direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IKC Berkelwijk, Leusden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.217-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente heeft het voornemen om op de locatie van de bestaande basisschool De Heerd in Leusden een integraal kindcentrum (IKC Berkelwijk) te realiseren. In het IKC komen twee bestaande basisscholen (De Heerd en De Holm), het Expertisecentrum (talenschool) en kinderopvang Humanitas. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Berkelwijk in het oosten van Leusden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0002.png"

Ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in de woonbuurt Noordwijck welke is gerealiseerd in de jaren 1978 tot 1980.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0003.png"

Ligging van de wijk Noordwijk met rood omcirkeld globaal de ligging van het plangebied

In de buurt Noordwijck is sprake van een variatie in woningtypen: naast hoofdzakelijk rijtjeswoningen in het noordwesten bestaat het buurtje in het zuidoosten, aan de Geulwijk en Lingewijk uit vrijstaande woningen. Ook hier zijn weer vier blokken gestapelde woningen gerealiseerd, voornamelijk langs de binnenring.

De twee scholen, respectievelijk in het zuidoosten (basisschool De Holm) en in het zuidwesten (basisschool De Heerd) zijn in deze buurt gebouwen met een afwijkende functie. Nabij basisschool De Heerd bevindt zich de gymzaal Berkelwijk. De scholen en de gymzaal in beide buurten zijn gesitueerd in of grenzend aan het wijkoverschrijdend groen.

Noordwijck laat zich kenmerken door een duidelijke groenstructuur. Het wijkoverschrijdend groen is gekoppeld aan de wegenstructuur van de woonbuurt. De groenstructuur waar het plangebied tegen aan is gelegen is onderdeel van de hoofdgroenstructuur van Leusden en vormt de scheiding van de buurten Akkerhoeve, Noordwijck en Munnikhove.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0004.png"

Groenstructuur Noordwijk en omliggende buurten

De wegenstructuur is opgebouwd uit hoofdzakelijk wegen met de status van verblijfsgebied. Het 'verblijven' is hier belangrijker dan het 'verkeer'. De wegen met verblijfsfunctie en de woonerven vormen de binnenring in relatie tot de groenstructuur.

Er is één afzonderlijke ontsluitingsweg aangelegd: de Berkelwijk vanaf de Middenweg welke doorloopt tot het plangebied. Hoewel deze weg een duidelijke verkeersfunctie heeft, gaat deze vrijwel onzichtbaar over in een verblijfsfunctie.

De diverse fietspaden in die de groenstructuur doorkruisen komen samen in de groenstrook aan de westzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0005.png"

Hoofdstructuren van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0006.png"

Hoofdstructuren van het plangebied

Plangebied

Het plangebied ligt aan de Berkelwijk in het oosten van Leusden. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer gaat via de Berkelwijk en Tjongerwijk aan de noordzijde. Ten westen en oosten liggen fietspaden en in het zuiden grenst het plangebied aan water. Het plangebied bevindt zich midden in een woonwijk. Ten westen van het plangebied staat, aan de andere zijde van het water, de Montessorischool 't Ronde.

In het plangebied bevindt zich de basisschool De Heerd. De school bestaat uit twee gebouwen, uitgevoerd in één bouwlaag. Het derde gebouw, de gymzaal, is hoger. Verder zijn er paden, pleinen en groen aanwezig. De gebouwen zijn in verouderde staat, maar nog wel in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0007.png"

Luchtfoto met plangebied rood omlijnd (bron: PDOK viewer)

2.2 Toekomstige situatie

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het proces om te komen tot de nieuwe inrichting van het plangebied met het nieuwe IKC gebouw, speelterreinen, openbaar speelveld, parkeren en openbaar groen gaat van grof naar fijn. Om te komen tot deze inrichting zijn stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen in een programma van eisen. Deze uitgangspunten vormen als het ware de ruggengraat van de visie en inrichting van het plangebied. De uitgangspunten zijn in overleg met de klankbordgroep bepaald:

  • De bebouwing zo ver mogelijk van bestaande woningen te positioneren, maar wel relatief in het midden van het perceel om verspreiding van spelende kinderen vorm te kunnen geven.
  • De nieuwe bebouwing zo laag mogelijk te realiseren i.v.m. noodzakelijk draagvlak bij omwonenden.
  • Zoveel als mogelijk rekening te houden met het aspect privacy voor omwonenden, met name vanwege het mogelijke zicht vanuit een tweede verdieping op woningen en tuinen.
  • Bij de situering bestaande waardevolle bomen/groenstructuur te behouden.
  • Het gebouw zodanig te positioneren of vorm te geven dat weerkaatsing van geluid (speelpleinen) naar de omgeving zo beperkt mogelijk wordt gehouden.
  • Wens vanuit de gemeente is om bij de situering van de nieuwe bebouwing zo veel mogelijk de bestaande waardevolle bomen/groenstructuur te behouden.
  • Wens vanuit de gemeente is om het aantal parkeerplaatsen zo beperkt mogelijk te houden en groen in te passen. Maar tevens moet wel in de parkeerbehoefte worden voorzien om parkeeroverlast in direct aanliggende straten te voorkomen.
  • Het gebouw dient passend te zijn bij de directe omgeving, waarin alle gebruikers samen gehuisvest zijn en samenwerken. In het gebouw is het onderscheid tussen de gebruikers en/of functies ook goed zichtbaar. Voor bezoekers van het gebouw is duidelijk te zien waar welke gebruiker zich bevindt. Waar mogelijk is het gebouw transparant en open.
  • De functie van het huidige trapveld moet een plaats krijgt binnen het ontwerp van het nieuwe schoolplein en/of aangrenzende openbare ruimte. Daarbij moet ruimte zijn voor vrije speelruimte ook geschikt voor kinderen van 11+ . Dit zal worden vormgegeven in het inrichtingsplan van de openbare ruimte en speelpleinen.

Voorlopig ontwerp

Door de scholen en gemeente is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld, waar ook de klankbordgroep input voor heeft geleverd. Daarin zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen. Van Hoogevest Architecten uit Amersfoort is daarna aan de slag gegaan met het opstellen van een Voorlopig Ontwerp (VO). Dat gaat in op 'het inkleden van de functies in het gebouw' met de locatie en grootte van de WC's, lokalen, gangen, enz. Ook is een voorstel gedaan voor de situering  van het nieuwe gebouw op het terrein van De Heerd alsmede een eerste schets van het nieuwe gebouw.

Dit heeft geresulteerd in het voorstel om de school aan de westzijde van het perceel te positioneren, ter hoogte van de huidige talenschool en gymzaal, zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0008.png"

Globale ligging nieuwbouw IKC Berkelwijk

De voorzijde van het gebouw ligt op een talud van een halve verdieping en bestaat uit 1 bouwlaag (de tussenverdieping); de achterzijde bestaat uit twee lagen.

De voorzijde met entree (lage zijde van het gebouw met talud) is gericht naar de oostzijde, naar de kant van De Heerd; de hoge zijde is gericht naar het westen (richting school 't Ronde). Vanuit het oosten wordt het gebouw dan over de volledige brede van de gevel ervaren als een éénlaags gebouw door het ophogen van het maaiveld. Aan de westkant verschijnen de twee bouwlagen. De korte gevels kijken uit op de wijk en het water.

Aan weerszijde van het pand (west en oost) is het beeld om de speelterreinen vorm te gegeven. Op de plek van de bestaande schoolgebouw De Heerd wordt het parkeren, kiss&ride, groen en (openbaar) speelterrein vormgegeven. Daar zullen geen gebouwen worden gerealiseerd.

Met het voorstel wordt voldaan aan een aantal belangrijke stedenbouwkundige uitgangspunten van het programma van eisen:

  • de positie van het IKC op de kavel en het de gebouwhoogte zijn afgestemd in relatie tot de omliggende woningen;
  • het behoud van zo veel mogelijk bestaande bomen en groenstructuur;
  • de oriëntatie van het gebouw zodanig positioneren dat privacy en uitzicht van omwonenden zoveel mogelijk gehandhaafd blijven;
  • de logische situering van de entrees in verband met aanrijroutes;
  • het faciliteren van separate speelpleinen voor kleine en oudere kinderen;
  • het mogelijk maken van het behouden van basisschool de Heerd tijdens de bouw van het IKC zodat beide scholen maar één keer hoeven te verhuizen,

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0009.png"

Voorlopig ontwerp

Het VO is een eerste voorstel, maar het geeft wel een beeld waar de wens van de scholen en gemeente is voor de plek van het gebouw, de eerste verschijningsvorm van de school en de speelterreinen. Dit wordt verder uitgewerkt tot definitief ontwerp (DO). Daarin wordt de exacte plek, vormgeving en uitstraling bepaald.

Vertaling VO in bestemmingsplan

Het VO is qua situering, bouwmassa, bouwhoogte en locatie openbare ruimte en parkeren vertaald in voorliggend bestemmingsplan. Daarin is nog een bepaalde mate van flexibiliteit opgenomen qua omvang van het bouwvlak en oppervlakte. Dit is gedaan om in het verdere proces nog enige beperkte vorm van mogelijkheid van verschuiving plek en indeling van bouwmassa vorm te kunnen geven. Wel zal met deze opgenomen flexibiliteit voldaan worden aan de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals eerder in deze paragraaf verwoordt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Er is in dit geval sprake van sloop en nieuwbouw in het bestaand stedelijk gebied. De bestaande bebouwing van de scholen De Heerd en De Holm is verouderd en er is daarom behoefte aan een nieuw gebouw. Door beide scholen en een kinderopvang op één locatie te combineren wordt er efficiënter met de ruimte in bestaand stedelijk gebied omgegaan. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Planspecifiek

Het initiatief betreft een binnenstedelijke herontwikkeling waarbij een integraal kindcentrum wordt gerealiseerd, waarmee wordt aangesloten bij de provinciale belangen van de structuurvisie. Het plangebied ligt op basis van de PRV in het 'Stedelijk gebied'. Hier is verstedelijking toegestaan, waarbij in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving is opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Bij het uitwerken van de bouwplannen zal rekening gehouden worden met mogelijkheden voor energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. De ontwikkeling sluit aan bij het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie stedelijk gebied gemeente Leusden

In de omgevingsvisie heeft de gemeente zoveel mogelijk al het gemeentelijke strategische beleid voor de fysieke leefomgeving opgenomen. Het strategische beleid is in drie strategische keuzen samen te vatten:

  • Er is gekozen voor een blijvend beheerste groei (van ongeveer 50 woningen per jaar).
  • Deze beheerste groei wordt gerealiseerd door stenig gebied te verdichten en een groene ontwikkelstrategie in te zetten voor extra woningen in het buitengebied.
  • Het stedelijk gebied wordt gemengd, groen en gezond ontwikkeld.

Deze hoofdkeuzen zijn uitgewerkt in de volgende thema's:

  • Leusdens wonen;
  • Ruimte voor een Leusdense ondernemerscultuur;
  • Voorzieningen als sociale plekken;
  • Groen is ons goud;
  • Duurzame mobiliteit;
  • Een gezonde en duurzame samenleving.

Per gebied is de visie op deze thema's gespecificeerd.

Planspecifiek

Op de visiekaart die onderdeel is van de omgevingsvisie is voor het plangebied aangegeven dat de ambitie is om de structuur met kleinschalige aanpassingen te versterken. Aan de west- en zuidzijde zijn doorlopende hoofd groenstructuren aanwezig. Deze groenstructuren worden met de ontwikkeling niet aangetast. In de visie op het gebied Wijken, waarin het plangebied ligt, is aangegeven dat kleine verbeteringen op maat in de openbare ruimte nodig zijn. Het thema 'voorzieningen als sociale plekken' is van belang voor deze ontwikkeling. De gemeente gaat bij bestaande maatschappelijke voorzieningen sturen op bundeling van activiteiten om deze activiteiten laagdrempeliger te maken en de gebouwen ook op lange termijn betaalbaar te houden. Een strategie hiervoor is het bundelen van functies en activiteiten in de schoolgebouwen (gebruik vrijkomende ruimtes of dubbelgebruik). Met de ontwikkeling van het IKC wordt hierbij aangesloten. De ontwikkeling past daarmee binnen de omgevingsvisie.

3.3.2 Groenbeleidsplan 2005

Het groenbeleidsplan heeft tot doel de kwaliteit van het openbaar groen te behouden en te versterken teneinde een structurele bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit waarbij wonen, werken en welzijn binnen de gemeente Leusden gediend zijn. Een belangrijke conclusie is dat de gemeente Leusden een grote rijkdom aan groen bezit maar dat vooral de hoeveelheid groen wordt ervaren, maar de kwaliteit van het groen relatief onbekend is bij een groter publiek. De belangrijkste drijfveer, voor de komende jaren, is om deze groene rijkdom in beeld te brengen.

Samengevat vormen de volgende 6 pijlers het toekomstige groenbeleid.

  • 1. De huidige groenstructuur behouden en versterken.
  • 2. Versterken oriëntatie en herkenbaarheid door boomstructuur.
  • 3. Vergroten van de herkenbaarheid in inrichting en beheer.
  • 4. Herkenbaarheid en karakter voor entrees en kleine parken.
  • 5. Behouden en ontwikkelen van ecologische waarden.
  • 6. Verankering flankerend beleid in groenbeleid en planontwikkeling.

Planspecifiek

In het groenbeleidsplan 2005 zijn de groenstroken ten zuiden en westen van het plangebied aangewezen als groene linten. Daarnaast bevat de zuidelijke groenstrook een dubbele bomenrij en is deze aangewezen als ecologische verbinding. Doel is om zo veel mogelijk de bestaande waardevolle bomen/groenstructuur te behouden. Deze groenstroken worden door de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast. Er is een omgevingsvergunningstelsel in de regels opgenomen, zodat er een vergunning nodig is voor het vellen van bomen.

3.3.3 Bomenplan 2012-2021

Het Bomenplan 2012-2021 bestaat uit een aantal modules. Module C en D zijn van belang voor voorliggend plan.

In module C worden de instrumenten beschreven om bomen probleemloos te laten groeien tot de gewenste omvang en kwaliteit. Er worden eisen gesteld aan het planten, het aantal en de

kwaliteit van de bomen. Ook aan de plantplaats, de soortkeus, de intensiteit van het beheer en het plantmateriaal worden eisen gesteld. Voor de bestaande bomen worden de voorwaarden voor het inpassen, verplanten of rooien van bomen beschreven.

In module D komt de Bomenverordening aan bod. De huidige Bomenverordening is gebaseerd op de modelverordening van de Vereniging Stadswerk. Momenteel wordt veel gewerkt met twee nieuwe varianten: het 'algemene' model en het 'Groene Kaart' model van de Bomenstichting. De voorkeur gaat uit naar het 'Groene Kaart' model. Op basis van dit model is een Leusdens model ontwikkeld.

Planspecifiek

Doel is om zo veel mogelijk de bestaande waardevolle bomen/groenstructuur te behouden. In de uitvoering zal rekening gehouden worden met het Bomenplan, waaronder de technische kwaliteitseisen die in Module C staan beschreven.

3.3.4 Strategisch Integraal Huisvestingsplan Leusden 2015-2030

Het Strategisch Huisvestingsplan Leusden 2015 – 2030 (SIHPL) is een meerjarenplan ter besluitvorming voor nieuwe onderwijshuisvesting in Leusden en Achterveld. Het sluit aan bij een gedeelde visie op onderwijsinhoudelijke en maatschappelijke vernieuwing met het onderwijsveld. Daarnaast zijn beleidsuitgangspunten opgesteld die in geval van (ver)nieuwbouw belangrijke en nieuwe ontwikkelingen zoals Passend Onderwijs, doorlopende leerlijnen 0-12 jaar en interactie met jeugdzorg ondersteunen. Andere uitgangspunten zijn efficiënte benutting van middelen en het scheppen van kansen voor meer samenwerking. De zeven niet-MFC scholen zijn opgedeeld in drie spreidingsgebieden. Binnen elk spreidingsgebied zullen de betreffende besturen samen de haalbaarheid onderzoeken van de gebouwelijke vorm die verdergaande samenwerking kan krijgen.

Het meerjarenplan is gebaseerd op het aflopen van kapitaallasten voor de 7 scholen, op het onderwijskundig-functioneel niet langer voldoen aan de eisen van nu en in de toekomst. Slechte bouwkundige staat en minimaliseren van leegstand krijgt in het voorstel prioriteit. Voor het eerste van de spreidingsgebieden wordt ingebruikname in 2020 (Berkelwijk) voorgesteld, voor het tweede 2023 (Groenhouten) in het derde (Achterveld) is het voorstel ingebruikname in 2030.

Voor het spreidingsgebied Berkelwijk is geconcludeerd dat vervangende nieuwbouw alle scholen in het spreidingsgebied een gezonde exploitatiebasis en de kans biedt om hun gebouw passend bij het onderwijs anno nu te actualiseren. In dit spreidingsgebied zijn de trends en ontwikkelingen Integraal kindcentrum en Passend Onderwijs waarschijnlijk de belangrijke pijlers voor de ontwikkeling van nieuwbouw.

Planspecifiek

De ontwikkeling van een IKC in het plangebied is een uitwerking van het Strategisch Huisvestingsplan Leusden 2015 – 2030. De scholen De Heerd en De Holm worden in een nieuw onderwijsgebouw gevestigd, gecombineerd met het Expertisecentrum (talenschool) en kinderopvang Humanitas. Het SIHPL vormt de basis voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Leusden-oost - Cohensteeg e. o.', dat is vastgesteld op 22 december 2011. Het plangebied heeft grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'onderwijs'. Hierbinnen zijn buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, onderwijs- en sportdoeleinden toegestaan. Het overige deel van het plangebied heeft de bestemming 'Groen'. Daarnaast gelden deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie lage verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. Met aanduidingen zijn de maximum bouwhoogte en bebouwingspercentages aangegeven. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bouwregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0010.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Leusden-oost - Cohensteeg e. o.' met plangebied rood omlijnd

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het bestemmingsplan IKC Berkelwijk is niet noodzakelijk middels een bodemonderzoek aan te tonen dat de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor de toekomstige functie. De toekomstige onderwijsfunctie is in de huidige situatie al toegestaan en verandert niet in de nieuwe situatie. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem. Voor de procedure van de omgevingsvergunning (volgend op het bestemmingsplan) is in het najaar van 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit in het plangebied. Uit het bodemonderzoek blijkt dat er milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de nieuwbouw van een schoolgebouw. De rapportage van het bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 6.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 201124 (aan de Laapeerseweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3)   16,4 µg/m3   18,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Vergeleken met de ontwikkeling van 1.500 woningen (grenswaarde voor NIBM projecten) is de sloop van een school en nieuwbouw van een integraal kindcentrum een klein project. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van een dergelijk klein project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Een integraal kindcentrum met daarin schoolfuncties is een geluidsgevoelig object volgens de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt in een 30 km-gebied. Voor 30 km-wegen is een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder niet nodig. Wel is verkeerslawaai van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Op basis van gemeentelijke verkeerstellingen aan de Prinses Irenelaan (820 motorvoertuigen per etmaal), wordt er vanuit gegaan dat er in een worst case situatie over de Berkelwijk 500 motorvoertuigen pet etmaal rijden. De Berkelwijk is een doodlopende weg en wordt enkel door bestemmingsverkeer gebruikt. Mede gezien de verkeersremmende voorzieningen is het daarom aannemelijk dat deze rustige weg niet zorgt voor onevenredige geluidbelasting voor de toekomstige schoolfuncties. Op circa 150 meter afstand ligt de Benedictijnenhoeve waar een snelheid van 50 km is toegestaan. Gezien de redelijk grote afstand tot deze weg en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing die een afschermende werking heeft, is het redelijkerwijs te verwachten dat er geen sprake is van geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Een integraal kindcentrum bevat milieubelastende functies in het kader van milieuzonering. De VNG adviseert voor deze functies een afstand van 30 meter tot geluidsgevoelige functies op basis van het aspect geluid. Van deze richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken. De meest dichtbijgelegen milieugevoelige functies (woningen) liggen op een afstand van 13 meter van het plangebied. Aangezien er in de huidige situatie ook al een school aanwezig is in het plangebied en tussen de woningen en het plangebied een weg aanwezig is, is het aannemelijk dat de bestaande afstand tussen de school en de woningen voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. Rondom het plangebied zijn geen milieubelastende functies aanwezig, waardoor de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van bedrijven.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0011.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omlijnd

Hieruit is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, welke is opgenomen als bijlage 1. Hieruit blijkt dat er een (beschermingszone van een) beschermde watergang in het plangebied ligt. Binnen de beschermingszone zullen echter geen ontwikkelingen plaatsvinden die een belemmering vormen voor de watergang. Met het waterschap Vallei en Veluwe is overleg geweest over de daadwerkelijke inrichting van het plangebied. Daaruit bleek dat er geen waterbelangen worden geraakt door het plan. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn (zie ook bijlage 7 Reacties vooroverleg).

Hemelwater

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels verhard. In totaal is circa 4.500 m² verhard oppervlak aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan laat 1.350 m² bebouwing toe. Daarnaast zullen de speelpleinen in totaal circa 2.500 m² beslaan. De kiss & ride zone zal circa 700 m² groot zijn. Daarmee zal er in de toekomstige situatie circa 4.550 m² verhard zijn. Het verhard oppervlak blijft daarmee gelijk. In ieder geval zal de toename minder zijn dan 1.500 m², waardoor sprake is van vrijstelling van compensatie van toename van verhard oppervlak.

Op het gebied van water is het plan uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een quick scan flora en fauna uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 2. Hierin is wat betreft gebiedsbescherming geconcludeerd dat binnen een straal van 11 kilometer geen Natura 2000-gebieden voorkomen en binnen een straal van 500 meter geen gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege deze grote afstand vormt de ontwikkeling geen belemmering voor beschermde natuurgebieden.

Het plangebied is voor broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën geschikt habitat. Enkel voor huismussen, gierzwaluw en vleermuizen is nader onderzoek echter noodzakelijk. Met betrekking tot overige beschermde soorten is het plan op basis van het onderzoek uitvoerbaar.

Het nader onderzoek naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen is opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat er geen sprake is van verstoring of vernietiging van verblijfplaatsen of andere beschermde locaties van deze soorten. Er is dan ook geen ontheffingsnoodzaak voor deze soorten. Om nieuwe plekken aan vleermuizen te geven wil de gemeente Leusden 1000 vleermuiskasten door heel Leusden ophangen en zo de toekomst van vleermuizen in Leusden garanderen. Ook voor het IKC Berkelwijk is vleermuisvriendelijk bouwen een onderdeel van het project. Daarom zijn in het plangebied vier vleermuiskasten geplaatst. Daarnaast zullen ook in de nieuwe bebouwing vleermuiskasten een plek krijgen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Huidige situatie

De verschillende functies die een plek gaan krijgen in het nieuwe IKC Berkelwijk liggen nu verspreid over de wijken Noordwijck en Munnickhove. Op basisscholen De Holm en De Heerd komen de meeste kinderen uit de direct omliggende wijken Langenbeek, Bosveld, Munnikhove, Noordwijck, Akkerhoeve en Zwanenburg. Een enkeling komt van verder weg, maar deze aantallen zijn zeer beperkt. Het overgrote deel van de leerlingen/gebruikers komt lopend of per fiets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0012.png"

Woonwijken rond het plangebied

In de jaren met het meeste aantal leerlingen zaten er circa 350 leerlingen op De Heerd en circa 200 op de Holm (totaal circa 550 leerlingen). Tegenwoordig zitten er circa 110 leerlingen op basisschool De Heerd en 150 op de Holm. Dat is dus een fors minder aantal leerlingen dan in de drukste perioden.

De talenschool (leerlingen zitten in genoemde aantallen van de scholen), de peuteropvang (Humanitas) en de gymzaal Berkelwijk zijn gelegen in het plangebied van het IKC Berkelwijk.

De schooltijden van De Heerd, De Holm en talenschool zijn dagelijks van 8.30 tot 14.00 uur. De peuteropvang is van 8.30 uur tot 11.30 uur geopend en de BSO is tot 18.30 uur geopend. De gymzaal wordt gebruikt door de scholen en verschillende verenigingen (o.a. volleybal, gymnastiek en badminton) van 09.00 uur tot maximaal 22.30 uur op doordeweekse dagen.

Het plangebied IKC Berkelwijk is gelegen in de zuidwestelijke hoek van de wijk Noordwijk. De locatie wordt in de huidige situatie voor fietsverkeer via verschillende vrijliggende fietsroutes ontsloten, alsmede via de Berkelwijk (waar ook autoverkeer over heen gaat).

Het plangebied wordt in de huidige situatie voor auto's ontsloten via de Berkelwijk, een 30 km/uur erftoegangsweg die een verzamelfunctie vervult in de wijk. De Berkelwijk heeft een dusdanig profiel dat het deze functie goed kan vervullen. De aanwezigheid van de fiets- en wandelroutes rond de locatie zorgt er voor dat de locatie juist voor langzaam verkeer goed bereikbaar is. Het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer goed bereikbaar. In navolgende afbeelding zijn de huidige verkeersroutes van fietsers en autoverkeer naar de verschillende functies inzichtelijk gemaakt.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0013.png"

  • Paars gestippelde lijnen: diverse (vrijliggende) fietspaden in de wijk, welke als route naar het plangebied worden gebruikt. Langs de Berkelwijk is geen vrijliggend fietspad aanwezig.
  • Oranje lijn: route autoverkeer naar De Heerd/taalschool/peuteropvang/gymzaal via Berkelwijk en Tjongerwijk. Deze route wordt overwegend gebruikt.
  • Oranje gestippelde lijn: route autoverkeer naar De Heerd. Deze route wordt beperkt gebruikt, mede door zeer beperkte parkeermogelijkheden aan Agnietenhove en Zuylenburg.
  • Blauwe lijn: route autoverkeer naar De Holm via Berkelwijk, Lingewijk en Geulwijk. Deze route wordt overwegend gebruikt.
  • Blauwe gestippelde lijn: route autoverkeer naar De Heerd en BSO De Leus. Deze route wordt beperkt gebruikt, mede door beperkte parkeermogelijkheden aan Pelgrimshove.
  • Oranje stippen: bestaande parkeerplaatsen nabij het plangebied

Toekomstige situatie

Algemeen

In het IKC Berkelwijk komen de twee basisscholen De Heerd en De Holm. Tevens krijgt de huidige taalschool (expertisecentrum) en de kinderopvang/bso Humanitas een plek in het gebouw. Ook is er een ruimte gereserveerd voor een speelotheek.

De schooltijden van De Heerd, De Holm en talenschool blijven dagelijks van 8.30 tot 14.00 uur. De kinderdagopvang is van 07.30 uur tot 18.30 uur geopend en de buitenschoolse opvang is tot 18.30 uur geopend.

Er is een programma van eisen vanuit de huidige situatie in relatie tot de nieuwe situatie, uitgaande van 110 leerlingen op basisschool De Heerd en 150 op de Holm. Dit programma is opgesteld enerzijds vanuit normen/richtlijnen en anderzijds vanuit aanwezige wensen/zorgen van direct omwonenden. Het programma betreft:

  • Optimaliseren van de verkeersveiligheid voor kwetsbare verkeersdeelnemers (kinderen, jongeren, ouderen: langzaam verkeer). Bij voorkeur ontvlechting van gemotoriseerd verkeer en fietsstromen.
  • Veilige(re) verkeerssituatie Berkelwijk, Tjongerwijk.
    • 1. Doorstroming verkeer op de Berkelwijk ter hoogte van nr 17-31. Op die locatie wordt vaak op de Berkelwijk geparkeerd. Dit levert tijdens het halen en brengtijden door auto's verkeersonveilige situatie op. Auto's moeten wachten, langs geparkeerde auto's en de fiets zitten daar tussen.
    • 2. Verkeerssituatie Tjongerwijk: autoverkeer dat de kinderen haalt of brengt rijdt vaak via de Tjongerwijk verder. Deze weg is echter door zijn karakter (smaller, bochtig, geparkeerde auto's) minder goed bereidbaar voor meerdere auto's tegelijk. Wens is om daar minder of geen verkeer van ouders overheen te krijgen.
  • Inrichting schoollocatie: wens is om geen grootschalig parkeerterrein te realiseren, waarmee een verkeersaantrekkende werking zou kunnen ontstaan alsmede zicht op een grote parkeerplaats.
  • Voorkomen parkeeroverlast in (directe) omgeving. Parkeren zo beperkt mogelijk en groen ingepast.
  • Behoud van bestaande waardevolle groenstructuren. Groene en veilige nieuwe openbare inrichting.
  • Het aantal leerlingen voor de beide scholen blijft ongeveer gelijk ten aanzien van de huidige situatie.
  • De parkeervraag voor het IKC is afgeleid van de CROW-richtlijnen. Deze geven een globale indicatie. In september 2016 is een onderzoek gedaan naar de verkeerssituatie rondom de nieuwbouwlocatie (zie bijlage 4). In deze studie was het uitgangspunt nog dat 3 scholen op de locatie een plek zouden vinden. De laatste school blijft echter op haar bestaande locatie. De aantallen die destijds zijn uitgerekend en de verkeerskundige analyse die is gemaakt, zijn in overeenstemming is gebracht met het nieuwe programma Op basis van deze input moet bij het ruimtelijke programma indicatief rekening gehouden worden met 15 langparkeerplaatsen (personeel/leraren) en 40 kortparkeerplaatsen (ouders die kinderen brengen/halen). Wens van direct omwonenden is om niet uit te gaan van 40 kort parkeerplaatsen, maar in eerste instantie 20, om een verkeersaantrekkende werking te voorkomen.
  • Overig:
    • 1. 3 BSO/taxi busjes
    • 2. Kiss & Ride (Zoen & Zoef)
    • 3. 110 fietsstallingsplaatsen voor leerlingen
    • 4. 25 fietsstallingsplaatsen voor personeel
    • 5. Oplaadpunten
    • 6. Scooterstallingsmogelijkheden
    • 7. Afwijkende fietsen (bv bakfietsen)

Verkeerssituatie

Het realiseren van het IKC Berkelwijk betekent een verplaatsing van verkeersstromen en parkeerbehoefte ten opzichte van de huidige situatie. De locatie van De Holm zal niet langer gebruikt worden voor onderwijs. Verkeersbewegingen die de school met zich meebrachten zullen op de Lingewijk en Geulwijk verdwijnen en verplaatsen naar de omliggende fietspaden en het laatste gedeelte van de Berkelwijk. Datzelfde geldt voor de verkeerssituatie van Kinderdagopvang De Leus aan de Agnietenhove. De verkeersbewegingen die de gymzaal met zich meebrachten zullen geheel verdwijnen.

De Berkelwijk blijft (net als in de huidige situatie) de hoofdontsluitingsroute voor het autoverkeer van ouders die kinderen brengen en/of halen met de auto. De verkeerssituatie aan de Berkelwijk is een essentiële in dit vraagstuk, omdat enkele punten op deze weg als knelpunt wordt ervaren. De weg is de ontsluitingsweg voor dit deel van de wijk en is ingericht als 30 km/h weg. De weg heeft voldoende profiel/breedte om ook de toekomstige verkeersstroom goed te kunnen verwerken.

Realisatie van het IKC Berkelwijk betekent dat het aantal functies op de planlocatie zal toenemen, maar wel geconcentreerd worden in één gebouw. En naar verwachting daarmee ook het aantal verkeersbewegingen en parkeerbehoefte van fietsers en auto's. Net als in de huidige situatie zal het halen en brengen van de leerlingen/kinderen op verschillende momenten plaatsvinden. Piekmomenten zullen zich met name rond begin- en eindtijd van de scholen voordoen.

Door middel van een aantal te nemen maatregelen en de (her)inrichting van het openbaar gebied op het perceel wordt de verkeerssituatie en het parkeren vormgegeven. Dit gebeurt in nauw overleg met de klankbordgroep. Hierna zijn de belangrijkste maatregelen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0014.png"

Verkeersroutes in de toekomstige situatie

Belangrijkste en eerste stap: Auto ontmoedigingsbeleid van de scholen

De scholen stellen samen met de gemeente en Veilig Verkeer Nederland beleid op om ouders te stimuleren om niet meer met de auto naar school komen.

Hoofdidee: Spreiding van parkeren

In overleg met de klankbordgroep is geconcludeerd is dat er, net als in de huidige situatie, op meerdere plekken in de wijk geparkeerd kan worden. Niet alle parkeren hoeft te worden opgelost op het terrein voor de nieuwe school. Spreiding is gewenst, net zoals dat ook reeds plaatsvindt in de huidige situatie.

Aanpassing bereikbaarheid scholen fietsen vanaf Amstelpad en Cohensteeg

Aanpassen van fietspaden vanaf Amstelpad en Cohensteeg rechtstreeks naar schoolpleinen. Niet meer via de Berkelwijk.

Aanpassing verkeerssituatie Berkelwijk

Voor de Berkelwijk wordt vanaf het begin bij de Middenweg een parkeerverbod ingesteld. Omdat daarmee niet meer geparkeerd kan worden op de straat voor Berkelwijk 17-31 zal de doorstroming bij drukkere situaties verbeteren. Aan de overzijde van Berkelwijk 17-31 worden extra parkeerkoffers gerealiseerd aansluitend aan de bestaande parkeervakken.

Snelheidsbeperkende maatregelen in de vorm van drempels zijn op de Berkelwijk enkele malen aanwezig. Voorgesteld wordt om te kijken of ter hoogte van de woningen 17-31 nog extra snelheidsbeperkende maatregelen genomen kunnen worden (drempel(s) of langsparkeervakken) of dat er fietssuggestiestroken op de weg worden aangebracht.

Kortparkeren op het terrein IKC

Realiseren van een speelplein aansluitend aan het speelplein bij ingang van de school. Op dat speelplein kort parkeren toestaan net voor en na schooltijd. Daarmee wordt ook voorkomen dat parkeren voor de woningen aan de Berkelwijk 32-40 komt te liggen. In overleg met klankbordgroep wordt op dit moment uitgegaan van circa 20 kortparkeerplaatsen in plaats van de norm van 40. Dit om een extra verkeersaantrekkende werking te voorkomen. Het betreft enkel het brengen en halen van de kinderen.

Mocht in de toekomst blijken dat dit aantal te weinig is, dan is aansluitend nog ruimte om dit aantal beperkt uit te breiden, maar vooralsnog wordt op een zo klein mogelijk aantal ingestoken.

Door het parkeren tegen het nieuwe schoolplein aan te situeren ontstaat ruimte om op het overige terrein de groene inrichting te behouden en uit te breiden. Ook het speelterrein waar het kortparkeren plaats zal vinden zal landschappelijk worden ingepast.

Langparkeren (leraren) oplossen bij bestaande parkeerterrein achter de Tjongerwijk

Op en nabij de bestaande parkeerplaats achter de Tjongerwijk kan langparkeren worden opgelost. Daarbij ziin er 3 opties:

  • 1. Sturing van langparkeren op deze parkeerplaats of overige vrije parkeerplaatsen verderop in de wijk.
  • 2. Uitbreiden langparkeren op terrein IKC zijdelings van dit parkeerterrein.
  • 3. Uitbreiden bestaand parkeerterrein aan Tjongerwijk.

Vooralsnog geen aanpassing door verkeersmaatregelen Tjongerwijk

Na het kortpakeren worden auto's teruggestuurd naar de Berkelwijk. Daarmee wordt voorkomen dat Tjongerwijk ingereden wordt. Vooralsnog geen maatregelen bij begin van de Tjongerwijk om verkeer te weren.

Geen aanpassing verkeerssituatie Agnietenhove – Zuylenburg - Lingewijk

Het aanpassen of uitbreiden van parkeerplaatsen aan deze wegen is nu niet wenselijk om verkeersaantrekkende werking te voorkomen.

Verkenning extra parkeervoorziening Hunzewijk

Een optie die bekeken wordt is het creëren van een parkeeroplossing aan de Hunzewijk ter plaatse van de bestaande parkeerhaven.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische Beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad in 2018 vastgesteld.

De beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in het bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Utrecht komen er in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische waarden voor. De wijk Munnikhove is een typische jaren '70 wijk die geheel volgens de ideeën van die tijd is ingericht. Er zijn geen cultuurhistorische waardevolle relicten aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee geen effecten op cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een lage en een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4 (middelhoog)/5 (laag)). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500 / 10.000 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.217-0401_0015.png" Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Archeologische verwachtingen

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 5. De conclusies zijn in deze paragraaf opgenomen. In het onderzoek zijn de huidige locaties van de scholen en kinderopvang onderzocht, waarvan onderhavig plangebied er één is.

Het plangebied lijkt volgens zowel de geomorfologische als de bodemkaart relatief laag te liggen en in het verleden erg nat te zijn geweest waardoor onder andere veenvorming kon optreden. Meer naar het oosten begint een lage dekzandrug die wat hoger en droger was. Landschappelijk gezien lijkt het meer voor de hand dat er archeologische resten in het oosten van het plangebied zullen worden aangetroffen. Op historische gronden is het mogelijk dat in het plangebied bewoningsresten aanwezig zijn vanaf ongeveer het midden van de 12de eeuw, wanneer het gebied wordt ontgonnen. Grootschalige bebouwing wordt niet verwacht binnen het plangebied. Wel zouden resten kunnen worden aangetroffen van gebouwen met een opslagfunctie zoals schuren of spiekers. Het is bovendien mogelijk resten uit de Tweede Wereldoorlog aan te treffen. Het gaat dan om kleine losse vondsten die met stellingen en een veldhospitaal te maken hebben. Op basis van de archeologische gegevens is er een lage tot middelhoge verwachting op het aantreffen van resten van jagers-verzamelaars (middelhoog in het oosten) en boeren. In de directe omgeving zijn geen vindplaatsen bekend die aansluiten op deze verwachting.

Ter plaatse van de schoolgebouwen is de ondergrond tot minimaal 80 - 90 cm afgegraven. Als aanvulling op de inventarisatie is tevens een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat ook buiten de schoolgebouwen de ondergrond tot in het dekzand is afgegraven en weer is aangevuld met schoon zand. Aan de westkant is dit minder het geval, maar is de ondergrond te nat om geschikt te zijn voor bewoning.

Op grond van deze resultaten is bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden binnen het plangebied Berkelwijk daarom geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu. Gezondheids- en milieuaspecten zijn in alle fasen van de inrichting, de bouw en het gebruik van de gebouwde omgeving van belang. Er wordt gestreefd naar duurzame (stedelijke) ontwikkeling, lage milieubelasting, extensiever energieverbruik en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Planspecifiek

De nieuwe bebouwing wordt gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat rekening wordt gehouden met een duurzame verstedelijking. De verouderde bebouwing in het plangebied wordt vervangen door nieuwbouw, die past in de structuur van de omgeving, zodat de stedenbouwkundige kwaliteit wordt verbeterd en op lange termijn behouden blijft. In de paragraaf 4.1 is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoende rekening houdt met milieuaspecten. Paragraaf 4.2 geeft aan dat het verhard oppervlakte nagenoeg gelijk blijft, zodat de situatie wat betreft hemelwaterverwerking niet verslechterd. Het toepassen van duurzame voorzieningen is mogelijk, zoals zonnepanelen of het gebruik van passieve zonne-energie. Ook het eventueel realiseren van waterbesparende voorzieningen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling.

In het Plan van Eisen voor de ontwikkeling is de focus wat betreft duurzaamheid op drie aspecten gelegd: energie, natuurlijke materialen/ecologie en gezondheid.

Wat betreft energie is de ambitie om een energieneutraal gebouw te realiseren. Gebouwdelen dienen qua energieverbruik afzonderlijk van elkaar te gebruiken te zijn. Er wordt geen gasaansluiting gerealiseerd.

Bij de materiaalkeuze rekening gehouden wordt met het intensieve gebruik door kinderen en dat de gemeentelijke ambities wat betreft circulair bouwen in ogenschouw worden genomen. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van secundaire stoffen; in tweede instantie wordt gebruik gemaakt van hernieuwbare grondstoffen die op duurzame wijze zijn gewonnen. Waar mogelijk wordt modulair gebouwd, zodat duurzaam wordt gebouwd, gebruikt en ontmanteld. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bouwmaterialen met een zo klein mogelijke CO2-emissie. Bovendien zorgt de flexibele inrichting van het gebouw ervoor dat het gebouw duurzaam is door ruimtes efficiënter in te zetten.

Wat betreft gezondheid is er een hoge ambitie voor de luchtkwaliteit en het thermisch comfort.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente is eigenaar van de gronden en gebouwen en financiert de ontwikkeling. De gemeente sloopt de bestaande panden, maakt de gronden bouwrijp en herinricht de openbare ruimte. De gemeente heeft hiervoor budget beschikbaar gesteld. Op basis daarvan kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor de systematiek van dit plan is aangesloten op het vigerende bestemmingsplan 'Leusden-oost – Cohensteeg e.o.'. Ten opzichte dit bestemmingsplan blijft de bestemming grotendeels ongewijzigd. Wel worden de bebouwingsmogelijkheden vergroot in die zin dat het bouwvlak, de bouwhoogte en het bouwpercentage veranderen.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Aan de noord/oostzijde van het plangebied is de bestemming 'Groen' toegekend, om te waarborgen dat dit terrein een groene inrichting behoudt;
  • 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'onderwijs' ten behoeve van het integraal kindcentrum. Binnen het bouwvlak is met behulp van aanduidingen een maximum bebouwingsoppervlak opgenomen, evenals een maximale bouwhoogte. Met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven waar mag worden geparkeerd. Met landschappelijke inrichtingsmaatregelen dient dit te worden ingepast. Er is een omgevingsvergunningstelsel voor het vellen van bomen in de regels opgenomen ter bescherming van de bestaande bomen.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het plan toegestuurd aan de belanghebbende instanties. De provincie Utrecht, Gasunie en het waterschap Vallei en Veluwe hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 7.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan heeft geen formele inspraakprocedure over een voorontwerpplan plaatsgevonden. Het plan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De buurt is geïnformeerd over de plannen. Bij de start van het proces is een klankbordgroep met direct omwonenden geformeerd. Met de klankbordgroep zijn verschillende bijeenkomsten geweest over de stedenbouwkundige uitgangspunten en verkeerssituatie die zijn meegenomen in het Programma van Eisen dat input is geweest voor het Voorlopig Ontwerp. Daarnaast is en wordt de klankbordgroep nog uitvoerig betrokken bij het vervolgproces voor inrichting van de openbare ruimte en de verkeerskundige situatie rond de school en uitwerking van het Voorlopig Ontwerp naar een Definitief Ontwerp.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 31 augustus 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is één zienswijze binnengekomen. In de Zienswijzennota in bijlage 8 is de zienswijze opgenomen en beantwoord. Naar aanleiding van de zienswijze is het bestemmingsplan aangepast. Daarnaast zijn enkele ambtshalve aanpassingen gedaan. In de Zienswijzennota is aangegeven wat deze aanpassingen zijn.