direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiële herziening Beheersverordening 'Leusden en Achterveld' en 'Paardenmaat-zuid en Leusden-west'
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.CHW252-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Leusden kent veel objecten van cultuurhistorische waarde. Een deel hiervan is aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument en wordt zo via de Erfgoedwet of de gemeentelijke Erfgoedverordening beschermd. Dit geldt niet voor andere cultuurhistorisch waardevolle objecten. Om de waarde van deze objecten vast te leggen heeft de gemeente het bestemmingsplan 'Parapluplan Cultureel Erfgoed' opgesteld als aanvullende regeling op de vigerende bestemmingsplannen. Doel ervan is om bij plannen voor (deels) sloop van aanwezige cultuurhistorische waarden met de eigenaar in gesprek te gaan hoe het beste hiermee kan worden omgegaan.

In een deel van de gemeente Leusden zijn de beheersverordeningen 'Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen' en 'Paardenmaat-zuid en Leusden-west' van kracht. Om de regeling voor de bescherming van cultuurhistorische waardevolle objecten ook van toepassing te laten zijn voor deze gebieden, is voorliggende partiële herziening van de beheersverordening opgesteld.

Deze heeft hetzelfde doel als het Parapluplan, maar moet juridisch via een ander instrument worden geregeld, omdat een bestemmingsplan en beheersverordening niet naast elkaar kunnen gelden.

De voorliggende partiële herziening voorziet in een regeling ter bescherming van de cultuurhistorische waardevolle objecten binnen de gebieden waarvoor een beheersverordening geldt.

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de toelichting op het te herziene onderdeel van de betreffende beheersverordeningen. Er wordt ingegaan op de cultuurhistorisch waardevolle objecten en de wijze waarop deze geïnventariseerd en gewaardeerd zijn. In hoofdstuk 3 wordt uitgelegd op welke wijze de juridische regeling in elkaar zit. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 5 op de procedure.

Hoofdstuk 2 Aanvulling op de regels

2.1 Inleiding

Het doel van voorliggende partiële herziening is om bij sloopplannen met initiatiefnemers/eigenaren van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en andere objecten in gesprek te komen om eigenaren (of toekomstige eigenaren) bewust te maken van de cultuurhistorische waarden van een pand/object. In deze partiële herziening is een regeling opgenomen dat het niet is toegestaan behoudenswaardige cultuurhistorische waardevolle objecten zonder omgevingsvergunning (deels) te slopen. De regeling houdt in dat voor (deels) slopen van behoudenswaardige cultuurhistorische waarden (voor zover het niet valt onder vergunningsvrije bouwactiviteiten zoals omschreven in artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en het geen betrekking heeft op uitsluitend inpandige werkzaamheden) een aanvraag omgevingsvergunning moet worden ingediend.

2.2 Cultuurhistorisch waardevolle objecten

De gemeente heeft een lijst samengesteld met beoogd cultuurhistorisch waardevolle panden en andere bouwwerken. Deze lijst is samengesteld uit:

  • de lijst van objecten en gebouwen die in de periode tot 1992 zijn geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) van de provincie Utrecht (waarbij een (bureau)inventarisatie heeft plaatsgevonden over de huidige staat van objecten);
  • de lijst van alle cultuurerfgoederen in Leusden, die bestaat uit naoorlogs erfgoed en zogenaamde 'vergeten objecten'.

MIP-panden

De lijst met panden en objecten die voortkwam uit het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) heeft als handreiking gediend voor het aanwijzen van rijksmonumenten. De overige panden, die niet zijn aangemerkt als monument, worden sindsdien aangeduid als MIP-panden. Zij worden beschouwd als behoudenswaardig. Aan de hand van een oproep aan eigenaren en nader (veld- en bureau)onderzoek (en het opstellen van nieuwe waardenstellingen) is de lijst opgeschoond. De overgebleven behoudenswaardige panden zijn opgenomen op de lijst cultuurhistorische waardevol.

Overige panden

Naast de lijst van MIP-objecten zijn er ook objecten die niet onder de inventarisatiescoop van het MIP vielen (vroegoorlogs, en daarvoor) waarvan kan worden gesteld dat ook deze tot de meer unieke cultuurhistorische waardevolle objecten in Leusden behoren. Hieronder vallen gebouwde objecten, die voor de gemeente Leusden (en daarbuiten) als cultuurhistorisch waardevol bestempeld worden.

Waardenstelling

Bij de als waardevol beoordeelde panden en objecten, wordt (met name) de zichtgevel en de (hoofd)vorm (met eventuele karakteristieke erfbebouwing) beschouwd als behoudenswaardig om zo de huidige en toekomstige generaties een beeld te geven van het verleden.

Van de panden en objecten die zijn opgenomen in de lijst (en waarop de regeling van toepassing is) is een waardenstelling gemaakt. Dit is een beschrijving van de cultuurhistorische waarde(n) en (waar mogelijk) een foto van het aanzicht om daarmee de huidige situatie vast te leggen. De waardenstellingen zijn als volgt opgebouwd:

  • 1. Adres object;
  • 2. Foto en/of luchtfoto (bij meerdere geclusterde (erf-)bebouwing);
  • 3. Algemene beschrijving object;
  • 4. Beschrijving waarden op basis van criteria
  • Zichtgevel(s), dakvorm en -bedekking
  • Hoofdvorm
  • Erfbebouwing

Niet elk onderdeel komt terug in elke waardenstelling. Dit is object afhankelijk. In de beheersverordening is het gehele bouwwerk opgenomen op de verbeelding. In de waardenstelling staat een algemene beschrijving van het object (die breder kan zijn dan waar de regeling op van toepassing is) en de beschrijving van de karakteristieken die de behoudenswaardige elementen beschrijven. De beschreven karakteristieken vormen het deel waar de regeling op van toepassing is.

De waardenstellingen zijn opgenomen in Bijlage 1 Beschrijving cultuurhistorisch waardevolle objecten' bij de regels.

De objecten die wel op de lijst met beoogde cultuurhistorische waardevolle objecten staan, maar niet als cultuurhistorisch waardevol zijn gekenmerkt, zijn opgenomen met de aanduiding 'karakteristiek'. Deze objecten hebben wel enige cultuurhistorische betekenis en worden hiermee zichtbaar gemaakt. Daarmee ontstaat bovendien een signaalfunctie die bij (her)ontwikkeling van het object en/of het perceel de eigenaar uitdaagt om hier iets mee te doen. In gevallen is het ook mogelijk dat de betreffende objecten niet meegerekend en/of gesloopt hoeven te worden om toch aan herontwikkelingseisen te voldoen.

Hoofdstuk 3 Wijze van regelen

3.1 De regeling

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels bevat in artikel 1 een omschrijving van de gebruikte begrippen. Artikel 2 geeft aan dat deze partiële herziening van toepassing is op de gronden binnen de beheersverordeningen 'Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen' en 'Paardenmaat-zuid en Leusden-west'.
  • Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. De hier beschreven regels geven weer op welke wijze de cultuurhistorisch waardevolle objecten worden beschermd tegen (gedeeltelijk) sloop. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is geweest om de belangen van de eigenaar zo goed mogelijk te borgen, in relatie tot het behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden van de betreffende objecten. Dit wordt in paragraaf 3.1.1 e.v. nader toegelicht;
  • In hoofdstuk 3 staan algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

3.1.1 Bestemming Waarde - Cultuurhistorie

De regeling bestaat eruit dat door middel van het voorzien in een omgevingsvergunningplicht voor het (gedeeltelijk) slopen van behoudenswaardige cultuurhistorische waarden het cultuurhistorisch erfgoed van Leusden zoveel mogelijk wordt beschermd en voor de toekomst wordt behouden. Deze regeling, zoals omschreven in artikel 3.2, wordt hieronder nader toegelicht.

Artikel 3.2 bepaalt dat voor objecten die zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevol' een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden als er sprake is van (deels) sloop van het object. Op deze manier wordt het doel bereikt dat rekening kan worden gehouden met de impact van deze sloopwerkzaamheden op de cultuurhistorische waarden en hierover actief het gesprek gevoerd kan worden met de initiatiefnemer c.q. eigenaar van het pand of object.

In artikel 3.2.1 b is aangegeven in welke gevallen de omgevingsvergunning door Burgemeester en Wethouders zal worden verleend. Indien de voorgenomen (gedeeltelijke) sloop leidt tot een aantasting van de cultuurhistorische waarden kunnen Burgemeester en Wethouders de omgevingsvergunning verlenen indien de belangen van de aanvrager bij de (gedeeltelijke) sloop zwaarder wegen en hieraan voorrang wordt gegeven boven het algemeen belang van het behoud van de cultuurhistorische waarden. Voor een nadere toelichting hierop zie paragraaf 3.1.2.

Artikel 3.2.1 c geeft aan in welke gevallen het niet nodig is om een omgevingsvergunning aan te vragen, terwijl het object op de verbeelding wel staat aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevol'.

Dat is allereerst het geval (onder I) indien het gaat om regulier onderhoudswerk, onder voorwaarde dat de detaillering, profilering en vormgeving van het bouwwerk of object daarbij niet wijzigen.

Onder punt II, om niet in conflict te komen vergunningsvrije werkzaamheden (zoals genoemd in artikel 2 van bijlage II van het Bor), is opgenomen dat sloopwerkzaamheden die nodig zijn voor het realiseren van de vergunningsvrij werkzaamheden niet (alsnog) vergunningsplichtig worden.

Indien er sprake is van (gedeeltelijke) sloop die noodzakelijk is vanwege de (bouw)veiligheid (onder III). Dit kan aangetoond worden door bijvoorbeeld een bouwkundig rapport of middels een inspectie van de toezichthouder van de gemeente. Onder IV staat opgenomen dat als de (gedeeltelijke) sloop geen relatie heeft met, c.q. geen nadelige invloed heeft op, de cultuurhistorische waarden zoals die zijn omschreven in de waardenstelling (bijlage 1 bij de regels) geen omgevingsvergunning aangevraagd hoeft te worden in het kader van de bestemmingsplanregeling. Bij twijfel over toepassing van deze regeling kunt u (vrijblijvend) in vooroverleg met de gemeente.

Artikel 3.2.2 voorziet erin dat een aanvraag omgevingsvergunning wordt voorzien van een onderbouwing. Die onderbouwing hangt af van de reden van de aanvraag en de gronden waarop de omgevingsvergunning verleend kan worden. In samenspraak met de initiatiefnemer/aanvrager kan in het vooroverleg bepaald worden wat een passende onderbouwing is.

Artikel 3.2.3 geeft aan dat er aan de omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden, waaraan voldaan dient te worden voor of tijdens het uitvoeren van de vergunde werkzaamheden.

Alvorens op een ingediende aanvraag te beslissen kunnen Burgemeester en Wethouders advies inwinnen bij het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit, dan wel een andere door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen commissie van onafhankelijke deskundigen (artikel 3.2.4). Dit om tot een betere beoordeling van de impact op de cultuurhistorische waarden te komen.

In artikel 3.3 staat aangegeven dat objecten met een cultuurhistorische betekenis worden aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek'. Hiermee worden objecten in beeld gebracht die wel cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, maar die (op dit moment) niet middels een regeling beschermd worden tegen sloop. Met deze aanduiding blijven deze objecten in beeld (en komen op de Cultuurhistorische Waardenkaart).

3.1.2 Beoordeling aanvraag omgevingsvergunning, Artikel 3.2.1b

Indien er sprake is van (gedeeltelijke) sloop die leidt tot een aantasting van de waarden (zoals omgeschreven in de waardenstelling, bijgevoegd als bijlage bij de regels) dan dienen Burgemeester en Wethouders een belangenafweging te verrichten tussen het algemeen belang van het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden en het belang van de initiatiefnemer/eigenaar bij de aanvraag. Daarbij houden Burgemeester en Wethouders rekening met het gebruik van het bouwwerk of object. Denkbaar is bijvoorbeeld dat aan de optimale gebruiksmogelijkheden van een gebouw in een concreet geval voorrang moet worden gegeven boven de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het bouwwerk of object. Het cultuurhistorische belang gaat niet voor maar is nevengeschikt ten opzichte van de (andere) gebruiksbelangen.

Bij de omgevingsvergunningaanvraag dient de aanvrager aan te geven welke consequenties het (sloop)plan heeft ten aanzien van de cultuurhistorische waarden (zoals omschreven in de waardenstelling uit bijlage 1 van de regels). Daarnaast dient de aanvrager zijn belang bij de aanvraag aan te geven. In een vooroverleg kunnen hierover afspraken worden gemaakt en kan worden besproken wat de beoogde ingrepen zijn en welke documenten nodig zijn om bij de aanvraag in te dienen, zodat deze beoordeeld kan worden. Dit kan per aanvraag verschillen, omdat er veel verschil kan zitten in de mate van ingrijpendheid van de sloop van de cultuurhistorische waarden. In de waardenstelling (bijlage bij de regels) staat beschreven wat van het betreffende cultuurhistorisch waardevolle object behoudenswaardig is.

Vooroverleg: Het vooroverleg kan bestaan uit een gesprek met de medewerker die verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, mogelijk aangevuld met vakspecialisten vanuit cultureel erfgoed of bouwtoezicht. Aanvullende op het vooroverleg is er het 'principeverzoek', hierbij dient de aanvraag al nader onderbouwd/ingevuld zijn. De uitkomst is een onderbouwde uitspraak over de slagingskans van het initiatief. Aan het vooroverleg zijn geen kosten verbonden, aan een principeverzoek/-uitspraak wel.

Als alle benodigde gegevens bij de aanvraag omgevingsvergunning ontvangen zijn, dan maken Burgemeester en Wethouders een afweging waarbij zij advies kunnen inwinnen van het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit, dan wel een andere door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen commissie van onafhankelijke deskundigen. Vervolgens neemt Burgemeester en Wethouders een besluit. Hierop is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.

Voorbeelden waarin aan het gebruiksbelang c.q. het belang van de aanvrager voorrang kan worden gegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.CHW252-0401_0001.png"

3.1.3 Uitgezonderd van vergunningsplicht, Artikel 3.2.1c

Bij de regeling zijn diverse (sloop)werkzaamheden uitgezonderd van de vergunningsplicht. Het gaat daarbij om activiteiten die noodzakelijk zijn (onderhoud, sloop in het kader van vergunningsvrij bouwen, bouwveiligheid) en/of sloopwerkzaamheden waarbij geen omschreven waarden verloren gaan. Hiermee wordt voorkomen dat er sprake is van een onnodige vergunningsplicht en dat een omgevingsvergunning alleen aangevraagd moet worden als er sprake is van het (deels) slopen van de beschreven cultuurhistorische waarden, in bijlage 1 bij de regels.

3.1.4 Objecten met cultuurhistorische betekenis, Artikel 3.3

Een beperkte lijst met objecten wordt met een regeling beschermd tegen het zondermeer (gedeeltelijk) slopen van de beschreven waarden. Daarnaast staat nog een aantal objecten op de lijst met potentieel waardevolle objecten die niet geschaard worden onder behoudenswaardig, maar wel van cultuurhistorische betekenis zijn. Deze objecten hebben op de verbeelding de aanduiding 'karakteristiek' gekregen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van de beheersverordening dient rekening gehouden te worden met de uitvoerbaarheid. Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) maar ook de economische uitvoerbaarheid.

De doelstelling van dit bestemmingsplan is het zorgen voor een planologisch-juridisch kader voor de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten die niet als monument zijn aangewezen. Er zijn met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Hoofdstuk 5 Procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. De gemeente kan derhalve zelf invulling geven aan de voorbereidingsprocedure. Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening van de gemeente Leusden heeft de gemeente geen verplichting tot inspraak bij een beheersverordening.

De objecten hebben eerder deel uitgemaakt van het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan Cultureel erfgoed'. Via die weg is dus reeds gelegenheid gegeven om te reageren.

De beheersverordening wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Hierop is hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar of beroep worden aangetekend.