| Plan: | Vier woningen naast Arnhemseweg 35 |
|---|---|
| Status: | onherroepelijk |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.263-0401 |
Ten noorden van de Arnhemseweg 35 is een agrarisch perceel gelegen. Het voornemen is om dit perceel te herontwikkelen tot bouwkavels voor vier grondgebonden vrijstaande woningen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat woningbouw niet passend is binnen de bestemming 'Agrarisch'. Om het voornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, zoals bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Arnhemseweg in Leusden. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de woonwijk Leusden-Zuid en de Arnhemseweg, ook bekend als de N226. De locatie ligt in aan de rand van de bebouwde kom van Leusden. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Leusden, sectie D, grotendeels het perceel 2399, perceel 2400 en perceel 2401.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Leusden-Zuid'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Leusden op 2 november 2017. Daarnaast ligt het plangebied binnen het ontwerpbestemmingsplan 'Cultureel erfgoed Leusden'. Beide plannen komen navolgend aan bod.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' met in het zuidoosten een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'. Voorts heeft het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie lage verwachting' en een deel de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie middelhoge verwachting'.
Uitnsede bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, recreatief medegbruik, groenvoorzieningen en watergangen en waterpartijen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' is een veldschuur toegestaan.
De voor gronden met een archeologische verwachting zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Ter plekke van de middelhoge verwachting geldt een onderzoeksplicht bij bouwwerken met bodemingrepen die dieper zijn dan 30 cm en een groter oppervlak dan 500 m2 bedragen. Binnen deze bestemming is geen bebouwing voorzien. Ter plekke van de lage verwachting geldt een onderzoeksplicht bij bouwwerken met bodemingrepen die dieper zjin dan 30 cm en een groter oppervlak bedragen dan 10.000 m2. Met voorliggend plan wordt deze oppervlakte niet overschreden.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Leusden-Zuid', omdat de ontwikkeling van woningen niet toegestaan is binnen de bestemming 'Agrarisch'.
In de gemeente Leusden liggen veel panden met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Een deel hiervan is aangewzen als rijks- of gemeentelijk monument en wordt zo via de Erfgoedwet of de gemeentelijke Erfgoedverordening beschermd.
Dit geldt niet voor andere cultuurhistorisch waardevolle objecten. Via voorliggend bestemmingsplan wordt nu de waarde van deze panden vastgelegd. Doel ervan is om bij plannen voor sloop of verbouw met de eigenaar in gesprek te gaan op welke wijze de cultuurhistorische waarde bewaard kan blijven.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een zogeheten Parapluplan; dit plan geldt aanvullend op de vigerende bestemmingsplannen en voor het gehele gemeentelijke grondgebied. De andere bestemmingsplannen blijven van kracht.
Het plangebied ligt binnen de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden. Er geldt een vergunningplicht voor de sloop, verbouwing of uitbreiding ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' en 'specifieke bouwaanduiding - ensemble'. Deze aanduidingen zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied, waardoor er geen strijdigheid is met het ontwerpbestmemingsplan 'Cultureel erfgoed Leusden'.
Conclusie
De regels binnen het ontwerpbestemmingsplan 'Cultureel erfgoed Leusden' zijn niet van toepassing op onderhavig initiatief. Er is dan ook geen strijdigheid met dit ontwerpbestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Vier woningen naast Arnhemseweg 35' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied is gelegen ten noorden van de Arnhemseweg 35. Aan de noord-, oost- en zuidkant bevindt zich woningbouw. Ten westen van het plangebied ligt de Anrhemseweg. Aan de overzijde van de Arnhemseweg strekt het landelijk gebied zich uit.
Het plangebied met rechts op de foto de Arnhemseweg 35 (bron: street view)
Het voornemen is om het weiland te ontwikkelen tot vier bouwkavels. De bouwkavels worden ruim opgezet. De oppervlaktes van de kavels variëren van ruim 2.500 m2 tot circa 3.500 m2. Op deze kavels worden vrijstaande woningen gerealiseerd, met een maximale inhoud van 1.000 m3 per woning. Deze kavelgroottes en inhoud passen in de lijn van de bebouwing aan de Arnhemseweg. Op de navolgende schets is de situering van de vier woningen weergegeven.
Situatieschets plangebied
De beeldbepalrend nokrichting van de woningen wordt oost-west georiënteerd. Er komt één aansluiting op de Arnhemseweg waarmee de vier woningen worden ontsloten. Deze inrit krijgt een breedte van maximaal 6 meter en haaks hierop, langs de sloot, een maximale breedte van 4,5 meter. Langs dit deel van de weg worden aan de slootzijde grastegels gelegd om te voorkomen dat er wildgroei ontstaat die ten koste kan gaan van de zichtlijnen vanuit de Van Hardenbroeklaan terwijl gelijktijdig wordt gewaarborgd dat de sloot in de toekomst onderhouden kan worden, ook als het geen schouwsloot meer is.
De bouwhoogtes zijn onderverdeeld in twee vlakken, op de situatieschets weergegeven als W1 en W2. In W1 is de maximale nokhoogte 10 meter en de maximale goothoogte 3,5 meter, waarbij over maximaal 40% van de omtrek de goothoogte maximaal 6 meter mag zijn. In W2 zijn de maximale nok- en goothoogte respectievelijk 5 en 3 meter. Dit is afgestemd op de zichtlijnen vanuit de woningen aan de Van Hardenbroeklaan. De meest zuidelijke woning krijgt een bouw- en goothoogte van respectievelijk 8,5 meter en 3,5 meter en wordt dus 1 kaag net een kap.
Het deel van het plangebied tussen de woningen en de Arhemseweg zal worden bestemd als agrarisch op deze wijze blijft gewaarborgd dat dit een open grasland blijft. Het deel tussen de woningen kan gebruikt worden als tuin, maar zonder de mogelijkheid om hierin te bouwen. De openheid moet behouden blijven en dit wordt geborgd door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Dit is van belang om deze inbreidingslocatie stedenbouwkundig inpasbaar te maken.
Het zuidelijk deel van de planlocatie betreft een smalle strook agrarisch ten noorden en oosten van de woning aan de Arnhemseweg 35. Deze grond behoort tot de Arnhemseweg 35 en hierop vinden geen agrarische activiteiten (meer) plaats. Met dit postzegelbestemmingsplan zullen deze agrarische stroken meegenomen worden en bestemd worden als tuin. Hiermee wordt de daadwerkelijke situatie planologisch vastgelegd. De veldschuur zal in tact blijven. De kavelgrens van de meest zuidelijke kavel zal om de veldschuur heen lopen.
Het perceel aan de Arnhemseweg is na aanleiding van een zienswijze meegenomen in de bestemmingswijziging. Hierbij is de bestaande woonbestemming en bedrijfsbestemming hersteld, die eerder foutief was opgenomen. Tevens is een bijgebouw langs de perceelgrens mogelijk gemaakt voor gebruik bij de woonbestemming en een klein deel bij de bedrijfsbestemming. Dit is mede ter akoestische afscherming van de bedrijfsactiviteiten voor de nieuwe woningen.
De watergangen zullen worden verbreed als watercompensatie, dit es als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit plan.
Het noordelijk deel van het perceel 2399 (ruim 4.500 m2) zal blijven dienen als grasland. Het is mogelijk dat dit gebied wordt begraasd. Hiermee blijven de groenwaardes van de omgeving in tact.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van minder dan 12 woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
De PRS Algemeen
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid voor de periode tot aan 2028 voor de provincie Utrecht op hoofdlijnen weergegeven. Deze periode sluit aan bij de hiervoor besproken nationale structuurvisie (SVIR). In de PRS wordt aangegeven welke doelstellingen van belang worden geacht, welk beleid hierop wordt toegepast en hoe dit tot uitvoering komt in de praktijk. De uitvoering wordt deels geborgd via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, welke in de navolgende paragraaf zal worden besproken. De PRS is opgesteld rondom een drietal pijlers:
Deze drie pijlers leiden vervolgens tot een tweetal belangrijke beleidsopgaven:
Het beleid van de provincie Utrecht zoals opgesteld in de PRS kent een duidelijk tweeledigheid waarbij enerzijds er wordt ingezet op binnenstedelijke ontwikkeling en anderzijds op het behoud en de versterking van het landelijk gebied. Deze twee beleidsopgaven vormen eveneens elkaars tegenhanger, waarbij zij elkaar in positieve zin moeten versterken.
Relevant beleid ten aanzien van onderhavig initiatief
Uiteraard is niet de gehele structuurvisie relevant voor de projectlocatie. In deze paragraaf zullen de relevante aanduidingen op de projectlocatie op provinciaal uiteen worden gezet.
Binnenstedelijke woningbouw: de planlocatie is gelegen binnen de rode contouren zoals opgesteld door de provincie Utrecht. De provincie maakt in haar ruimteljike beleid de hoofdkeuze om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkeling. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie het belangrijk dat er aandacht is voor die kwaliteit. Het doel van de provincie voor deze binnenstedelijke giebiden is het voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen.
Uitsnede provinciale kaart binnenstedelijke woningbouw (bron: ruimtelijke plannen provincie Utrecht)
Voorts ligt het plangebied in het landschap de Gelderse Vallei. Uit de themakaart van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, waarin het beleid voor onder andere de Gelderse Vallei nader is uitgewerkt, blijkt dat er met de landschappen een focus ligt op het landelijk gebied. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Leusden, waardoor de kernkwaliteiten niet van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
In de PRS is er een stedelijk programma opgenomen voor de verschillende gemeenten en regio's in de provincie. Voor de gemeente Leusden wordt uitgeagan van een woningbouwprogramma van 1100 woningen binnen de rode contouren, waarvan 300 in Achterveld en 800 in Leusden.
Conclusie
Het voornemen is om woningen te ontwikkelen in binnenstedelijk gebied. Hierbij zal er aandacht zijn voor kwaliteit, door grote kavels te realiseren en door een groot deel van het plangebied als natuur te behouden. Voorts is het aanbod passend binnen de behoefte in Leusden (zie paragraaf 3.3.1 Woonvisie 2016-2025).
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vindt doorwerking plaats van het opgestelde beleid in de PRS via een aantal opgestelde regels. Waar mogelijk wordt door middel van deze regels richting gegeven aan het beleid. Het is van belang om voor de relevante aspecten uit de PRS ten aanzien van de projectlocatie eveneens te kijken in de regels van de PRV.
In de PRV wordt vastgelegd dat bij een ruimtelijke besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, een mobiliteitstoets dient te bevatten. Hierin worden het aantal verplaatsingen dat deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, beschreven, evenals de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten. Voorliggend initiatief bevat een beschrijving van deze aspecten in paragraaf 4.5 Parkeren en verkeer.
De PRV heeft voorts het volgende opgenomen voor de gronden die zijn gelegen in 'stedelijk gebied': een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘stedelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘stedelijk gebied’ bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
De vier nieuwe woningen zullen gasloos worden opgeleverd. De woningen zullen voldoen aan de EPC normen voor nieuwbouw.
Conclusie
De voorgenomen plannen voldoen aan de uitwerkingsregels zoals gesteld in de PRV. Paragraaf 4.5 Parkeren en verkeer bevat een mobiliteitstoets en de woningen worden duurzaam opgeleverd.
De 'Woonvisie 2016-2025 Leusden' is een actualisatie van de Woonvisie 2012-2022. Leusden bestaat uit de vitale kernen Leusden, Achterveld en Stoutenburg. Visie op deze gebieden is: Leusden is een groen dorp waarin van oudsher veel gezinnen wonen. De voorzieningen in Leusden zijn daarop afgestemd. Door demografische ontwikkelingen wordt een steeds groter aantal woningen bewoond door een- en tweepersoonshuishoudens. Tot circa 2025 wil de gemeente binnen de rode contour nog tenminste 800 tot 1.200 woningen realiseren.
Voor het grootste deel worden deze woningen gerealiseerd op locaties die al in ontwikkeling en/of in voorbereiding zijn. Voor een deel kunnen deze woningen ook op locaties binnen de rode contour worden gerealiseerd die voor herontwikkeling in aanmerking komen of die ruimtelijk gezien geschikt zijn voor woningbouw. De te realiseren woningen moeten vooral iets toevoegen aan de Leusdense woningvoorraad dat er niet of onvoldoende is. Dat kan zitten in de woning, het woonconcept en/of de wijze waarop een project tot stand komt. Het te realiseren programma hiervoor bestaat in hoofdzaak uit gezinswoningen.
Met voorliggend plan worden vier vrijstaande grondgebonden woningen gerealiseerd binnen de rode contour. Zoals in deze toelichting naar voren komt, is het plangebied ruimtelijk gezien geschikt voor woningbouw. De locatie wordt reeds aan drie zijden omgeven door woningen en aan de westkant door de Arnhemseweg.
De gemeente Leusden noemt vier pijlers die als grondslag dienen voor de ambities in de woonagenda. Deze zijn:
De vier woningen vormen een uitwerking van de eerste en derde pijler. Zowel lokaal als regionaal wordt Leusden gewaardeerd om haar dorpse en groene woonmilieu. De kwaliteit van de woningmarkt is daarnaast groot en de bereikbaarheid goed, wat Leusden een aantrekkelijke gezinsgemeente maakt. De gemeente zet in op het bevorderen van de doorstroming binnen de woningvoorraad om ook in de toekomst een vitale gezinsgemeente te kunnen blijven. Door zowel goedkope woningen, dure woningen (luxere woonconcepten) als appartementen (levensloopgeschikt wonen) aan de huidige woningvoorraad toe te voegen biedt de gemeente zowel de startende gezinnen als de senioren de mogelijkheid om door te stromen naar een meer passende woning. Een deel van de eengezinswoningen komt hierdoor vrij, zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe gezinnen om zich in Leusden te vestigen.
Conclusie
De realisatie van vier vrijstaande woningen biedt nieuwe ruimte voor gezinnen en bevordert daarnaast doorstroming vanuit goedkopere woningen. Het voornemen is daarmee in lijn met de Woonvisie.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied is niet gelegen in NNN gebied of in Natura-2000 gebied. De ontwikkeling zal dan ook geen direct negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Op ruim 100 meter ligt een gebied wat deels onderdeel is van NNN gebied en deels onderdeel is van de Groene contour. Het beleid voor de de Groene contour is het openhouden van de mogelijkheid om daar nieuwe natuur te kunnen ontwikkelen die deel zal gaan uitmaken van het NNN.
Op ruim 13 km ligt het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied Kolland & Overlangbroek. In de Handreiking woningbouw en AERIUS wordt gesteld dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Er is dus geen nader onderzoek nodig in het kader van de stikstofdepositie.
Met voorliggend voornemen wordt een beperkt aantal woningen gerealiseerd op grote kavels. Aangenomen kan worden dat deze ontwikkeling geen significante negatieve effecten zal hebben op het nabij gelegen NNN gebied. De directe omgeving van het plangebied wordt reeds gekenmerkt door woningbouw. De woningen worden ten oosten van de Arnhemseweg gerealiseerd. Eventuele effecten die zullen ontstaan na de realisatie van de woningen zullen het effect van de Arnhemseweg niet overstijgen.
Uitsnede provinciale structuurvisie 'Natuur' (bron: ruimtelijke plannen provincie Utrecht)
Voorts vinden de ontwikkelingen plaats in een weiland. De grond doet nu dienst als grasland dat gemaaid en bewerkt is geweest. Een Flora en Fauna onderzoek is uitgevoerd door AFO Advisering & Flora- en faunaOnderzoek (Bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde diersoorten aanwezig zijn in het plangebied. Er zijn dus geen belemmeringen voor de uitvoering.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal getracht worden nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd zullen krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen soorten verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden. Deze algemene zorgplicht wordt opgelegd vanuit de Wet natuurbescherming (artikel 1.11).
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar wonen en natuur. Wonen betreft een milieugevoelige functie, waardoor een bodemonderzoek benodigd is. In 2012 is een bodemonderzoek uitgevoerd op deze locatie. Hieruit blijkt dat er geen bodemverontreiniging op deze locatie is. De rapportage van het onderzoek is als bijlage toegevoegd (Bijlage 2). Om dit onderzoek te actualiseren is in 2020 een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Ook hierin zijn geen resultaten gevonden die aanleiding geven tot nader onderzoek en zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de planlocatie.
Het aspect bodem staat de bestemmingswijziging niet in de weg, de bodem is voldoende onderzocht en de bodemkwaliteit is goed.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Er wordt ter plekke van de bouwwerkzaamheden een lage verwachting toegekend. Onderzoek wordt pas noodzakelijk geacht als er bouwwerkzaamheden plaats gaan vinden die een groter oppervlak dan 10.000 m2 bevatten. Voorliggende plannen overschrijden deze oppervlakte niet. Nader ondrzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling plaats in een gebied waar een lage archeologische verwachting is. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
Beoordeling
Voor de ontwikkeling is gebruik gemaakt van de NIBM-tool van de Rijksoverheid. Onderstaand zijn de resultaten weergeven. Hieruit blijkt dat het initiatief ruim onder de grenswaarde blijft, daarmee kan het project worden gezien als een NIBM-project.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 381 van het CROW 'Toekmostbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018). Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeernorm van 1,8 tot 2,6 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte dan ook uit op 7,2 tot 10,4 parkeerplaatsen.
De kavels worden zeer ruim opgezet. Op eigen terrein zal ruim voldoende plaats zijn voor de benodigde parkeerplaatsen. Er worden geen openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij iedere woning zal er ruimte zijn om te parkeren op eigen terrein. Twee parkeerplaasen per woning worden opgenomen als voorwaardelijke verplichting. Tevens worden 2 bezoekersparkeerplaatsen opgenomen in deze voorwaardelijke verplichting.
Het plangebied wordt ontsloten via de Arnhemseweg. De Arnhemseweg is een provinciale weg (de N226) die ten westen van Leusden loopt en Amersfoort met Leersum verbindt. Er komt één gemeenschappelijke uitrit die de vier woningen met de Arnhemseweg verbindt. Er komt geen toegangsweg aan de Van Hardenbroeklaan.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 381 van het CROW 'Toekmostbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018). In doet het plangebied dienst als agrarische grond. De huidige verkeersgeneratie zal bestaan uit enkele tractoren.
In de gewenste situatie worden vier grondgebonden vrijstaande koopwoningen gerealiseerd. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal per woning in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 31,2 tot 34,4 mvt/etmaal.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met maximaal 35 mvt/etmaal. Dit is een zeer beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Arnhemseweg (N266). Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door SPA WNP. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als bijlage4 .
De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Arnhemseweg (N226). Voor de Maanweg, de Prins Frederiklaan en de Van Hardenbroeklaan geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Arnhemseweg (N226) is bij de nieuwe woningen hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximale ontheffing. De geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op de 30 km/uur-wegen: de Maanweg, de Prins Frederiklaan en de Van Hardenbroeklaan, zijn ruim lager dan de voorkeurswaarde, zoals deze gelden voor gezoneerde wegen.
Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Arnhemseweg (N226) bij de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Leusden hogere waarden tot 51 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt alle voorwaarden die de gemeente Leusden stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw. De nieuwe woningen vullen een open ruimte tussen bestaande bebouwing op en beschikken over een geluidluwe gevel, rekening houdend met de gecumuleerde geluidbelasting.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Wel dient er een hogere grenswaarde te worden vastgeld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
| Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
| 1 | 10 m | 0 m |
| 2 | 30 m | 10 m |
| 3.1 | 50 m | 30 m |
| 3.2 | 100 m | 50 m |
| 4.1 | 200 m | 100 m |
| 4.2 | 300 m | 200 m |
| 5.1 | 500 m | 300 m |
| 5.2 | 700 m | 500 m |
| 5.3 | 1.000 m | 700 m |
| 6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De situatie ter plaatse van het plangebied betreft een gemengd gebied, door de ligging aan de hoofdinfrastructuur, de provinicialeweg N226. Hier is het geluid van de weg maatgevend waardoor kleinere richtafstanden te rechtvaardigen zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat geluid veelal het maatgevende aspect is van de richtafstand.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een aannemersbedrijf. Dit bedrijf ligt direct ten zuiden van het plangebied. Het bedrijf betreft een categorie 2 bedrijf, wat tevens de maximale categorie is die toegestaan op deze locatie. Voor een aannemersbedrijf is geluid het maatgevende aspect voor de milieuzonering. Voor een categorie 2 bedrijf geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter vanaf de bestemmingsgrens tot de gevel van de gevoelige bestemming.
In de planvorming zal rekening worden gehouden met deze richtafstand en zullen de woningen op minimaal 10 meter van de bedrijfsbestemming aan de Arnhemseweg 35 worden gerealiseerd. Op deze manier wordt het aannemersbedrijf niet in zijn wettelijke mogelijkheden beperkt en is er een voldoende woon- en leefklimaat voor de toekomstige woningen geborgd. Voor het bedrijf op nummer 35 is het nu toegestaan een geluidsniveau te produceren dat een voldoende woon- en leefklimaat borgt voor een woning op 10 meter afstand. In de nieuwe situatie wordt hier niets aan gewijzigd. De rechten van het bedrijf worden niet verder ingeperkt met onderhavige ontwikkeling.
De feitelijke situatie komt niet altijd overeen met de landelijke normen daarom is er verder onderzoek gedaan naar het aannemersbedrijf. Op basis van de feitelijke werkzaamheden bij het bedrijf is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting (Bijlage 5). Conclusie van dit onderzoek is dat er om bij de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat te realiseren een afschermend bouwwerk zoals een in de natuur opgaand kokosscherm moet worden gerealiseerd met een hoogte van 1,8 meter tussen het perceel van A-Klus-Karssen en de nieuwe woning. Zo'n kokosscherm moet volledig gesloten worden en een massa hebben van minimaal 10 kg/m2.
Om toekomstige overlast te voorkomen zullen de aanbevelingen uit het akoestisch onderzoek worden overgenomen.
De woningen zelf worden niet gezien als een milieubelastende functie, en kennen derhalve geen hinderafstanden voor omliggende gevoelige functies.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leiden de gewenste woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies en worden omliggende bedrijven niet in hun wettelijke mogelijkheden beperkt. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening op het gebied van milieuzonering en bedrijfshinder.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Buisleiding
Op ca. 300 meter van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie gelegen. De leiding ligt buiten het invloedsgebied van deze gasleiding. zie onderstaande afbeelding.
Uitsnede CAROLA invloedsgebied buisleiding met ligging plangebied.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. De dichtsbijzijnde EV-relevante inrichting ligt op ruim 750 meter afstand van het plangebied. Dit betreft Zwembad de Octopus. Deze afstand is ruim buiten het invloedsgebied van het zwembad. Er is dus voldoende afstand om bij de te realiseren woningen een goed en veilig woonklimaat te scheppen. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Leusden-Zuid' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21).
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 6 Resultaat watertoets). Op basis van de watertoets is gebleken dat overleg met het waterschap Vallei en Eem/Veluwe benodigd is, omdat de verharding met meer dan 1.500 m2 toeneemt. De plannen zullen worden voorgelegd aan het waterschap tijdens het vooroverleg. In het overleg met het waterschap is besloten om watercompensatie toe te passen door de verbreding van de watergangen zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels. Dit is tevens opgenomen als voorwaardelijke verplichting.
Er zijn geen belemmeringen voor het realiseren van het voornemen.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Er worden vier grondgebonden vrijstaande woningen gerealiseerd op grond die nu als agrarische grond in gebruik is. De vier woningen worden gerealiseerd op ruimte kavel.
Plaats van het project
Het plangebied wordt aan drie zijden omgeven door woningen. Aan de oostzijde ligt de N226, de Arnhemseweg. Op circa 100 meter van het plangebied ligt beschermd natuurgebied, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Tevens ligt het ruim 13 km ligt het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied Kolland & Overlangbroek.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het voornemen treden er geen overtreden op in het kader van de Wet natuurbescherming. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer of tot geluidoverlast. Ook leidt de ontwikkeling niet tot luchtverontreiniging of onacceptabele veiligheidsrisico's.
In dit bestemmingsplan zijn de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het is dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Onderdeel duurzaam bouwen
Ten behoeve van het initiatief wordt hieronder de ambitie van de gemeente Leusden vermeld voor het onderdeel duurzaam bouwen.
In de gemeente Leusden gelden de "Beleidsregels "Duurzame nieuwbouw - energieneutraal en circulair".
Dit betekent concreet dat de te realiseren woningen zogenaamde "Nul-op-de-meter" of energieleverende woningen zijn. De exploitant dient aan te tonen dat de woning bij normaal gebruik ten minste even veel energie opwekt als er in de woning gebruikt wordt. Dit geldt zowel voor gebouwgebonden energie (waaronder bijvoorbeeld: verwarming, warm water, etc.) als voor gebruikgebonden energie (waaronder bijvoorbeeld: tv, wasmachine, etc.). Hierbij wordt voor de definitie van een Nul-op-de-meter woning verwezen naar de Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet.
Definitie NulopdeMeter-woning:
Een woning met een energie-index of een energieprestatiecoëfficiënt gelijk aan of lager dan nul of een woning waarvan de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouwgebonden energie bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul en met een additionele energieopwekkingscapaciteit voor gebruikersgebonden energie van ten minste:
• 1°.3.150 kWh indien het een vrijstaande of half vrijstaande woning betreft;
• 2°.2.700 kWh indien het een rijwoning betreft; of
• 3°.1.780 kWh indien het een appartement betreft.
Onderdeel actie steenbreek
Om het initiatief zowel duurzaam als klimaatbestendig te maken, dient tevens voldaan te worden aan de onderstaande ambitie m.b.t. verstening.
Groen en biodiversiteit worden zeer belangrijk gevonden in Leusden. De gemeente oogt groen en er zijn veel tuinenbezitters. Toch zijn er in de bebouwde kom ook versteende plekken waar mensen zich aan ergeren, zoals de winkelcentra. Lering kan worden getrokken uit deze versteende plekken, vooral op het gebied van hittestress en klimaatadaptatie.
Maar ook bij oplevering van nieuwbouwwoningen gaat het vaak 'mis' met de tuinen. Er wordt gelijk teveel bestraat bij de nieuw op te leveren huizen. Hier liggen kansen, bijvoorbeeld door nieuwe bewoners vóór oplevering te informeren over klimaat- en diervriendelijke tuinontwerpen.
Onderdeel elektrische laadpalen
Voor dit iniatief hoeft geen realisatie van elektrische laadpalen plaats te vinden. Initiatiefnemer zal bekijken wat hiervoor mogelijkheden zijn. Het gemeentelijke HIOR kan een handvat bieden voor de realisatie van elektrische laadpalen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Leusden-Zuid'.
Het bestemmingsplan 'Vier woningen naast Arnhemseweg 35' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Vier woningen naast Arnhemseweg 35' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Agrarisch
Binnen deze bestemming mogen de gronden gebruikt worden voor agrarische bedrijvigheid, gebouwen zijn op het perceel niet toegestaan.
Wonen
Binnen de bestemming wonen worden bouwvlakken ingetekend. Hierbinnen zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Tevens zijn hier de bouw- en goothoogtes opgenomen ook de bouwregels voor aan- en bijgebouwen zijn hierin opgenomen. Verder worden regels gesteld voor beroepen aan huis.
Tuin
Tussen de Arnhemseweg en de woningen ligt de bestemming tuin. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen. Gebouwen en bouwwerken zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Archeologie
Met een archeologische bestemming worden mogelijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. Het plangebied heeft voor het grootste deel een lage archeologische verwachting. Een archeologisch onderzoek is nodig bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en over een groter oppervlakte dan 10.000 m2.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Woudenburcht Vastgoed heeft zowel met de vereniging van eigenaren van het appartementengebouw De Leusderberg, gelegen aan de Prins Frederiklaan te Leusden als met een afvaardiging van de bewoners van de Van Hardenbroeklaan overleg gevoerd om te komen tot een door partijen gedragen plan. De afspraken welke gemaakt zijn met de Vereniging van Eigenaren van het appartementengebouw De Leusderberg zijn vastgelegd in een notarieel vastgelegde overeenkomst inzake vestiging van een kwalitatieve verplichting met betrekking tot het niet te bebouwen perceelsgedeelte waarvan zowel de tekst als de kaart in bijlage zijn toegevoegd (Bijlage 7&Bijlage 8). De afspraken welke zijn gemaakt met de afvaardiging van de bewoners van de Van Hardenbroeklaan zullen worden vastgelegd in een naderhand bij te voegen document.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 juni 2021 gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is 1 ontvankelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er een aantal ambtshalve aanpassingen gedaan. In de zienswijzennota is de beantwoording van de zienswijze opgenomen en zijn de aanpassingen als gevolg van de zienswijze en de ambtshalve aanpassingen toegelicht.