Plan: | De Meent, Leusden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.273-0401 |
De Woningstichting Leusden is voornemens om op de locatie van de voormalige sporthal aan De Meent 4 in Leusden een nieuw wooncomplex te bouwen. De sporthal is reeds gesloopt. Het plan is om op deze plek 22 appartementen te realiseren.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan De Meent in de wijk Groenhouten. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan De Meent in wijk Groenhouten in Leusden. De buurt is grotendeels in de jaren 1972 - 1976 gebouwd. Het zuidelijk deel van de wijk is gerealiseerd in de periode 1975- 1988, net als de flatgebouwen in het noordoostelijk deel van de wijk. De wijk Groenhouten bestaat hoofdzakelijk uit eengezinswoningen in rijtjes, voornamelijk uitgevoerd in twee lagen met een kap. Aan de randen bevinden zich ook twee-onder-een-kapwoningen. In de wijk komen ook gestapelde woningen voor in de vorm van flats en etagewoningen, deze gestapelde woningen bevinden zich met name in het noordoosten en zuidoosten van de Groenhouten.
De hoofdgroenstructuur van de wijk wordt bepaald door de water- en/of groenstroken langs de hoofdontsluitingswegen (de Groene Zoom, de Noorderinslag en de Burgermeester van der Postlaan) en de groenstroken op de scheiding met de oudere bebouwing langs de Hamersveldseweg. Centraal in de buurt ligt een buurtpark met een vijver en een trapveldje. Het voorliggende plangebied sluit hier op aan.
Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK Viewer)
De bovenstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied is een plan in voorbereiding voor de realisatie van een Integraal Kind Centrum (IKC Groenhouten) gerealiseerd. Deze komt in de plaats van de twee basisscholen die op bovenstaande foto te zien zijn.
Het plangebied wordt via De Meent in zuidelijke richting ontsloten op de Dissel.
Woningstichting Leusden heeft het voornemen om op de locatie van de voormalige sporthal een appartementengebouw te realiseren met 22 sociale huurappartementen. De footprint van het gebouw is nagenoeg gelijk aan dat van de sporthal. Het gebouw krijgt drie bouwlagen. Op elke laag bevinden zich acht appartementen. Op de begane grond komen zes appartementen en individuele bergingen voor alle woningen.
Impressie toekomstige situatie en ligging ten opzichte van het nieuwe IKC Groenhouten(tekening: AG NOVA architecten)
Het ontwerp van AG NOVA Architecten kenmerkt zich door het opknippen van het programma in twee massa's gelegen rondom een collectieve binnentuin. De woningen worden ontsloten vanuit een centraal stijgpunt van waaruit loopbruggen de beide blokken verbinden. De appartementen zijn enerzijds georiënteerd op de groene omgeving aan de noordzijde en anderzijds op het nieuw aan te leggen parkeerplein van het te realiseren IKC (Integraal Kind Centrum) ten zuiden van het plangebied.
Het parkeren ten behoeve van de appartementen vindt plaats aan de oostzijde van het gebouw en daarnaast kan ook gebruik worden gemaakt van de parkeerplaats bij het IKC.
De navolgende afbeeldingen tonen enkele impressies van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie (tekening: AG NOVA Architecten)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Beleid
In de gemeente Leusden gelden de "Beleidsregels duurzame nieuwbouw - energieneutraal en circulair". Dit betekent concreet dat de te realiseren woningen zogenaamde 'nul-op-de-meter' of energieleverende woningen zijn. De exploitant dient aan te tonen dat de woning bij normaal gebruik ten minste evenveel energie opwekt als er in de woning gebruikt wordt. Dat geldt zowel voor de gebouwgebonden als voor gebruikgebonden energie. Daarnaast worden groen en biodiversiteit zeer belangrijk gevonden. De gemeente oogt groen en er zijn veel tuinenbezitters. Toch zijn er in de bebouwde kom ook versteende plekken. Hier kan lering uit worden getrokken, vooral op het gebied van hittestress en klimaatadaptie. Bij nieuwbouwwoningen liggen er kansen op nieuwe bewoners vóór oplevering te informeren over klimaat- en diervriendelijke tuinen.
De gemeente adviseert om bij nieuwbouw en renovatie om de mogelijkheid van zonnepanelen op daken te onderzoeken en rekening te houden met de plaatsing an elektrische laadpalen als ook het aanleggen van loze leidingen voor plaatsing van laadpalen op latere termijn.
Planspecifiek
Met onderhavig plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). De verouderde bebouwing van de sporthal wordt vervangen door nieuwbouw. Het bebouwd oppervlak neemt daarbij niet toe. Het appartementengebouw zal ten aanzien van de energieprestatie voldoen aan hetgeen is afgesproken in de Prestatieafspraken tussen de Woningstichting Leusden en de gemeente Leusden, te weten tenminste energieneutraal. Door de compacte vormgeving van het gebouw in drie bouwlagen ontstaan er meer mogelijkheden om energiezuinig te bouwen en blijft er meer ruimte voor groenvoorzieningen, onder meer in de vorm van een binnentuin. Het groen is medebepalend voor de kwaliteit van de wijk Groenhouten en is belangrijk voor het voorkomen van hittestress. Er wordt geen extra verharding aangelegd voor het parkeren: er wordt gebruik gemaakt van de bestaande parkeerplaatsen aan de oostkant en van de parkeerruimte bij de school.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI. Vanuit het Barro zijn er daarom geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Het voorliggend plan betreft de realisatie van 22 sociale huurwoningen in een appartementengebouw. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
De Woonvisie 2016-2025 is door de gemeenteraad vastgesteld en bevat een herijking van de Woonvisie 2012-2022 van de gemeente Leusden. In de visie is aangegeven dat de gemeenteraad meewerkt aan het versneld uitbreiden van de woningvoorraad tot 2025 met 800 tot 1.200 woningen. Het aantal van 22 woningen dat met dit plan mogelijk wordt gemaakt past binnen deze kwantitatieve woningbouwopgave. Er is daarmee kwantitatieve behoefte aan de ontwikkeling.
Leusden wil een vitale en krachtige woongemeente blijven met goede voorzieningen voor haar inwoners. Ook wil Leusden aantrekkelijk blijven voor (jonge) gezinnen. Daarnaast wordt gebouwd voor senioren en één- en tweepersoonshuishoudens, ook voor starters, gezien het toenemend aantal huishoudens in de gemeente. Met de appartementen in onderhavig plan wordt ruimte geboden aan één- en tweepersoonshuishoudens. Daarnaast is er in de gemeente behoefte aan goedkope huurwoningen. De gemeente maakt met Woningstichting Leusden prestatieafspraken over het uitbreiden van de goedkope voorraad huurwoningen. In 2025 dient de voorraad sociale huurwoningen met 300 woningen te zijn gegroeid. Voorliggend plan draagt hier met 22 sociale huurwoningen aan bij. Daarmee sluit het plan ook aan bij de kwalitatieve behoefte aan nieuwe woningen.
Er is zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie heeft de provincie voor wonen een kwantitatief streefprogramma opgenomen tot 2028. Twee derde van deze opgave wenst de provincie te bewerkstelligen middels binnenstedelijke woningbouw projecten. Voor de regio Amersfoort specificeert de provincie het kwantitatieve programma tot 12.530 woningen (binnenstedelijk, tot 2018). De 22 woningen uit dit plan worden conform kaart 7 uit de provinciale verordening gerealiseerd binnen stedelijk gebied en dragen direct bij aan het behalen van deze doelstelling.
Uitsnede kaart 7 'wonen en werken', waarbij het plangebied rood is omcirkeld (bron: PRV)
In de omgevingsvisie heeft de gemeente zoveel mogelijk al het gemeentelijke strategische beleid voor de fysieke leefomgeving opgenomen. Het strategische beleid is in drie strategische keuzen samen te vatten:
Deze hoofdkeuzen zijn uitgewerkt in de volgende thema's:
Per gebied is de visie op deze thema's gespecificeerd.
Planspecifiek
In de visie komen een aantal thema's aan bod die direct of indirect betrekking hebben op voorliggend plan.
Met betrekking tot het thema wonen heeft de gemeente enkele opgaven voor de toekomst opgesteld, waaronder inspelen op de behoefte van een veranderende bevolking, meer vraaggerichte woningbouw en het behouden van een aantrekkelijk woningaanbod voor nieuwkomers. Voorliggend plan sluit om meerdere redenen aan op deze opgaven.
De gemeente ziet het dorpse karakter met als typische kenmerken ruimte, groen in en om de woonkernen en een grote mate van sociale samenhang als het sterke punt van Leusden. Het behoud van dit dorpse karakter met een ideaal woonmilieu voor gezinnen staat voorop. In de Woonvisie 2016-2025 is dit ook het streven. Het bestaande bouwprogramma en de invulling van herontwikkelingslocaties voorzien tot 2025 in de bouw van 800 tot circa 1.200 woningen in de gemeente. Hiervan is 60 tot 80% bedoeld voor gezinnen. Daarnaast wordt gebouwd voor senioren en één- en tweepersoonshuishoudens. De voorraad sociale huurwoningen dient te worden uitgebreid van 2.500 naar 2.800 woningen.
Planspecifiek
Met de nieuwbouw van 22 sociale huurwoningen worden geschikte woningen voor één- en tweepersoons huishoudens gerealiseerd. De bouw van sociale huurwoningen levert een bijdrage aan de taakstelling voor deze categorie woningen. Hiermee past het plan binnen het beleid van de Woonvisie van de gemeente Leusden.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Leusden-west", dat is vastgesteld op 2 oktober 2014. Het plangebied heeft grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'sporthal'. Tevens heeft het plangebied deels de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gehele planlocatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Parapluplan Cultureel Erfgoed', vastgesteld op 2 juli 2020.
Uitsnede geldend bestemmingsplan "Leusden-west" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Omdat de voorgenomen realisatie van een appartementengebouw met daarin 22 woningen niet past in het geldende bestemmingsplan is voorliggende herziening opgesteld. Het voorliggende plangebied is gelijk aan die van het bovenstaande bestemmingsvlak 'Maatschappelijk'.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor het wijzigen van de bestemming is geen bodemonderzoek vereist. Het gebruik als wonen leidt niet tot een andere bodemkwaliteitsklasse dan de eerdere maatschappelijke functie. Het voormalige gebruik als sporthal was geen bodembedreigende activiteit. Een bodemonderzoek is wel nodig is het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 199960 (aan de Groene Zoom ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 17,6 µg/m3 | 17,8 µg/m3 | 10,8 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realiseren 22 appartementen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Het is wel van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van 50 km-wegen. De afstand tot de Burgemeester van der Postlaan, Groene Zoom en Noorderinslag bedraagt meer dan 200 meter. Het plangebied ligt in een 30 km-zone. Voor 30 km-wegen is een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder niet nodig. Wel kan verkeerslawaai een rol spelen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Gezien er sprake is van rustige wegen en woonerven rondom het plangebied is er op de locatie geen sprake van verkeerslawaai.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Rondom het plangebied liggen voornamelijk woningen. Ten zuiden van de locatie wordt een IKC gerealiseerd met daarin basisscholen, een kinderopvang en een buitenschoolse opvang. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG adviseert hiervoor een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Het appartementengebouw is beoogd op circa 20 meter afstand van het IKC en grenst aan het kiss & ride-parkeerterrein bij de school. Van de richtafstand van 30 meter mag gemotiveerd worden afgeweken. In dit geval wordt dit gedaan, omdat een basisschool, kinderopvang en BSO worden gezien als passende functies in een woonwijk. Het aangrenzende kiss & ride-terrein kent twee drukke momenten op een dag: tijdens het brengen en halen van kinderen. Dit zijn relatief korte periodes van max. 25 minuten, en bovendien op alleen op schooldagen. Tijdens weekenden en in schoolvakanties is het er rustig. Daarnaast is er sprake van geluid van spelende kinderen op het schoolplein. Omdat kinderen buiten moeten kunnen spelen, bepaalt het Activiteitenbesluit dat het stemgeluid van spelende kinderen van één uur voor aanvang tot één uur na schooltijd niet meetelt bij het bepalen van het geluidniveau.
Geconcludeerd wordt dat in de nieuwe appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat met de ontwikkeling geen bedrijf of functies in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
Uitsnede van de risicokaart, met plangebied blauw omlijnd
Uit de risicokaart is op te maken dat ten westen van het plangebied op circa 430 meter afstand een regionale weg ligt waarover gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg (200 meter). Het plangebied ligt evenmin binnen de invloedszone van de gastransportleiding, daarvoor is de afstand (760 m) te groot. Ten zuidoosten van het plangebied ligt op ca. 800 meter het zwembad Octopus waar opslag van chloor plaats vindt. Ook hier geldt dat de afstand te groot is om er risico door te ondervinden.
Geconcludeerd kan worden dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan maakt de bouw van een appartementencomplex met maximaal 22 woningen mogelijk. Voor het plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat belangrijke milieugevolgen als gevolg van de ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 1. Hieruit blijkt dat er geen beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Ten noorden en oosten van het plangebied liggen wel als zodanig bestemde watergangen. Deze watergangen blijven met voorliggend plan behouden. In de oude situatie was het plangebied nagenoeg geheel verhard met de aanwezigheid van de sporthal. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak naar verwachting niet toe in vergelijking met de oude situatie. Er hoeft derhalve geen compensatie van waterberging plaats te vinden. Op basis van de watertoets is door het waterschap een positief advies voor onderhavig plan gegeven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Arkemheen'. Dit gebied ligt op circa 11 kilometer afstand van het plangebied. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling en de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Ook wat betreft stikstofdepositie kan, gelet op de afstand en de schaal van de werkzaamheden (realiseren 22 appartementen, gasloos gebouwd), het uitgesloten worden dat deze uitstoot leidt tot een toename van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft het voormalige terrein van een sporthal welke inmiddels is gesloopt. De locatie betreft nu een onbebouwd perceel/grasveld omringd door stedelijke functies. Met de nieuwbouw hoeven geen houtopstanden verwijderd te worden. Tevens worden er geen poelen gedempt en wordt er geen opgaande beplanting verwijderd. Hierdoor zijn er geen significante gevolgen voor (leefgebieden van) beschermende soorten te verwachten. De algemene zorgplicht zal in acht worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Onderhavig initiatief betreft de realisatie van een appartementengebouw met 22 sociale huurappartementen. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen iets toenemen. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie kan worden aangesloten bij de kencijfers van het CROW. Voor sociale huurappartementen wordt een minimale verkeersgeneratie gehanteerd van 3,2 verkeersbewegingen per dag per woning (matig stedelijk, rest bebouwde kom). Dit levert voor 22 appartementen in totaal 70 verkeersbewegingen per dag op. Het plangebied wordt ontsloten via De Meent. Deze straat en de omliggende straten hebben voldoende capaciteit om dit verkeer op te vangen. De verkeersgeneratie van deze woningen is minder dan die van een sporthal, die hier voorheen gevestigd was. Voor een sporthal geldt een gemiddeld kencijfer van 10 verkeersbewegingen per 100 m² bvo. Bij een sporthal van 1.100 m² zijn dat 110 verkeersbewegingen per dag.
Wat betreft parkeren wordt er voor de 22 sociale huurappartementen tevens aangesloten bij de kencijfers van het CROW. Hiervoor wordt een parkeernorm gehanteerd van 1,1 parkeerplaats per woning. Dit betekent een totale parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande 12 parkeerplaatsen aan de oostkant van het plangebied, die voorheen bij de sporthal hoorden. De resterende parkeervraag kan worden opgevangen op het kiss & ride parkeerterrein (met 51 pp) bij de school. Deze wordt slechts op piekmomenten volledig benut bij het brengen en halen van de kinderen. In de avonduren en weekenden, wanneer de bewoners juist thuis zijn, wordt het parkeerterrein nauwelijks gebruikt. Dubbelgebruik is dan een passende en gewenste optie.
Het initiatief is hiermee uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft het terrein van een voormalige sporthal midden in een woonwijk. In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die met de ontwikkeling aangetast zouden kunnen worden.
Archeologie
Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden
Volgens de archeologische beleidskaart 2018 van de gemeente Leusden ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting. In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 10.000 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische verwachtingen
Het plangebied ligt in een vlakte van verspoelde dekzanden en beekeerdgronden tussen de hoger gelegen stuwwal in het westen en de dekzandkoppen- en ruggen in het oosten. Deze lager gelegen en relatief natte gronden zijn in het verleden vaak gebruikt als graslanden en waren slecht geschikt voor bewoning. Er is daarom een lage verwachting op het aantreffen van archeologisch resten vanaf de vroege prehistorie.
Omdat de ontwikkelingen in het gebied de beleidsmatige ondergrens van 10.000 m² behorend bij een lage verwachting niet overschrijden, hoeft er geen archeologisch onderzoeksrapport te worden voorgelegd voorafgaand aan de werkzaamheden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag (gemeente Leusden). In de praktijk wordt de melding gedaan bij de gemeentelijke archeoloog van het Centrum voor Archeologie Amersfoort.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leusden
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente met de initiatiefnemer een exploitatie- en koopovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de opbrengst van de verkoop van de gronden. Deze kosten zijn dus anderszins verzekerd. Onderdeel van de exploitatie- en koopovereenkomst is de eventuele planschade. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de systematiek van dit plan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan "Leusden-west", vastgesteld op 2 oktober 2014.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegestuurd aan de belanghebbende instanties. Het Waterschap Vallei en Veluwe is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
Omwonenden zijn geïnformeerd over het voorgenomen plan. Woningstichting Leusden heeft alle adressen in een straal rond de locatie aangeschreven. Op 14 juni 2021 was er een digitale bijeenkomst. De personen die daarbij aanwezig waren hebben de plannen voor nieuwbouw toegelicht gekregen. De aanwezigen hadden geen opmerkingen over het programma of de bouwmassa. Er waren wel vragen met betrekking tot de duur en intensiteit van overlast tijdens de bouw. Op 13 juli 2021 was er wederom een bijeenkomst gepland, maar deze is geannuleerd omdat er geen animo voor was.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 november tot en met 15 december 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.