direct naar inhoud van Regels

Emelaarseweg 22 Achterveld

 

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0327.231-0401
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Toelichting

 

Inhoudsopgave pag.

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplan

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Geomorfologie

2.1.2 Ligging in de omgeving

2.2 Beschrijving bestemmingsplangebied

2.2.1 Ruimtelijke structuur

2.2.2 Verkeersstructuur

2.2.3 Groenstructuur

Hoofdstuk 3 Beschrijving toekomstige situatie

3.1 Lintbebouwing

3.2 Uitgangspunten voor het ontwerp

3.3 Bestaande woonboerderij

3.4 Nieuwe woonbebouwing

3.5 Verkeer en parkeren

3.6 Versterking van de ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.4 Waterwet

4.1.5 Nationaal Waterplan (2016-2021)

4.1.6 Visie erfgoed en ruimte

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)

4.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei

4.3.2 Bouwen aan het landschap op tussenschaal

4.3.3 Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Woonvisie 2016 - 2026

4.4.2 Omgevingsvisie landelijk gebied

4.4.3 Welstandsnota 2018

4.4.4 Groenbeleidsplan 2006 - 2010

4.4.5 Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016 - 2030

4.4.6 Rioleringsplan Leusden 2014 - 2018

4.4.7 Beleidsnotitie Bed & Breakfast bij woningen

Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

5.1 Cultuurhistorie

5.1.1 Historische stedenbouw

5.1.2 Historische geografie

5.2 Archeologie

5.3 Bodem

5.4 Flora en fauna

5.4.1 Oriënterend onderzoek flora en fauna

5.5 Geluid

5.5.1 Wegverkeerlawaai

5.5.2 Railverkeerlawaai

5.5.3 Industrielawaai

5.6 Luchtkwaliteit

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Beoordeling ontwikkelingsgebied

5.8 Milieuhinder bedrijvigheid

5.9 Geur

5.10 Waterparagraaf / watertoets

5.11 Duurzaamheid

5.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

6.1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Agrarisch

6.2.2 Gemengd

6.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied

6.2.4 Wonen

6.2.5 Waarde - Archeologie

6.3 Algemene regels

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

8.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

8.3 Zienswijzen

8.4 Beroep

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlagen (zie bijlagenboek)

  1. Akoestisch onderzoek

  2. Bodemonderzoek

  3. Bouwkundige rapportage

  4. Quickscan beschermde flora en fauna

  5. Ruimtelijke onderbouwing

  6. Inrichtingsplan

  7. Watertoets

  8. Nota Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

De locatie betreft een voormalige boerderij met diverse opstallen gelegen aan de Emelaarseweg 22 te Achterveld. De percelen zijn kadastraal bekend als Stoutenb B1891 en Stoutenb B2901, met een gezamenlijke oppervlakte van 7 ha. De beide percelen en opstallen behoren toe aan 23 erfgenamen, verenigd in de 'Stichting Emelaarseweg 22' welke namens hen de belangen en boedelverdeling behartigd.

Na het wegvallen van de agrarische functie in 1975 is de boerderij omgevormd tot reguliere woning en de voormalige agrarische gronden zijn deels omgevormd tot een volkstuincomplex. De voormalige agrarische schuren worden enkel nog gebruikt voor opslag.

[image]
Afbeelding: Ligging percelen Emelaarseweg 22

De boerderij wordt op dit moment niet meer bewoond en staat leeg sinds medio 2016. Het pand verkeert in een slechte bouwkundige staat o.a. veroorzaakt door problemen bij de fundering, de leegstand en het achterstallig onderhoud. Een verdere verpaupering dreigt als niet snel een nieuwe eigenaren voor de boerderij en percelen worden gevonden. De locatie geeft nu aan het betreffende deel langs de Emelaarseweg een rommelige indruk met de in vervallen staat verkerende opstallen en braak liggende terreinen.

Doelstelling

Beoogd wordt om bij het onderhavig gebied een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tot stand te brengen waarmee tevens de doelstelling van verkoopbaarheid als geheel of in delen aantrekkelijker te maken.
De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van in ieder geval grotendeelse of gehele beëindiging van de recreatieve bestemming voor volkstuinen en sloop van de bestaande bedrijfsopstallen. In ruil voor de sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt het oprichten van een nieuwe (burger)woning mogelijk gemaakt, in het kader van de 'ruimte voor ruimte' regeling.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2009 nodig en vormt de aanleiding voor het onderhavig plan.
Het bestemmingsplan biedt flexibiliteit als het gaat om kleinschalige ondergeschikte ontwikkelingen bij wonen, zoals aan- en uitbouwen en beroep aan huis. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en plansystematiek van de gemeente.

 

 

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied - Emelaarseweg 22" bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' te worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

 

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de noordflank van de gemeente Leusden nabij het dorp Achterveld. Achterveld was lange tijd overwegend een boerendorp. Rond 1850 lagen de boerderijen grotendeels langs de Hessenweg, Kerklaan, 't Jannendorp en Jan van Arkelweg. Ook langs de Emelaarseweg zijn in die tijd al diverse boerderijen te vinden. Het landschap en de landbouwgronden zijn ingedeeld volgens een herkenbare mozaïek- of kampenstructuur. De gronden rondom het plangebied bestonden voor lange tijd uit natte heidegronden.

Op de hierna volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

 [image]

Afbeelding: Ligging plangebied

Uitgangspunt voor het bepalen van de plangrens van het onderhavige bestemmingsplan zijn de kadastrale begrenzingen van de percelen en daar waar functieverandering wordt voorgestaan.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en is vastgesteld door de gemeenteraad van Leusden op 2 april 2009. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Recreatieve voorzieningen', 'Wonen' en 'Agrarisch'.

 

[image]
Afbeelding: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009

<INE>

1.5 Leeswijzer

Het plan is als volgt opgebouwd:

 

De verschillende onderzoeksrapporten zijn opgenomen als bijlage, zie bijlagenboek.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

 

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Leusden is gelegen in de provincie Utrecht ten zuiden van Amersfoort. Het gemeentelijk gebied ligt deels in de Gelderse Vallei en deels op de Utrechtse Heuvelrug. De twee verschillende landschapstypen zijn globaal gelegen ten zuid-westzijde de Utrechtse Heuvelrug en aan de noord-oostzijde van de gemeente de Gelderse Vallei met het kampenlandschap.
Het kampenlandschap kenmerkt zich door een open karakter met een onregelmatige blokverkaveling. Beide landschapstypen hebben een eigen karakteristiek wat tot uitdrukking komt aan de randen van het gebied.

Het plangebied zelf is gelegen in het beekdal van de Gelderse Vallei in het noorden van de gemeente nabij de provinciale grens met Gelderland.

 [image]

Afbeelding: Luchtfoto ligging plangebied in de directe omgeving

 

2.1.1 Geomorfologie

De Emelaarseweg ligt in het landschap van de Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei is ontstaan door een landijstong en loopt naar het Westen toe geleidelijk af tot aan de hogere oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Overwegend noord-westelijke winden hebben later grote delen van het gebied bedekt met fijn stuifzand in de vorm van kleine plateaus, zandruggen en paraboolduinen. De beken in de Gelderse Vallei ontspringen in het Veluwegebied en stromen in westelijke richting. De Utrechtse Heuvelrug blokkeerde een vrije afwatering naar het westen, waardoor alle beken naar hetzelfde lage punt werden gedwongen en uiteindelijke via de Lunterse beek en de Barneveldsche beek in de Eem uitkwamen. Ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug was het gebied door de slechte afwatering zo nat, dat plaatselijk hoogveen tot ontwikkeling kwam. In het zuiden van de Gelderse Vallei zorgde de Nederrijn regelmatig voor overstromingen. Het bekenstelsel voerde veel water aan vanaf de Veluwe, dat via de Eem naar de voormalige Zuiderzee werd afgevoerd. Vanaf de Heuvelrug verzamelde zich kwelwater in de lagere delen aan de voet van de Heuvelrug. Door afgraving van het hoogveen bij Veenendaal, nam de wateroverlast verder toe. Men probeerde de wateroverlast tegen te gaan door een stelsel van noord-zuid lopende watergangen aan te leggen. Pas met de afsluiting van de Zuiderzee en de aanleg van het Valleikanaal was de waterafvoer in het gebied afdoende gereguleerd.

Door de geomorfologische opbouw in dekzandruggen en laagten en vroegere overstromingen, kent het gebied een tweedeling in de bodemopbouw. De dekzandruggen bestaan uit armere drogere zandgronden (veldpodzolen). De lagere gebieden werden in het verleden overstroomd en bestaan uit rijkere en natte zand- en beekkleigronden (beekeerdgronden). Op sommige plaatsen in het gebied heeft veenontwikkeling plaatsgevonden. De gronden in de omgeving van het plangebied worden sterk beïnvloed door zowel oppervlakte- als grondwater. Verschillende beken zoals de Lunterse Beek, de Modderbeek en Moorsterbeek stromen hier samen en vormen van ouds een knooppunt van waterlopen. Daarnaast is ook nu nog sprake van kwel uit de diepere ondergrond dat als gevolg van de druk van de Utrechtse Heuvelrug en het Veluwe massief hier naar boven komt. De bodemverschillen en waterhuishouding zijn bepalend voor de ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden voor bosbouw, natuur en landschap, maar ook voor de landbouw.

Achterveld en de Emelaarseweg liggen op een dekzandrug (zie afbeeldingen hierna).

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Geomorfologische kaart Achterveld en omgeving.[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Bodemkaart Achterveld en omgeving.

2.1.2 Ligging in de omgeving

Het plangebied aan de Emelaarseweg 22 behoort tot het dorp Achterveld. Achterveld was lange tijd overwegend een boerendorp. Rond 1850 lagen de boerderijen grotendeels langs de Hessenweg, Kerklaan, 't Jannendorp en Jan van Arkelweg. Ook langs de Emelaarseweg zijn in die tijd al diverse boerderijen te vinden. Het landschap en de landbouwgronden zijn ingedeeld volgens een herkenbare mozaïek- of kampenstructuur. De gronden rondom het plangebied bestonden voor lange tijd uit natte heide (zie afbeeldingen hierna).

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeeldingen: Topografische geschiedenis van de percelen Emelaarseweg 22

 

2.2 Beschrijving bestemmingsplangebied

Aan de Emelaarseweg 22 staat een voormalige boerderij met diverse opstallen. Het perceel is kadastraal bekend als Stoutenb B1891 en Stoutenb B2901. De twee percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 7 ha.

De bestaande boerderij werd rond 1930 gebouwd; de gronden werden vanaf dat moment agrarisch in gebruik genomen. De boerderij kwam in 1936 in bezit van de familie van Dijk die er een gemengd bedrijf hadden met zowel koeien, varkens als kippen. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn in 1975 gestaakt wegens het ontbreken van een bedrijfsopvolger. Na zijn pensionering startte de heer Van Dijk met de verhuur van het land voor gebruik als volkstuintjes. In het begin was dit relatief kleinschalig en waren er ca. 60 tuintjes. In de hoogtijdagen groeide deze activiteit uit tot wel 365 tuintjes. In 2003 is het aantal tuintjes weer teruggebracht naar ongeveer 60. Anno 2019 worden er aan de westzijde van het plangebied nog 25 tuintjes verhuurd van verschillende afmetingen.
De boerderij wordt op dit moment niet meer bewoond en staat leeg sinds medio 2016. Het pand verkeert in een zeer slechte bouwkundige staat, o.a. veroorzaakt door problemen bij de fundering, de leegstand en het achterstallig onderhoud.

Voor het pand is in 2018 een bouwkundige onderzoek uitgevoerd naar de huidige bouwkundige staat. De gemeente Leusden heeft in maart 2019 eveneens een bouwinspectie laten uitvoeren. Uit beide rapportage blijkt dat de gevels en de kapconstructie van het pand herbouwd zouden moeten worden om het pand weer geschikt te maken voor bewoning. De 'Bouwkundige rapportage' is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De diverse overige opstallen bevinden zich in een algehele zeer slechte staat en komen enkel nog voor sloopt in aanmerking. Geen van de voormalige agrarische opstallen heeft een bijzondere architectuur of vormgeving en/of beeldbepalend is dat behoud ervan dient te worden overwogen. Het tegenovergestelde is echter het geval, de troosteloze aanblik van de in vervallen staat verkerende bebouwing bepaald in negatieve zin mede juist het huidige landschapsbeeld.

 [image]

Afbeelding: Te slopen opstallen

Dit bestemmingsplan beoogd in het kader van de 'ruimte voor ruimte' regeling om de voormalige agrarische opstallen te slopen in ruil voor de bouw van een nieuwe woning. Op de hiervoor weergegeven afbeelding zijn rood omlijnt de te slopen opstallen weergegeven, in totaal circa 1213 m².

In de als bijlage bijgevoegde 'Ruimtelijke onderbouwing' en 'Inrichtingsplan' (bijlagen 5 en 6) wordt gemotiveerd waaraan- en op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling dient te worden ingevuld.

 

 

 

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Emelaarseweg vormt onderdeel van het kampenlandschap en kenmerkt zich door een verkaveling
in een onregelmatige mozaïekstructuur met afwisselend open en besloten ruimten. Een kamp is een klein landbouwgebied dat door 1 man kan worden bewerkt. Een andere benaming is ook wel hoeve. Het geeft aan dat er 1 boerderij op een kamp staat. Het gebied is doorgaans omzoomd door heggen,
houtwallen en/of houtsingels.

[image]Door ruilverkaveling en geleidelijke verwijdering en aftakeling van kleine landschapselementen zijn echter grote delen van het oorspronkelijke kampenlandschap tot vrij open agrarische werklandschappen getransformeerd. De belangrijkste cultuurhistorische waarden van het kampenland- schap worden gedragen door de talloze oude, monumentale boerderijen en de resterende houtwallen en lanen.
Een belangrijke wens uit het LOP is het behouden en versterken van de aanwezige landschappelijke waarden, onder meer de kleine landschapselementen.

De deelgebieden Mozaïek en stroken hebben veel met elkaar gemeen. beide zijn van oudsher kleinschalig van opzet. De wegen zijn voorzien van boombeplanting, veel kavelgrenzen zijn beplant en tussen de agrarische percelen liggen (kleine) bospercelen. Toch zorgt de mozaïekverkaveling voor een andere beleving en sfeer dan de langgerekte strokenverkaveling. Dit wordt voornamelijk bepaald door de vormen van de ruimten, de plek van de bebouwing (verspreid versus in linten) en de verschillende typen landschaps- elementen. Het mozaïeklandschap is in essentie een halfopen landschap met een grote diversiteit aan beplantingselementen. Steeds in maat en vorm variërende ruimten vormen een mozaïek van kamers. Bomenrijen, lanen, bospercelen, houtwallen en boomgroepen wisselen elkaar voortdurend af en omkaderen akkers, weilanden, tuinbouwpercelen en kwekerijen. Beplante wegen en verscholen beken slingeren door dit mozaïek. Erven met oude en nieuwe gebouwen door elkaar liggen verscholen tussen het groen.

2.2.2 Verkeersstructuur

Het plangebied sluit aan op de bestaande verkeersinfrastructuur en wordt enkel ontsloten via de Emelaarseweg die vervolgens aansluit op de Horsterweg enerzijds en in de andere richting op de Jan van Arkelweg, de verbinding naar de kern Achterveld.
De Hessenweg is de rechtstreekse verbinding met de kern Stoutenburg en daarna met Leusden en Amersfoort en oprit naar de Rijksweg A28.

[image]
Afbeelding: Verkeersstructuur

De Emelaarseweg karakteriseert zich als een landelijke ontsluitingsweg bedoeld voor lokaal gebruik en heeft geen bovenlokale ontsluitingsfunctie.

[image] [image] Afbeeldingen: Emelaarseweg t.h.v. het plangebied en Hessenweg

De Emelaarseweg is ingericht als erftoegangsweg en daarmee vrij smal met één rijstrook. In het verleden vormde het kruispunt Jan van Arkelweg / Emelaarseweg een knelpunt voor auto en fiets. Gemeente Leusden heeft sinds medio 2010 daarom een inrijverbod ingesteld vanaf de Jan van Arkelweg op de Emelaarseweg (oost naar west) op maandagen tot en met vrijdagen tussen 7:00 en 9:00 uur.

De Emelaarseweg ligt in buitenstedelijk gebied. De maximum snelheid is bepaald op 60 km/u. De geluidzone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden gedaan beslaat daarmee een breedte van 250 meter. Het volledige plangebied en daarmee de nieuw te realiseren woning ligt binnen die geluidzone.
In het bestemmingsplan moet volgens de Wet geluidhinder (Wgh) worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
In het kader van goed ruimtelijk beleid is een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin het wegverkeersgeluid het woonmilieu zou kunnen belasten.

De nadere verantwoording t.a.v. de geluidsbelasting is uitgewerkt in hoofdstuk 5.

 

2.2.3 Groenstructuur

Onderhavig plangebied heeft enkel betrekking op functieverandering bij een tweetal percelen met een recreatieve bestemming naar agrarisch gebied en wonen.
Met die functieverandering wordt het oorspronkelijke landschapsbeeld als agrarisch gebied weer tot stand gebracht. Tevens wordt invulling gegeven aan herstel en verbetering van de bestaande landschapselementen (houtsingels) en wordt het gebied als geheel ontdaan van de verwilderde begroeiing.

Het plangebied grenst ten noorden en westen aan bij de agrarische functie van weidegebied. De houtsingels vormen de zichtbare begrenzingen in het landschap en bakent als het ware de verschillende percelen onderling af. De Emelaarseweg kenmerkt zich als een laanstructuur met aan weerzijden grote eikenbomen, de weg en bermen zelf maken geen onderdeel uit van he plangebied.

Hoofdstuk 3 Beschrijving toekomstige situatie

 

Een belangrijke doelstelling is om aan het gebied weer een representatieve invulling te geven, die recht doet aan de relatie met het aansluitende agrarisch gebied enerzijds en anderzijds in positieve zin bijdraagt aan de beeldvorming vanuit de openbare ruimte, de Emelaarseweg.

3.1 Lintbebouwing

De Emelaarseweg met aanliggende bebouwing en functies manifesteert zich nadrukkelijk als een lintstructuur slingerend door het agrarisch landschap, met relatief grote en open tussenruimten. De aanwezige functies zijn voornamelijk gericht op wonen (circa 25 woningen) een drietal agrarisch gerelateerde bedrijven (hoveniersbedrijven en kwekerijen) en nog drie agrarische bedrijven, vijf andere agrarische bedrijven in de directe nabijheid zijn georiënteerd op de zuidelijk gelegen Hessenweg.

De huidige recreatieve bestemming als volkstuinencomplex is landschappelijk gezien eigenlijk een minder goede functie op deze locatie, met name veroorzaakt door verkeersaantrekkende werking daarvan. Een locatie direct in de kernrandzone van Achterveld zou dan meer voor de hand liggen. Opgemerkt moet worden dat gelet op de huidige beperkte aantal leden van het complex die verkeersoverlast verwaarloosbaar is, mogelijke uitbreiding van het aantal leden (volkstuinen) kan echter wel voor een ongewenste toename zorgen van het aantal verkeersbewegingen.
Met het onderhavig plan wordt o.a. ingezet op in ieder geval verkleining in oppervlakte van de recreatieve bestemming of zelfs gehele beëindiging.

Beoogd wordt ter plaatse de bestaande lintstructuur een kwaliteitsimpuls te geven die recht doet en aansluit bij het omliggende landschapsbeeld. De huidige verwilderde en rommelige situatie met vervallen opstallen, opslag en braak liggende terreinen maken plaats voor een extra woonfunctie, heringerichte percelen en herstelde houtsingels. Onderhavig plan voorziet daarmee in een kwalitatieve structuurversterking voor het gebied als geheel.

 

3.2 Uitgangspunten voor het ontwerp

De huidige woonboerderij is in eerste instantie, qua historische beeldvorming en beleving, als behoudenswaardig aan te merken. Echter de huidige zeer slechte bouwkundige van het pand noodzaakt tot herbouw en heeft er toe geleid dat uit historisch perspectief voorwaarden zijn uitgewerkt voor de nieuw op te richten woning.

Voor de herbouw zijn volgende afspraken gemaakt:

Behoud van de oorspronkelijke beleving en locatie van de boerderij is uitgangspunt geweest voor het uitgewerkte inrichtingsplan en bijbehorende ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage 5 en 6 bij dit bestemmingsplan zijn gevoegd. De bestaande woonboerderij is tevens uitgangspunt geweest voor een samenhangend ontwerp met de nieuw te bouwen woning en inrichting van de directe omgeving.

 [image]

Afbeelding: Fragment Inrichtingsplan

Nieuwbouw mag niet leiden tot verder gaande verstening in het buitengebied. Dit stelt eisen aan de te slopen opstallen, de omvang van de nieuwe woning, de onderlinge afstand tussen de woningen en de inbedding in groen. De nieuw te realiseren vrijstaande woning dient op enige afstand en meer naar achteren t.o.v. de bestaande boerderij te worden gepositioneerd. Hierdoor zal de nieuwe bebouwing qua beeldvorming ondergeschikt blijven en blijft de nadruk op de oorspronkelijke bebouwingsopzet zoveel mogelijk gehandhaafd. Vormgeving en bouwvolume dient aan te sluiten bij de bebouwing in de omgeving.
De kavel grootte dient ruimtelijk aan te sluiten bij de bestaande percelen gelegen langs de Emelaarseweg, waarmee tevens een meer landschappelijke (open) oriëntatie bijhouden blijft op het achterliggende landschapsbeeld.

Verkavelingsrichting dient aan te sluiten bij de bestaande landschappelijke structuur en met name aan te sluiten bij de bebouwingsrichting van de bestaande woonboerderij. Daarbij aansluiten zorgt voor een historisch verantwoord en evenwichtig straatbeeld.

De locatie is gelegen in het buitengebied en heeft voornamelijk een agrarische functie en uitstraling, behoud van dat landschappelijke beeld dient als uitgangspunt te worden genomen bij de herinrichting van het gebied. Houtsingels zijn kenmerkende en zichtbare begrenzingen in het ter plaatse aanwezige landschapsbeeld. Van groot belang voor dit gebied is dat de groenstructuur (houtsingels) in en rond het plangebied in stand blijven en waar nodig worden aangevuld.

In het kader van de principe aanvraag m.b.t. het voorgenomen initiatief (april 2018) heeft de gemeente die aanvraag positief beoordeeld, met dien verstande dat de woonkavels nog wel een nadere uitwerking behoeven. Tevens zijn er nog enige opmerkingen / aanbevelingen aangegeven t.a.v. de verschillende uitvoeringsaspecten. Op basis daarvan is medio 2019 een Inrichtingsplan en bijbehorende Ruimtelijke onderbouwing uitgewerkt (bijlage 5 en 6).

Het voorgenomen initiatief is als principeverzoek ter beoordeling voorgelegd aan de gemeente, het principebesluit door het college van burgemeester en wethouders is op 18 juli 2019 genomen en kan worden ingestemd de voorgenomen ontwikkeling.

 

3.3 Bestaande woonboerderij

De bebouwing wordt gekenmerkt als langhuisboerderij en stamt uit het jaar 1930. Uitgevoerd met een afgewolfd zadeldak voorzien van rode Tuile de Nordpannen. In 1988 is een beperkte uitbouw aan de rechterzijde gerealiseerd.

Het pand Emelaarseweg 22 is opgenomen in de lijst met objecten die in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) zijn geselecteerd. Enkel het fijt dat het pand is opgenomen in de inventarisatielijst geeft aan het pand geen juridisch bindende beschermde status.
Door de gemeente worden MIP objecten als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt en wenst als zodanig die objecten zoveel als mogelijk is te behouden. Het voornemen was om d.m.v. een bestemmingsplan ‘Parapluplan Cultureel Erfgoed’ hieraan enige beschermende maatregelen voor op te nemen. Het doorlopen van de procedure voor dat bestemmingsplan is uitgesteld. Daarnaast worden de voorgestelde objecten nogmaals kritisch beoordeeld en nieuwe randvoorwaarden geformuleerd.
De panden / objecten die in ernstige mate van verval verkeren zullen in dat parapluplan niet meer worden opgenomen. De gemeente heeft aangegeven dat, na de bouwkundige inspectie van het pand Emelaarseweg 22, het betreffende pand uit de lijst van MIP objecten te halen. Ook zal het pand niet meer worden opgenomen in het nieuw uit te werken bestemmingsplan voor het cultureel erfgoed.

Huidige bouwkundige staat

In oktober 2018 is een bouwkundige onderzoek uitgevoerd naar de huidige bouwkundige staat, de rapportage is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Een samenvatting uit die rapportage en conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven.

De gemeente Leusden heeft in maart 2019 eveneens een bouwinspectie uitgevoerd. Ook uit die rapportage blijkt dat de gevels en de kapconstructie van het pand herbouwd zouden moeten worden om het pand weer geschikt te maken voor bewoning.

Het huidige karakteristieke beeld van het pand wordt uit historisch perspectief aangemerkt als behoudenswaardig voor de omgeving. Bij de nieuw te realiseren woning dient dit historische beeld bestendigd te blijven. Vanaf de voorzijde gezien dient de woning eenzelfde uitstraling “look and feel” te behouden als het aanzicht van de oorspronkelijke (bestaande) woning. Bij de herbouw, van in ieder geval de voorgevel, dienen voor zover mogelijk de oorspronkelijke stenen hergebruikt te worden. Als herbouw met oorspronkelijke stenen niet mogelijk is, wordt met zoveel mogelijk gelijk uitziende stenen gewerkt. De maatvoeringen (hoogte en breedte) zullen mogelijk moeten worden aangepast naar standaard hoogte ruimten, bouwkundige normen en richtlijnen om de woning toekomst bestendig te kunnen realiseren. Die historiserende nieuwbouw zal kostenverhogend zijn, als stimulans om hieraan toch uitvoering te geven wordt medewerking verleend aan een extra volume van 300 m³ woon- bebouwing. Dit extra volume dient zo veel mogelijk in de hoofdvorm van de woning ondergebracht te worden. Als toch voor een aanbouw wordt gekozen, dient de vormgeving en maatvoering (goothoogte en hoogte) te zijn afgestemd op de te herbouwen woning.

Als geen uitvoering wordt gegeven aan de historiserende herbouw is enkel nieuwbouw mogelijk op basis van de bestaande inhoud van de woning. In ieder geval dient het ontwerp van de nieuwe woning te zijn afgestemd op karakteristiek van de oorspronkelijke woning en uitgesloten wordt om ter plaatse een moderne vormgeving en/of afwijkende bebouwing te realiseren.

Een nadere uitwerking op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de restauratie of herbouw voor het weer bewoonbaar maken van het bestaande pand kan in dit stadium niet worden aangegeven. Het pand staat in zijn huidige vorm en oorspronkelijke indeling te koop, het is aan de nieuwe eigenaar / bewoner hier afwegingen in te maken en voorstellen uit te werken voor verbouw en/of nieuwbouw.

 

3.4 Nieuwe woonbebouwing

De bebouwingsstructuur langs de Emelaarseweg kenmerkt zich door en geleidelijke ontwikkeling waardoor een wisselend beeld is ontstaan in de expressie van bebouwing en inrichting. Het informele karakter heeft daarmee een eigen identiteit en uitstraling gekregen waarbij het gebruik steeds meer is komen te liggen op de woonfunctie. De nu voorgestelde nieuwbouw sluit daarbij aan en worden er voorwaarden gesteld aan de architectuur van de woning en inrichting van de percelen.

De nieuw te bouwen woning wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de 'Ruimte voor ruimte' regeling en houdt in dat ten minste 1000 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing, loodsen, overkappingen en schuren, zal worden gesloopt met uitzondering van de bestaande woonboerderij en naastgelegen bijgebouw.

 [image]

Afbeelding: Te slopen opstallen

Op de hiervoor weergegeven afbeelding zijn rood omlijnt de te slopen opstallen weergegeven, in totaal circa 1213 m².
Voorzien wordt in een woonperceel met een bestemmingsvlak van 800 m², waarbinnen een woning van maximaal 600 m³ kan worden gerealiseerd. Een gemiddelde vrijstaande woning heeft een voetprint van circa 100 tot 150 m². Meegerekend de maximaal vergunningsvrij te bouwen bijgebouwen (150 m²) komt het nieuwe bebouwd oppervlak dan uit op maximaal 300 m². Het totaal aan bebouwd oppervlak neemt daarmee af met ruim 913 m² (1213 - 300).

Naast het voor wonen bestemde deel (800 m²) maakt circa 7000 m² agrarische grond onderdeel uit van de totale kavel. De nieuwe woning zal daarmee op een zeer ruim perceel worden gepositioneerd van circa 8000 m². Behoud van de agrarische functie, het transparante karakter en de groene inrichting is uitgangspunt voor herinrichting van de totale kavel.
De totale bebouwing, woning en bijgebouwen, dient zich passend in het omliggende landschapsbeeld te voegen. Klustering van de bijgebouwen wordt daarbij als een ongewenst eindbeeld ervaren en dienen zoveel mogelijk vrij van de woning en uit het zicht te worden gepositioneerd. Dit houdt in dat de bijgebouwen op enige afstand achter de woning dienen te worden opgericht, waarmee het zicht op die bebouwing zo maximaal mogelijk wordt beperkt. Enkel de beleving van een woning binnen een groene setting dient daarbij te worden nagestreefd. Met deze inrichtingsvoorwaarden wordt zo optimaal mogelijk invulling gegeven aan het open landschappelijke karakter en blijven lange zichtlijnen in stand.

Omliggende agrarische bedrijven

Omliggende veehouderijen mogen niet in hun belangen worden geschaad en bouwen binnen een geurcontour is een inbreuk op het vergund recht van een veehouder. Tot een geurgevoelig object (woning) buiten de bebouwde kom is bepaald dat er een minimum afstand geldt van 50 meter tot een veehouderij waar dieren worden gehouden.
De meest nabij gelegen veehouderijen zijn gelegen op zeer ruime afstand (>400 m) van de nieuwe woonlocatie. De nieuw te bouwen woning levert daardoor geen beperkingen op aan de omliggende agrarische bedrijven, evenmin leveren de bedrijven geen beperkingen op voor het wonen.

Bebouwings- en inrichtingsvoorwaarden

De bestaande woonboerderij:

Bij nieuw te bouwen woningen:

In de regels en op de verbeelding is daar bij dit bestemmingsplan nader invulling aan gegeven.

3.5 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid
De te realiseren woning en bestaande woning worden direct ontsloten via de Emelaarseweg d.m.v. eigen reeeds bestaande in- en uitritten.

 [image]

Afbeelding: Verkeersstructuur

 

De Emelaarseweg sluit in oostelijk richting aan op de Jan van Arkelweg, die de verbindingsweg is naar Achterveld en in de andere richting naar Terschuur en Hoevelaken. In westelijke richting sluit de Emelaarseweg aan op de Hessenweg en is de verbindingsweg naar Stoutenburg, Leusden en Amersfoort.

Parkeren en aantal verkeersbewegingen

Beide woningen beschikken over een zeer ruime kavel waar voldoende ruimte beschikbaar is voor de aanleg van parkeervoorzieningen. Er zullen tenminste 2 parkeerplekken per woning op eigen terrein worden ingericht, tevens zal op eigen terrein worden voorzien in (tijdelijke) parkeerplekken voor bezoekers. Op of langs de Emelaarseweg zal niet worden geparkeerd en zijn er geen parkeer- problemen te verwachten.
Met de voorgenomen planontwikkeling in gedachte is reeds begonnen het aantal volkstuingebruikers te reduceren middels natuurlijk verloop, van 65 volkstuiners naar nu 30 gebruikers. Mocht het betreffende deel van het perceel worden verkocht en worden omgevormd naar agrarische grond zal daardoor bezoekersverkeer nog verder af nemen.
Met het voorgenomen inrichtingsplan zal daarmee sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen.

De milieu belasting van geur, geluid en veiligheid zal voor de directe (woon)omgeving daardoor in gunstige zin minder belastend zijn.

3.6 Versterking van de ruimtelijke kwaliteit

Zoals is opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening (PRV) is verstedelijking buiten het stedelijk gebied (Rode contour) een aantasting, die slechts toelaatbaar is als tegelijkertijd een versterking van ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt.

Het begrip ruimtelijke kwaliteit omvat veel aspecten, meestal worden deze onderverdeeld in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van een gebied. Met andere woorden het gaat dus om de aantrekkelijkheid van het gebied. Van ruimtelijke kwaliteit is sprake als de bestaande omgeving en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen harmonisch samengaan.

Te realiseren kwaliteitsverbeteringen:

  1. belevingswaarde:
    - een aanzienlijke reductie van ten minste 913 m² aan bebouwd oppervlak;
    - geen zicht meer op in vervallen staat verkerende opstallen;
    - positionering van mogelijke toekomstige bijgebouwen, meer naar achteren en uit het zicht;
    - herstel van houtsingels;
    - herstel agrarische inrichting van verwilderde braak liggende terreinen.

  2. gebruikswaarde en toekomstwaarde:
    - behoud van de oorspronkelijke (historische) uitstraling van de bestaande woning;
    - extra woonfunctie speelt direct in op woningbouwopgave;
    - leegstand en braakliggende terreinen krijgen weer een passende functie;
    - de aan de oostzijde gelegen watergang wordt hersteld;
    - afname van het aantal verkeersbewegingen op de Emelaarseweg.

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader

 

4.1 Rijksbeleid

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR geeft een nieuw, integraal kader aan voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd en betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De nationale belangen uit de SVIR zijn vooral gericht op grootschalige ontwikkelingen als:

De nationale belangen beogen op basis van de benoemde opgaven een bijdrage te leveren aan het versterken van de ruimtelijk-economische structuur, het verbeteren van de bereikbaarheid en het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken, hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. In toelichting paragraaf 4.1.3 wordt nader op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

Het voorgenomen initiatief, van functieverandering van een recreatieve naar een agrarische bestemming en de bouw van een extra woning in het kader van 'ruimte voor ruimte' regeling, kan worden aangemerkt als een kleinschalige ontwikkeling die niet raakt aan de nationale belangen waar in de SVIR beleid voor is opgesteld. De meeste nationale belangen zijn niet relevant, uitzondering vormen de belangen die betrekkingen op het efficiënt gebruiken van de ondergrond en het behoud van cultuurhistorische waarden.

 

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid en bevat het regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro.

Doel van het Barro is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Deze AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het regels stelt ten aanzien van bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmings- plannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Met het rijksbeleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.

De voorgenomen planontwikkeling valt niet binnen de reikwijdte van één van de onderwerpen uit het Barro. Er zijn daarom geen daarop betrekking hebbende regels opgenomen voor het onderhavige plangebied. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

 

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

  2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

  3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

  4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

  5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

  6. De stedelijke ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied, wat nu?

  7. Rol van de provincie

 

ad a Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Ook wordt niet elke ontwikkeling van stedelijke aard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Uit diverse uitspraken blijkt dat de Afdeling de realisatie van 9 woningen of minder niet beschouwt als een woningbouwlocatie.

Onderhavige planontwikkeling voorziet in de realisatie van één nieuwe woning, er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is het niet noodzakelijk om de ladder te
doorlopen.

ad b Van een nieuwe stedelijke ontwikkelingen is sprake indien er een nieuw beslag op de ruimte nodig is en het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De vigerende bestemming 'Recreatieve voorzieningen' zal worden gewijzigd naar 'Gemengd', 'Agrarisch' en 'Wonen'. Binnen de vigerende bestemmingsregelgeving is een oppervlakte voor gebouwen van 500 m² toegestaan. Aan bestaande voormalige agrarische opstallen is ruim 1300 m² bebouwing aanwezig. In het kader van de 'Ruimte voor ruimte' regeling zal ruim 1213 m² bebouwing worden gesloopt en een extra woning mogelijk worden gemaakt. Een gemiddelde vrijstaande woning heeft een voetprint van circa 100 tot 150 m², meegerekend de maximaal vergunningsvrij te bouwen bijgebouwen (150 m²) komt het nieuwe bebouwd oppervlak dan uit op maximaal 300 m².
Het totaal aan bebouwd oppervlak neemt daarmee af met ruim 900 m² (1213 - 300).

ad c Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Er is niet sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, een nadere beschouwing naar de behoefte is derhalve niet noodzakelijk..

ad d De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien.

In 2016 heeft de gemeenteraad van Leusden een nieuwe Woonvisie vastgesteld en daarmee het woonbeleid vastgelegd voor de periode 2016 - 2026. Eén van de uitgangspunten in het voorgenomen beleid is het realiseren van een inhaalslag voor nieuwe woningen in de komende jaren. De Woonvisie bevat geen belemmering voor de ontwikkeling van nieuwe
initiatieven.

ad e Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Het plangebied is gelegen buiten de 'Rode contour' en maakt het onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Leusden.

af f In de jurisprudentie is het begrip stedelijkgebied nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
Rust op gronden een niet-agrarische bestemming (niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.

De jurisprudentie volgend, dan ligt het plangebied in bestaand stedelijk gebied. Ook voorziet de ontwikkeling in een behoefte en wordt daarmee voldaan aan de Ladder.

ad g De provincies kunnen nadere invulling geven aan de toepassing van de Ladder.

Het initiatief is besproken met de gemeente en is het ter beoordeling voorgelegd aan de provincie. De kwalitatieve impuls die uitgaat van de voorgenomen ontwikkeling is als een positieve ontwikkeling aangemerkt en betekend een meerwaarde voor het gebied als geheel.

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is geen sprake, mede gelet op rechtspraak voor het toepassen van ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ dat enkele nieuwe woningen niet en b.v. 14 woningen wel als zodanig dienen te worden aangemerkt.

Conclusie rijksbeleid
Het voorliggend bestemmingsplan is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen. Het plan is kleinschalig van aard en voorziet in een afname aan bebouwing in het buitengebied. Het plan raakt hierdoor geen nationale belangen uit het SVIR of Barro. Vanuit rijksbeleid zijn er daarom geen specifieke voorwaarden voor het plan. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met het rijksbeleid. Aanvullende maatregelen hoeven derhalve niet getroffen te worden.

 

4.1.4 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hiermee kan de komende tijd worden voldaan aan de eisen die het waterbeheer van de toekomst stelt aan Nederland. Belangrijk doel van de Waterwet was om tot één wet voor waterbeheer te komen in plaats van de 8 (!) verschillende wetten die tot dan toe van kracht waren. Dit levert een belangrijke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningenstelsels en administratieve lasten. Voor onder andere het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het bouwen van een steiger moet nu één watervergunning worden aangevraagd. In de wet worden ook zoveel mogelijk handelingen met algemene regels gereguleerd, waarbij er geen vergunning meer hoeft te worden aangevraagd.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk element in de Waterwet is de onder- verdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe (rechtstreeks op het oppervlakte- water) en indirecte lozingen (via de gemeentelijke riolering en rioolafvalwater- zuiveringsinstallatie op het oppervlaktewater. De directe lozingen vallen onder de Waterwet, terwijl de indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet Milieubeheer.

 

4.1.5 Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is 10 december 2015 vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar.

Uitvoering wordt gegeven aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico’s. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Het Nationale Waterplan geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het is in feite het Rijksplan voor waterbeheer in Nederland, waarin beschreven is hoe welke maatregelen in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.10), hierin is beschreven op welke wijze waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan in relatie tot het waterbeleid.

 

4.1.6 Visie erfgoed en ruimte

In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:

Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Ter bescherming van de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden, zijn aan het plangebied de dubbelbestemmingen "Waarde-Archeologie" toegekend. Binnen het plangebied is één object opgenomen in de lijst van het 'Monumenten Inventarisatie project' MIP.
Uit een in 2018 uitgevoerde bouwkundige inspectie blijkt dat de woning ernstig in verval is geraakt en volledig dient te worden herbouwd om deze weer voor bewoning geschikt te maken. De conclusies uit de rapportage zijn eveneens bevestigd uit een in 2019 uitgevoerde gemeentelijke inspectie.
De bouwkundige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Om toch uit cultuurhistorisch oogpunt het karakteristieke beeld te behouden is met de gemeente een historiserende herbouw mogelijkheid overeengekomen van in ieder geval de voorgevel. Als daar uitvoering aan wordt gegeven is in de regels een extra aanbouwvolume van 300 m³ opgenomen.
In hoofdstuk 2 is een omschrijving gegeven van de bestaande situatie en in hoofdstuk 3 is aan- gegeven hoe de planontwikkeling in stedenbouwkundig opzicht binnen die bestaande situatie wordt ingepast.

 

 

 

 

4.2 Provinciaal beleid

 

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijven Gedeputeerde Staten van Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie geeft in de structuurvisie de doelstelling van provinciaal belang aan, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. Deels geeft de provincie uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), welke tegelijk met de PRS is opgesteld. De herijkte Provinciale Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn op 12 december 2016 vastgesteld.

De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 4.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.

De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende pijlers:

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

De provincie streeft naar een provincie waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. Wonen en werken vooral binnen stedelijk gebied. De provincie heeft vijf strategische doelen gesteld die mede richtinggevend voor het ruimtelijke beleid zijn:

  1. met een innovatieve kenniseconomie: inzet op kennisintensieve en diensteneconomie, meer woon-werkcombinaties, bestaande bedrijventerreinen duurzaam maken, intensiveren en functiemenging.

  2. die bereikbaar is, met auto, fiets of OV in een beter milieu: woon- werk en recreatielocaties moeten bereikbaar zijn en blijven, doorstroom bestaande netwerken verbeteren, stimuleren alternatieven.

  3. die klimaatneutraal en klimaatbestendig is: minimaliseren uitstoot broeikasgassen en de omgeving is toegerust op extreme weersomstandigheden, wateropslag, dijkverzwaring, robuuster ecosysteem.

  4. waarin alle mensen meetellen en kunnen meedoen op school, in hun wijk en in hun vak: kleinschalige woonvormen, flexibele woonconcepten, functiemenging, ontmoetingsplekken.

  5. met een mooie natuur en gevarieerd landschap: verbeteren kwaliteit landschap, economisch meer benutten sterke punten landschappen, betere kwaliteit natuur, duurzame en verbrede landbouw.

De provincie heeft een uitstekende uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De volgende drie onderdelen van de uitgangspositie zijn vooral bepalend voor het succes van de provincie:

  1. Utrecht ligt centraal;

  2. Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen;

  3. Utrecht is sterk in kennis en cultuur.

De combinatie van deze drie onderdelen van de uitgangspositie maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Er zijn (potentiële) bedreigingen voor dit succes. Bijvoorbeeld bedrijven- en kantoorterreinen met een ligging of van een kwaliteit, waar geen vraag meer naar is en het ontbreken van aanbod aan aantrekkelijke vestigingsmilieus.
Het algemene verstedelijkingsbeleid van de provincie Utrecht is primair gericht op de ontwikkelings- mogelijkheden van functies in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, werken, ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

Regio Amersfoort

De gemeente Leusden behoort in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie tot de regio Amersfoort. De regio Amersfoort maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een hoge verstedelijkingdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland. De regio Amersfoort ligt centraal, op een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt daarmee over goede infrastructurele verbindingen.

Landschap

In de PRV zijn de afzonderlijke landschappen beschreven en heeft elk landschapstype zo zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. De provincie wil deze kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in onze provincie behouden.

Het onderhavig plangebied is gelegen binnen het landschappelijk gebied van de Gelderse Vallei. Voor dit gebied wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;

  2. stelsel van beken, griften en kanalen;

  3. Grebbelinie

  4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Het voornamelijk agrarische landschap is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal.

Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei wordt vooral van belang geacht dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Het onderhavig plangebied is gelegen binnen de zone voor matig kwetsbare drinkwatervoorraat.

Uitgangspunt voor het beleid van de provincie is gericht op het beschermen van de gebieden rond de drinkwater- winningen tegen verslechtering van de kwaliteit van de bronnen. En dat bestemmingen in deze gebieden harmoniëren met het waterwinbelang en dat ze het waterwinbelang niet schaden.

Het matig kwetsbare deel van de grondwatervoorraad en de boringsvrije zones zijn in de PRS aangeduid als matig kwetsbare drinkwatervoorraad. De provincie wil deze zones zoveel mogelijk vrijwaren van nieuwe stedelijke ontwikkeling, om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen. Gemeenten wordt gevraagd om hiervoor aandacht te hebben bij nieuwe ontwikkelingen.

Binnen het plangebied wordt een recreatieve functie beëindigd en wordt een groot deel van de bebouwing gesloopt. Hierdoor zal er per saldo minder bebouwing aanwezig zijn en wordt door de sloop van oude stallen en bijgebouwen de situatie voor het drinkwater verbeterd. Het toevoegen van een woning levert bovendien geen risico op voor het grondwater, omdat het afvalwater van de woning niet in de vrije natuur terecht zal komen en de fundering van de woning de beschermende kleilagen niet zal raken.

 

 

Rode contour

De provincie wil dat nieuwe bouwmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied goed worden benut. Dit heeft geleid tot een ruimtelijk beleid dat compactheid van bebouwingskernen nastreeft. Dit is vertaald in een ruimtelijke afbakening van de kernen door middel van de rode contouren. Door de rode contouren wordt de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk versterkt. De verstedelijkings- ambities van de gemeenten moeten hoofdzakelijk plaatsvinden binnen de rode contouren. De rode contouren omsluiten in het algemeen de bestaande bebouwingskernen met de stedelijke uitbreidings- locaties.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede PRS rode contour van Achterveld, provincie Utrecht

Onderhavig plangebied is gelegen buiten het als stedelijk gebied aangewezen gebied (rode contour).

Landbouw

Het perceel is voor het overgrote deel gelegen binnen als landbouwgebied aangewezen gebied op de overgang met het landbouwkerngebied.

In de landbouwgebieden bevinden zich vooral melkveehouderijen en (koudegrond) fruitteelt. Deze bieden binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.

In de landbouwgebieden wordt aan agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie geboden (waaronder ook productie van duurzame energie). Het gaat hierbij om activiteiten die in belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. Nevenactiviteiten moeten ondergeschikt blijven aan de agrarische hoofdfunctie en plaatsvinden binnen het bestaande bouwperceel.

De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren en zijn de gebieden waar wij het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk wordt gevonden dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Het gebied dient zo veel mogelijk gevrijwaard te worden van andere functies, behoud van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw staat daarbij voorop.

De ligging van de landbouwkerngebieden is gebaseerd op de productieomstandigheden, grondsoort, waterhuishouding, ligging of beheerfunctie.

In deze gebieden wordt ingezet op landbouwstructuurversterking rekening houdend met natuur, landschap en het bodem- en watersysteem. De landbouwkerngebieden zijn in veel gevallen waardevolle landschappen. Daarnaast herbergen ze vaak ook natuurwaarden, zoals weidevogels.

Omzetting naar niet-agrarisch functies is alleen mogelijk als de locatie aantoonbaar niet nodig is voor de landbouw en de nieuwe functie geen belemmering oplevert voor omringende landbouwbedrijven. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening voor functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar een woonfunctie met extra woningen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier verder op ingegaan.

[image]
Afbeelding: Uitsnede kaart landbouw uit de PRS, provincie Utrecht

Geel is ‘landbouwgebied’, lichtgroen gestreept is ‘landbouwkerngebied’.

Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

Bij vrijkomende agrarische bedrijven richt het provinciale beleid zich op de sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. Er is ruimte voor de bouw van één woning in ruil voor de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Voor de bouw van één woning moet minimaal 1000 m² worden gesloopt. Van de gestelde normen kan de gemeente afwijken indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan de sloop van gebouwen wordt bereikt. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening voor functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar een woonfunctie met extra woningen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier verder op ingegaan.

Dynamisch landelijk gebied

Voor het initiatief is de pijler dynamisch landelijk gebied van belang. Deze pijler richt zich op het behouden van de kwaliteit en de dynamiek van het landelijk gebied. De provincie koestert de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur. Nieuwe stedelijk functies in het landelijk gebied wil de provincie voorkomen. In bijzondere gevallen zijn niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar, voornamelijk wanneer dit ziet op de toevoeging van ruimtelijke kwaliteit. Dit is het geval wanneer bij vrijkomende agrarische bebouwing een opvolgfunctie in de vorm van wonen wordt toegestaan.
Hiervan is bij het voorliggende initiatief sprake.

 
Landschap Gelderse Vallei

Het plangebied ligt binnen het landschap Gelderse Vallei. De provincie wil hier de volgende kernkwaliteiten behouden:

1 rijk gevarieerde kleinschaligheid;

2 stelsel van beken, griften en kanalen;

3 Grebbelinie;

4 overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. De provincie vraagt gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.

Met het voorliggende initiatief neemt de totale hoeveelheid bebouwing af, doordat de bedrijfs- gebouwen worden gesloopt. Daarnaast worden een nieuwe woning landschappelijk ingepast (zie paragraaf 3.2). De ontwikkeling draagt hierdoor bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de locatie.

Daarnaast worden de kernkwaliteiten van het omliggende landschap door de ontwikkeling niet aangetast. Door het toevoegen van een woonperceel en beplanting op en rondom de woonpercelen levert het plan zelfs een bijdrage aan het kleinschalige karakter van het landschap. Voor de overige kernkwaliteiten geldt dat deze voor het plangebied niet van toepassing zijn.

Beleid woningbouw

De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot. Er is sprake van een fors woningtekort. De provincie wil twee derde van deze vraag naar woningbouw binnenstedelijk realiseren. De provincie heeft belang bij de realisatie bij voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling. Op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

 

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)

De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.

In de PRV zijn regels gesteld over de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen onder meer bestemmingsplannen. Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk beleid. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. Dit betekent dat bijvoorbeeld vigerende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De regels van het beleid zijn ruimtelijk begrensd.

In de PRV is een groot aantal onderdelen opgenomen waarvan een deel van toepassing is voor het onderhavig plangebied en de voorgenomen functieverandering naar wonen.

Landelijk gebied

Voor het besluitgebied zijn de regels ten aanzien van het 'landelijk gebied' van toepassing. De gronden binnen dit gebied zijn bestemd voor agrarische bedrijven, Natuur Netwerk Nederland en stilte gebieden. In principe wordt verstedelijking binnen dit gebied niet toegestaan.
Het onderhavig plangebied is gelegen binnen het voor agrarische bedrijven aangewezen gebied.

[image]
Afbeelding: Fragment kaart Landelijk gebied PRV

Natuur Netwerk Nederland (NNN) & Groene contour

Voor gronden die deel uitmaken van het NNN geldt dat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden of van de samenhang tussen die gebieden, worden toegestaan. Tenzij sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheden zijn. Negatieve effecten voor de natuur worden daarbij zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en overblijvende effecten worden door inrichting van nieuwe natuur elders gecompenseerd.

Binnen de groene contour liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de NNN, maar zelf niet onder de NNN vallen, omdat er geen financiering met overheidsmiddelen mogelijk is. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Groene contour’ kan ten behoeve van de realisatie van nieuwe natuur bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking binnen of in nabijheid van de Groene contour toestaan, mits deze in samenhang worden ontwikkeld met de realisatie van natuur binnen de Groene contour, waarbij de omvang van de verstedelijking in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen natuur.

 [image]

Afbeelding: Fragment kaart PRV

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Groene contour’ bevat geen bestemmingen en regels die tot gevolg hebben dat natuurontwikkeling in gebieden die van belang zijn voor het functioneren van het NNN onmogelijk wordt.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van het NNN gebied ook maakt het geen onderdeel uit van het aangewezen gebied als ‘Groen contour’.

Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel

Met betrekking tot functiewijziging is het volgende artikel in de omgevingsverordening opgenomen:

 

Artikel 3.11 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen (“ruimte voor ruimte”):

  1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en

  2. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m² tot 2500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m² tot 4000 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m² of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5000 m² aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en

  3. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en

  4. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

 

  1. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

 

 

Het onderhavige plan voldoet aan de voorwaarden uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Hieronder volgt een toetsing aan de verschillende voorwaarden:

  1. Het bouwperceel is in de eerste plaats niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw. Direct aangrenzend aan en binnen een straal van 60 meter van het bouwperceel zijn zeven burgerwoningen aanwezig, welke de ruimte voor het uitvoeren van agrarische activiteiten op dit perceel beperken. De kans dat een nieuw agrarisch bedrijf zich op het perceel wil vestigen is hierdoor zeer laag.

  2. De oppervlakte van de te slopen bedrijfsbebouwing bedraagt 1213 m². Bovendien vindt op het perceel een landschappelijke herinrichting plaats en tevens herstel van de oorspronkelijke landschapselementen (houtsingels) langs de randen van het plangebied.

  3. De nieuwe woning is ligt binnen het voormalige agrarische bouwperceel.
    De locatie voor de woning is gekozen in samenhang met de bestaande boerderij. De woning krijgt een eigen vrijliggend perceel, ten westen van de bestaande boerderij, op de locatie van de te slopen bedrijfsopstallen. De nieuwe woning sluit aan op de bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied, waarbij woonpercelen vrij van elkaar gelegen zijn. Daarnaast wordt de woning op ruime afstand van de Emelaarseweg gesitueerd en daarmee minder prominent zichtbaar aanwezig achter de bestaande boerderij. De samenhang van het gehele ensemble is mede bepaald doordat de nieuwbouw locatie is gesitueerd ter plaatse van de oude bedrijfsopstallen en daarmee zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij het oorspronkelijke beeld.
    Daarnaast draagt de landschappelijke inpassing van de bestaande en de nieuwe woning (zie hoofdstuk 3) bij aan een versterking van de landschappelijke waarden in het plangebied.

  4. De afstand tussen de geplande nieuwe woning en het dichtst nabij zijnde bedrijf (kwekerij) is circa 190 meter en het meest nabij gelegen agrarische bouwperceel is gelegen op een afstand van meer dan 420 meter. De nieuwe woning valt niet binnen een hindercirkel van een bedrijf, waardoor de ontwikkeling niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven. In paragraaf 5.8 en 5.9 wordt dit verder onderbouwd en toegelicht.

Bebouwingsenclaves en -linten

1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd, en

b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten, en

c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

De onderbouwing van de voorgenomen ontwikkeling is beschreven in hoofdstuk 3 'Beschrijving toekomstige situatie'.

Overstroombaar gebied

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. De gemeente Leusden is daarbij voor een groot deel weergegeven als ‘overstroombaar gebied’. De omgeving rondom de kern Achterveld is hoger gelegen en valt niet binnen het overstroombaar gebied, zo ook het onderhavig plangebied.

Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken, bedrijventerreinen en individuele woningen en bedrijven bestand zijn tegen overstromingen.

[image]
Afbeelding: Fragment kaart PRV

Conclusie:

Bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de PRS en PRV hebben vooral betrekking op nieuwe (strategische) ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied of aspecten die spelen in het landelijk gebied. Met de voorgenomen functiewijziging wordt beoogd een ruimtelijke kwaliteitsverbetering voor de locatie als ook voor de omgeving tot stand te brengen.
Het voorliggende plan past binnen het door de provincie opgestelde beleid in de PRS en PRV.

 

4.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) beschrijft de provincie het integrale beleid voor bodem, water en milieu op basis van de provinciale wettelijke taken voor de periode tot 2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan zal straks dienen als een bouwsteen voor de Omgevingsvisie.

De strategische agenda richt zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat. Doelstelling is een provincie met krachtige steden en dorpen en een vitaal landelijk gebied, gecombineerd met een sterke economische positie.

Voor bodem, water en milieu betekent het centraal stellen van deze doelen dat gestreefd wordt:

Er zijn vier prioriteiten benoemd welke sterk verbonden zijn aan de ontwikkelopgaven uit de strategische agenda en rechtstreeks bijdragen aan de kerntaken (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).
De prioriteiten zijn:

  1. Waterveiligheid en wateroverlast

  2. Schoon en voldoende oppervlaktewater

  3. Ondergrond

  4. Leefkwaliteit stedelijk gebied

 

Duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving

Voor een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving wordt gezocht naar een balans tussen benutten en beschermen van bodem, water en milieu. Door de toenemende drukte wordt dit een steeds grotere uitdaging. Het benutten van bijvoorbeeld de mogelijkheden voor ondiepe bodemenergie en beschermen grond- en oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwaterwinning en voor natuur in andere gebieden. Tevens worden de in de bodem aanwezige waarden beschermd als aardkundige en archeologische waarden.

Het bodem-, water- en milieusysteem levert ook diensten voor gebruikers, zoals drinkwaterbedrijven. Door goede afspraken kunnen gebruikers van het systeem elkaar in een gebied versterken.

Gestreefd wordt naar een robuust bodem- en watersysteem dat ook op de langere termijn goed functioneert en bijvoorbeeld de gevolgen van klimaatverandering kan opvangen. Het verminderen van onze behoefte aan energie en ons energiegebruik uit niet-hernieuwbare bronnen wordt gestimuleerd door besparingen, innovaties en opwekking van duurzame energie, bijvoorbeeld uit afval, biomassa, wind, bodemenergie en zon. Een forse energiebesparing en bij voorkeur een energieneutrale gebouwde omgeving is wenselijk en noodzakelijk zowel vanuit klimaatperspectief (CO2 reductie) als vanuit economische perspectief (minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen). Dit sluit aan bij de overkoepelende opgave die de provincie heeft om, in samenwerking met de gebiedspartners, het SER-akkoord regionaal uit te werken.

De inzet op het duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving is als volgt:

 

Gezonde leefomgeving

Bij plannen en projecten dient in beeld gebracht te worden wat de gevolgen zijn van de voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving. Gericht op milieumaatregelen die op basis van (wetenschappelijke) kennis het meest effectief zijn voor het verbeteren van de gezonde leefomgeving. De te doorlopen stappen uit het Mobiliteitsprogramma zijn:

Door de provincie wordt voor het grondgebied van de provincie duidelijke informatie verstrekt over de actuele situatie en over de effecten van voorgenomen ontwikkelingen op de kwaliteit van de leefomgeving, bijvoorbeeld aan de hand van de Gezondheidseffectscreeningsmethode. Aan gemeenten wordt gevraagd om rekening te houden met de gezonde leefomgeving waarbij bovengenoemde informatie hierbij ingezet kan worden.

De provincie is zich bewust van de toenemende aandacht voor een meer op gezondheid gerichte benadering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en willen hierin een actieve rol spelen. Samen met partners wil de provincie dit nader uitwerken in een programma Gezonde Leefomgeving.

Onderdeel van dit bestemmingsplan is een waterparagraaf (paragraaf 5.10), hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

 

4.3 Regionaal beleid

 

4.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt een toetsingskader voor het landschapsbeleid binnen de gemeenten van de Gelderse Vallei. Zij vormt daarbij een verlengstuk van het Reconstructieplan, uitgewerkt naar de diverse landschapskwaliteiten. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Gelderse Vallei en is gelegen op de rand van het bos- en heidelandschap.

Door een aantal gemeenten in de regio is een uitgebreide analyse gemaakt van de samenhangen tussen landschap, ecologie, economie en beleid. De resultaten daarvan zijn gebundeld in het LOP en beoogt wordt handvatten te bieden voor ontwikkelingen binnen het landschappelijk raamwerk met behoud van landschappelijke identiteit.

Ingezet wordt op versterking van het landschappelijk raamwerk. Dit kan ondermeer door aanleg van bosgebieden en ontwikkelen van het bekensysteem. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan een keur van functies tot een dynamisch multifunctioneel landschap. Een grote kans wordt verder uitgewerkt voor het verbeteren van het recreatieve netwerk en het recreatief medegebruik. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streek-eigen landschapselementen en ook kleinschalige natuurontwikkeling.

De Emelaarseweg vormt onderdeel van het kampenlandschap en kenmerkt zich door onregelmatige verkavelingsstructuur, met afwisselend open en besloten ruimten. De belangrijkste cultuurhistorische waarden van het kampenlandschap worden gedragen door de talloze oude (monumentale) boerderijen, lanen en resterende houtwallen en -singels.

Bij herinrichting van erven / bedrijven wordt een landelijke en streekeigen inrichting aangeraden. De inrichting van het erf mag het landschap niet negatief beïnvloeden en nieuwe bebouwing dient aan te sluiten bij de kavelindeling. Ten aanzien van erfinrichting worden relevante aanbevelingen gedaan:

Met dit bestemmingsplan en het uitgewerkte inrichtingsplan zijn de ambities uit het LOP meegenomen.

 

4.3.2 Bouwen aan het landschap op tussenschaal

Het rapport 'Bouwen aan een landschap op tussenschaal' is in 2013 verschenen om ruimtelijke kwaliteit te koppelen aan nieuwe ontwikkelingen in de Gelderse Vallei. Het voorziet in bouwstenen die toegepast kunnen worden om de leesbare samenhang en identiteit van het landschap te vergroten.

De koers bij het kampenlandschap bestaat uit het herstellen van de oorspronkelijke kavelstructuur (de z.g. kamerstructuur), de houtwallen en houtsingels, bomenrijen langs percelen en zwaar beplante wegen. (Eiken)bosjes en erfbeplanting begeleiden daarbij het landschap, zowel op de kavel als afscheidend tussen erven.
De huidige kamerstructuur is minder kleinschalig dan in het verleden om met name de landbouw, maar ook andere ontwikkelingen de ruimte te geven zich (verder) te ontwikkelen.

Bij functieverandering van het agrarisch gebruik in het kampenlandschap wordt gedacht aan vervanging van te slopen schuren en aansluiten bij de bestaande boerderij. De bebouwing dient

compact te worden geclusterd en erfbeplanting dient te worden aangelegd volgens de karakteristieken

van het boerenerf. Om de biodiversiteit te vergroten kan er worden gewerkt met bosjes en houtwallen en singels. Daarbij kan gedacht worden aan een geleidelijke groene gradiënt met gevarieerde opbouw van de randprofielen, toegepast met soorten als eiken, bessen, een heesterlaag met Gelderse Roos, Hondsroos en Lijsterbes.

De ambities uit het rapport 'Bouwen aan een landschap op tussenschaal' zijn meegenomen in de voorgenomen herinrichting van het gebied (zie Hoofdstuk 3).

 

 

4.3.3 Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterbeheersprogramma is op 30 september 2015 vastgesteld. In het programma wordt beschreven wat de ambities en doelen zijn voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende en schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

In het programma is per onderdeel (waterveiligheid, watersysteem en waterketen) weergegeven welke ambities zijn vertaald in doelen en maatregelen. De ambities zijn:

Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.

Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen.

Ten noorden van het plangebied ligt op een afstand van circa 250 meter de Barneveldsebeek.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel een goede toestand van het oppervlaktewater en grondwater. De KRW-doelen worden in de provinciale waterplannen vastgesteld en de daaruit voortvloeiende maatregelen in het waterbeheersplan. De KRW geldt niet voor al het oppervlaktewater, maar specifiek voor de ‘waterlichamen’. Voor de ‘gezonde toestand’ van deze waterlichamen zijn ecologische - en chemische doelen opgesteld. De Barneveldsebeek is één van de waterlichamen binnen het waterschap Vallei en Veluwe. Het overzicht van de maatregelen staat per waterlichaam beschreven in de bijlage van het waterbeheersplan.

Het onderhavig bestemmingsplan staat geen planologische wijzigingen in de ruimtelijke situatie toe die gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie. De doelstellingen van het waterschap komen wat dat betreft dan ook niet in het gedrang. De benoemde maatregelen voor het waterlichaam Barneveldsebeek zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
In paragraaf 5.10 van dit bestemmingsplan wordt nader beschreven op welke wijze met het waterbeleid wordt omgegaan. Dit geldt ook voor andere relevante waterhuishoudkundige thema's.

 

4.4 Gemeentelijk beleid

 

4.4.1 Woonvisie 2016 - 2026

De Woonvisie 2016-2026 is een actualisatie van de Woonvisie 2012-2022 en is door de gemeenteraad vastgesteld op 9 juni 2016.

Behouden en versterken van de Leusdense kernkwaliteiten als dorps en groen blijven voorop staan. De “oude” Woonvisie ging uit van het beginsel “nee, tenzij….” voor wat betreft nieuwe projecten ten opzichte van de in uitvoering en voorbereiding zijnde woningbouwprojecten. Mede vanwege de economische crisis was een aantal jaren het consumentenvertrouwen en daardoor de vraag naar woningen laag. De crisis met vergaande consequenties voor de woningmarkt ligt achter ons. De Woonvisie 2016 -2026 gaat dan ook uit van een ander vertrekpunt. Om Leusden vitaal en krachtig te houden wordt planologische ruimte geboden voor de bouw van 800 - 1.200 woningen (peildatum 2016) tot 2026. Voor het grootste deel worden deze woningen gerealiseerd op locaties die al in ontwikkeling en/of in voorbereiding zijn. Voor een deel kunnen deze woningen ook op locaties binnen de rode contour worden gerealiseerd die voor herontwikkeling in aanmerking komen of die ruimtelijk gezien geschikt zijn voor woningbouw. De te realiseren woningen moeten vooral iets toevoegen aan de Leusdense woningvoorraad dat er niet of onvoldoende is. Dat kan zitten in de woning, het woonconcept en/of de wijze waarop een project tot stand komt. Het te realiseren programma hiervoor bestaat in hoofdzaak uit gezinswoningen. De onderbouwing van de behoefte aan de te realiseren woningen is aan de initiatiefnemer.

De woonvisie heeft niet alleen betrekking op nieuwbouw of herontwikkeling van locaties, maar biedt ook instrumenten waarmee de doorstroming, duurzaamheid en levensloopbestendigheid van woningen worden bevorderd.

Met het voorliggende initiatief is sprake van herontwikkeling van de onderhavige locatie. De ontwikkeling is echter zo kleinschalig dat deze niet als woningbouwproject kan worden beschouwd en als uitzondering moet worden gezien op het algemene woonbeleid. De te realiseren woning is bovendien door de ligging in het buitengebied een aanvulling in de huidige woningmarkt van Leusden en er zal naar verwachting hierdoor een doorstroming op de woningmarkt ontstaan. Gelet op de toename met één woning heeft het project dus nauwelijks of geen invloed op de geprogrammeerde woningbouwaantallen.

De voortdurende afname van het aantal agrarische bedrijven en het daarmee toenemende volume aan vrijkomende agrarische bebouwing vraagt om een afdoende beleidsmatig antwoord om verrommeling tegen te gaan en het buitengebied vitaal te houden.
Het onderhavig initiatief zet nadrukkelijk in op versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied als geheel en in het bijzonder voor de directe omgeving. De ontwikkelingsslocatie voorziet in twee grote woonkavels en herstel van de voormalige naastgelegen agrarische functie met doorzichten (zichtlijnen) naar het achterliggende agrarisch gebied. De huidige rommelige situatie zal worden getransformeerd, sloop van in verval geraakte opstallen en groene herinrichting, naar een meer representatieve uitstraling vanaf de Emelaarseweg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is een herontwikkeling van een locatie die nauwelijks of geen invloed heeft op het gemeentelijke woonbeleid.

 

4.4.2 Omgevingsvisie landelijk gebied

Met de omgevingsvisie 'Kwaliteit en vitaliteit voorop' voor landelijk gebied legt de gemeente haar
werkwijze vast om meer op doelen te sturen en minder op regels. Op deze manier hoopt de gemeente vaker ‘ja’ te kunnen zeggen tegen initiatieven, planologische procedures te versnellen en meer kwaliteit te realiseren. Aan meer ruimte voor initiatieven hangt echter wel vast dat er door mensen met een (bouw)initiatief ook meer op de kwaliteit van natuur, landschap en cultuurhistorie moet worden gelet.

Met de visie wordt ingezet op het faciliteren van dynamiek, die past bij de veranderende wensen in onze samenleving en het ondernemerschap op het platteland en tegelijk de kwaliteit helpt versterken. Waarmee voor nu en op de lange termijn een krachtig leefklimaat en een sterke samenleving ontstaat. Door te blijven investeren in de kwaliteiten van het landelijk gebied, houden we binnen de regio onze eigen identiteit als groene dynamische woongemeente vast.

Voor de uitwerking van de visie is gekozen voor een aanpak waarin vraagstukken uit de samenleving met de verantwoordelijkheden van de overheid het begin van de visie vormen. Dit wijkt af van de traditie om vanuit belangen te denken. De leidende vragen om vraagstukken uit de samenleving op te halen zijn: ‘Waar zit je mee?’. En: ‘Wat wil je doen?’. Dit zijn activerende vragen die gericht zijn op het achterhalen van de transitiebehoefte. Daar ligt dan ook de focus op van de omgevingsvisie.

Vanuit de kwaliteiten van ons landschap, de bijzondere rol van de melkveehouderij en het belang van het platteland voor al de inwoners is gekozen voor de volgende strategische keuzes:

Als samenleving moeten we vorm geven aan een energietransitie. De gemeente Leusden wil in 2040 energieneutraal zijn en dat geeft grote uitdagingen.

De visie is het resultaat van een combinatie van drie uitgangspunten:

  1. Dit zijn vraagstukken die zijn opgehaald en waar we allemaal mee geconfronteerd worden. Vraagstukken die het gevolg zijn van de snelle maatschappelijke ontwikkelingen. Daarnaast zijn dit ook ambities van mensen in ons gebied.

  2. Om omgevingswaarden; de kenmerken van ons gebied zijn het ‘materiaal’ waarmee we werken. Denk dan bijvoorbeeld aan ruimtelijke kwaliteiten van groen, cultuurhistorie en milieu, maar ook functionele kwaliteiten zoals de bereikbaarheid en de voorzieningen.

  3. Verantwoordelijkheden van de overheid; als gemeentelijke overheid hebben we bepaalde verantwoordelijkheden. Hierbij denken wij bijvoorbeeld aan wettelijke taken, speerpunten van ons beleid of zaken die spelen vanuit algemeen belang.

Een aantal vraagstukken gaan over VAB’s (vrijkomende agrarische bebouwing). De vraag hierbij is voornamelijk wat de mogelijkheden zijn van zo’n VAB (wonen, recreatie) en wat de uitstraling kan zijn met betrekking tot het landschap. De toegenomen aandacht voor het platteland en het aantal vrijko- mende agrarische erven wordt gezien als een kans voor de economie van het platteland.

Het bouwen op voormalige agrarische bouwpercelen wordt eenvoudiger, waardoor bijzondere woon- plekken in het buitengebied tot de mogelijkheden behoren.

 

In de omgevingsvisie zijn de strategische keuzes uit het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (LOP).opgenomen.

De omgevingsvisie beschrijft voor verschillende deelgebieden binnen de gemeente Leusden de daar aanwezige kenmerken, omgevingswaarden, inspirerende waarden en kwetsbaarheden. Vervolgens is per deelgebied een visie op het betreffende gebied verwoord waarin een deel van de kenmerken als inspiratie is opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied. Naast landschappelijke omgevingswaarden zijn er ook andere omgevingswaarden zoals rust, water, milieu en veiligheid.

Het onderhavig plangebied is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'landschap rondom de Hessenweg'.

Landschap rondom de Hessenweg

Het landschap kan getypeerd worden als een kampenlandschap, maar door de smalle en langgerekte vorm, de invloed van de beekdalen en de veelheid aan functies langs de Hessenweg is het als een apart deelgebied aangemerkt.

Kenmerken van het gebied

Omgevingswaarden

Inspirerende waarden

Kwetsbaarheden

Visie op het gebied Omgeving Hessenweg

In dit deelgebied wordt volop ruimte gegeven aan nieuwe economische dragers. De economische waarde van bouwblokken zal daardoor vergroten en door afroming van de waardesprong kunnen extra investeringen in het landschap worden gefinancierd. In dit deelgebied wordt toegewerkt naar een dynamisch en multifunctioneel platteland met hoge landschappelijke kwaliteiten.

Als wordt uitgegaan van de huidige milieunormen kan dit leiden tot beperkingen van het aantal functies dat bij elkaar kan ontstaan. Daarom wordt langs de Hessenweg nagegaan of het werken met milieu emissies tot ruimere ontwikkelmogelijkheden kan leiden dan het werken met milieuzones. Hiermee stimuleren we meteen het behalen van hogere duurzaamheidsdoelen. Dit leidt tot een actieplan waar betrokken initiatiefnemers naartoe kunnen werken.

Om de kwaliteiten te borgen worden een aantal voorwaarden gesteld:

Vanuit de visie op het gebied 'Omgeving Hessenweg' zijn er geen strijdigheden opgenomen met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling, wel worden randvoorwaarden genoemd ten aanzien van de landschappelijke inpassing en wordt verwezen naar de in het LOP opgenomen richtlijnen.
In Hoofdstuk 3 is aangegeven op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven.

 

 

4.4.3 Welstandsnota 2018

De Welstandsnota is van toepassing op bouwwerken, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In de nota worden de volgende welstandscriteria onderscheiden: criteria voor kleine bouwwerken/ sneltoetscriteria, objectcriteria, gebiedsgerichte criteria, algemene criteria, nieuwe projecten en excessenregeling.

In het coalitieakkoord 2014-2018 is opgenomen dat Leusden de kracht uit de samenleving wil benutten. Het Burenakkoord biedt ruimte aan meer lokale zeggenschap. Het is een instrument om draagvlak in te zetten, wanneer op kleine schaal wordt afgeweken van gemeentelijke regels en kaders.

Het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) is een adviesteam dat integraal functioneert als welstands- en monumentencommissie. De werkwijze van het adviesteam is meer gericht op overleg en sturen dan te toetsen. Dit houdt in dat de secretaris van het adviesteam ruime bevoegdheden heeft om, bij afwijking van de welstandsnota, zelfstandig te adviseren en beoordelen of een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Complexe (bouw)plannen, of wanneer het rijks-, gemeentelijke monumenten en panden die zijn opgenomen in de Monumenten Inventarisatie Lijst betreft, worden voorgelegd aan het ARK.
Het pand Emelaarseweg 22 is in Bijlage A Monumenten Inventarisatie Lijst (MIP) opgenomen, als langhuisboerderij, beoogd CW (cultuurhistorisch waardevol), categorie MIP*.

De op het initiatief betrekking hebbende onderdelen zijn hierna samengevat.

Objectgerichte criteria ‘hallenhuisboerderij’

Verspreid in de Gelderse Vallei gebied komen hallenhuizen voor als het kenmerkend boerderijtype. Hieruit hebben zich de langhuisboerderij en de minder voorkomende T- of dwarshuisboerderij en krukhuisboerderij ontwikkeld. De langhuisboerderij heeft een rechthoekige plattegrond, waarvan de lengteas meestal evenwijdig aan de verkavelingsrichting is gesitueerd. Bij verbouw dienen die oorspronkelijke kenmerken gerespecteerd te worden, als vertrekpunt voor de nieuwe situatie.

Algemeen

Plaatsing

Massa en vorm

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

Objectgerichte criteria ‘niet agrarische woonbebouwing’

Het gaat daarbij om toevoegingen en om veranderingen waarbij agrarische functies plaats maken voor woonfuncties. Het betreft veelal vrijstaande woningen die refereren aan een boerderijstijl of villa’s met een historiserende maar ook met een moderne architectuur.
De woningen hebben overwegend één bouwlaag en nooit meer dan twee bouwlagen. Er komen veel verschillende dakvormen voor. De vorm van de massa is voornamelijk enkelvoudig en geometrisch. Detailleringen, kleur- en materiaalgebruik zijn zeer divers.

Algemeen

Plaatsing

Massa en vorm

 
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

Gebiedscriteria Kempenlandschap

De gebiedscriteria hebben betrekking op de ‘overige bebouwing’, bebouwing die niet reeds via de objectcriteria is geregeld.

Algemeen

Massa en vorm bebouwing

Detaillering, kleur en materiaalgebruik

Er wordt geen aanleiding gevonden tot een verbijzondering van de criteria voor kleinere bouwwerken en objectcriteria voor de bebouwing in dit gebied.

Algemene welstandscriteria

De algemene welstandscriteria worden als een vangnet gebruikt voor die gevallen waarin de overige criteria niet toereikend zijn. Ze zijn ook, in hun samenhang, een illustratie van de wijze waarop de onafhankelijke, deskundige en geïnteresseerde ARK tot een oordeel komt, niet door het ‘afvinken’ van onderdelen maar door een integrale afweging.

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat:

  1. het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is (relatie tussen bouwwerk en omgeving);

  2. dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit (betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context);

  3. er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat (evenwicht tussen helderheid en complexiteit);

  4. het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen (schaal en maatverhoudingen) materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.

 

 

 

4.4.4 Groenbeleidsplan 2006 - 2010

Het gemeentelijk groenbeleidsplan heeft tot doel de kwaliteit van het openbaar groen te behouden en te versterken teneinde een structurele bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit waarbij wonen, werken en welzijn binnen de gemeente Leusden gediend zijn.

Begin 2014 is besloten om de looptijd van het Groenbeleidsplan "Groene rijkdom in beeld" te verlengen tot en met 2018. Daarmee werden ook de zes pijlers als kaders voor het groenbeleid bestendigd:

  1. de huidige groenstructuur behouden en versterken;

  2. versterken oriëntatie en herkenbaarheid door boomstructuur;

  3. vergroten van de herkenbaarheid in inrichting en beheer;

  4. herkenbaarheid en karakter voor entrees en kleine parken;

  5. behouden en ontwikkelen van ecologische waarden;

  6. verankering flankerend beleid in groenbeleid en planontwikkeling.

Daarnaast zijn met het besluit voor de verlenging voor het groenbeleid aanvullende prioriteiten en randvoorwaarden vastgesteld op basis van de oplegnotitie ‘Prioritering Groenbeleid Gemeente Leusden’. Daarin zijn de volgende prioriteiten benoemd:

  1. behouden en versterken van de hoofdgroenstructuur in combinatie met het versterken van biodiversiteit en groenbeleving;

  2. richten op markanter groen;

  3. hanteren van het principe van "Samenleving Voorop" in binnenwijks- en secundair groen;

  4. realisatie binnen de randvoorwaarden "sober" en "integraal".

Binnen het plangebied zijn geen openbare structuurbepalende groenelementen opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet er echter wel in om, aan de raden van het plangebied gelegen houtsingels verbetering en verdichting tot stand te brengen, exoten te verwijderen en de open plekken te voorzien van nieuw bosplantsoen. Waarmee bij de bestaande houtsingels een landschappelijke meerwaarde tot stand wordt gebracht.

 

 

4.4.5 Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016 - 2030

De gemeente Leusden heeft op 6 juli 2016 de gezamenlijke ambities van samenleving en gemeente vastgesteld zoals die zijn opgenomen in de Duurzaamheidsagenda 2016-2030.

De Dynamische Duurzaamheidsagenda komt voort uit de opdracht van de gemeenteraad om een Duurzaamheidsagenda op te stellen 'voor en door de samenleving'. Doel van de Duurzaamheids- agenda is om een context te scheppen waarbinnen duurzame initiatieven uit de samenleving kunnen slagen. Met de ambities waar de Duurzaamheidsagenda zich op richt wordt gestreefd naar een duurzame samenleving, waarbij gezondheid en kwaliteit van de samenleving belangrijk zijn en dat Leusden in 2040 energie-neutraal is, maar liever sneller. Als gevolg van de energieambitie is door het college van B&W de volgende uitwerking vastgesteld: Nieuwbouwprojecten worden zo gerealiseerd dat er jaarrond netto geen energie van buiten nodig is. Omdat gebruik van aardgas voor de verwarming van gebouwen op termijn zal worden uitgefaseerd, wordt nieuwbouw zonder gasaansluiting gerealiseerd. Leusden bouwt energie-neutraal en circulair. Dat wil zeggen: op door de gemeente uit te geven gronden kan alleen energieneutraal worden gebouwd. Voor projecten, waarvoor planologische medewerking wordt gevraagd, worden initiatiefnemers actief gestimuleerd energieneutraal te bouwen. Ook de toepassing van zonnepanelen wordt gestimuleerd.
Tevens is het streven om in 2024 alle asbest in daken verwijderd te hebben.

Relevant is dat voor projecten waarvoor planologische medewerking wordt gevraagd, initiatiefnemers worden gestimuleerd om energieneutraal te bouwen, voor zowel het gebouwgebonden als het gebruiksgebonden deel en dat de nieuwbouw zonder aardgasaansluiting wordt gerealiseerd.

Om initiatiefnemers te stimuleren om duurzaamheidsmaatregelen te nemen, heeft de gemeente een fonds voor duurzaamheidsleningen. Het energieloket van de gemeente Leusden, IkWilWatt, ondersteunt initiatiefnemers bij het realiseren van een hoge energieprestatie. Als gevolg van de ambitie in de Duurzaamheidsagenda om het energieneutraal bouwen en renoveren te versnellen verleent de gemeente korting op de leges voor een omgevingsvergunning. Ook landelijk zijn er regelingen voor investeringen in energiebesparing en duurzame energie voor bedrijven en particulieren. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor groene hypotheken en is er een toenemend aantal crowdfunding initiatieven gericht op duurzame energieprojecten.

Voor het onderhavig plan wordt in eerste instantie de planologische procedure doorlopen om daarmee de functieverandering naar wonen mogelijk te maken. Vervolgens zullen de bouwkavels worden verkocht. De woningen zelf worden daarna in eigen beheer verder ontwikkeld en gebouwd. Het is aan de toekomstige eigenaren om bij de ontwikkeling van de woning uitvoering te geven aan de hiervoor beschreven duurzaamheidsaspecten.
In het bestemmingsplan worden geen specifieke aanvullende eisen opgenomen met betrekking tot duurzaamheid.

Nederland energieneutraal in 2050

Nieuwbouwwoningen moeten standaard al voldoen aan strenge eisen. Steeds meer huizen worden energieneutraal opgeleverd. Nog niet alle nieuwbouwwoningen, maar dat gaat veranderen. Vanaf 2020 moet elke nieuwbouwwoning (bijna) energieneutraal zijn. Overheidsgebouwen moeten al vanaf 2018 aan deze eisen voldoen. En het liefst willen ze dat in 2050 heel gebouwd Nederland energieneutraal is. De Rijksoverheid heeft dit besloten om te voldoen aan de EPBD, de Europese richtlijn energieprestatie gebouwen (Energy Performance of Buildings Directive) en is de richtlijn van het Europees Parlement en de raad van de Europese Unie betreffende de energieprestatie van gebouwen. Op 4 januari 2003 is EPBD gepubliceerd en in werking getreden. De Europese richtlijn heeft tot doel het stimuleren van een verbeterde energieprestatie voor gebouwen in de Europese Unie. Hierbij moet rekening worden gehouden met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, de eisen voor het binnenklimaat en de kosteneffectiviteit.

Een energieneutrale woning is milieuvriendelijk en fijn om in te wonen. De jaarlijkse energiekosten zijn nul, maar de bewoner levert niet in op gemak en comfort. Een energieneutraal woning vereist een zeer lage hoeveelheid energie, die in belangrijke mate voortkomt uit hernieuwbare bronnen. Waarbij de energie onder of dicht bij de woning wordt geproduceerd zoals is aangegeven in de Europese richtlijnen (EPDB) voor energieneutrale huizen.

Dit betekent dat een huis net zoveel energie opwekt als het verbruikt. Over een jaar gemeten is het energiegebruik van een woning nul. Als alle huizen energieneutraal zouden zijn, zou er 15% minder energie gebruikt worden in Nederland.

Bij een energieneutraal huis zijn de volgende zaken vrijwel altijd toegepast:

Gasloos bouwen

In 2050 dienen woningen en gebouwen niet meer met aardgas te worden verwarmd. Een toekomst- bestendige gebouwde omgeving begint met het ontwikkelen van nieuwbouwwoningen zonder aardgasinfrastructuur. Ten einde in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, is het belangrijk dat de aansluitplicht van netbeheerders wordt aangepast.
Een netbeheerder heeft op grond van de Gaswet de taak om iedereen die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting (artikel 10 lid 6 Gaswet). Om nu nog gasleidingen in nieuwe gebiedsontwikkelingen neer te leggen zou geldverspilling zijn.

Per 1 juli 2018 is het niet meer toegestaan om een bouwvergunning aan te vragen voor een nieuw- bouwwerk met een gasaansluiting. Dit volgt uit een wijziging van de Gaswet. Door die wijziging mag de netbeheerder in beginsel geen gasaansluitingen meer realiseren bij nieuwbouw. Daarnaast krijgen gemeenten de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen waar helemaal geen nieuwe gasaansluitingen meer mogen komen.

Met betrekking tot het onderhavig initiatief en bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kan het gasloos bouwen niet afdwingen, tenzij het een gebied betreft waarvoor een warmteplan is vastgesteld waarbij kan worden aangesloten op een distributienet voor warmte of een gebied dat is aangewezen als “all-electric”. Tevens is het gasloos bouwen geen onderdeel van de haalbaarheidstoets van de planologische en stedenbouwkundige ontwikkeling.

In het onderhavig bestemmingsplan wordt één nieuwe woningen planologisch mogelijk gemaakt, de daadwerkelijk te realiseren woning dient echter nog nader te worden uitgewerkt. In het bestemmings- plan is hieromtrent daarom geen nadere regelgeving opgenomen. Het is aan de toekomstige eigenaar om hier invulling aan te geven en eventueel bespreekbaar te maken bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. De ambitie wordt dus wel gedragen, maar er zijn nog veel praktische vragen over de alternatieven voor gas, de consequenties voor het comfort en de kosten.

 

 

4.4.6 Rioleringsplan Leusden 2014 - 2018

De gemeente beoogt met dit GRP het beleid voor de omgang met afval-, regen- en grondwater bestendig en duurzaam vorm te geven. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt per locatie bekeken op welke wijze het hemelwater het best kan worden verwerkt. Uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet afwijkt van voor de bouw.

Om hemelwateraspecten goed in ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen borgen stelt de gemeente onderstaande handvatten centraal. Daarbij geldt als principe dat waterproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving maar zoveel mogelijk in of bij de (nieuw)bouwlocatie worden verwerkt:

Voorkeurstrits hemelwater

  1. (Her)gebruik van hemelwater; het hemelwater wordt opgevangen om binnen de ontwikkeling nuttig in te zetten waardoor het niet tot afvoer komt.

  2. Bergen en vertraagd afvoeren; na (hevige) regenval wordt water in het plangebied opgevangen en tijdelijk geborgen om vervolgens vertraagd te worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Voorbeelden zijn: bergingsvijvers, wadi’s, groene daken, infiltratieriolering, verlaagde parkeerterreinen etc.

  3. Rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater; indien hemelwater niet kan worden geborgen wordt het afgevoerd naar gebieden met oppervlaktewater zoals vijvers, sloten en kanalen.

  4. Afvoeren naar het rioolstelsel; alleen als de eerste drie opties niet mogelijk zijn vindt afvoer plaats via de (vuilwater-)riolering. Voor nieuwbouw (herbouw) op percelen geldt (in lijn met de bouwverordening) dat het afvalwater en hemelwater gescheiden moet worden ingezameld en bij afvoer naar het gemeentelijk rioolstelsel, ter hoogte van de perceelgrens gescheiden moet worden aangeboden.

Om verontreiniging van het hemelwater tegen te gaan, schrijft de gemeente bovendien voor om bij nieuwbouw niet-uitlogende materialen toe te passen.

De te ontwikkelen woning wordt enkel voor de vuilwaterafvoer aangesloten op het bestaande rioolsysteem. Het uitgangspunt is om het regenwater te lozen en bergen op eigen terrein. De doelstelling daarbij is om de bestaande watergangen blijvend waterhoudend te laten zijn en daarmee binnenplanse waterberging te creëren en het neerslagwater zo lang mogelijk vast te houden.

 

 

4.4.7 Beleidsnotitie Bed & Breakfast bij woningen

Het doel van het beleid is om bed & breakfast voorzieningen bij woningen te stimuleren in goede afstemming met de ruimtelijke ordening en met bescherming van de (woon-) omgeving. Afhankelijk van de grootte van het bestaande woonhuis en omgevingskenmerken is de toelaatbare grootte van een bed & breakfast variabel. De inpassing van een bed & breakfast voorziening bij een woonhuis vereist maatwerk en is aan voorwaarden gebonden.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een bevoegdheid opgenomen waardoor het mogelijk wordt om een bed & breakfast in een woning te exploiteren. Deze bevoegdheid sluit aan bij de uitgangspunten uit de beleidsnotitie.

 

Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

 

5.1 Cultuurhistorie

De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

 

5.1.1 Historische stedenbouw

Rijksmonumenten

Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig, ook zijn er in de directe omgeving geen monumenten aanwezig waarmee eventueel rekening gehouden dient te worden bij de ontwikkeling van het onderhavig plangebied.

Het Monumenten Inventarisatie Project (MIP)

Binnen het onderhavig plangebied is mede het pand Emelaarseweg 22 opgenomen. De voormalige langhuisboerderij, bouwjaar 1930, is in de lijst met objecten opgenomen die in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) zijn geselecteerd.
In de MIP objecten database zijn cultuurhistorische gegevens opgenomen van 152.400 waardevolle Nederlandse gebouwde objecten uit de periode 1850-1940. Het MIP werd in de periode 1987-1994 uitgevoerd door de provincies en de vier grote steden, in samenwerking met de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ).
Doelstelling was om een inzichtelijke lijst te krijgen voor potentiele nieuwe rijks- en gemeentelijke monumenten, de overige beschrijvingen dienden een signalerende functie ter ondersteuning van uit te voeren beleidsvraagstukken.

Huidige bouwkundige staat
De eigenaar 'Stichting Emelaarseweg 22' heeft o.a. voor het te koop aanbieden van het pand in oktober 2018 een bouwkundige onderzoek laten uitvoeren naar de huidige bouwkundige staat.

Eén van de belangrijkste conclusies uit dat onderzoek is:
Om de woning te renoveren met als doel een aanvaardbaar niveau met een toekomstbestendig energielabel te krijgen moet deze nagenoeg geheel worden gesloopt en opgebouwd. Het is, mede gezien de hogere investeringskosten en het twijfelachtige resultaat aan te bevelen de woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen die voldoet aan alle huidige eisen. De volledige bouwkundige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Daarnaast heeft ook de gemeente Leusden, in maart 2019, eveneens een bouwinspectie uitgevoerd. Ook uit die rapportage blijkt dat de gevels en de kapconstructie van het pand herbouwd zouden moeten om het pand weer geschikt te maken voor bewoning.

Nader overleg met de gemeente m.b.t. de te bestendigen woonfunctie:
De huidige slechte bouwkundige staat van het pand wordt onderkend en heeft tot gevolg dat sloop van het pand niet te voorkomen valt. Wel wordt de huidige karakteristiek van het pand historisch van belang geacht voor de omgeving en wenselijk wordt geacht om bij de nieuw te realiseren woning dit historische beeld bestendigd blijft. Met name vanaf de voorzijde gezien de nieuwe woning een zelfde uitstraling “look and feel” behoud als aanzicht van die van de oorspronkelijke (bestaande) woning.

Bij de herbouw, van in ieder geval de voorgevel, dienen indien mogelijk de oorspronkelijke stenen hergebruikt te worden. De maatvoering (hoogte en breedte) dient wellicht te worden aangepast om daarmee tot standaard hoogte ruimten en bouwkundige richtlijnen de woning toekomst bestendigd te kunnen realiseren, wordt acceptabel geacht.

Die historiserende nieuwbouw zal sterk kostenverhogend zijn, als stimulans om hieraan toch uitvoering te geven wordt medewerking verleend aan een extra volume (300 m³) woonbebouwing. Als daar geen uitvoering aan kan of wordt gegeven is herbouw enkel mogelijk op basis van de bestaande inhoud van de woning. In ieder geval dient het ontwerp van de nieuwe woning te zijn afgestemd op karakteristiek van de oorspronkelijke woning. Uitgesloten moet worden om ter plaatse een moderne vormgeving en/of afwijkende bebouwing te realiseren.

 

5.1.2 Historische geografie

Algemeen

De oudste vermelding van Leusden in historische bronnen dateert uit 777. In dat jaar schenkt Karel de Grote de in de gouw Flethite gelegen villa Lisiduna (later verbasterd tot Leusden) mét de daarbij behorende akkergronden, hoeven, huizen en gebouwen, onvrijen, bossen, velden, weides, hooilanden en waterlopen aan de Sint-Maartensbasiliek te Utrecht. Daarmee krijgt de bisschop van het bisdom Utrecht in dit gebied zeggenschap. De villa of landgoed lag naar men aannam nabij de huidige toren van Oud Leusden. De bijbehorende akkergronden lagen bij elkaar op de oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. In het lagere, nattere deel aan de voet van de stuwwal en in de beekdalen lagen de velden, weides, hooilanden en woeste gronden.

Leusden bleef lange tijd een volledig landelijk gebied, gedomineerd door lintbebouwing en verspreide bebouwing. Pas in de loop van de negentiende en de twintigste eeuw ontstonden echte woonkernen, doordat middenstanders en een deel van de arbeiders zich rond een kerk of een ander centrumgebouw gingen vestigen.

Ontwikkeling Achterveld

Achterveld is een dorp in de gemeente Leusden en in de provincie Utrecht. Het dorp ligt oostelijk binnen de gemeente in de Gelderse Vallei en grenst aan de provincie Gelderland.
Achterveld is ontstaan op een dekzandrug, de grond lag hier hoger en de boerderijen liggen verspreid in het landschap op de hoger gelegen delen. Doordat men zich moest aanpassen aan het landschap is het kampenlandschap ontstaan, een landschapstype dat zich kenmerkt als een lappendeken van onregelmatig gevormde stukken land.
Rond 1200 wordt melding gemaakt van een gebied dat 'het Achte veld' werd genoemd naar een oud Veluws geslacht. Er was in die tijd nog geen sprake van een dorp of een begin daarvan.
Op 14 juli 1674 schrijft Meinardus van Houten, priester/pastoor in Barneveld zijn eerste huwelijk in. Het huwelijksregister wordt 'statie Achterveld' genaamd. Tien dagen later wordt de eerste doop geregistreerd. Meinardus van Houten besluit op een gegeven moment om buiten Barneveld opnieuw te beginnen en vestigde zich in de boerderij Groot Achterveld, waar hij de heilige Missen op gaat dragen. In 1719 werd de schuurkerk in gebruik genomen. Dit werd de grondslag voor het ontstaan van het dorp Achterveld. In 1746 werd een echte kerk gebouwd en in 1818 kreeg Achterveld een van de eerste katholieke begraafplaatsen van de provincie. Het lijkenhuisje uit die tijd staat nog steeds midden op dit kerkhof aan de Jan van Arkelweg.
Rond 1850 is Achterveld een boerderijdorp (of boerendorp). De bebouwing lag grotendeels langs de Hessenweg en de Kerklaan, 't Jannendorp en de Jan van Arkelweg. Achterveld is dan nog gelegen in de overwegend katholieke gemeente Stoutenburg.

 [image]

Afbeelding: Detail topografische kaart 1909

In 1901 wordt een veevoercoöperatie opgericht, in 1910 een zuivelfabriek en daarna een coöperatieve pluimveeteeltvereniging. Met de komst van het bejaardenhuis St. Jozef in 1924 en de nieuwe kerk in 1933 groeit Achterveld uit tot een belangrijk katholiek verzorgingscentrum binnen de gemeente en de regio. Tussen 1850 en 1940 werd Achterveld verder uitgebreid met woonhuizen langs de Hessenweg vooral bij de afslagen Koningin Julianaweg en Jan van Arkelweg. Ook werd er gebouwd aan de Kerkdijk en het begin van 't Jannendorp. De bebouwing concentreert zich voornamelijk langs de Hessenweg, dat in de middeleeuwen al een belangrijke verbindingsweg vormde van Amsterdam richting Duitsland. Boerderijen, arbeiders- en middenstandwoningen worden in een lint langs de Hessenweg gebouwd. Pas vanaf de jaren zestig vinden meer planmatige uitbreidingen plaats ten noorden van de Hessenweg. Achterveld is vanaf de jaren ´60 sterk gegroeid en had in 2018 2.535 inwoners. Na een gemeentelijke herindeling in 1969 verloor Achterveld de status van zelfstandige gemeente.
Aan het begin van de nieuwe eeuw dreigt de bevolking van Achterveld te vergrijzen en het aantal inwoners en voorzieningen dreigt af te gaan nemen. Om de leefbaarheid in Achterveld voor de langere termijn te verbeteren is uitvoering gegeven aan de bouw van nieuwe woningen in en rond Achterveld. Het gaat hierbij met name om de uitbreidingswijken en 'Mastenbroek' en ’Groot Agteveld’.

Landschap

De Emelaarseweg vormt onderdeel van het kampenlandschap en kenmerkt zich door een verkaveling in een onregelmatige mozaïekstructuur met afwisselend open en besloten ruimten. Een kamp is een klein landbouwgebied dat door 1 man kan worden bewerkt. Een andere benaming is ook wel hoeve. Het geeft aan dat er 1 boerderij op een kamp staat. Het gebied is doorgaans omzoomd door heggen, houtwallen en/of houtsingels. Door ruilverkaveling en geleidelijke verwijdering en aftakeling van kleine landschapselementen zijn echter grote delen van het oorspronkelijke kampenlandschap tot vrij open agrarische werklandschappen getransformeerd. De belangrijkste cultuurhistorische waarden van het kampenlandschap worden gedragen door de talloze oude, monumentale boerderijen en de resterende houtwallen en lanen. Een belangrijke wens uit het LOP (Landschapsontwikkelingsplan) is het behouden en versterken van de aanwezige landschappelijke waarden, onder meer de kleine landschapselementen.

[image]
Afbeelding: Landschapstypen

De deelgebieden Mozaïek en stroken hebben veel met elkaar gemeen, beide zijn van oudsher kleinschalig van opzet. De wegen zijn voorzien van boombeplanting, veel kavelgrenzen zijn beplant en tussen de agrarische percelen liggen (kleine) bospercelen. Toch zorgt de mozaïekverkaveling voor een andere beleving en sfeer dan de langgerekte strokenverkaveling. Dit wordt voornamelijk bepaald door de vormen van de ruimten, de plek van de bebouwing (verspreid versus in linten) en de verschillende typen landschapselementen.

Het mozaïeklandschap is in essentie een halfopen landschap met een grote diversiteit aan beplantingselementen. Steeds in maat en vorm variërende ruimten vormen een mozaïek van kamers. Bomenrijen, lanen, bospercelen, houtwallen en boomgroepen wisselen elkaar voortdurend af en omkaderen akkers, weilanden, tuinbouwpercelen en kwekerijen. Beplante wegen en verscholen beken slingeren door dit mozaïek. Erven met oude en nieuwe gebouwen door elkaar liggen verscholen tussen het groen.

 

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische Beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de archeologienota door de gemeente Leusden bij collegebesluit op 6 maart 2018 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in het bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in zones met middelhoge- en hoge archeologische verwachting. De nieuwe ontwikkeling, de bouw van één woning, is geheel gelegen binnen de zone met middelhoge archeolo- gische verwachting. Ter plaatse is bepaald dat ontwikkelingen van terreinen groter dan 500 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld er voorafgaand een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. De nieuwe bebouwingsmogelijkheid is veel kleiner dan 500 m², er hoeft daarom ter plaatse geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Leusden, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

[image]
Afbeelding: Fragment Archeologische beleidskaart 15 oktober 2017 (bron: Gemeente Leusden)

 [image]

Archeologisch onderzoek voor omgevingsvergunning

In dit bestemmingsplan is de standaardregeling uit de Beleidsnota Archeologie toegepast voor middelhoge en hoge verwachting(swaarde) middels dubbelbestemmingen.

In de regels is opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport heeft overlegd van een archeologisch deskundige, waarin de archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. De verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

Uitgevoerd onderzoek

Aan het Centrum voor Archeologie Amersfoort (CAR) is in februari 2019 verzocht het onderhavig plangebied te toetsen op Archeologische waarden.
De regio-archeoloog Bunschoten, Leusden en Soest, Mw. S. Beumer, heeft daarvan op 14 februari 2019 onderstaand verslag uitgebracht.

Het perceel aan de Emmelaarseweg 22 (kadastraal bekend onder nummer B1891) ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting aan de oostkant en een gebied met een middelhoge verwachting aan de westkant.

Normaal gesproken geldt dat wanneer binnen één plangebied meerdere verwachtingswaardes gelden, de hoogste waarde telt. Omdat er buiten de bouwblokken geen andere grote ingrijpende plannen zijn, wil ik echter specifiek naar de bouwblokken kijken. 

Het gaat hier om twee woningen; de bestaande boerderij aan de oostkant en een nieuwbouwwoning aan de westkant. De boerderij ligt in het hoge verwachtingsgebied, de nieuwbouw ligt in het middelhoge verwachtingsgebied.

In het hoge verwachtingsgebied is de beleidsregel: In plangebieden groter dan 100 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm – maaiveld plaatsvinden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In het middelhoge verwachtingsgebied is de beleidsregel: In plangebieden groter dan 500 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm – maaiveld plaatsvinden is archeologisch onderzoek noodzakelijk. 

Concreet, en een bouwblok als plangebied beschouwend, betekent dit dat de nieuwbouw ter plaatse van de schuur niet groter mag zijn dan 500m². Met 150 m² wordt deze ondergrens niet overschreden. Echter ter plaatse van de huidige boerderij is de ondergrens 100 m². Wanneer de nieuwbouw dus in het hoge verwachtingsgebied terecht komt, moet er voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden een archeologisch onderzoek plaatsvinden. Het is aan te raden in dat geval opnieuw het plan te laten toetsen eventueel met een veldbezoek. 

Er bestaat een mogelijkheid dat ook de huidige boerderij wordt gesloopt voor nieuwbouw. Wat betreft archeologie is dan de regel dat er geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden bij vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering. Indien dit niet het geval is, moet ook hier een nieuwe plantoets plaatsvinden. 

In het kort is het advies dat wanner het gebied wordt ingericht volgens de huidige plannen er geen archeologische onderzoek hoeft plaats te vinden. Wanneer er sprake is van een andere locatie van de nieuwbouwwoning dan wordt geadviseerd om deze binnen het gebied met een middelhoge archeologische verwachting te verplaatsen.

Conclusie

Er is geen reden om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Archeologie vormt daardoor geen beletsel voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Bodem

Het doel van de Wet Bodembescherming (Wbb) is het behoud en de verbetering van de milieu- hygiënische bodemkwaliteit. Bij functiewijziging of graafwerkzaamheden is dus bodemonderzoek nodig. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmings- wijzigingen. Bij ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een woonfunctie op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Het voorgenomen initiatief heeft betrekking op een functiewijziging van de percelen behorende bij Emelaarseweg 22. In verband met de voorgenomen gedeeltelijke functiewijziging naar wonen dient hiervoor een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft Grondvitaal BV in oktober 2019 de rapportage afgerond t.b.v. drie uitgevoerde onderzoeken:

  1. een verkennend bodemonderzoek, overeenkomstig NEN 5740 ONV-NL (onverdachte niet-lijnvormige locatie) en aanverwante normen en richtlijnen m.b.t. het nemen van de monsters en de behandeling daarvan.

  2. een asbest in bodemonderzoek, overeenkomstig NEN 5707+C2:2017 § 6.4.5 (verdachte bovengrond, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld).

  3. en een asbest in puin onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig NEN 5897 Asbest in puin,
    § 6.4.2 open halfverharding.

Het doel van het verkennend bodem- en asbest in bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging in de grond en het freatisch grondwater.

Uit de tijdens het vooronderzoek verkregen informatie zijn geen concrete aanwijzingen voor een bodemverontreiniging binnen de onderzoekslocatie of directe omgeving bekend geworden.
De locatie is echter wel verdacht op aanwezigheid van asbest in de bodem. Op de onderzoekslocatie zijn enkele gebouwen aanwezig met asbestverdachte dakbedekking. Deze gebouwen zijn niet voorzien van goten of daaronder voorzien van terreinverharding. Daarnaast is een met puin verhard pad aangetroffen.

Conclusies uit de rapportage

Verkennend onderzoek:
De onderzoekshypothese ”onverdacht” kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie verdacht van toepassing.
De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.

Onderzoek asbest in bodem en puin
Het onderzoek omvat naast de druppellijn van de daken van een viertal schuren (waar geen dakgoot aanwezig is en zonder verharding eronder) ook een met puin verhard pad.

Druppellijnen
Formeel gezien is afperkend onderzoek noodzakelijk ter plaatse van de gaten A01 t/m A06, B01 en B02 echter door de afwezigheid van dakgoten kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen concentratie asbest hierdoor wordt veroorzaakt. Een afperkend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Door het aantreffen van 11,1 mg/kg.ds losse vezels ter plaatse van inspectiegaten B01 en B02 dient deze sanering binnen 4 jaar uitgevoerd te worden.

De verontreinigde grond t.p.v. A01 t/m A06, B01 en B02 dient te worden ontgraven en afgevoerd naar een reinigingsbedrijf.

Puin onderzoek puinpad

In verband met het overschrijden van de halve maximaal toegestane waarde asbest ter plaatse van P01 is formeel nader onderzoek noodzakelijk. Echter ter plaatse van P02 is de aangetroffen concentratie 38 mg/kg.ds, welke beneden deze waarde ligt. Derhalve wordt aanbevolen om gelijktijdig met de sanering van de druppellijnen het gedeelte puinpad vanaf de Emelaarseweg tot en met inspectiegat P02 te saneren.

 

Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage 2 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

Druplijnen

De aangetroffen concentratie asbest wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de erosie van de dakplaten. Bij deze schuren zijn geen dakgoten aanwezig, het regenwater komt derhalve direct op en in de bodem onder de dakrand terecht.
Uitgaande van een maximale breedte van 1,0 m onder de dakrand (50 cm links van de druppellijn en 50 cm rechts van de druppellijn) bedraagt de te saneren verontreinigd bodemvolume in totaal 12,8 m³.

Gat A01 t/m A03 26,5 m² x 20 cm. ontgravingsdiepte = 5,3 m³

Gat A04 t/m A06 26,5 m² x 20 cm. ontgravingsdiepte = 5,3 m³

Gat B01 - B02 5,5 m² x 20 cm. ontgravingsdiepte = 1,1 m³

Gat G01 - G02 5,5 m² x 20 cm. ontgravingsdiepte = 1,1 m³

Puin pad
De aangetroffen concentratie asbest t.p.v. gat PO1 wordt veroorzaakt door de stukjes asbesthoudend materiaal in het puinpad.
Het te saneren deel van het puinpad betreft het deel vanaf de Emelaarseweg tot en met inspectiegat P02 met een oppervlakte van 38,5 m².
Het verontreinigd bodemvolume bedraagt in totaal dan 38,5 m² x 60 cm. ontgravingsdiepte = 23,1 m³.

Na sanering van de hierboven benoemde gronden vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

5.4 Flora en fauna

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbescher- mingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen.
De wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten bescherm- de natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

Vogel- en Habitatrichtlijnen

De vogelrichtlijn beschermt de vogelsoorten die worden genoemd in de Bijlage I van de richtlijn. De Habitatrichtlijn omvat zowel de bescherming van planten en dieren in gebieden die worden aangeduid als Habitatgebied, als ook de bescherming van verschillende planten- en diersoorten op zich. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn samengevoegd in “Natura 2000”.
Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebiedenen, het Natuurnetwerk Nederland of Belangrijk Weidevogelgebied en behoort ook niet tot de Ecologische Hoofdstructuur. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan hoeft in het kader van de Wet natuurbescherming geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Wet natuurbescherming).
Binnen- en in de nabijheid van het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur

Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening mogen ingrepen in het NNN niet leiden tot een significante aantasting, tenzij er sprake is van een 'groot openbaar belang' en er geen alternatieven mogelijk zijn of wanneer de negatieve effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden beperkt door mitigerende en compenserende maatregelen.

Buiten het plangebied maken de gebieden langs de Barneveldsebeek, op een afstand van 0,3 km tot het onderhavig plangebied, onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied zelf en de direct naastgelegen percelen maken geen onderdeel uit van het NNN.

 

5.4.1 Oriënterend onderzoek flora en fauna

Het bureau Blom ecologie heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in september 2018 een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar de effecten op de flora en fauna. In het kader van de Flora en faunawet zijn bij nieuwe ontwikkelingen de initiatiefnemers verplicht een oriënterend onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna en beschermde gebieden.

De volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Samenvatting van de rapportage

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft aannemelijk geen relevante functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor vleermuizen is er potentie aanwezig maar de afwezigheid van gebruikerssporen en activiteit maakt dat er op dit moment geen sprake is van aanwezigheid van de soort. Mogelijk maken vleermuizen gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De planlocatie en de directe omgeving hebben (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De bomen zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of Belangrijk Weidevogelgebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.

De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Ondanks potentie voor vleermuizen zijn er geen sporen die duiden op gebruik van de aanbouw van de woning door gebouw-bewonende vleermuizen op dit moment. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit). Gezien het voor- gaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.

Conclusie uit de rapportage

De beoogde ontwikkeling van de sloop van de schuren, het renoveren van de huidige woning en het bouwen van een nieuwe woning aan de Emelaarseweg 22 te Achterveld is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Aanbevolen maatregelen en handelingen

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot hinder of beschadiging van aanwezige beschermde natuurwaarden. Voor het aspect flora en fauna is er geen reden om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.

 

5.5 Geluid

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen in het geval van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of bij een uitbreiding van dergelijke bestemmingen die binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd. Ook bij de realisatie van nieuwe infrastructuur is onderzoek nodig. Van laatstgenoemde is in dit bestemmingsplan geen sprake.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmings-
plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

 

5.5.1 Wegverkeerlawaai

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Voor het akoestisch onderzoek zijn vanuit de Wgh alleen de wegen relevant waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur of meer geldt. Voor 30 kilometer zones hoeft conform artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.

Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt, namelijk de te realiseren woning in het kader van de 'ruimte voor ruimte' regeling.

Het onderzoek is gericht op de Hessenweg, Jan van Arkelweg en de Emelaarseweg. Het plangebied valt enkel binnen de 250 meter brede geluidszone van de Emelaarseweg.

[image]
Afbeelding: Fragment themakaart Provinciale Contourenkaart geluid wegverkeer

Onderzoek wegverkeerslawaai en toetsing Wet geluidhinder

Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat (deels) is gelegen binnen een zone zoals hiervoor omschreven, dient voldaan te worden aan het gestelde in de Wgh (artikel 76 Wgh afdeling 2). Hiertoe is bij de voorbereiding daarvan een akoestisch onderzoek noodzakelijk (artikel 77 Wgh). Het onderzoek moet inzicht geven in de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen binnen de zone en dient in eerste instantie betrekking te hebben op de geluidsbelasting op de gevels zonder maatregelen (bronmaatregelen en/of afscherming).

Bij de projectie van bebouwing (nieuwbouw) dient in principe te worden voldaan aan de in artikel 82 Wgh gestelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting van Lden 48 dB (de voorkeursgrenswaarde).

Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in het akoestisch klimaat van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai.

Adviesbureau dBvision heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in juli 2019 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting door verkeerslawaai op de gevels van de bestaande en nieuw te realiseren woning.
De volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Resultaat van het onderzoek

Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB niet wordt overschreden. De berekende geluidsbelasting bij beide woningen bedraagt:

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde bij de woningen als gevolg van het verkeer op de relevante wegen wordt niet overschreden. Op basis van de voorwaarden met betrekking tot het wegverkeerslawaai kan worden overgegaan tot realisatie van de ontwikkeling.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

5.5.2 Railverkeerlawaai

De wettelijke akoestische zonebreedte van een spoorweg is onder andere afhankelijk van het aantal bakken (wagons) dat over de spoorlijn rijdt. De zone ligt aan weerszijden van een spoorweg en wordt gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. De breedte varieert tussen 100 meter voor een rustige spoorlijn en 1.200 meter voor een zeer drukke spoorlijn, zoals de Betuwelijn.

Ten noorden van het plangebied is op circa 2 km de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn/Deventer gelegen, het is daarom niet noodzakelijk nader onderzoek te laten uitvoeren naar railverkeerslawaai.

Het aspect railverkeerslawaai is niet van toepassing op het onderhavig plangebied.

 

5.5.3 Industrielawaai

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een bedrijventerrein ook is er in de directe omgeving geen geluidgezoneerd bedrijventerrein aanwezig.

De meest nabij gelegen bedrijven betreffen een tuinbouwbedrijf (kwekerij) op 36 m en een agrarisch hulpbedrijf op circa 74 m afstand gelegen vanaf de nieuw te bouwen woning, de daarbij horende afstandsnomen worden ruimschoots in acht genomen.

Het aspect industrielawaai is niet van toepassing op het onderhavig plangebied.

 

5.6 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Per 1 augustus 2009 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) (StB 158, 2009) in werking getreden.

In het Besluit- (StB 440, 2007) en in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteits- eisen) (SC 218, 2007) zijn regels opgenomen omtrent niet in betekenende mate bijdragen. Op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wm kan een plan worden gerealiseerd wanneer het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  1. woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;

  2. woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;

  3. kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het Besluit gevoelige bestemmin- gen. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvul- lend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt of plaatsvindt.

Verkeersgeneratie

Het is noodzakelijk om ook door middel van een berekening aantoonbaar te maken dat het project niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een dergelijke berekening kan uitsluitend worden gemaakt indien bekend is wat de verkeersgeneratie is die door het project wordt gegenereerd.

Berekening verkeersgeneratie voor de nieuw te realiseren woning

Net als bij de parkeerbalans gelden ook bij de verkeersgeneratieberekening kencijfers per functie afkomstig uit de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren’.
Deze kencijfers bieden een bandbreedte tussen een minimum en maximumwaarde. Uitgaande van deze karakteristieken en de aantallen woningen en woningtype kan de totale extra verkeersgeneratie van het plan berekend worden.

De bestaande woning wordt conform herbestemd als reguliere woonfunctie, de daarbij horende verkeersgeneratie wijzigt niet t.o.v. de nieuwe situatie en is derhalve buitenbeschouwing gelaten.

Bij de berekening zijn de volgende karakteristieken toegepast, een ontsluitingswijze voor vrijstaande woning die direct aansluit op de Emelaarseweg en de gebiedstypering ‘Rest bebouwde kom’.

:

Motorvoertuigen per etmaal (werkdaggemiddelde).

Woonfunctie

Aantal

Auto’s

Verkeersgeneratie per woning

Totale verkeersgeneratie

 

 

 

Minimaal

Maximum

Min.

Max.

Gemiddeld

vrijstaand

1

1

7,8

8,6

8

9

8,6

De extra verkeersgeneratie van de nieuw te bouwen woning, bedraagt dus maximaal 9 motorvoertui- gen per etmaal (werkdaggemiddelde). Het plan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

NIBM-rekentool

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met het Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld voor ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit als gevolg van een toename in het aantal verkeersbewegingen. Met deze rekentool kan worden berekend of een plan (niet) in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Middels de NIBM-tool (Infomil) is een worst-case berekening uitgevoerd voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit. Op basis van de rekentool van het CROW (gebaseerd op de publicatie 256: Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden) is bepaald dat de bijdrage aan extra verkeer als gevolg van de ontwikkelingen (landelijk wonen, 1 vrijstaande koopwoning met garage) maximaal 9 voertuigen bedraagt (weekdaggemiddelde). Het aandeel aan vrachtverkeer is 0%. De conclusie uit de berekening van de NIBM-tool is dat de bijdrage van het extra verkeer in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, en dat geen nader onderzoek nodig is.
[image]
Afbeelding: worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op luchtkwaliteit.

 

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die negatieve gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit en er grenswaarden worden overschreden. Het plan voldoet ruimschoots aan de in de wet opgenomen Nibm-regeling, waarbij de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bezien zijn er geen belemmeringen voor het gewenste plan.

 

 

5.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van een ongeval in de directe omgeving waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden welke het wettelijk kader vormt voor ondergrondse buisleidingen.

Op 1 april 2015 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en de Regeling Basisnet in werking getreden welke het wettelijk kader voor transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geeft.

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen. In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

  2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

  3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

 

Binnen de externe veiligheid worden drie normstellingen gehanteerd:

- 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
- 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
- 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
- enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het Bevoegd Gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen. Maatregelen aan transportmiddelen kunnen alleen op landelijk of internationaal niveau genomen worden. Maatregelen aan de omgeving, zoals de inrichting van een gebied of de route zelf, zijn wel op lokaal niveau mogelijk.

 

5.7.1 Beoordeling ontwikkelingsgebied

Om te beoordelen in hoeverre de drie risicobronnen relevant zijn voor dit bestemmingsplan is de risicokaart.nl geraadpleegd.

 [image]

Afbeelding; Fragment risicokaart

Op basis van de risicokaart kan het volgende worden geconcludeerd.

Inrichtingen

In de wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook bevinden zich buiten het plangebied geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

Transportroutes

De meest nabij het plangebied aangewezen Route Gevaarlijke Stoffen zijn de rijkswegen A1 en A28 en de spoorverbinding Amersfoort - Apeldoorn / Deventer. Het plangebied is hier op meer dan 2 km afstand van gelegen.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water vormen geen belemmering voor het plangebied.

 

Buisleidingen

Buiten het plangebied, op een afstand van 2,5 km. is een buisleiding aanwezig van de N.V. Nederlandse Gasunie. De hogedrukaardgasleiding is aangemerkt als A-510, een druk van 66,2 bar en 36 inch buis.
Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden 10-6 risicocontour van de buisleiding, eveneens is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied voor externe veiligheid van buisleiding. De voorgenomen planontwikkeling is op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding daarmee niet van invloed.

Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie.

Conclusie

Het groepsrisico neemt niet toe met de voorgenomen planontwikkeling. In de nabije omgeving bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Het initiatief is in het kader van het aspect externe veiligheid aanvaardbaar.

 

5.8 Milieuhinder bedrijvigheid

In verband met de ontwikkeling van de nieuwe woning is het van belang om inzichtelijk te maken of het woon- en leefklimaat niet worden gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving. Anderzijds is het ook van belang dat de nieuwe woning niet leidt tot beperkingen op de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijvigheid.

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder kunnen veroorzaken ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen, zoals wonen. Om deze hindersituaties te voorkomen dient, bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt, in principe uit te worden gegaan van (voldoende) scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer gedetailleerde afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer. De betreffende VNG-publicatie vormt dus ook geen wettelijk kader.

Op basis van de, in de publicatie opgenomen richtafstanden, wordt in dit bestemmingsplan een inschatting gemaakt van mogelijk overlast als gevolg van de nabijheid tussen milieubelastende bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen.

Deze richtafstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden, bedrijventerreinen en landelijke gebieden. De onderhavige locatie is buiten de bebouwde kern gesitueerd en kenmerkt zich als landelijk gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is normaliter niet toelaatbaar.
Ten aanzien van de milieuzonering rond het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende afstanden ten opzichte van woonbebouwing, uitgaande van de afstandsnormen voor 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'.

Binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn in de nabijheid een tweetal bedrijven toegestaan, gelegen op een afstand van 180 en 380 m. vanaf de nieuw te bouwen woning.

Overeenkomstig de VNG-brochure geldt voor beide bedrijven categorie 2 met een grootste afstand (de minimale in acht te nemen afstand) van 30 meter, uitgaande van rustig buitengebied.

 

Milieucategorie

Richtafstand tot omgevingstype

rustige woonwijk en rustig buitengebied

1

10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

 
Gelet op de werkelijke afstand tot de bedrijven / inrichtingen die zich in de directe nabijheid van het plangebied bevinden of planologisch mogelijk zijn gemaakt, leidt dit niet tot onacceptabele situaties voor de binnen het plangebied te realiseren woning en/of voor de bedrijfsvoering.

Daarnaast zijn rond plangebied enkele agrarische bedrijven gevestigd op een afstand van ruim 400 meter of meer tot aan de nieuw te bouwen woning in het onderhavig plangebied.
Voor een veehouderij beveelt de VNG-brochure richtwaarde afstanden aan, voor geur een afstand aan van 50 meter en voor stof en geluid 30 meter. Aangezien geur bij dit soort bedrijven de hinderbepalende factor is wordt een hinderzone van 50 meter rond de activiteiten van het bedrijf aangehouden. Dit betekent dat in een cirkel van 50 meter rond de veehouderij geen geurhinder- gevoelige gebouwen, zoals woningen, mogen worden gebouwd zolang (geur-)hinder veroorzaakt wordt. Gelet op de werkelijke afstand tot de agrarische bouwpercelen (400 tot 745 meter) ontstaan er geen ongewenste situaties voor de woonfunctie en/of voor de bedrijfsvoering.

Conclusie

De omliggende bedrijven leiden in de actuele situatie niet tot conflicten met de woonfunctie. Voor bedrijven wordt er met specifieke bepalingen ingevolge de (milieu) wetgeving voor gezorgd dat de mogelijke milieugevolgen voor de woonomgeving ook tot een aanvaardbaar minimum beperkt blijven.
Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.

 

 

5.9 Geur

Uitgangspunt van de Wet geurhinder en veehouderij is het garanderen van een goed woon- en verblijfsklimaat en het voorkomen van beperking van bestaande agrarische bedrijven.
In artikel 4, lid 1 onder b van de Wet geurhinder en veehouderij is met betrekking tot een geurgevoelig object (woning) buiten de bebouwde kom bepaald, dat er een minimum afstand geldt van 50 meter tot een veehouderij waar dieren worden gehouden.

Een veehouderij mag niet in zijn belangen worden geschaad. Bouwen binnen een geurcontour is een inbreuk op het vergund recht van een veehouder en beperkt dan ook de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij binnen de reeds gebruikte milieuruimte. Dit is de reden dat bij de toetsing met betrekking tot het leefklimaat moet worden gemeten vanaf de rand van het bouwblok van de veehouderij.

In de milieutoets dienen de gevolgen voor omliggende agrarische bedrijven vanwege de ontwikkeling van het Rood-voor-roodproject in beeld gebracht te worden.
De meest nabij gelegen veehouderijen zijn gelegen op een afstand van:

Conclusie

De locatie van de nieuwe compensatiewoning, in het kader ‘Ruimte voor ruimte’ regeling is op zodanig grote afstand gelegen van de agrarische bedrijven dat voor de uitoefening van die bedrijfsvoering geen belemmeringen ontstaat.
De locatie is niet binnen een geur- en/of stankcirkel gelegen, waardoor het aspect geur/stank geen belemmeringen oplevert voor de realisering van het bouwplan.

 

 

5.10 Waterparagraaf / watertoets

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/ watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets zijn waterbeheer- ders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces betrokken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Indien voorkomen echt niet mogelijk is, komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

Binnen het plangebied is sprake van een herontwikkeling waarbij de recreatieve bestemming wordt opgeheven en bestaande voormalige agrarische opstallen worden gesloopt. In het kader van de 'Ruimte voor ruimte' regeling zal daarvoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning mogelijk worden gemaakt.

Watergangen

Een waterschap maakt in de keur en algemene regels onderscheid tussen primaire watergangen (A-watergangen) en secundaire watergangen (B- of C-watergangen).
Vaste afspraak met het waterschap is dat primaire watergangen, die een belangrijke waterbergende en -afvoerende functie vervullen, in het bestemmingsplan rechtstreeks worden bestemd.

[image]
Afbeelding fragment legger watersysteem Waterschap Vallei en Veluwe

Aan de randen van het plangebied zijn direct aanliggend en deels binnen het plangebied, op de leggerkaart van het waterschap Vallei en Veluwe, meerdere watergangen aangegeven en allemaal aangemerkt als C-water. De kadastrale begrenzing is deels gelegen op het hart van de sloot.

In de huidige situatie van die watergangen is voor een deel van het jaar niet meer dan een droogstaande greppel. De functie blijft beperkt tot waterafvoer in de natte periode en waterberging.

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woonlocatie zal de sloot worden gebruikt om het schone water (regenwater) op te lozen en te bergen. Neerslagwater wordt op deze manier zoveel mogelijk binnen het plangebied vastgehouden, enkel bij uitzonderlijke neerslag zal het overtollige regenwater worden afgevoerd via het stelsel van aaneengesloten C-watergangen.

De aansluitende gronden bij de watergangen blijft een landelijk functie behouden en zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Daarmee wordt voorzien in een bebouwingsvrije zone waardoor de oever en de watergang altijd bereikbaar blijft om onderhoud te kunnen plegen, het onderhoud vindt plaats door de toekomstige bewoners / eigenaren.

Overige watergerelateerde aspecten

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In de directe omgeving zijn geen waterwingebieden, boringvrije zones, reserveringsgebieden voor waterberging gelegen. Ook is het plangebied niet gelegen binnen beschermingszone van een waterkering.

Regenwater en grondwater

Het is van belang dat grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, kan het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijk riool.

Alle neerslagwater die op het verhard oppervlak valt zal worden afgekoppeld en worden afgevoerd naar de C-watergang. Waterverontreiniging wordt zoveel mogelijk voorkomen om daarmee het zelfreinigend vermogen te optimaliseren.

Schoon water opgave KRW/NBW

De Barneveldse beek is aangegeven als opgave KRW en NBW. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel: schoon water dat ruimte biedt aan een gevarieerde planten- en dierenwereld met een natuurlijke inrichting. Dit doel is vastgelegd in het Nationaal bestuursakkoord water (NBW). De door het waterschap (Waterbeheersprogramma 2016-2021 - Waterschap Vallei en Veluwe) benoemde maatregelen voor het waterlichaam Barneveldse beek zijn voor in dit bestemmingsplan niet relevant. De natuurbeschermingswet is niet van toepassing op omliggende percelen en daarmee tevens op het onderhavig plangebied.

Riolering

Het vuilwater zal worden afgevoerd op het bestaande riool bij de Emelaarseweg. De riolering bestaat uit een drukriolering en enkel bedoeld voor het (afval)vuilwater, met behulp van pompen wordt het vervolgens dan verder verpomd. Er mag geen hemelwater op worden geloosd. Voorzuivering van het af te voerde water is niet noodzakelijk.

Het relatief schone hemelwater van de verhardingen en woningen stroomt af naar het oppervlakte- water van de watergangen in en rond het plangebied (C-water).

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.

Op 4 juni 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. De toets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.
De digitale rapportage van de toets is als bijlage 7 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Beoordeling watertoets

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-water- gangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

De toets en het daarna gevoerde (telefonisch)overleg wordt daarmee aangemerkt als een overleg in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg bij nieuwe bestemmingsplannen.

 

 

5.11 Duurzaamheid

De gemeente streeft ernaar dat gebouweigenaren bij nieuwbouw of verbouw energiezuinig bouwen en duurzame materialen toepassen, zoals duurzaam geproduceerd hout of herbruikbare materialen.

De provinciale ruimtelijke verordening schrijft voor dat ruimtelijke planning binnen het stedelijk gebied een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1, lid 3 van de verordening).

Gemeente Leusden stimuleert de toepassing van het Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR) gebouw. GPR gebouw is een praktisch programma waarmee duurzaam bouwen in een rapportcijfer op vijf thema's wordt uitgewerkt: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. GPR Gebouw geeft inzicht in de talrijke keuzes om een milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig huis te bouwen.

Het ministerie van VROM ondersteunt met de regeling Stimuleren Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK) gemeenten in de ontwikkeling en uitvoering van klimaatbeleid. Het klimaatakkoord, de SLOK-regeling en de ervaringen met de gemeente met voorgaand klimaatactieplan vormen de basis van het Klimaatactieplan 2009-2012, met ambitie en een uitwerking in concrete activiteiten. Alleen bij het mogelijk maken van bio-energie wordt een rol voor bestemmingsplannen voorzien. Dat is in dit bestemmingsplangebied niet aan de orde.

In het kader van de aanvraag van de vergunning voor het bouwen voor de realisering van de nieuwe woningen wordt aandacht besteedt aan het duurzaamheidaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de vergunning voor het bouwen worden de duurzaamheidaspecten nader uitgewerkt.

Nul-op-de meter in 2020

In februari 2015 heeft de gemeente Leusden het provinciaal programma 'Nul-op-de-meter' mede ondertekend. De ambitie daarbij is om binnen de provincie Utrecht 50.000 ‘nul-op-de-meter’ woningen in 2020 te hebben gerenoveerd. Om de ambitie van 50.000 woningen in 2020 in de regio Utrecht te bereiken, moeten ondernemers, wetenschappers, politici, ambtenaren bij gemeenten en afgevaar- digden van maatschappelijke organisaties samenwerken en actief bijdragen. Door industrialisatie en standaardisering van toe te passen materialen en door gunstige leenmogelijkheden worden de aanpassingen voor iedereen haalbaar en betaalbaar.

Om de beoogde duurzaamheidsambities in het onderhavig bestaand stedelijk gebied te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Met name wordt daarmee de proceduretermijn van vergunningverlening voor de ontwikkeling bespoedigd. In de regels is een mogelijkheid opgenomen om onder bepaalde voorwaarden af te kunnen wijken van de in regels gestelde maten en percentages, ten behoeve van voorzieningen gericht op het energieneutraal renoveren of bouwen van woningen.

In ieder geval mogen de voorzieningen bij de woning(en) geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken tot gevolg hebben. Hierbij kan worden gedacht aan strijdigheid met het burenrecht, onevenredige vermindering van de daglichttoetreding, onevenredige belemmering van erfdienstbaarheden (recht van overpad en afwatering) of inbreuk op eigendomsrecht zonder toestemming.

 

 

5.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Lijst D

In het projectgebied wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (activiteit D 11.2, Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet direct noodzakelijk.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is.

Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwater beschermings- gebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en ligt het niet binnen een Bèlvéderegebied of beschermd stads- en dorpsgezicht, ook is het niet gelegen in een landschappelijk waardevol gebied.

Milieugevolgen

Bovenstaand zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

 

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

 

6.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het (toekomstige) gebruik van de gronden en gebouwen.

Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 6.2 worden behandeld.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

6.1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning.
Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.
De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'.
Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen.
Voor het vergunningsvrij bouwen dient derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd.

 

 

6.2 Bestemmingen

Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP een vaste volgorde aangehouden en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

6.2.1 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' bevat de gronden die vooral bedoeld zijn ten behoeve van het agrarisch grondgebruik. De gronden dienen vrij te blijven van gebouwen, andere bouwwerken zijn toegestaan mits deze voldoen aan de in de regels aangegeven maatvoeringen.

 

6.2.2 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' bevat de gronden die bedoeld zijn het bestaande grondgebruik voor recreatieve activiteiten, in de vorm van een volkstuinencomplex, te bestendigen. Daarnaast biedt de bestemming de mogelijkheid de gronden te in te richten voor agrarisch grondgebruik, mits wordt voldaan aan de in regels onder 'Agrarisch' opgenomen bepalingen.

 

6.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluiting en het erf tussen de woningen hebben de bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied' gekregen. Waarmee een semi openbaar gebied wordt bestendigd en specifieke inrichtings- voorwaarden aan het tussen de woningen gelegen gebied worden gesteld.

 

6.2.4 Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor alle (toekomstige) woningen in het plangebied. Het gaat in dit plan enkel om vrijstaande woningen en op de verbeelding is het woningtype door middel van de aanduiding weergegeven. De woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen-1. Voor de realisatie van de woningen zijn in de regels bouwregels opgenomen.

Bouwregels
De belangrijkste bouwregels zijn die met betrekking tot het bouwen van de woning binnen het bestemmingsvlak en de goot- en bouwhoogte van de woning. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd van de woning.

Met de oorspronkelijke goot- en bouwhoogte wordt bedoeld de woning zoals deze volgens de eerste daarvoor verleende bouwvergunning is gebouwd.
Daarnaast is voor de nieuwe woningen een maximale maatvoering opgenomen voor de goot- en bouwhoogte. Afhankelijk van het te realiseren woningtype (met kap, lessenaarskap of platte afdekking) zijn daarbij horende goot- en bouwhoogten opgenomen.

Voor bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven, waarbij geen aanvullende bepalingen zijn opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en overeenkomstig zijn aan de bepalingen welke van toepasselijk zijn in het kader van het vergunningsvrij bouwen.

Tot slot kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van bijbehorende bouwwerken, die hetzij in de erfafscheiding hetzij binnen een afstand van 2 m hiervan worden gebouwd. Daarnaast kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bouwregels.

Werken aan huis

Binnen de woonbestemming is opgenomen dat het mogelijk is om een beroep aan huis uit te oefenen. Hier vallen de vrije beroepen en aanverwante beroepen onder, zoals kapper, pedicure. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor dit beroep aan huis mag niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m².

Middels een omgevingsvergunning is het mogelijk om ook een bedrijf aan huis uit te oefenen. Het gaat hier om bedrijvigheid die lichte hinder kan veroorzaken. In een bijlage bij de regels zijn de verschillende typen bedrijvigheid aangegeven die hieronder vallen in een tabel opgenomen. Voor bedrijf aan huis gelden min of meer dezelfde eisen als bij een beroep aan huis plus enkele extra eisen.

Afwijkingsbevoegdheid

Van de in de bouwregels opgenomen oppervlakte bijgebouwen kan worden afgeweken ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een oppervlak van 100 of 150 m², afhankelijk van de oppervlak van de bij de woning behorende gronden. Tevens kan worden afgeweken voor het bouwen tot op de erfgrens.

Voorwaardelijke verplichting

Ter zekerheidstelling van de overeengekomen compenserende maatregelen, de sloop van bedrijfsbebouwing en aanleg van parkeervoorzieningen zijn in de regels voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend.

6.2.5 Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan zijn twee archeologische bestemmingen opgenomen. De dubbelbestem- mingen zijn gebaseerd op de in het plangebied voorkomende verwachtingswaarden conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart en daarin zijn aangemerkt als gronden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting.
Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek. Voor de archeologische dubbelbestemmingen gelden specifieke onderzoeksvoorwaarden.

Het gehele plangebied, waar sprake is van archeologische verwachtingswaarden, hebben naast de onderliggende hoofdbestemmingen, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwach- ting' of 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' gekregen.
Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

 

6.3 Algemene regels

Naast de regels ten aanzien van specifieke bestemmingen, zijn er ook algemene regels opgesteld. Deze regels gelden onafhankelijk van het type bestemming. De belangrijkste van de algemene regels zijn:

Algemene bouwregels

Algemene gebruiksregels

Algemene afwijkingsregels

Tevens het onder voorwaarden:

Algemene wijzigingsregels

 

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De initiatiefnemer is voornemens om binnen het plangebied 1213 m² aan voormalige agrarische opstallen te slopen en 1 nieuwe woning te realiseren.

Geen exploitatieplan

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of dat er is geen sprake van kostenverhaal.

Overeenkomst

Aangezien het project is aan te merken als een bouwplan zoals bedoeld in de Grondexploitatiewet, dient de gemeenteraad de kosten te verhalen die gemoeid zijn met het in exploitatie brengen van het plangebied.

In dit kader heeft de gemeente Leusden een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer en bepaald dat de initiatiefnemer of toekomstig eigenaar de gronden volledig ontwikkeld, waarbij de gemeente slechts zorgdraagt voor de planologische maatregel. Op deze wijze is het verplichte kostenverhaal anderszins verzekerd, waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld behoeft te worden.

De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is ook niet noodzakelijk.

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Aangezien dit bestemmingsplan geen grootschalige planologische wijzigingen mogelijk maakt is het in dit geval niet aannemelijk dat er aanleiding is voor vergoedbare planschade.

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Het voorgenomen initiatief is nader uitgewerkt in een notitie 'Ruimtelijke onderbouwing' (bijlage 5) en bijbehorend 'Inrichtingsplan' (bijlage 6) welke op 20 mei 2019 voor advies is behandeld in het Advies team Ruimtelijke Kwaliteit (ARK).

Het college van de gemeente Leusden heeft vervolgens een positief besluit genomen op het ingediende principe verzoek om medewerking te verlenen aan het voorliggende plan en dit planologisch mogelijk te maken.

 

8.1 Inspraak

In het voortraject van de planontwikkeling heeft de ‘Stichting Emelaarseweg 22’ (initiatiefnemer) omwonenden en huurders van het volkstuinencomplex geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Op 13 mei 2019 is voor omwonenden en vertegenwoordigers van het volkstuinen complex een informatie bijeenkomst georganiseerd. Er is een toelichting gegeven over het traject dat inmiddels is doorlopen en is de huidige stand van zaken van de te doorlopen planprocedure kenbaar gemaakt waarna het voorgenomen inrichtingsplan is besproken.
De aanwezigen waren enthousiast over de plannen er zijn geen bezwaren naar voren gekomen en wordt het initiatief juist beschouwd als een positieve ontwikkeling voor de omgeving.

Het onderhavig initiatief van functiewijziging naar wonen en herinrichting van het perceel is reeds gecommuniceerd met alle belanghebbenden en wordt een inspraakronde niet noodzakelijk geacht. Een gelegenheid tot inspraak is derhalve achterwege gelaten.

 

8.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners provincie Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe.

Er zijn twee schriftelijke reacties ingediend:

Voorstel van het college aan de raad is om het bestemmingsplan aldus vast te stellen.

 

8.3 Zienswijzen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan Emelaarseweg 22 Achterveld vanaf 10 december 20119 tot en met 20 januari 2020 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Deze ter inzage legging is bekend gemaakt in de Staatscourant en op de website www.leusden.nl, er kon gedurende deze periode zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend bij de gemeenteraad.

Er is naar aanleiding van de ter inzage legging één zienswijze tegen het plan ingediend.
De reactie en de gemeentelijke beantwoording is opgenomen in de 'Nota Zienswijzen' die als
Bijlage 8 bij de toelichting aan het plan is toegevoegd.

 

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.