vergeleken kunnen worden met elektriciteitsdistributiebedrijven van < 10 MVA tot maximaal 10 - 100 MVA, afhankelijk van de te hanteren paneelopstelling (zie paragraaf 5.1). Voor deze activiteit betekent dat voor het aspect geluid 30 tot 50 meter afstand als richtafstand dient te worden gehouden van woningen in het kader van bedrijven en milieuzonering. Om te borgen dat de geluidproducerende objecten op voldoende afstand van de bestaande en geprojecteerde woningen worden geplaatst, is in de regels een afstand van minstens 50 meter tot woningen gehanteerd. Dit laat ruimte voor het maken van een keuze ten aanzien van de paneelopstelling later in het proces.

Windturbines
Het bestemmingsplan biedt tevens de mogelijkheid maximaal twee kleinschalige windturbines te realiseren met een ashoogte van maximaal 15 meter. Dit is in lijn met de provinciale regelgeving op dat gebied. De mogelijkheden voor oprichting van de windturbines is beperkt tot een zoekzone aan de noordzijde van het plangebied. Uit de beoordeling in het kader van bedrijven en milieuzonering is reeds gebleken dat ruim voldoende afstand tot woningen wordt gehouden. Daarnaast hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid nadere eisen te stellen aan de plaatsing van de turbines, met het oog op een goede ruimtelijke ordening en milieuwetgeving. Aanvullend geldt dat de windturbines in tegenstelling tot zonneparken wel onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. Op het moment dat windturbines worden gerealiseerd, dient aantoonbaar te zijn dat aan de relevante bepaingen, waaronder het aspect geluid, wordt voldaan. Gelet op de omvang van de turbines in relatie tot de grote afstand (ca. 550 meter) ten opzichte van de meest nabijgelegen woning, zijn op voorhand geen belemmeringen te verwachten.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit NIBM en de bijbehorende ministeriële Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.


In onderhavig geval is sprake van de aanleg van een energietuin. De zonnepanelen leveren duurzame energie en hebben daarmee een CO2 reductie als gevolg. Er vindt geen uitstoot plaats van (schadelijke) stoffen door het park zelf of door het aan het park gerelateerde vervoersbewegingen. De energietuin zal bovendien geen substiantieel grotere verkeersaantrekkende werking hebben dan de natuur- en recreatiefuncties waarvoor het terrein al bestemd was.

Achtergrondconcentraties stikstofdioxide en fijnstof
Omdat gelet op de recreatieve en educatieve functies wel gebruikers in het gebied worden toegevoegd, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening en met het oog op de gezondheid de luchtkwaliteit ter plaatse beoordeeld. Hiertoe is gebruik gemaakt van de NSL Monitoringstool. De NSL Monitoringstool (geraadpleegd d.d. 24 januari 2020) laat zien dat ter hoogte van het plangebied (rekenpunt 171833) de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 18,4 µg/m3, van fijnstof PM10 19,9 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11,7 µg/m3 zijn. Deze achtergrondconcentraties lopen tot 2030 nog verder terug.

De grenswaarde voor toetsing van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3. De maximale bijdrage van het extra verkeer is niet van zodanige omvang dat de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide de grenswaarden zullen overschrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0015.png"
tabel 5.2 Achtergrondconcentraties fijnstof en stikstofdioxide (bron: nsl-monitoring.nl)

Conclusie
De ingrepen die met dit bestemmingsplan worden voorzien dragen niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarnaast kan gelet op de huidige achtergrondconcentraties en de maximale extra bijdrage als gevolg van de ontwikkeling, gesteld worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de Regeling PAS (Programmatische aanpak Stikstof) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitstpraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden, en kan al sprake zijn van een negatief effect op het moment dat de rekenresultaten meer depositie dan 0,00 mol/ha/jr weergeven.

Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

Onderzoek
In het kader van de planontwikkeling heeft ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Hierin is onderzoek gedaan naar de mogelijk aanwezige soorten binnen het plangebied, de effecten op eventueel nabij gelegen Natura 2000-gebieden of het NNN en zijn ook de bestaande biotopen in kaart gebracht. Dit laatste mede omdat als voorwaarde voor de ontwikkeling geldt dat de natuurwaarde van het gebied versterkt dient te worden. Het rapport omvat tevens adviezen over hoe deze versterking gerealiseerd kan worden. De rapportage van april 2019 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. Onderstaand worden de resultaten samenvattend weergegeven. Naast soorten- en gebiedsbescherming wordt ook ingegaan op de aanwezige ecologische waarden in het gebied. Dit laatste onderdeel is besproken in hoofdstuk 2, waarin de huidige situatie omschreven wordt.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op meer dan drie kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Zouweboezem. Gezien de grote afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Een nadere toetsing hiernaar is niet nodig. Wel is een berekening van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling nodig.

Door ingenieursbreau Cauberg-Huygen is deze berekening met behulp van de AERIUS-Calculator 2019 uitgevoerd voor het project. Daarbij is gelet op de aard van de ontwikkeling enkel de aanlegfase relevant. De berekening heeft geen resultaten opgeleverd van meer dan 0,00 mol/ha/jr. De resultaten zijn opgenomen in een notitie, die te vinden is in bijlage 7 van deze toelichting.

NNN en overig beschermde gebieden
Het plangebied ligt tevens niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.

Van overige gebieden die van belang zijn binnen de provincie Utrecht is eveneens geen sprake. Het gaat dan om weidevogelkerngebieden en waterparels. Een nadere toetsing is dan ook niet nodig.

Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt middels voorliggend bestemmingsplan kan diverse negatieve effecten als gevolg hebben. De negatieve effecten zijn onder te verdelen in tijdelijke effecten tijdens de aanleg en effecten als gevolg van de nieuwe situatie.

Amfibiën
Bij werkzaamheden zoals het vergraven van oevers en/of het dempen van wateren is het mogelijk dat vaste rust- of verblijfplaatsen van de Rugstreeppad of Heikikker worden beschadigd, of vernield. Daarnaast kan op door plaatsing van panelen binnen geschikt biotoop beschaduwing ontstaan. Nader onderzoek naar deze soorten wordt daarom op dit moment uitgevoerd. Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek wordt vermeld dat de inrichting van het terrein uiteindelijk leidt tot een verbetering van het biotoop voor de betreffende soorten. Met name de natuurvriendelijke oever biedt daarbij voordelen ten opzichte van de huidige situatie. De negatieve effecten zijn daarmee tijdelijk van aard, van effecten als gevolg van de nieuwe situatie is geen sprake. Voor deze Habitatrichtlijnsoort geldt bovendien, indien ontheffing noodzakelijk is, dat sprake moet zijn van een openbaar belang ter rechtvaardiging van de verstoring. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het evidente belang van de energietransitie gediend. Gelet daarop, in combinatie met het gegeven dat het leefgebied na herinrichting verbetert voor de soort, ligt het verkrijgen van een eventuele ontheffing in de lijn der verwachting. Belemmeringen worden daarom niet verwacht.

Grondgebonden zoogdieren
Bij het verwijderen van de toplaag en het vergraven van de bodem of de oevers kan schade optreden voor beschermde zoogdieren, namelijk Noordse woelmuis en Waterspitsmuis. Het is derhalve noodzakelijk om voorafgaand aan het werk vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van beschermde grondgebonden zoogdieren. Het nader onderzoek is reeds in gang gezet. Ten aanzien van de mogelijke noodzaak tot ontheffing voor voor deze soorten, geldt hetzelfde als het gestelde ten aanzien van de Heikikker en Rugstreeppad.

Vogels met niet-jaarrond beschermde nesten
Om negatieve effecten op vogels met niet-jaarrond beschermde nesten te voorkomen, dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van 15 maart tot 15 juli) plaats te vinden. Het gaat daarbij om het rooien of kappen van struiken en/of bomen, diverse graafwerkzaamheden en het verwijderen van de vegetatietoplaag. Indien deze werkzaamheden niet buiten het broedseizoen om gepland kunnen worden, dient het plangebied voorafgaand aan het broedseizoen en wanneer nog geen nesten aanwezig zijn ongeschikt te worden gemaakt. Van belang hierbij is dat geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten ontoegankelijk of ongeschikt worden gemaakt.

Vogels met jaarrond beschermde nesten
In de omgeving van het plangebied is sprake van vogels met jaarrond beschermde nesten. Deze vogels maken mogelijk - incidenteel- gebruik van het plangebied. Hier worden geen negatieve effecten verwacht omdat het plangebied slechts een klein deel betreft van een veel groter foerageergebied en in de directe omgeving veel vergelijkbaar, dan wel beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Vleermuizen
Als bomen met diepe holtes of spleten moeten worden gekapt kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen worden beschadigd of vernield van boombewonende vleermuizen. Bomen die aan de omschrijving voldoen en daarmee geschikt biotoop vormen voor vleermuizen, bevinden zich allen aan de noordzijde van het perceel. Het betreft hier het oud wilgenbos. De overige bomen op het terrein zijn jong en bevatten geen holtes of spleten. Gelet daarop worden de bomen aan de noordzijde van het perceel behouden. Vaste rust- of verblijfplaatsen worden daarom niet vernield. Nader onderzoek naar vleermuizen in verband met het verdwijnen van die verblijfplaatsen is derhalve niet benodigd.

Voor mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied kunnen negatieve effecten worden verwacht als grootschalig kap van begroeiing wordt uitgevoerd of de kap nabij eventuele verblijfbomen wordt gepland. Bij beperkte werkzaamheden wordt geen effect verwacht omdat het plangebied dan slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen dan gemakkelijk uitwijken. Aangezien geen sprake is van grootschalige kapwerkzaamheden is ook voor dit onderdeel geen nader vleermuisonderzoek nodig.

Platte schijfhoren
Bij werkzaamheden als het vergraven van oevers en/of het dempen van wateren is het mogelijk dat leefgebied en voortplantingswater van de Platte schijfhoren verdwijnt. Ook kunnen aanwezige dieren worden gedood. Het is in dat geval derhalve noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van deze soort. Dergelijke werkzaamheden worden op dit moment niet voorzien.

Relatie tot ontwikkeling plangebied
Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat sprake kan zijn van een aantal werkzaamheden als gevolg waarvan nader onderzoek uitgevoerd moet worden omdat negatieve effecten op kunnen treden. Het gaat daarbij om de volgende soorten:

  • Platte schijfhoren;
  • Vleermuizen;
  • Watersmitsmuis en Noordse woelmuis;
  • Heikikker en rugstreeppad.


In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een nader ecologisch onderzoek naar de betreffende soorten in gang gezet.

Aan de hand van de resultaten dient te worden beoordeeld of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Dit is mede afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden binnen geschikt biotoop van de soort. Indien een ontheffing nodig is wordt deze aangevraagd bij het bevoegd gezag. Gelet op het grote maatschappelijk belang van de energietransitie, welk belang met voorliggend plan wordt gediend, is vooralsnog de verwachting dat het verkrijgen van een dergelijke ontheffing in de lijn der verwachting ligt. Dit aspect staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Verder heeft het plangebied zoals reeds omschreven in paragraaf 2.3 enige ecologische waarde. Met behulp van enkele eenvoudige maatregelen kan die biodiversiteit in het plangebied versterkt worden en krijgen planten en dieren ook in nieuwe ontwikkelingslocaties de ruimte. Gedacht kan worden aan een voor insecten interessant bloem- en kruidenrijk mengsel ter plaatse van de panelenvelden en natuurvriendelijke oevers bij wateren. Daarbij dient rekening te worden gehouden met matig ecologisch beschermingsdoel dat de huidige deklaag kan dienen. De gekozen toepassingen passen daar bij en leveren toch het gewenste resultaat.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt naar verwachting geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd. Mogelijk is een ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming, dit aspect kan tot enige vertraging leiden voor de uitvoering van de werkzaamheden maar staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.9 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt. Daarbij spelen over het algemeen aspecten zoals waterkwantiteit, waterkwaliteit, beschermde gebieden (zoals waterkeringen) en riolering een rol. Het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer in het plangebied wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR).

Waterkwantiteit
Bij de toename van het verhard oppervlak kan een watervergunning en watercompensatie nodig zijn om de gevolgen van de versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van de verharding op te vangen. De mate van compensatie is afhankelijk van diverse berekeningsfactoren en het gebied waarin een ontwikkeling plaatsvindt. Er hoeven geen compenserende maatregelen te worden getroffen indien het verhard oppervlak:

  • in landelijk gebied met niet meer dan 5.000 m2 toeneemt;
  • in stedelijk gebied met niet meer dan 500 m2 toeneemt.


De locatie maakt onderdeel uit van het landelijk gebied (zie paragraaf 3.2.2). Het is afhankelijk van de uiteindelijke inrichting van het plangebied of hiervan sprake is. Wanneer de vrijgestelde oppervlakte wordt overschreden dient een watervergunning te worden aangevraagd.

Van belang is in ieder geval dat de panelen van het zonneveld in een schuine hoek worden geplaatst, waardoor hemelwater via deze panelen de ondergelegen onverharde bodem kan infiltreren. De tafels met panelen worden bovendien in rijen geplaatst, met enige afstand tussen deze rijen ter voorkoming van schaduwwerking. Daardoor blijft tussen de rijen eveneens ruimte voor infiltratie in de bodem. Het HDSR heeft in een eerdere reactie op het plan aangegeven dat voor optimale waterdoorlatendheid bij voorkeur tevens 1 cm ruimte tussen de panelen wordt aangehouden. Voor zover mogelijk zal hier rekening mee gehouden worden, bij de technische uitwerking van het zonneveld zullen mogelijkheden hiertoe worden onderzocht.

De onder de panelen gelegen bodem blijft gelet op het voorgaande als onverhardde grond gedragen. De daadwerkelijke verharding in het gebied beperkt zich daarom tot gebouwen ten behoeve van omvormers en diverse paden, zoals wandel- en mogelijk ook fietspaden, welke deels halfverhard worden uitgevoerd. De netto toevoeging aan verhard oppervlak blijft daarmee onder de vrijstellingsgrens van 5.000 m2.

Waterkwaliteit
Er is geen sprake van toepassing van uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, waardoor dit ook niet in aanraking kan komen met schoon hemelwater. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatief op de waterkwaliteit.

Riolering
Binnen het plangebied is een tweetal leidingen gesitueerd. Deze leidingen hebben de dubbelbestemmingen 'Water - Leiding' en 'Leiding - Riool'. De bepaling wordt overgenomen conform het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". De belangen van de leidingbeheerder worden daarmee voldoende beschermd.

Veiligheid
Langs de zuidgrens van het plangebied vindt gedeeltelijk overlapping plaats met de beschermingszone van een regionale waterkering. In het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied" is daartoe de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze dubbelbestemming en bijbehorende regels zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De waterbelangen van de kering zijn daarmee voldoende geborgd.

Oppervlaktewater
Binnen en rondom het plangebied is sprake van oppervlaktewateren. Indien het voor de inrichting van de energietuin noodzakelijk is werkzaamheden aan of langs deze wateren uit te voeren, dienen de regels zoals opgenomen in de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 in acht te worden genomen. Op het moment dat dit aan de orde is, wordt bovendien vooraf overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap.

Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet niet in ingrepen die een negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse hebben. Het wateraspect vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

5.10.1 Archeologie

Erfgoedwet 
Regels inzake archeologie waren voorheen geregeld in de Monumentenwet. Met het vervallen van deze wet in juli 2016, is een groot deel daarvan opgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet betreft één integrale wet en bevat daarmee de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. Daar waar relevant dienen mogelijk aanwezige waarden middels een dubbelbestemming in het bestemmingsplan te worden beschermd. Daarnaast geldt de wettelijke meldingsplicht: indien per toeval een vondst wordt gedaan waarvan men vermoed dat deze archeologische relevantie kent, dient dit te worden gemeld aan het bevoegd gezag.

Een deel uit de Monumentenwet dat ziet op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming), zal opgenomen worden in de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn de relevante artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Archeologiebeleid gemeente Montfoort
Gelet op voornoemde verplichting voor gemeenten ten aanzien van de bescherming van archeologische waarden, heeft de gemeente Montfoort samen met Lopik, Oudewater en Woerden een beleidsnota in het kader van archeologie opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie wordt omschreven op welke manier de gemeente Montfoort archeologische waarden in de bodem wil beschermen. Doel van de beleidsnota is:

  • 1. Het in kaart brengen van waar in de gemeente de kans op het aantreffen van archeologie groot is en waar klein.
  • 2. Aangeven wanneer archeologisch onderzoek verplicht gesteld wordt en wanneer men hiervan vrijgesteld is.

Het grondgebied van Montfoort is verdeeld in verschillende verwachtingsgebieden:

  • Hoge verwachting
  • Middelhoge verwachting
  • Lage verwachting
  • Geen verwachting


De Beleidsnota Archeologie bestaat uit twee delen:

  • A. Beleidsnota gemeentelijke archeologische monumentenzorg;
  • B. Toelichting op de Archeologische Beleidskaart.

Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplan is dit gemeentelijk archeologiebeleid en de beleidskaart leidend.

Situatie plangebied
Voor dit bestemmingsplan is de Archeologische Beleidskaart geraadpleegd. Figuur 5.3 bevat een uitsnede van deze kaart. Het plangebied kent voor een klein deel de aanduiding categorie 4 (hoge verwachting) en de categorie 6 (lage verwachting). Voor het overige gelden geen verwachtingswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0016.png"
figuur 5.3 Archeologische waarden plangebied (bron: Archeologische Beleidskaart Montfoort)

  • Hoge verwachting (cat. 4): Voor gebieden met een hoge verwachting geldt een onderzoekseis op het moment dat grondroerende werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld.
  • Lage verwachting (cat. 6): Categorie 6 gebieden zijn gebieden met een lage verwachting en kennen derhalve alleen bij zeer vergaande ruimtelijke ontwikkelingen een onderzoeksplicht. Het gaat daarbij om ontwikkelingen die onder de m.e.r.-plicht vallen.


Relatie tot bestemmingsplan
In het verleden zijn de gronden binnen het plangebied in gebruik geweest als zandwinput. Ten behoeve van de zandwinning is de locatie destijds tot grote diepte afgegraven. In de jaren '70 en '80 is deze zandwinput volgestort met huisvuil uit de gemeente Utrecht. De dikte van het afvalpakket bedraagt 12 meter ter plaatse van het hoge deel van het plangebied, tot 23 meter ter plaatse van het lage deel. Archeologische waarden zijn, voor zover deze aanwezig waren, daarmee allen verloren gegaan. In het vuilpakket zijn logischerwijze geen archeologische waarden aanwezig. Gelet daarop wordt het niet zinvol verwacht aan het plangebied een beschermingsregime in het kader van archeologie te koppelen. Dubbelbestemmingen in het kader van archeologie zijn derhalve niet opgenomen. Archeologisch onderzoek in dit gebied is niet noodzakelijk.

Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.10.2 Cultuurhistorie

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

Nationaal Landschap het Groene Hart
Het grondgebied van Montfoort maakt deel uit van het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol. Kenmerkend is het contrast tussen de open polders, die volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn, en de besloten lintbebouwingen langs de weteringen en de waterlopen. Parallel aan de ontginningsassen liggen de tiendwegen en houtkades. De grote verscheidenheid aan wateren (natuurlijk en gegraven) en watergebonden elementen zoals sluizen, dijken, molens, forten en bruggen verlenen dit landschap zijn eigenheid. De restanten daarvan – zowel onder- als bovengronds – vormen namelijk het archief voor de geschiedenis van de afgelopen 1.000 jaar. Er is sprake van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren die zijn opgenomen op de thematische kaarten voor bewoning (figuur 5.4 links) en waterstaat/verdediging (figuur 5.4 rechts).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP15041-ON01_0017.png"

figuur 5.4 Cultuurhistorische inventarisatie kaarten bewoning en waterstaat/verdediging

De invulling van het plangebied als energietuin leidt niet tot een verandering van structuren of aantasting van cultuurhistorische waarden in de omgeving. Van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen is geen sprake binnen het plangebied. Het oostelijk gelegen gemeentelijk monument wordt eveneens niet aangetast als gevolg van de geplande ontwikkeling.

Voor de energietuin dient een landschappelijk inpassingsplan te worden opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de karakteristieken van het landschap en de (gewenste) openheid daarvan. Dit inpassingsplan is op dit moment in ontwikkeling, in co-creatie met omwonenden. Een concept ervan is reeds beschikbaar en toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting. De inhoud op hoofdlijnen is besproken in paragraaf 3.2. De kenmerkende landschappelijke kwaliteiten van het plangebied en het landschap daaromheen is daarin meegenomen en heeft als uitgangspunt gediend voor de inrichting van de energietuin. Er is derhalve geen sprake van enige afbreuk van de aanwezige waarden van het landschap.

Aanvullend wordt vermeld dat bij de inrichting van het zuidelijk deel ter inspiratie voor de inrichting wordt onderzocht in hoeverre het inundatiegebied van de Oude Hollandse Waterlinie (OHW) een plek kan krijgen in het ontwerp. Daartoe zal onder andere gebruik worden gemaakt van informatie van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Ook wordt voor de inrichting van de energietuin onder andere nagedacht over een educatieve route. Hier kan ook de OHW een onderdeel van worden.

Conclusie
Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.11 M.e.r - beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst deze afweging gemaakt dient te worden. Deze lijst geeft namelijk aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.


De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.


Relatie tot ontwikkeling
De ontwikkeling betreft de realisatie van een energietuin op gronden bestemd voor natuur. Onderdeel van de energietuin vormt in ieder geval de mogelijkheid een zonneveld te ontwikkelen van maximaal 12 ha. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden maximaal twee kleine windturbines met een gezamenlijk maximaal vermogen 15 MW te realiseren. Verder wordt voorzien in natuurontwikkeling, educatie en recreatie.

Voor de beoordeling in het kader van het Besluit m.e.r. is een toetsing in verband met het zonneveld en de windturbines relevant. Voor de overige functies wordt vermeld dat deze in het geheel niet genoemd zijn in het Besluit m.e.r., en deze daarop dan ook niet van toepassing is.

Windturbines
Het Besluit m.e.r. voorziet in regels ten aanzien van windturbineparken. Een windturbinepark wordt in het Besluit m.e.r. gedefinieerd als park met ten minste drie windturbines. Daarvan is binnen dit bestemmingsplan geen sprake, aangezien slechts ruimte wordt geboden voor maximaal twee windturbines. Een windturbinepark wordt daarom niet opgericht. Het Besluit m.e.r geeft geen regels voor solitaire windturbines in een opstelling, niet zijnde een windturbinepark en is daarmee niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Zonneveld
De realisatie van zonneparken wordt niet in het Besluit milieueffectrapportage genoemd. Wel wordt in de D-lijst een stedelijke ontwikkelingsproject genoemd (D11.2), een categorie die bij veel ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ook geduid. Hier wordt over gezegd: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook “dorpen” hieronder vallen. Wat “stedelijke ontwikkeling” inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

De energietuin betreft gelet op het voorgaande en de aard en omvang van de ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. Ook van andere categorieën is geen sprake, zoals industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stroom en warm water (D22.1). Verwezen wordt naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2770), waarin voor diverse categorieën helder uiteen is gezet waarom de oprichting van een zonnepark daar niet onder valt. De daarin opgenomen redenatielijn kan doorgetrokken worden op de oprichting van een energietuin.

Conclusie
Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage is niet aan de orde. Gelet op de kenmerken van het project zullen logischerwijs ook geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Met het oog op de zorgvuldigheid en in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn alle relevante omgevingsaspecten evenwel beschouwd. Daarvoor wordt verwezen naar de voorgaande hoofdstukken van deze toelchting.

Dit onderdeel vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemene juridische opzet

In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de ontwikkeling van het programma 'The World is our Home'. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor de benodigde bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens op de verbeelding is de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Gemengd

Het plangebied kent grotendeels de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is het op basis van dit bestemmingsplan mogelijk de beoogde energietuin en overige functies te realiseren. De volgende functies zijn ondergebracht in deze bestemming:

  • 1. duurzame energieopwekking, waaronder in ieder geval een zonneveld kan worden gerealiseerd van maximaal 12 ha en (in het kader van bedrijven en milieuzonering) met een maximaal transformatorvermogen van 10 MVA. Ook andere vormen van duurzame energieopwekking zijn mogelijk.
  • 2. groenvoorzieningen, bermen, beplantingen, natuurvriendelijke oevers en/of andere ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de biodiversiteit;
  • 3. extensief recreatief medegebruik, hierdoor wordt het mogelijk in het park te recreëren door bijvoorbeeld te wandelen of fietsen en worden uitkijkpunten, picknicktafels en/of overige belevingselementen en activiteiten mogelijk gemaakt.
  • 4. educatieve doeleinden, waarmee het onder meer mogelijk wordt het park (periodiek) open te stellen voor publiek ten behoeve van voorlichting over duurzame energie en/of natuur.


Naast de energietuin wordt tevens ruimte geboden voor de mogelijke aanleg van een gebiedsoversteigend fietspad in het kader van de opgave 'Recreatie om de Stad' van de provincie Utrecht. Hiertoe is in de verbeelding een zoekzone opgenomen. Het fietspad maakt geen integraal onderdeel uit van de ontwikkeling.

6.2.2 Water

Ter plaatse van de zuidkant van het plangebied ligt een bestaand oppervlaktewater dat ook in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Water' kent. Voor deze poel is er voor gekozen de huidige waterbestemming voort te zetten en zodoende conserverend over te nemen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

6.3 Dubbelbestemming

6.3.1 Leiding - Riool

Binnen het plangebied is een rioolpersleiding gesitueerd. Deze is overgenomen conform het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hier is een stelsel van omgevingsvergunningen voor aanleg, werken en werkzaamheden ter bescherming van de leiding aan gekoppeld.

6.3.2 Leiding - Water

Ter hoogte van de aansluiting van het plangebied op de Mastwijkerdijk ligt parallel aan de openbare weg een waterleiding. Deze waterleiding kent reeds de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Deze bestemming is één op één overgenomen in de bestemmingsregeling van onderhavig bestemmingsplan.

6.3.3 Waterstaat - Waterkering

Langs de zuidzijde van het plangebied loopt een regionale waterkering. De beschermingszone van de waterkering overlapt deels met de gronden binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Daar waar de beschermingszone binnen de plangrenzen ligt, is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Met de daaraan gekoppelde regels is het huidige regime ter bescherming van de waterkering voortgezet.

6.4 Overige bepalingen

6.4.1 Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene bouwregels

Hierin zijn algemene regels opgenomen voor bouwen en ondergeschikte bouwregels.

6.4.3 Algemene aanduidingsregels

Conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is in voorliggend bestemmingsplan de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' opgenomen. Het betreft een zone langs de noordelijke plangrens van 30 meter breed. Het biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om onder voorwaarden de bestemming van de gronden om te zetten ten behoeve van ecologische verbindingen in de vorm van moerasachtige stroken en natte schrale graslanden. Omdat de zone onderdeel uit maakt van een veel bredere strook in de omgeving en gelet op de geest van voorliggend bestemmingsplan waarin onder meer natuurontwikkeling centraal staat, is er voor gekozen deze zone één op één over te nemen.

6.4.4 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft aan wat in ieder geval wordt verstaan onder verboden gebruik, zowel voor de toekomstige bebouwing alsook voor het omliggende terrein. Zo wordt voorkomen dat onwenselijke situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins.

Sinds een wijziging in de wetgeving geldt daarnaast vanaf 1 juli 2018 dat de aanvullende werking van het Bouwbesluit ten aanzien van parkeren komt te vervallen. Het blijft echter wenselijk om te regelen dat in voldoende mate in parkeergelegenheid wordt voorzien. Om die reden worden deze regels nu geïntegreerd in bestemmingsplannen. Middels het parapluplan "Parkeernormen Montfoort" dat voor het gehele gemeentelijke grondgebied geldt, wordt voorzien in een regeling die zorgt voor het vervangen van de parkeerregeling indien een dergelijke regeling al in vigerende plannen is opgenomen, dan wel een aanvullende regeling voor de bestemmingsplannen waarin de parkeerregeling ontbreekt. Voorliggend bestemmingsplan neemt de parkeerregeling over zoals opgenomen in voornoemd parapluplan, met dien verstande dat de parkeereis niet wordt gekoppeld aan de realisatie van een bouwwerk, maar aan functies. Dit omdat met voorliggend bestemmingsplan functies worden voorzien die een verkeersaantrekkende werking kunnen hebben, maar niet perse plaatsvinden binnen een bouwwerk.

6.4.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

6.4.6 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen (waaronder begrepen de plankosten van de gemeente) zullen door de initiatiefnemers worden gedragen. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.

Voorts wordt voor de uitvoering van de plannen de SDE+ subsidie aangevraagd. Deze subsidieregeling stimuleert de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening en wordt toegekend door het ministerie van Economische Zaken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie

Bij de ontwikkeling van de energietuin wordt grote waarde gehecht aan participatie. Participatie vormt daarom één van de randvoorwaarden voor de ontwikkeling. Om te borgen dat genoemde vormen van participatie plaatsvindt, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

De wens is de omgeving te laten participeren in het tot stand komen van de energietuin maar ook bij het in stand houden ervan. Participatie en draagvlak krijgt daarbij vorm door de omgeving te betrekken bij het opstellen van het ontwikkelplan/landschappelijk inpassingsplan (tot stand komen), maar ook door de omgeving in staat te stellen financieel te participeren (in stand houden). Voornoemde voorwaardelijke verplichting borgt daarom de procesparticipatie enerzijds (inclusief de inbreng van een burgerinitiatief), en financiële participatie anderzijds.

Procesparticipatie (tot stand komen)
Bij de tot stand koming van de energietuin gaat het vooral om de inbreng van de omgeving ten aanzien van het ontwerp en inrichting ervan. Om tot een grensverleggend ontwerp te komen dat tevens aansluit bij de behoeften, zorgen en wensen die leven in het gebied, is medio april 2019 een ontwerptraject opgestart. Daarbij werkt een team van ontwerpers nauw samen met de direct omwonenden, die tijdens een aantal avonden actief hebben meegedacht over kansen en aandachtspunten voor de ontwikkeling van de Energietuin. De Publieksavond (15 april 2019, bijlage 3), Ontwerpsessie #1 (14 mei2019, bijlage 4) en Presentatieavond (26 juni 2019) hebben veelzijdige en waardevolle input opgeleverd voor het ontwerpproces. Het tussenresultaat van deze inspanningen medio zomer 2019 was een reeks ontwerpprincipes en een eerste vlekkenkaart die een indruk geeft van de beoogde samenhang van de verschillende onderdelen. Dit was samengebracht in een Landschappelijk Ontwerp, als bijlage bij het Voorontwerp Bestemmingsplan.

In de tweede helft van 2019 is gewerkt aan een meer concrete invulling van deze ontwerpcontouren. Om de lokale gemeenschap actiever te betrekken bij het ontwikkelen van ideeën op de verschillende deelthema's, is in november een denktank van omwonenden opgericht. Het resultaat was een team van vijf omwonenden, die tijdens twee avonden geadviseerd hebben over een zorgvuldige en wenselijke uitwerking van de deelthema's. Eén van de uitkomsten daarvan is de ontwikkeling van een 'innovatiepad', dat als wandelpad door het plangebied loopt. Dit innovatiepad heeft inmiddels plek gekregen in het ontwero.

Daarnaast is tevens een rondgang gedaan langs alle direct omwonenden van het terrein, waarbij is nagevraagd wat men beslist niet wil qua effecten en elementen. De WUR heeft deze input vervolgens zo goed mogelijk samengebracht in één conceptontwerp.

Tijdens een brede ontwerpsessie, op 10 dec 2019 (bijlage 5), is dit ontwerp gepresenteerd aan de buurt. Aansluitend hebben verschillende leden van de denktank kort gepitcht wat zij hebben ingebracht, wat ze terugzien in het ontwerp, en wat ze nog als aandachtspunten beschouwen. In de tweede helft van de avond ging men weer in groepjes uiteen om de plannen te bespreken. Het conceptontwerp werd goed ontvangen: er lijkt brede steun voor deze basis, en men is benieuwd naar de nadere uitwerking.

Het concept-plan wordt lopende het proces nog verder uitgewerkt tot een landschappelijk inpassingsplan cq. ontwikkelplan voor de energietuin. Daarbij dient naast het voornoemde participatietraject ruimte te worden geboden voor ten minste één burgerinitiatief: een georganiseerde groep burgers die zich op lokaal niveau actief inzet voor natuur, duurzame energie en/of klimaat.

Financiële participatie (in stand houden)
In de werkgroep Participatie onderzoekt de NMU met ontwikkelaar Energiezorg en lokale organisaties Stichting Duurzaam Montfoort en Energie Coöperatie Lek en IJsselstroom op welke wijze de omgeving financieel kan deelnemen in het beoogde zonnepark. De vraag die centraal staat, is: hoe kan het zonnepark optimaal van waarde zijn voor de lokale gemeenschap? Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld middels aandelen of obligaties, maar ook via een bijdrage aan het onderhoud van de Energietuin en het lokaal aanbieden van goedkope groene stroom. Tijdens de brede ontwerpsessie van dinsdag 10 december 2019 bleek dat voor omwonenden de volgende prioritering naar voren kwam:

  • 1. Bijdrage voor de aanleg en het onderhoud van het natuur gedeelte van de Energietuin.
  • 2. Participatie middels obligaties en/of aandelen.
  • 3. Afname van (goedkope) groene stroom voor de omgeving.
  • 4. Gebiedsfonds voor aanvullende onderdelen.


Uitgangspunt is dat iedereen uit de omgeving die mee wil doen de mogelijkheid krijgt en niet alleen mensen met veel middelen. Afhankelijk van de wensen van de omgeving en van de mogelijkheden in de businesscase, zal hier verder invulling aan worden gegeven. Het bovenstaande wordt in het ontwikkelproces onderzocht en verder uitgewerkt in vaste afspraken op papier.

7.2.2 Wettelijk vooroverleg en inspraak

Bij het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure bestaan er diverse momenten waarop overleg en inspraak plaatsvindt. Voor de ontwikkeling van de energietuin is een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Voordat het ontwerp ter inzage wordt gelegd, is het concept-ontwerp in het kader van het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening naar de verschillende overlegpartners verzonden om hen in de gelegenheid te stellen op het plan te reageren. In totaal hebben zes instanties op het ontwerpbestemmingsplan gereageerd. De reacties zijn waar nodig verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In de bijlagen bij deze toelichting is een Nota van Beantwoording opgenomen, waarin de reacties en de daaruit voortvloeiende aanpassingen inzichtelijk zijn gemaakt.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder een schriftelijke of mondelinge zienswijze in kan dienen. Indien de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan, worden deze aanpassingen verwerkt en wordt het bestemmingsplan vastgesteld. Vervolgens staat nog de gang naar de Raad van State open.