direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Zandbrinkermolen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.180-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan Asschatterweg 64 in Leusden is Veevoederbedrijf J.J. Wolswinkel bv gevestigd (afbeelding 1). Het veevoederbedrijf heeft een belangrijke functie voor agrariërs in de directe omgeving en het onderscheidt zich in de markt door een flexibel aanbod van veevoer. Het bedrijf richt zich daarbij op de wensen en individuele behoeften van agrariërs. De recente aanleg van een vrijliggend fietspad langs de Asschatterweg heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Als gevolg hiervan is de hoofdontsluiting van het bedrijf gewijzigd waardoor de twee grootste bulksilo's binnen het bestaande silogebouw niet meer bereikbaar zijn voor vrachtverkeer en dus onbruikbaar zijn geworden.

Gevolg is dat het werkproces moet worden aangepast en meer oppervlak nodig is aan opslagruimte.

Inmiddels is ook duidelijk wat de economische gevolgen zijn: de logistiek loopt letterlijk vast en er ontstaan knelpunten op het gebied van veiligheid. Om deze problemen het hoofd te kunnen bieden én ook de komende jaren een rendabel en vooruitstreven bedrijf te kunnen blijven, is het noodzakelijk om tot een aantal ingrijpende aanpassingen te komen. Met de bouw van een nieuwe bedrijfshal met winkelruimte en inpandig kantoor, kunnen de bedrijfslogistieke problemen worden opgelost. Alle opslag van zowel losse voersoorten als in zakgoed zal hiermee inpandig geschieden. Ook de opslag van pallets wordt naar binnen verplaatst. Niet alleen leidt dit tot een verbetering van de veiligheid; ook verbetert hierdoor de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0004.jpg"

Afbeelding 1: Veevoederbedrijf J.J. Wolswinkel aan Asschatterweg 64 in Leusden

Bron: http://gbo-lufo.idgis.nl/lufo/openlayers.html

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de heer J.J. Wolswinkel tevens eigenaar is van het ten zuiden van het bedrijf gelegen perceel met bijbehorende opstallen (Asschatterweg 62). Beide percelen zullen in ruimtelijke samenhang met elkaar worden ontwikkeld. Voor dit perceel is het bestemmingsplan recent herzien; daarmee is binnen het voormalige agrarische bouwvlak de (intensieve) agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming en een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden.

Aangezien het bestemmingsplan wat betreft bebouwingsmogelijkheden specifiek is toegesneden op de bestaande situatie en het bestemmingsplan geen ruimte biedt om extra bebouwing te kunnen realiseren, is ervoor gekozen om via een (partiële) herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Ten behoeve van een goede interne logistieke verkeersafwikkeling zal tevens een keerlus voor het vrachtverkeer worden aangelegd. Deze is (deels) voorzien binnen de grenzen van het bestemmingsplan voor het perceel Asschatterweg 62; deze keerlus wordt meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Met voorliggende (partiële) herziening van het bestemmingsplannen 'Buitengebied 2009' en dus ook het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213' worden de hierboven beschreven ingrepen planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebieden

Het plangebied omvat de gronden van het huidige bedrijfsperceel en de gronden ten westen en zuiden van het huidige bedrijfsperceel van Asschatterweg 64 (zie afbeelding 2). De gronden ten westen van het bedrijfsperceel waren in het verleden onderdeel van Landgoed De Boom, maar zijn enkele jaren gelegen aangekocht door J.J. Wolswinkel bv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0005.jpg"

Afbeelding 2: ligging plangebied

Bron: http://gbo-lufo.idgis.nl/lufo/openlayers.html

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied raakt de plangebieden van twee bestemmingsplannen. Ten eerste is het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (vastgesteld op 2 april 2009) van toepassing op het perceel Asschatterweg 64. Het perceel heeft daarin de bestemming "Bedrijven", de gronden waar de bouw van de bedrijfshal is voorzien hebben de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0006.jpg"

Afbeelding 3: Bestemmingsplan Buitengebied 2009

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213' (vastgesteld 9 juni 2015) is van toepassing op de gronden direct ten zuiden van het bestaande bedrijfsperceel. Zoals aangegeven is het voor de interne verkeerslogistiek wenselijk om hier een 'keerlus' en een retentievijver aan te leggen. De betreffende gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden" (zie afbeelding 4).

Volledigheidshalve zijn de twee bestemmingsplannen samengevoegd in afbeelding 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0007.jpg"

Afbeelding 4: Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0008.jpg"

Afbeelding 5: De twee bestemmingsplannen samengevoegd met de contouren van het plangebied.

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Aanpassing van de bestemmingsplannen is noodzakelijk, omdat de noodzakelijke nieuwbouw en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het veevoederbedrijf niet mogelijk zijn binnen de vigerende agrarische bestemmingen. Om die reden is gekozen om beide bestemmingsplannen (partieel) te herzien en wordt de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" deels omgezet naar de bestemming "Bedrijven" en deels naar "Natuur".

1.4 Opbouw en leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een digitale verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de IMRO standaarden en de SVBP 2012. Ook voldoet het plan aan de eisen uit de Wro inzake digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.

Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan de gebiedsvisie die aan de planvorming ten grondslag ligt (hoofdstuk 2). Daarna worden de beoogde ontwikkelingen afgezet tegen de rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleidskaders (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 komen de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken aan de orde. In hoofdstuk 7 worden de wateraspecten behandeld. In hoofdstuk 8 is de juridische Planbeschrijving opgenomen. Hoofdstukken 9 en 10 geven een overzicht van de economische respectievelijk maatschappelijke haalbaarheid van de plannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Geschiedenis

Veevoederbedrijf “De Zandbrinkmolen” - J.J. Wolswinkel bv is in de jaren '30 uit de vorige eeuw gevestigd in de toenmalige "Zandbrinkermolen" aan de Asschatterweg 64 in Leusden. De Zandbrinkmolen stond strategisch voor de heersende westenwind op de westelijke punt van de relatief hoge dekzandrug tussen twee oost west lopende open lage beekdalen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vormde de voormalige molen op die locatie direct langs de Grebbelinie een strategisch uitzichtpunt. Het verzet heeft de molen daarom uit voorzorg in brand gestoken.

Nadat de molen verloren was gegaan, heeft de familie Wolswinkel in de jaren '40 een nieuw bedrijfsgebouw geplaatst met daarin een elektrische malerij voor veevoer. Het bedrijfsgebouw omvat een fabriek en een aantal bulksilo's voor opslag. In de jaren '80 is over het gebouw de huidige herkenbare lichte kap geplaatst. Het oude gebouw is nog steeds aanwezig onder de kap en steekt aan de rechterzijde uit (zie afbeelding 6). In het nieuwe gedeelte zijn in de jaren '80 meerdere silo's geplaatst. Een aantal van deze silo's is in de huidige situatie nog steeds in gebruik. Het bedrijf is later uitgebreid met een winkel in agrarische benodigdheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0009.jpg"

Afbeelding 6: de kap is in de jaren '80 over het voormalige gebouw geplaatst. Rechts steekt het oude gebouw nog uit onder de kap.

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

2.2 Geomorfologie en water

De Gelderse Vallei is ontstaan door een landijstong en loopt naar het Westen toe geleidelijk af tot aan de hogere oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Overwegend noord-westelijke winden hebben later grote delen van het gebied bedekt met fijn stuifzand in de vorm van kleine plateaus, zandruggen en paraboolduinen. De beken in de Gelderse Vallei ontspringen in het Veluwegebied en stromen in westelijke richting. De Utrechtse Heuvelrug blokkeerde een vrije afwatering naar het westen, waardoor alle beken naar hetzelfde lage punt werden gedwongen en uiteindelijke via de Lunterse beek en de Barneveldsche beek in de Eem uitkwamen. Ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug was het gebied door de slechte afwatering zo nat, dat plaatselijk hoogveen tot ontwikkeling kwam.

Door de geomorfologische opbouw in dekzandruggen en laagten en vroegere overstromingen, kent het gebied een tweedeling in de bodemopbouw. De dekzandruggen bestaan uit armere drogere zandgronden (veldpodzolen). De lagere gebieden werden in het verleden overstroomd en bestaan uit rijkere en natte zand- en beekkleigronden (beekeerdgronden). Op sommige plaatsen in het gebied heeft veenontwikkeling plaatsgevonden.

Het gebied heeft eeuwenlang te kampen gehad met wateroverlast. In het zuiden van de Gelderse Vallei zorgde de Nederrijn regelmatig voor overstromingen. Het bekenstelsel voerde veel water aan van de Veluwe, dat via de Eem naar de voormalige Zuiderzee werd afgevoerd. Kwelwater verzamelde zich in de lagere delen aan de voet van de Heuvelrug. Door afgraving van het hoogveen bij Veenendaal, nam de wateroverlast toe. Met een stelsel van noord-zuid lopende watergangen probeerde men de wateroverlast tegen te gaan. Pas met de afsluiting van de Zuiderzee en de aanleg van het Valleikanaal was de waterafvoer in het gebied afdoende gereguleerd.

De gronden in de omgeving worden sterk beïnvloed door zowel oppervlakte- als grondwater. Verschillende beken zoals de Lunterse Beek, de Modderbeek en Moorsterbeek stromen hier samen en vormen van ouds een knooppunt van waterlopen. Daarnaast is sprake van kwel uit de diepere ondergrond dat als gevolg van de druk van de Utrechtse Heuvelrug en het Veluwe massief hier naar boven komt. Op de dekzandruggen treedt ondiepe kwel op.

De bodemverschillen en waterhuishouding zijn bepalend voor de ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden voor bosbouw, natuur en landschap, maar ook voor de landbouw (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0010.jpg"

Afbeelding 7: uitsnede bodemkaart

Bron: Stiboka

2.3 Ruimtelijke beschrijving

Het plangebied ligt op de grens tussen het slagenlandschap en het kampenlandschap. Het slagenlandschap is rond 1850 ontstaan doordat het beekdal werd ontwaterd door een stelsel van parallelle sloten, die min of meer haaks op de beken zijn gegraven (zie afbeelding 8). Hierdoor vormen ze met elkaar een opstrekkend slagenlandschap dat ruimtelijk wordt onderstreept door de beplanting in de vorm van elzen langs de sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0011.png"

Afbeelding 8: Geschiedenis Zandbrinkermolen

Bron: www.topotijdreis.nl

De Zandbrinkermolen stond op een wat hoger gelegen dekzandrug. Het gebied ten noord oosten daarvan wordt gekenmerkt door een mozaiekvormig verkavelingspatroon met plaatselijk een bosje (kampenlandschap). Waar destijds de molen is gebouwd, staat nu de hoge silo van het veevoederbedrijf. Deze bebouwing is nogal confronterend in het verder vrij open landschap op de grens en overgang van de twee landschapstypen (zie afbeelding 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0012.jpg"

Afbeelding 9: De loods van het veevoederbedrijf vormt een contrast met de open omgeving.

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

De ligging in een overgangsgebied is niet alleen duidelijk terug te zien op de kaart maar ook in het fysieke landschap. De westelijke gebieden nabij de molen kenmerken zich door veen- of broekontginningen. Het westelijke deel van de omgeving is vlakker en bestaat overwegend uit vochtige laagten. In dit gebied is de regelmatige verkaveling in smalle langwerpige percelen karakteristiek.

De Hamersveldseweg en Asschatterweg in Leusden behoren tot het oorspronkelijke wegenpatroon, als basis voor de ontginning van het gebied. In de loop der tijd is de bebouwing met boerderijen op een aantal plekken verdicht tot lintbebouwing. Achter deze oorspronkelijke bebouwingslinten werden in de tweede helft van de vorige eeuw planmatig woonwijken aangelegd. Leusden werd daarbij als groeikern aangewezen. Het Valleikanaal vormt nog altijd een natuurlijke grens.

2.4 Planomschrijving

2.4.1 Economische noodzaak

Veevoederbedrijf Zandbrinkermolen - J.J. Wolswinkel bv heeft een belangrijke functie voor agrariërs in de directe omgeving. Het bedrijf onderscheidt zich in de markt door een flexibel aanbod van veevoer. Wolswinkel richt zich daarmee op de wensen en individuele behoeften van agrariërs.

Als gevolg van de aanleg van een vrijliggend fietspad aan de zuidzijde van de Asschatterweg, is de hoofdontsluiting van het bedrijf ingrijpend gewijzigd. Ruim een jaar na de voltooiing van het fietspad, is duidelijk geworden wat de zowel praktische als bedrijfseconomische gevolgen hiervan zijn voor het bedrijf. Hoewel Veevoederbedrijf J.J. Wolswinkel heeft geprobeerd zich aan te passen aan de nieuwe situatie, is gebleken dat de afsluiting van de hoofdentree negatieve gevolgen heeft voor de praktische bedrijfsvoering dat zich zichtbaar uit in de financiële bedrijfsresultaten.

Als gevolg van de aanleg van het fietspad is de hoofdentree verplaatst en zijn de twee grootste bulksilo’s van het silogebouw niet meer bereikbaar en dus onbruikbaar (zie afbeelding 10). Hierdoor is elders op het terrein meer ruimte nodig voor de opslag van producten. Dit effect wordt versterkt door het feit dat in de agrarische wereld meer behoefte ontstaat aan flexibele, op de individuele situatie afgestemde mengvoerproductie, in plaats van bulkleveringen. Daarnaast leidt de noodgedwongen buitenopslag in de nieuwe situatie tot logistieke problemen en onveilige (werk)situaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0013.jpg"

Afbeelding 10: overzichtstekening bestaand silogebouw met daarop aangeduid de te handhaven en in onbruik geraakte silo's.

bron: bouwtekeningen M. Wolswinkel

Om deze problemen het hoofd te kunnen bieden, en de komende jaren een rendabel en vooruitstrevend bedrijf te kunnen blijven, is noodzakelijk om tot een aantal ingrijpende aanpassingen te komen. Als gevolg van de afsluiting van de hoofdentree is behoefte aan:

• nieuwe bunkersilo’s voor los gestorte grondstoffen (150m²)

• ruimte voor binnenopslag van vloeistoftanks (75m²)

• ruimte voor binnenopslag pallets (150m²)

• ruimte voor opslag van zakgoed (incl. rijruimte) (200m²)

• laad- en losplaats (80m²)

• winkelruimte (306m²)

• ruimte voor winkelopslagregistratie (50m²)

Totaal: 1011m²

Om het vrachtverkeer te kunnen scheiden van het overige verkeer van bezoekers en zo de veiligheid te verbeteren, zal de winkelruimte worden verplaatst naar de nieuwe bedrijfshal. Vanuit bedrijfsefficiëntie en toezicht zal ook de bestaande kantoorfunctie in de nieuwe bedrijfshal worden ondergebracht. Met de bouw van een nieuwe bedrijfshal met winkelruimte en inpandig kantoor kunnen de bedrijfslogistieke problemen worden opgelost. Alle opslag van zowel losse voersoorten als in zakgoed zal hierdoor inpandig worden. De bedrijfshal is voorzien van een ruime overkapping zodat het laden en lossen van met name zakgoed, droog kan plaatsvinden.

Ook de palletopslag zal naar binnen worden verplaatst. Niet alleen leidt dit tot een veiligere situatie, ook verbetert hierdoor de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien kan door verschillende functies in één nieuw gebouw onder te brengen, het grondoppervlak van de nieuwe bedrijfshal echter beperkt blijven tot de eerder met de gemeente overeengekomen oppervlakte 800m².

Aangezien de bestaande en te behouden silo is geïntegreerd in de bestaande bebouwing is het niet mogelijk om (onbruikbaar geworden deel van) de bestaande bedrijfsgebouwen te slopen. Vanwege de toenemende vraag naar individuele vertrouwelijke advisering op het gebied van veevoer, dat om maatwerk en advies vraagt, is er bovendien behoefte aan een ontvangst- en voorlichtingsruimte voor groepen. In de huidige situatie is er geen ontvangstruimte / presentatieruimte en wordt naar elders uitgeweken om klanten te ontvangen. Het bestaande gebouw zal daarom voor dit doel geschikt worden gemaakt. Deze bijeenkomsten zullen alleen in de avonduren plaatsvinden, zodat er een conflicten ontstaan met parkeren en vrachtverkeer.

Daarnaast is er vanwege uitbreiding van het personeelsbestand behoefte aan een grotere kantine die eveneens in het bestaande pand zal worden ondergebracht. Met name het werken in de maalderij en bij de silo’s is nogal stoffig. Er zal daarom, als onderdeel van het creëren van betere en veiligere

werkomstandigheden, een douche- en kleedruimte worden gemaakt. Voor het overige blijft het bestaande silogebouw met de maalderij, met uitzondering van de twee grootste bulksilo’s die onbruikbaar geworden zijn, ongewijzigd in gebruik.

Zoals reeds aangekondigd speelt ook de logistieke (verkeers)veiligheid een belangrijke rol in het geheel. In de bedrijfsvoering wordt gebruik gemaakt van transport met vrachtwagens en vorkheftrucks. Daarnaast komen er bezoekers en klanten voor de winkel. Met de uitbreiding zal daarom ook de buitenruimte aangepast worden, zodat er op een adequate en veilige manier gebruik gemaakt kan worden van de aan- en afvoerroutes. De verschillende verkeersstromen zullen daarbij zoveel mogelijk worden gescheiden.

De huidige aan- en afvoerroute kruist ook het fietspad aan de Asschatterweg. Gezien de scherpe bocht in dit fietspad, is het overzicht hier voor zowel de fietser als de vrachtwagenchauffeur minimaal en daardoor gevaarlijk. In de nieuwe situatie is rekening gehouden met een verlegging van de bocht in het fietspad om op deze manier een veiligere situatie te creëren. Overigens staat deze aanpassing los van de nieuwbouwwens, maar is vooral nodig om de verkeersveiligheid te verbeteren (zie afbeelding 11).

Volledigheidshalve wordt gemeld dat overeenkomstig de afspraken in het overleg met de provincie Utrecht het huidige kantoor- en winkelpand wordt wegbestemd in het nieuwe bestemmingsplan (zie afbeeling 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0014.jpg"

Afbeelding 11: Inrichting met nieuwe functies

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

2.4.2 Nieuwe situatie
2.4.2.1 Architectuur

Het ontwerp voor de nieuwe bedrijfshal is gemaakt door architectenbureau Six uit Zeist. De architect heeft vanuit een modern-traditionele visie een gebouw getekend dat doet denken aan een moderne loopstal. Het gebouw verankerd zich in de omgeving door zijn asymmetrische éénzijdig lage kap (zie afbeelding 12). De luifels aan de voor- en achterzijde geven het gebouw een wat speels eigen en comfortabel karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0015.jpg"

Afbeelding 12: Architectuurbeeld voor nieuwe bedrijfshal vanaf de noord-westkant.

Bron: Six Architects

De kop van het gebouw presenteert zich goed herkenbaar en representatief met balkon voor het kantoor op de verdieping boven de winkel en onder de luifel is ruimte voor de uitstalruimte op een gepaste afstand naar de openbare weg. Omdat de bezoekers veelal gebruik maken van aanhangwagens kan worden voorzien in een rondrij-mogelijkheid, zodat men niet achteruit hoeft te steken.

De lange westelijke zijgevel is laag gehouden, zodat die enerzijds goed aansluit naar het open landschap en anderzijds via de lange dakhelling een prettiger overgang vormt naar de bestaande bedrijfsgebouwen met de hoge silo. Hierdoor alleen al, wordt het hoge gebouwencomplex met de silo beter opgenomen in de omgeving. Daarbij loopt langs deze zijde van de nieuwbouw de bomenlaan-oprit naar de woning van nummer 62. De andere lange zijde richt zich op de overige bedrijfsbebouwing met de silo en heeft een hoge goot. Hier bevindt zich ook een entree voor vrachtauto’s. De korte achterzijde van het gebouw is om architectonische redenen eveneens voorzien van een luifel en heel praktisch bij regen omdat hier in principe de meeste goederen zullen worden verladen.

Voor de toe te passen materialen wordt gedacht aan een hoge (70 cm)plint in donkerrode baksteen met daarboven een gepotdekselde houten bekleding in een zwart-bruine kleur, die doet denken aan houtkoolteer. Het kozijn en raamhout is traditioneel wit geverfd. De kap kan met een lichtgrijze pan worden gedekt of met lange zinken stroken met de optie dat de zuidwestzijde van de kap geheel gedekt wordt met zonnecelpanelen. Al het dakwater zal op locatie worden gehouden in een natuurlijk retentiebekken met een helofytenfilter bij het instroompunt.

2.4.2.2 Inpassing

Teneinde de nieuwe bedrijfshal optimaal in te kunnen passen, is in goed overleg met de architect gekozen voor een relatief smal langgerekt gebouw dat in de lijn staat van de oostelijke grens van de opstrekkende verkaveling (zie afbeelding 13). Tevens is er stedenbouwkundig en logistiek voor gekozen om het gebouw zodanig vorm te geven en te positioneren dat, naast een representatief gezicht naar de openbare weg, er een compact cluster ontstaat met de reeds bestaande bebouwing. Hierdoor wordt de invloed van de reeds bestaande bebouwing op het landschap verzacht. Aanvullende boombeplanting die aansluit op de landschapsstructuur zal de situatie verder harmoniseren.

Daarnaast zal langs de zelfstandige ontsluiting van het woonkavel die ten zuiden van de bedrijfsbebouwing is geprojecteerd, een rij met bomen (noten of eiken) worden ingeplant die zich

uitstrekt tot langs het nieuwe bedrijfsgebouw. De laanbeplanting, benadrukt de richting van de opstrekkende landschapsstructuur en schermt de nieuwbouw visueel af. Tussen het bedrijfsgedeelte en de ten zuiden daarvan gelegen nieuwe woonkavel is een nieuw bosje geprojecteerd. Dit functioneert

niet alleen als visuele buffer, maar vooral ook als nieuw natuurelement met een waterbiotoop in de vorm van een retentievijver voor het dakwater van de bedrijfsgebouwen (ruim 1000m²).

Zoals te zien is op diverse historische kaarten, was op deze locatie direct naast de dekzandrug in het verleden een draszone aanwezig. Met de aanleg van een retentieven / -vijver ontstaat hier opnieuw een moerassig gebied. Niet alleen wordt op deze manier het hemelwater op locatie vastgehouden, ook wordt het gebied hierdoor ecologisch versterkt met een nieuwe biotoop, die aantrekkelijk kan zijn voor soorten als ringslang en amfibieën. De nieuwe lijnelementen met laanbeplanting is aantrekkelijk voor vleermuizen (vliegroute / foerageergebied).

Aanvullend worden, naar aanleiding van het overleg met omwonenden, tussen de openbare weg en het bestaande silogebouw worden weer de nodige Italiaanse populieren terug geplant. Deze bomen moesten eerder wijken voor de aanpassingen van de Asschatterweg met het vrij liggende fietspad. Tevens wordt op verzoek van omwonenden op enkele strategische plekken groenblijvende struiken en een paar lage bomen geplant, die het directe zicht vanuit het op de verdieping gelegen kantoor op hun kavels afschermt. Zoals hiervoor reeds opgemerkt zal ook de kruising tussen de uitrit van de veevoederhandel en het fietspad worden aangepast. Deze aanpassing is vooral noodzakelijk vanuit verkeersveiligheid: het fietspad ligt los van de weg en is aangelegd met een scherpe bocht direct voor/na de uitrit van de veehandel. Uitgaand vrachtverkeer kan hierdoor pas op het laatste moment zien dat er verkeer via het fietspad aankomt. Dit vormt vooral gevaarlijke situaties wanneer het om sneller langzaam verkeer gaat, zoals (hoge snelheid) elektrische fietsen. In het inpassingsontwerp is het fietspad daarom iets opgeschoven in de richting van de weg. Hierdoor ontstaat meer overzicht voor zowel fietsers als de vrachtwagenchauffeurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0016.jpg"

Afbeelding 13: Inpassingsvoorstel voor de bedrijfshal, het fietspad en de woning bij Asschatterweg 62.

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

2.5 Mobiliteit

Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie dient in beginsel voor elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan te worden uitgevoerd waarin de verkeerseffecten van de beoogde plannen inzichtelijk te maken. Het doel van het onderzoek is vast te stellen of de bestaande wegenstructuur is toegerust om het extra verkeer van de nieuwe woningen op een goede en veilige wijze af te wikkelen.

Voorliggend plan is vooral gericht op het verbeteren van de interne bedrijfsstructuur, die verstoord is geraakt door de aanleg van het fietspad en het verplaatsen van de toegang tot het bedrijfsperceel. Hoewel de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie, is niet of nauwelijks sprake van uitbreiding. Met betrekking tot het aspect mobiliteit kan worden opgemerkt dat de oppervlakte bvo weliswaar toeneemt van 1200m² naar 2000m². De oppervlakte voor detailhandelsactiviteiten blijft daarbij echter gelijk (306m²). Daarnaast kan worden opgemerkt dat de extra ruimte vooral zal worden benut voor (horizontale) opslag en extra voorzieningen voor werknemers. De feitelijke uitbreiding is daardoor beperkt. Het is daarom aannemelijk dat de mobiliteit als gevolg van de nieuwe bedrijfshal vergelijkbaar zal zijn met de bestaande situatie.

Wel wordt een aantal maatregelen genomen om de veiligheid te verbeteren. De ontsluiting van het perceel geschiedt via de bestaande (enigszins te wijzigen) inrit die aansluit op de Asschatterweg. De Asschatterweg is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom van Leusden waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/h. De Asschatterweg verbindt Leusden met de oostelijk gelegen kern Achterveld.

Op het perceel zelf zullen verkeersstromen zoveel mogelijk worden gescheiden. Het vrachtverkeer met bijbehorende laad- en losactiviteiten zijn aan de achterzijde van het terrein voorzien. Het bezoekende publiek blijft aan de voorzijde van het terrein, waar een parkeerplaats is voorzien en een keerlus waar auto’s (met aanhanger) kunnen keren. De woning aan Asschatterweg 62 is ontsloten via een zelfstandige oprijlaan met laanbomen. Het parkeren van werknemers en bezoekers zal op eigen terrein worden gerealiseerd. Direct voor de nieuw te bouwen bedrijfshal is voorzien in een parkeerplaats met 10 plaatsen voor bezoekers. Het parkeren voor werknemers is voorzien rond de bestaande bedrijfsbebouwing op het noordoostelijke deel van het terrein. Dit is conform de bestaande situatie.

Doordat alle opslag inpandig plaatsvindt, ontstaat er meer ruimte en (over)zicht op het terrein. Dit komt de veiligheid ten goede. Omdat de woning op het achterliggende perceel pas over enige tijd zal worden gerealiseerd, is er vooralsnog voor gekozen dat oprijlaan net achter de parkeerplaats wordt aangesloten op de bedrijfsinrit.

Op basis van de CROW - uitgave Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, 2012) is volledigheidshalve een inschatting gemaakt van de parkeerbehoefte en de te verwachten aantallen verkeersbewegingen. Voor het veevoederbedrijf is de norm gehanteerd voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijf in het buitengebied: 1,3 pp per 100m² bvo. Uitgaande van een van een bvo van totaal 1700m² betekent dit een parkeerbehoefte van 22pp voor personeel. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de winkel is aangesloten bij de normen voor tuin- en groencentra: 3,1 per 100m² bvo hetgeen neerkomt op 9 parkeerplaatsen voor bezoekers. Op grond van het inrichtingsplan en het hiervoor beschrevene kan worden geconcludeerd dat in voldoende mate op eigen terrein kan worden voorzien in parkeergelegenheid.

2.6 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Per 1 oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Barro dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de actuele regionale behoefte en, indien uit die beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele behoefte, tevens wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Bouwen voor leegstand dient voorkomen te worden.

In artikel 1.1 Algemene bepalingen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is gedefineerd wat onder 'verstedelijking' wordt verstaan: nieuwe vestiging van woningen, niet - agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak.

Zoals hiervoor reeds aangegeven vindt onderhavig plan zijn oorzaak in het feit, dat als gevolg van het aanleggen van een vrijliggend fietspad langs de Asschatterweg, een deel van de bestaande silo's niet meer kan worden gebruikt. De nieuwbouw is als gezegd nodig om de bedrijfseconomische problemen het hoofd te kunnen bieden die zijn ontstaan als gevolg van de aanleg van het fietspad en de daarmee samenhangende verplaatsing van de hoofd-entree van het bedrijf. Daartoe zijn tussen de gemeente Leusden en de heer Wolswinkel afspraken gemaakt over het realiseren van een nieuwe bedrijfsloods van 800m². Deze extra oppervlakte is vooral bedoeld voor (horizontale) opslagcapaciteit van de in onbruik geraakte silo's. Daardoor is sprake van een toename van het bebouwd oppervlak.

De oppervlakte voor detailhandelsactiviteiten blijft in de nieuwe situatie gelijk aan de bestaande oppervlakte (306m²). Het bestaande kantoor-/winkelpand wordt wegbestemd (oppervlakte circa 250m²). Het is niet mogelijk om onbruikbaar geworden silo's te slopen omdat deze bouwkundig zijn geïntegreerd met de belangrijkste bedrijfsgebouwen. De feitelijke toename aan bebouwing beslaat een oppervlakte van 550m². De nieuwe bedrijfshal bevat een kantoor, winkel en (horizontale) opslagfunctie bedoeld voor het eigen bedrijf. De nieuwbouw is bedoeld voor eigen gebruik. Er ontstaat geen leegstand en er zullen geen bedrijven verhuizen naar deze locatie zodat elders leegstand ontstaat.

Tegen die achtergrond kan worden gesteld dat weliswaar sprake is van een uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing. Dit betreft echter een aan het landelijk gebied gebonden functie (veevoederhandel) die wordt gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. In dat geval wordt de uitbreiding niet gezien als "verstedelijking" in het buitengebied en kan een Laddertoets achterwege blijven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 definitief vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt. Voor de regio Utrecht zijn de volgende opgaven van nationaal belang geformuleerd:

  • Het goed laten draaien van de draaischijf van Nederland (weg, spoor en vaarweg);
  • Realiseren van de waterveiligheidsopgave langs de Lek en Neder – Rijn en zoetwatervoorziening via het hoofdwatersysteem;
  • Het tot stand brengen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk en het accommoderen van de inzet van de regio op geothermie en warmte-koudeopslag;
  • Op lange termijn stimuleren van regionale ontwikkeling van de A12-zone.

Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag vanuit de markt leidend. Nieuwe ontwikkelingen worden benaderd vanuit de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling: inventarisatie van de vraag naar een nieuwe voorziening, kan het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing daarvoor worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan dient sprake te zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.

3.2 Rijksbeleid - AMvB Ruimte

Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. De Wro voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincie en Gemeente. Ook de bevoegdheden zijn voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.

Zowel de Nota Ruimte als het Streekplan worden op termijn vervangen door een Structuurvisie waarin de ruimtelijke toekomstvisie is vastgelegd, inclusief de financiering voor die plannen. De Structuurvisie is uitsluitend zelfbindend voor overheden. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven, is het Besluit algemene regels Ruimtelijke Ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd, het aangewezen instrument. De AMvB Ruimte bevat een beleidsneutrale vertaling van de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's: Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, de grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkelingen en de Waddenzee.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte is op 15 juli 2011 bekend gemaakt en - op enkele onderdelen na - per eind december 2011 in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de AMvB Ruimte opnieuw aangepast waardoor deze nu nagenoeg geheel in werking is getreden. Het Barro is uitgebreid met de onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van de primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruimingen van de Maastakken.

Bundeling verstedelijking en landelijk gebied

Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld een "rood-voor-groen regeling" en een "ruimte-voor-ruimte regeling". Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.

In de SVIR is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6). De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder moet in beginsel worden toegepast bij verbindende plannen die voorzien in "stedelijke ontwikkelingen". De laddertoets is verder uitgewerkt in paragraaf 2.6.

Nationaal Natuur Netwerk (voorheen: EHS)

Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk het Nationaal Natuur Netwerk aangewezen. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die het NNN vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als dat het NNN ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt.

Ook kleinschalige ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn voor een grensaanpassing. Voor het NNN geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van het NNN dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De verordening moet een regeling over compensatie bevatten die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan het NNN.

Nationale Landschappen

De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld.

De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.

3.3 Provinciaal beleid - Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2025 (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening

(PRV) zijn voor vastgesteld op 4 februari 2013. Daarna zijn ze tweemaal partieel herzien: 10 maart 2014 en 3 november 2014. Op 13 december 2016 is de herijking van de PRS en de PRV vastgesteld.

De PRS en PRV geven het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht weer. De Provinciale Ruimtelijke

Structuurvisie (PRS) is een structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. Op grond van de

Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere

partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die

bindend is voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt

als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij

het beleid in de PRS is telkens aangeven of en zo ja wat van dat beleid via de PRV doorwerkt naar

gemeenten.

De ambities voor de provincie zijn gericht op het aantrekkelijk houden van de provincie om te wonen,

werken en te recreëren. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gebaseerd op de volgende vier pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen van kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de

ontwikkelingen volgens de pijlers 'vitale dorpen en steden' en 'dynamisch landelijk gebied' kunnen

plaatsvinden. Afbeelding 14 geeft de algemene visie aan van provincie Utrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0017.jpg"

Afbeelding 14: uitsnede uit de (algemene) visiekaart bij de Ontwerp Structuurvisie,

bron: Provincie Utrecht

Voor onderhavige plannen is met name het beleid 'landelijk gebied met kwaliteit' relevant. De ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave.

De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in grote mate bepaald door de kernkwaliteiten, die vaak aansluiten op de cultuurhistorie van het landschap. Het beleid is gericht op het behouden en beleefbaar maken van de cultuurhistorische kwaliteit van de landgoederen en buitenplaatsen, het militair erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap. Om die reden wordt ook ruimte geboden aan een economisch vitale landbouw. De landbouw heeft immers een belangrijke rol bij het in stand houden van het agrarische cultuurlandschap. Dit beleid is uitgewerkt in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.

Voor de kwaliteit van de natuur is de verwezenlijking van het NNN van belang. In het Akkoord van Utrecht zijn de afspraken neergelegd voor de uitvoering van het (herziene) natuurbeleid. Binnen de afspraken van het akkoord zal circa 1500ha nieuwe natuur worden gerealiseerd. Daarnaast voorziet het akkoord in een groene contour, waarbinnen het NNN door andere partijen op vrijwillige basis kan worden gerealiseerd.

Voor de herijking 2016 heeft de provincie bij alle gemeenten informatie opgehaald over o.a. de voortgang van het woningbouwprogramma, plancapaciteit en overige wensen en ideeën. Voor onderhavig plan is de aanpassing van het NNN van belang. Dit aspect is verder uitgewerkt in paragraaf 5.3.

3.4 Provinciaal beleid - Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PS regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgens uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (plankaart en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan.

Voor onderhavige plannen zijn de volgende bepalingen relevant:

Gehele provincie

  • Cultuurhistorie

In delen van de gehele provincie zijn regels gesteld ter bescherming van cultuurhistorische waarden in de vorm van de historische buitenplaatsenzone en het militair erfgoed in de vorm van de Grebbelinie. In artikel 1.7 is bepaald dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Voor onderhavige plannen is relevant dat de dijk en het grondwerk even ten noorden van de Asschatterweg deel uitmaken van de strategische zone van de Grebbelinie (zie afbeelding 15). Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.

De toelichting op een ruimtelijk plan dient een beschrijving te bevatten van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ten aanzien van dit aspect in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. In dit bestemmingsplan is dit in Hoofdstuk 4 uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0018.jpg"

Afbeelding 15: kaart Cultuurhistorie behorende bij Provinciale Ruimtelijke Verordening

bron: http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/#s=141275;459000;1;pdok;0;2:S:yNxxxxq

  • Landschap

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn verschillende landschappen onderscheiden. Het plangebied maakt deel uit van het landschap van de "Gelderse Vallei". Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied dient aansluiting worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het gebied. In de bijlage Kernkwaliteiten is per landschap beschreven welke kwaliteiten beschermd en versterkt moeten worden. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking is omgegaan.

Met de tweede partiële herziening van de PRV is het beleid aangescherpt in die zin dat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap. Een aantasting van het landschap is onevenredig indien het belang van de ruimtelijke ontwikkeling die door het ruimtelijk plan mogelijk wordt gemaakt niet opweegt tegen de aantasting van de kernkwaliteiten die het gevolg is van de ruimtelijke ontwikkeling. een goede locatiekeuze beperkt de schade voor het landschap. Voorts is een goede landschappelijke inpassing vereist die in de regels van het bestemmingsplan is geborgd.

De kernkwaliteiten voor onderhavige plangebieden zijn kort beschreven in de bijlage "Kernkwaliteiten landschap" die deel uitmaakt van de Provinciale ruimtelijke verordening. Voor onderhavig plan zijn de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei relevant:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid
  • stelsel van beken, griften en kanalen
  • Grebbelinie
  • overgang van Vallei naar Stuwwal (luwe flank)

Landelijk gebied

  • Natuurnetwerk Nederland

In artikel 2.4 zijn regels opgenomen ter bescherming van Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS). Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen, in stand houden en ontwikkelen. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe bestemmingen en regels toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de NNN tenzij er sprake is van groot openbaar belang of er geen andere reële mogelijkheden zijn. Het plangebied ligt binnen het NNN en de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.4 zijn wel relevant (zie afbeelding 18).

Groene contour gebieden zijn gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van het NNN maar daar geen deel van uitmaken omdat er geen financiering meer voor is. Wel kan binnen deze gebieden het NNN op vrijwillige basis worden gerealiseerd. Onomkeerbare ingrepen en processen zoals grootschalige verstedelijking, die het realiseren van natuur binnen de groene contour onmogelijk maken, zijn niet toegestaan. Rode ontwikkelingen zijn aanvaardbaar mits deze bijdragen aan het realiseren van natuurdoelstellingen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het perceel Asschatterweg 64 tot de eerste partiële herziening geheel binnen het NNN (zie afbeelding 16) lag. Met de herziening is dit aangepast; het oorspronkelijke bedrijfsperceel lag tot de herijking in het Groene Contourgebied terwijl de percelen ten westen van het plangebied nog altijd deel uitmaken van het NNN (zie afbeelding 17). Binnen de herijking 2016 is de Groene contour rondom het bedrijfspand niet meer aanwezig (zie afbeelding 18).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0019.png"

Afbeelding 16: uitsnede NNN tot 4 maart 2013

Bron: Provincie Utrecht, http://webkaart.provincie-utrecht.nl/

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0020.png" Afbeelding 17: uitsnede kaart Natuur Provinciale Ruimtelijke Verordening ter hoogte van de Asschatterweg

Bron: Provincie Utrecht, http://webkaart.provincie-utrecht.nl/

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0021.png"

Afbeelding 18: Uitsnede EHS herijking 2016

Bron: Provincie Utrecht, http://webkaart.provincie-utrecht.nl/

Landelijk gebied, verstedelijkingsverbod en uitzonderingen

In de PRV zijn regels gesteld ten aanzien van verstedelijking in het landelijk gebied. Algemeen geldt dat in het hele landelijke gebied een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies moet worden voorkomen. Nieuwe vormen van verstening zijn daarom alleen onder specifieke voorwaarden toelaatbaar.

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk.

Het beleid sluit aan bij de duurzame verstedelijkingsladder uit het Barro. Dit houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en pas daarna naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig (kunnen) worden ontwikkeld.

Voor kleinschalige ontwikkelingen buiten de rode contour wordt via de algemene regels, zonder verdere procedure, ook ruimte geboden mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar wordt versterkt.

In de verordening wordt de volgende (afwijkende) definitie gehanteerd voor 'verstedelijking': nieuwe vestiging van stedelijke functies en uitbreiding van reeds gevestigde stedelijke functies, zowel gebruik en als bebouwing. Hieronder worden in ieder geval verstaan niet-agrarische bedrijven.

Voor onderhavig plan is relevant dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die toestaan dat bestaande niet-agrarische bedrijven worden uitgebreid met maximaal 20% van de bestaande bebouwing (art. 3.6). Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. De toelichting op een ruimtelijk plan dient een ruimtelijke onderbouwing te bevatten die aantoont dat de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en indien de uitbreiding groter is dan 20% dient tevens te worden onderbouwd dat die uitbreiding noodzakelijk is voor de voortzetting van het niet-agrarische bedrijf.

3.5 Provinciaal beleid - Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

Op 15 december 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht het ontwerp van de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Nationale Landschappen vastgesteld voor alle Nationale Landschappen. Hiermee heeft het beleid uit de Streekplanuitwerking de status van Structuurvisie gekregen. De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (7 februari 2011) bevat de provinciale invulling van het begrip 'landschapskwaliteit'. Per gebied is een beschrijving gegeven van de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in een gebied. Gemeenten wordt gevraagd de ambities uit de Kwaliteitsgids in hun beleid op te nemen en deze in bestemmingsplannen juridisch vast te leggen.

Voor de Gelderse Vallei zijn de kernkwaliteiten als volgt geformuleerd:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid
  • stelsel van beken, griften en kanalen
  • Grebbelinie
  • overgang van Vallei naar Stuwwal (luwe Flank)

De provincie beoogt het unieke karakter te waarborgen, te versterken en te ontwikkelen door de contrasten in de drie deelgebieden (Mozaïek, Stroken en het Binnenveld) te versterken en de verborgen structuren te behouden (zie afbeelding 19).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0022.jpg"

Afbeelding 19: uitsnede Ambitiekaart Gelderse Vallei,

Bron: Koepelkatern Kwaliteitsgids p. 23, provincie Utrecht

http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/kwaliteitsgids/koepelkatern/

3.6 Regionaal beleid - Reconstructieplan Gelderse Vallei - Utrecht Oost 2005

Hoewel de Reconstructiewet per 1 juli 2014 is ingetrokken is het hieruit voortkomende ruimtelijk beleid voor onderhavige plannen nog altijd relevant. Het Reconstructieplan beoogt een oplossing te bieden voor de ruimtelijke en milieuproblematiek in het gebied dat wordt begrensd door de Veluwe, de Randmeren, de A27, de Kromme Rijn en de Nederrijn. Ook beoogt het Reconstructieplan het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur te verbeteren.

Het Reconstructieplan brengt een scheiding aan tussen gebieden met functies die niet met elkaar te verenigen zijn, zoals intensieve veehouderij en kwetsbare natuur en streeft anderzijds naar gebieden met functies die wel met elkaar verweven kunnen zijn zoals landbouw, recreëren, water en natuur. Hierdoor ontstaat een duurzame kwaliteit. Het Reconstructieplan onderscheidt de volgende gebieden: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Alle plangebieden waarop onderhavig plan van toepassing is, zijn aangewezen als: verwevingsgebied (zie afbeelding 20). Deze gebieden zijn gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daartegen niet verzetten. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0023.jpg"

Afbeelding 20: uitsnede Beleidskaart Reconstructiezonering Intensieve Veehouderij ter hoogte van de Asschatterweg

Bron:http://www.wantbuitengebeurthet.nl/fileadmin/svgv/content/downloads/Kaart_4._Barneveld_Ede _Vallei_Zuidwest_e.o..pdf

Daarnaast zijn in het Reconstructieplan er kwetsbare natuurgebieden voorzien van een beschermingszone van 250 meter. Binnen die gebieden dient de ammoniakemissie zoveel mogelijk te worden teruggedrongen. Nieuwvestiging van (intensieve) veehouderij is om die reden niet toegestaan. Ten slotte voorziet het Reconstructieplan in de aanleg van waterbergingsgebieden om de toenemende wateroverlast tegen te gaan.

Het Reconstructieplan bevat regels ten aanzien van functieverandering op vrijkomende (agrarische) bouwpercelen. De regels uit het Reconstructieplan ten aanzien van de zonering dienen te worden overgenomen in bestemmingsplannen. Het is mogelijk om op gemeentelijk of regionaal niveau een nadere uitwerking aan te geven, zoals reeds is gedaan in het Bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente. De uitwerking van onderhavige ontwikkelingsplannen heeft plaatsgevonden conform de hierin opgenomen regels.

3.7 Gemeentelijk beleid - Integrale ontwikkelingsvisie Binnen in het Buitengebied 2004

Binnen in het buitengebied van Leusden is in 2004 als ontwerp integrale ontwikkelingsvisie verschenen en wordt, zonder vaststelling, als praktische leidraad voor de ontwikkeling van het buitengebied gehanteerd. De Gemeente Leusden staat een krachtig buitengebied voor. Doel daarbij is de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van het groene landschappelijk waardevolle gebied te behouden en te versterken. Ontwikkeling van natuur- en milieukwaliteit in aantrekkelijke landschappen, waaronder versterking van de Ecologische Hoofdstructuur, staat daarbij voorop.

De belevingswaarde, de natuurwaarde en de economische waarde dienen versterkt te worden. Afbakeningen en scheidingen worden geleidelijk opgeheven. Voor het zuidelijke en middendeel van het buitengebied van Leusden ziet men schaalvergroting en extensivering optreden. Hierdoor zullen op beperkte schaal agrarische bedrijfsruimten vrijkomen. Functieverandering hiervan wordt als mogelijkheid gezien mits passend bij de hoofdfunctie van het gebied. In dit gedeelte van het buitengebied zijn goede combinaties te maken met landschapsversterking en natuurontwikkeling. Recreatief medegebruik kan hieraan gekoppeld worden.

Met name bij ontsluitingswegen kan economisch hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing meer ruimte worden geboden. Een milieubewuste bedrijfsvoering wordt daarbij gestimuleerd. Het in stand houden en versterken natuur en landschapswaarden kan o.m. omvatten het versterken van de landschapsstructuur (in overleg met landgoederen en eigenaren) en de aanleg van nieuwe natuur en bos (m.n. in kader van Robuuste Ecologische Verbindingszone Veluwe-Utrechtse Heuvelrug). In dit geval zal er door de mitigerende maatregelen een robuuste natuurontwikkeling plaatsvinden en wordt er voldaan aan het beleid.

3.8 Gemeentelijk beleid - Bestemmingsplan

Het plangebied ligt zoals eerder gemeld binnen twee bestemmingsplannen, namelijk 'Buitengebied 2009' en 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213' (zie afbeelding 21).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0024.jpg"

Afbeelding 21: Bestemmingsplan Buitengebied 2009 gecombineerd met Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' heeft het plangebied diverse bestemmingen (zie afbeelding 22). Het huidige bedrijfsgedeelte heeft de bestemmening B4.5 (artikel 14), oftewel de bestemming veevoederbedrijf met bijbehorende bebouwing tot maximaal 1200m², waarvan maximaal 306m² mag worden gebruik als verkoopvloeroppervlak voor detailhandel.

De gronden waarop de beoogde nieuwbouw is geprojecteerd hebben de bestemming: "agrarisch met landschapswaarden" (artikel 5). Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, en de instandhouding van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. Het bestemmingsplan biedt in beginsel geen ruimte om de beoogde nieuwbouw binnen de kaders van het bestemmingsplan te realiseren. Hiervoor wordt een zelfstandige procedure doorlopen in de vorm van een partiële herziening van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0025.jpg"

Afbeelding 22: uitsnede plankaart Bestemmingsplan Buitengebied, locatie Asschatterweg 64

Bron: gemeente Leusden

Binnen het tweede bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211-213' hebben de gronden de bestemming "Agrarisch met waarden" (artikel 3) en dubbelbestemming "Waarde - Archeologie hoge verwachting" (artikel 5) (zie afbeelding 23). Gronden binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" zijn enkel bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Een partiële herziening is daarom noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0026.jpg"

Afbeelding 23: uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211-213

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

3.9 Overig beleid - Landschapsontwikkelingsplan 2006

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is in 2006 vastgesteld als uitwerking van het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost. De zonering uit het Reconstructieplan is uitgangspunt voor de uit te werken ruimtelijke kwaliteit, waarbij het Reconstructieplan en het bestemmingsplan de mogelijke functies aangeven. Het LOP vormt het toetsingskader wat betreft landschap voor ruimtelijke ontwikkelingen en functieveranderingen.

De visie op hoofdlijnen is gericht op het in stand houden en verder ontwikkelen van een vitaal en kwalitatief hoogwaardig platteland met tal van economische activiteiten in een streekeigen en leesbaar landschap. Per landschapstype is de visie nader uitgewerkt ten aanzien van:

  • erfinrichting en kleine landschapselementen
  • spelregels voor nieuwe landgoederen
  • inrichting van beken
  • soortenbeleid

De planlocatie ligt binnen het deelgebied De Vallei. Dit oude dekzandgebied tussen Veluwe en Heuvelrug, is in de loop der tijd sterk veranderd. Het afwisselende landschap met een uitgebreid bekensysteem is deels - onder invloed van de landbouw - sterk getransformeerd, terwijl andere delen onder invloed van het beheer vanuit één eigenaar - veelal als landgoed - goed bewaard zijn gebleven. Binnen De Vallei kunnen ook nu nog (diffuse) kampenlandschappen, slagenlandschappen en broek- en heideontginningen worden onderscheiden. De locatie Asschatterweg ligt op de overgang tussen slagenlandschap en (voormalig) kampenlandschap (zie afbeelding 24).

De bebouwing in het plangebied vertoont overeenstemming met het uitgangspunt dat in het noordoostelijke deel van de Vallei de boerderijen op de boven het veen uitstekende dekzandruggen werden gebouwd. Hierdoor ontstonden bebouwingslinten. De erven waren langgerekt en smal. Verschillende functies op het erf waren achter elkaar gelegen. De bijgebouwen stonden parallel of haaks op de boerderij. De boerderijen lagen veelal met de voorzijde aan de weg. het erf was vaak voorzien van een moestuin en een boomgaard. De Hof (moestuin) werd meestal omzoomd door een haag. Andere typische objecten waren een tweeroedige hooiberg en het bakhuis. Het meest voorkomende boerderijtype is de langhuisboerderij of hallehuis. De erven waren oorspronkelijk klein en afgeschermd met elzen- en wilgensingels. Veelal zijn de erven vergroot en meer functioneler geworden; de erfbeplanting is echter veelal nog redelijk herkenbaar intact.

Het (voormalig) kampenlandschap wordt gekenmerkt door verspreid staande bebouwing en een mengeling van oude en nieuwe boerderijen, woonhuizen en niet-agrarische bedrijfspanden. Lokaal is sprake van sterke verdichting door bebouwing; doordat een helder (beplantings)systeem ontbreekt, zijn de belangrijkste landschappelijke structuren verdwenen. Door het ontbreken van een heldere landschappelijke structuur, ontstaat diffuusheid in het landschap en biedt het huidige landschap te weinig houvast om alle nieuwe ontwikkelingen goed op te vangen, aldus het LOP. De landbouw staat onder grote druk en er is een sterke toename aan niet-agrarische bedrijvigheid en landelijk wonen. Als andere grootschalige ontwikkelingen wordt de aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden en realisering van een robuuste verbinding tussen de Veluwe en Heuvelrug genoemd, waarbij natuurontwikkeling voorop staat.

Het LOP is daarom met name gericht op het versterken van het landschappelijke raamwerk in dit gebied. Beplantingen langs wegen dient te worden aangevuld, bosgebieden versterkt en het bekensysteem verder ontwikkeld. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan verschillende functies met als doel een dynamisch en multifunctioneel landschap. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen en landelijk wonen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streekeigen landschapselementen, landschapspatronen en ook de kleinschalige natuurontwikkeling. Deze aanbevelingen zijn overgenomen bij het uitwerken van de inrichtingsvoorstellen voor de bedrijfshal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0027.jpg"

Afbeelding 24: uitsnede landschapsontwikkelingskaart,

bron: Landschapsontwikkelingsplan Gemeente Leusden, p. 49

3.10 Overig beleid - Bouwen aan landschap op tussenschaal

Dit rapport is in 2013 verschenen om ruimtelijke kwaliteit te koppelen aan nieuwe ontwikkelingen in de Gelderse Vallei. Het voorziet in bouwstenen die toegepast kunnen worden om de leesbare samenhang en identiteit van het landschap te vergroten. De volgende bouwstenen voor ruimtelijke kwaliteit worden bij functieverandering, schaalvergroting en natuurontwikkeling in het Slagenlandschap genoemd (zie afbeelding 25):

Op de kavel:

  • vervangen en aanvullen bebouwing in de lengterichting van de verkaveling;
  • compact clusteren van bebouwing;
  • woning/tuin aan de weg en nieuwe schuren/stallen er achter;
  • doorzichten naar achteren mogelijk laten;
  • beplanten van kavelgrenzen in de lengte van de verkavelingsrichting;
  • in beplantingskeuze aansluiten bij bestaande soorten.

In een buurtschap:

  • clusteren van functieveranderingen;
  • uitruilen van gronden en doen van grensaanpassingen met als oogmerk:
  • landschap & natuur te versterken;
  • recreatief medegebruik mogelijk te maken;
  • bosjes aan te planten;
  • en daarbij doorzichten naar achter mogelijk te laten.

T.a.v. bosjes en singelbeplanting:

  • nat (broek) bos met Els, Wilg en Eik;
  • singels langs sloten met Wilg, Populier, Zwarte els en rietoevers;
  • geleidelijke gradiënten en gevarieerd opgebouwde randprofielen.

Voor het Kampenlandschap wordt hier nog bij genoemd:

  • als uitgangspunt de (kamer)structuur van het landschap;
  • het behouden (en aanvullen) van wallen, singels en waardevolle bomen
  • het toepassen van drogere inheemse soorten zoals: Eik, Gelderse roos, Hondsroos en Lijsterbes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0028.jpg"

Afbeelding 25: Slagenlandschap in Bouwen aan landschap op tussenschaal

Bron: Gemeente Leusden

3.11 Welstandsnota

3.11.1 Welstandsnota 2014

De Welstandsnota (versie 4, vastgesteld februari 2014) beschrijft het beleid van – onder meer - de gemeente Leusden ten aanzien van de wijze waarop bouwplannen (architectonisch) in hun omgeving passen. In de Welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen loket criteria voor kleinere bouwplannen, zoals een aan- of uitbouw, overkappingen, dakkapellen, erf- en perceelscheidingen. Daarnaast kent de Welstandsnota objectgerichte criteria die van toepassing is op (agrarische) bedrijfsbebouwing, woningen in het buitengebied, recreatieve bebouwing en landgoederen.

De Welstandsnota is opgesteld in samenwerking met zeven andere gemeenten in de Gelderse Vallei, zodat voor het samenhangende buitengebied één welstandsbeleid is ontwikkeld. De Welstandsnota dient als toetsingskader voor het verlenen van (bouw)vergunningen. De toetsingscriteria zijn in belangrijke mate ontleend aan de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke context, maar zijn zelf bouwkundig van aard en gericht op de feitelijke situatie.

Relevant zijn de gebiedscriteria voor het "Slagenlandschap". Hoewel het plangebied Asschatterweg 64 op de kaart uit het Landschapsontwikkelingsplan (zie afbeelding 24) formeel op de grens tussen het slagenlandschap en het kampenlandschap bevindt, kan op grond van de fysieke kenmerken van het gebied (lange opstrekkende verkaveling, die visueel wordt onderstreept door kavelgrensbeplanting) worden gesteld dat ook voor dit plangebied de gebiedscriteria voor het slagenlandschap als uitgangspunt moeten worden gehanteerd.

3.11.1.1 Gebiedscriteria Slagenlandschap

Het plangebied maakt deel uit van het Slagenlandschap, ook wel Veenontginningslandschap of Strokenlandschap genoemd. Het relatief open landschap kenmerkt zich door lange en smalle rechthoekige kavels met her en der kleinschalige bosclusters. In het algemeen staat de bebouwing langs verbindingswegen. Langs sommige van die wegen, zoals de N226 (Arnhemseweg) maar ook langs de Asschatterweg, is nog historische bebouwing aanwezig. Deze stamt uit het begin van de 19e eeuw, soms eerder, en is erg divers. De (hallenhuis)boerderijen hebben sobere gevels of een meer verfijnde uitstraling (okergele stenen versieringen en pilasters). De hoofdbebouwing kan ook bestaan uit twee naast elkaar gebouwde hallenhuizen (weliswaar uit verschillende bouwperioden) met een dwarsverbinding zodat de opzet een U-vorm heeft. Aanbouwen en uitbouwen (o.a. erkers) zijn niet zeldzaam. Soms zijn deze fors in verhouding tot het hoofdgebouw.

Voor onderhavige plan is relevant dat ten aanzien van het kleurgebruik wordt opgemerkt dat roodachtige bakstenen, wit/licht grijs geschilderde en gepleisterde gevels overheersen. Donkere en oranje (vooral bij recentere bouwwerken) pannen en riet worden veelvuldig toegepast bij het hoofdgebouw. Licht metselwerk, groen geprofileerde stalen platen en golfplaten bij de schuren en stallen zijn de meest voorkomende kleuren en materialen in dit gebied. Het houtwerk (kozijnen, windveren, dakranden) heeft traditionele witte en groene kleuren.

3.11.1.2 Welstandscriteria Slagenlandschap

Algemeen

  • de bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en houden rekening met de bestaande organisatie op het perceel en gerelateerd aan de landschappelijke inrichting;
  • bouwaanvragen die betrekking hebben op panden die voorkomen op de Monumenten Inventarisatielijst worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. De beschrijving uit het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) is uitgangspunt van de beoordeling.

Massa en vorm bebouwing

  • de bebouwing wordt terughoudend vormgegeven;
  • panden hebben een individuele uitstraling;
  • de gevelindeling wordt gekenmerkt door een evenwichtige opbouw;

Detaillering, kleur en materiaalgebruik

  • de hoofdkleuren zijn terughoudende naturel of gedempte (aard-)kleuren en afgestemd op de omgeving.

Er wordt geen aanleiding gevonden tot een verbijzondering van de loket- en objectcriteria voor de

bebouwing in dit gebied.

3.11.2 Objectcriteria voor bedrijfsbebouwing

Algemeen

  • de bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en de bestaande organisatie op het perceel en zijn gerelateerd aan de landschappelijke inrichting
  • bouwaanvragen die betrekking hebben op panden die voorkomen op de Monumenten Inventarisatielijst (bijlage A) worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. De beschrijving uit het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) is uitgangspunt van de beoordeling.

Plaatsing

  • de plaatsing is ondergeschikt aan het hoofdgebouw (woning).

Massa en vorm

  • de hoofdvorm is enkelvoudig en rechthoekig;
  • de nokrichting is in de verkavelingsrichting van het landschap;
  • de massaopbouw op het erf is in onderlinge samenhang;
  • de gevelgeleding is horizontaal;
  • de kopgevels kennen een evenwichtige, samenhangende gevelopbouw.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • de gevels worden in metselwerk uitgevoerd. Ander materiaal is toegestaan, mits in donkere tinten uitgevoerd en voorzien van een profiel en een zichtbare metselwerkplint;
  • de dakvlakken worden in pannen uitgevoerd. Ander materiaal is toegestaan mits in grijze of donkere tinten uitgevoerd, afwijkend van de gevelkleur en voorzien van een (golfplaten- of dakpan-) profiel.

De wijze waarop rekening is gehouden met de gebiedskenmerken is uitgewerkt in het principeverzoek dat de basis heeft gevormd voor deze planherziening. Zodra de bouwplannen verder zijn uitgewerkt zal ook voor het bouwplan een toetsing aan het Welstandsbeleid plaatsvinden.

3.12 Conclusie

De ontwikkelingen zoals die met voorliggende herziening worden voorgestaan zijn in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van (hogere) overheden dat uitgaat van een vitaal platteland, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijk ontwikkeling van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied.

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de gemaakte afspraken tussen Veevoederhandel Wolswinkel en de gemeente, waarbij een inspanningsverplichting is aangegaan met als doel de negatieve (economische) effecten van de verplaatsing van de hoofdentree te compenseren. Het plan hiervoor is uitgewerkt in overleg met zowel de gemeente als de provincie.

De gevolgen van het plan in relatie tot het NNN en de cultuurhistorie zijn uitgewerkt in de hoofdstukken 4 en 5. De ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit zijn als leidraad gebruikt voor de uitwerking van de plannen op kavelniveau. De Welstandsnota geldt als toetsingskader voor bouwaanvragen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar objecten en gebieden. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan tot een concreet bouwplan.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie

4.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valetta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wam). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming.

Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheersmaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.

4.1.1 Gemeentelijk archeologie beleid - archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Sinds de invoering van de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz) ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden en de cultuurhistorie van een gebied.

De archeologische waarden zijn vastgelegd op een gemeentelijke archeologische beleidskaart die eind 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het kader van dit bestemmingsplan is een verkenning uitgevoerd op basis van de Archeologische Beleidskaart:

Asschatterweg 64

Dit deel van Leusden kenmerkt zich door lokale hoogtes (dekzandruggen), welke vaak voorzien zijn van een laat-middeleeuws plaggendek (esdek). Deze liggen vaak nabij historische boerderijplaatsen, die hun oorsprong ook in de Late-Middeleeuwen vinden. De aanwezigheid van een esdek wijst op een intact bodemprofiel, waardoor er een verhoogde kans is op voorkomen van prehistorische sporen.

Waarden en verwachtingen

De Archeologische Beleidskaart geeft aan welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied reeds vastgesteld zijn of wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten.

Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Binnen het plangebied is wel een archeologisch verwachtingsgebied aanwezig (afbeelding 26). Dit is een gebied waar – op basis van onder meer de bodemkaart en historisch kaartmateriaal een hoge verwachtingswaarde geldt voor archeologische waarden.

Hoge archeologische verwachting

Ter hoogte van het grootste deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting op sporen uit de Late-Prehistorie, Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de uiterste zuidwesthoek van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting op sporen uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Wanneer voor een gebied twee of meer verschillende verwachtingswaarden gelden, geldt in de regel dat de hoogste verwachtingswaarde leidend is voor het bepalen van het antwoord op de vraag in hoeverre sprake is van een onderzoeksverplichting. In dit geval dient daarom de hoge verwachtingswaarde te worden aangehouden.

Beleidsregels

De zone met een archeologische verwachting brengt aanvullende regels met zich mee wat betreft de voorschriften in de omgevingsvergunning wanneer er bodemverstorende activiteit plaatsvindt dieper dan 30cm onder maaiveld. De hoge archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur oranje. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 100m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0029.jpg"

Afbeelding 26: uitsnede uit de Archeologische Beleidskaart ter plaatse van Asschatterweg 64,

Bron: gemeente Leusden

Archeologisch onderzoek

In opdracht van J.J. Wolswinkel B.V. heeft Vestigia BV Archeologie en Cultuurhistorie in oktober 2016 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied aan Asschatterweg 64 (zie afbeelding 27). Voorafgaand aan de ontwikkelingen is in kaart gebracht of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten (zouden kunnen) bevinden, die met de oog op de realisatie van het bouwplan gevaar lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0030.jpg"

Afbeelding 27: Plangebied archeologisch onderzoek door Vestigia

Bron: Vestigia

Het plangebied had op basis van het bureauonderzoek conform de gemeentelijke archeologische

beleidskaart een hoge archeologische verwachting op het in situ aantreffen van archeologische vondsten en sporen. In aanvulling op het bureauonderzoek is een verkennend archeologisch booronderzoek verricht waarbij 6 boringen zijn gezet om de geo(morfo)logische en bodemkundige kenmerken van het plangebied te toetsen. Tijdens het booronderzoek is tevens conform de gemeentelijke richtlijn een veldverkenning uitgevoerd.

De op basis van het bureauonderzoek verwachte enkeerdgronden zijn bij het booronderzoek niet aangetroffen. Er zijn primaire noch secundaire archeologische indicatoren aangetroffen. Gezien de aangetroffen bodemopbouw, de aangetroffen verstoringen en het ontbreken van archeologische indicatoren in de boringen, kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied daarom bijgesteld naar ‘laag’ en worden geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ).

Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Leusden. Het archeologische onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.

4.2 Cultuurhistorische Atlas

De Cultuurhistorische Atlas (2005) vormt een aanvulling op het cultuurbeleid zoals dat door de Provincie in de nota “Niet van Gisteren” in 2003 werd vastgelegd en een uitwerking en beleidskader heeft gekregen in de provinciale Ruimtelijke Verordening. In de Cultuurhistorische atlas is het beleid geactualiseerd en zijn de uitgangspunten geformuleerd voor het erfgoed beleid. Daarnaast geeft de atlas per gebied aanbevelingen die bedoeld zijn om richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied valt in de Cultuurhistorische atlas in deelgebied: Gelderse Vallei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0031.jpg"

Afbeelding 28: uitsnede kaart cultuurhistorie,

Bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/

In de Atlas wordt aangegeven dat het landschap wordt gekenmerkt door een griftenstructuur in noord-zuid richting als gevolg van de wateroverlast waar men in dit gebied mee te kampen had (zie afbeelding 28) als gevolg van de grote hoeveelheden, die in dit gebied zowel via de beken werd aangevoerd vanaf de Veluwe als de Utrechtse Heuvelrug met bovendien kwelwater.

De onregelmatige verkaveling en de oude (hessen)wegen volgen hier de overwegend oost-west richting van het bekenstelsel vanuit de Veluwe. Tussen de beekdalen liggen doorlopende ruggen, waarop evenwijdig aan de beken de eerste wegen worden aangelegd, zoals onder meer de Asschatterweg. Er ontstonden geen echte dorpen maar wel een patroon van verspreid liggende boerderijen met omringende bouwlanden.

De systematische ontginning van de lage en natte gronden kwam pas later op gang. Voor de planlocatie is de cope-ontginning in Hamersveld (1130) van belang. De noord-zuid lopende Hamersveldse weg werd als ontginningsbasis aangelegd, midden tussen de Moorsterbeek en de Grift. Kort daarna volgde de oostelijk gelegen ontginning van Asschat, daarna kwam het blok Leusbroek en zo verder tot aan Geerestein. Na de Tweede Wereldoorlog vindt in de gebieden rond Amersfoort, Leusden en Veenendaal een sterke stedelijke ontwikkeling plaats, die zich in de periode daarna voortzet. Ook de Reconstructie heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap.

Dankzij het vele water was de Vallei een ideaal gebied voor verdegingswerken in de vorm van een waterlinie. Tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) ontstond het idee om een linie aan te leggen met vijf schansen tussen Amersfoort en Rhenen. Pas in 1741 kreeg de Grebbelinie gestalte met een liniewal en keerdijken. Ter bescherming van de keerdijken werd de Grebbelinie omstreeks 1800 versterkt. Het gebied ten zuiden van de Asschatterweg maakt deel uit van het gebied dat bij een aanval onder water kon worden gezet. Deze Grebbelinie met de liniewal, dwarskaden en aardwerken accentueert de noord-zuid lopende griftenstructuur in het gebied.

Het plangebied bevindt zich in de aandachtszone langs voor militair cultuurhistorisch erfgoed van de Asschatterkeerkade aan de rand van het inundatiegebied. Het plangebied ligt op ruime afstand van de keerkade en ook van het Voorwerk en heeft geen ruimtelijke gevolgen voor deze elementen. De plannen voorzien in de bouw van een bedrijfshal nabij de huidige clustering van gebouwen. Er is hierdoor geen sprake van verstening in het buitengebied; de kenmerkende openheid blijft gehandhaafd. De plannen hebben daarmee geen nadelige gevolgen voor de Grebbelinie.

Als belangrijkste opgave vanuit cultuurhistorisch oogpunt noemt de Provincie het leveren van een cultuurhistorische inbreng bij de Reconstructie (verstedelijking, agrarische ontwikkelingen, verbreding A12 en spoorlijn, natuurontwikkeling, realisatie van het NNN, afbouw intensieve veehouderij in relatie tot vrijkomende bedrijfsbebouwing). Specifieke opgave daarbij is het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren. Verdere versnippering dient te worden voorkomen.

In de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.5) en het Landschaps Ontwikkelingsplan (zie paragraaf 3.9) is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de historische en bestaande structuren en worden handreikingen gedaan over de wijze waarop hiermee rekening kan worden gehouden bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de uitwerking van onderhavige plannen is aansluiting gezocht bij die uitgangspunten, daarmee is het aspect cultuurhistorie voldoende geborgd. Het plangebied zelf kent, buiten de genoemde landschappelijke kenmerken, geen bijzondere cultuurhistorische elementen in de vorm van monumentale bebouwing.

4.3 Conclusie

Op grond van de gemeentelijke archeologische beleids- en verwachtingen kaart gold voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Uit het uitgevoerde archeologische bureau- en veldonderzoek is echter gebleken dat de kans op de aanwezigheid van archeologische resten op de beoogde bouwlocatie klein is. Er wordt daarom geen nader onderzoek aanbevolen.

Vanuit cultuurhistorie geldt met name het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren als belangrijkste opgave. Bij de uitwerking van onderhavige plannen is rekening gehouden met de uitgangspunten en aanbevelingen die zijn opgenomen in het Landschaps Ontwikkelingsplan en de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en de Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht, waarin met name die structuren beschreven zijn.

Het plangebied bevindt zich in de aandachtszone langs voor militair cultuurhistorisch erfgoed van de Asschatterkeerkade aan de rand van het inundatiegebied van de Grebbelinie. Het plangebied ligt op ruime afstand van de keerkade zelf en ook het verdedigingswerk en heeft daarom geen ruimtelijke gevolgen voor deze elementen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Ecologisch kader

5.1 Wet Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, samen met de Boswet en de Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wn). Met de invoering van de nieuwe Wn is ook het bevoegd gezag verlegd van het Rijk naar de Provincie. De Wn maakt onderscheid tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst aanleggen van beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is.

De zorgplicht zoals die gold op grond van de Flora- en faunawet blijft inhoudelijk ongewijzigd. Deze is opgenomen in artikel 1.11 Wn dat voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving.

Het uitgangspunt van de zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle handelingen die een nadelig effect zouden kunnen hebben op dieren en planten achterwege laten. Degene die een bepaalde handeling wil verrichten moet zich daarom vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn handelen. De zorgplicht dient (mede) als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wn geen specifiek verbod geldt.

Net als de Flora en Faunawet bevat de Wn verbodsbepalingen. Deze zijn neergelegd in artikel 2.7 (Natura 2000), artikel 3.1 (Vogelrichtlijn), artikel 3.5 (Habitatrichtlijn) en 3.10 (nationale soorten) Wn. In de wet is ook bepaald in welke gevallen GS ontheffing of vrijstelling kunnen verlenen. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn zijn in de wet de wet de toetsingsgronden overgenomen uit die richtlijnen. Voor die soorten kan ontheffing of vrijstelling uitsluitend worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
  • de ontheffing is nodig in het kader van een groot maatschappelijk belang, waarbij voor soorten uit de Habitatrichtlijn ook ontheffing mogelijk is vanwege redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn is dat niet mogelijk;
  • er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven van de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Voor de algemene soorten geldt een lichter beschermingsregime en kan ook ontheffing worden verleend in het kader van onder meer ruimtelijk inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Natura 2000

Met de voormalige Natuurbeschermingswet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving. Dit heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit verbod is niet gewijzigd ten opzichte van vigerende regelgeving.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is "Arkemheen". De afstand tot het plangebied bedraagt echter meer dan 2km (zie afbeelding 29). Het heideterrein "Groot Zandbrink" is in het verleden aangemeld als Natura 2000 gebied, maar in november 2010 van de lijst geschrapt door de staatssecretaris. Wel is "Groot Zandbrink" samen met de "Schoolsteegbosjes" aangewezen als natuurmonument. Deze categorie is met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De gedachte daarachter is dat deze gebieden veelal ook langs de weg van bijvoorbeeld het NNN beschermd worden. Beide gebieden maken deel uit van het NNN, waarbinnen het nee, tenzij beginsel van toepassing is.

De afstand tot de Natura 2000 gebieden is - gelet op de locatie van de plangebieden in relatie tot de beoogde ingrepen - echter van dien aard dat deze naar verwachting geen belemmeringen of extra randvoorwaarden meebrengen. Er zal geen vergunning hoeven worden aangevraagd uit hoofde van de Nbw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0032.jpg"

Afbeelding 29: uitsnede kaart Natura 2000 gebieden en NNN (in groen) binnen een afstand van 2km tot het plangebied

bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx

Flora- en fauna

In het kader van de zorgplicht is in de periode juli tot en met augustus 2016 ecologisch onderzoek gedaan naar de effecten van het beoogde plan in relatie tot de in het plangebied voorkomende natuurwaarden. De resultaten van de onderzoeken maken als Bijlage 2 deel uit van dit bestemmingsplan. Hoewel de beoordeling in het onderzoeksrapport heeft plaatsgevonden op basis van de bepalingen uit de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervangen door de Wet Natuurbescherming, heeft dit geen gevolgen voor de conclusies van het ecologische onderzoek.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op het perceel geen voortplantingslocaties en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van strikter beschermde soorten aanwezig zijn. Wel zijn zes soorten vleermuizen waargenomen, maar dit betrof in alle gevallen langs- en overvliegende exemplaren die slechts een enkele maal zeer kort boven het perceel joegen. Het perceel kan derhalve niet worden aangemerkt als essentieel foerageergebied. Ook ligt het perceel niet in een vliegroute van vleermuizen. Voor andere strikter beschermde soorten die mogelijk zouden kunnen voorkomen, vormt het perceel evenmin een essentieel foerageergebied.

De bouw van een nieuwe bedrijfshal op het perceel aan de Asschatterweg 64a zal daarom niet leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet / Wet natuurbescherming, omdat op het perceel geen groeiplaatsen van strikter beschermde planten aanwezig zijn en het plan gebied niet wordt gebruikt als geen voortplantingslocatie en/of vaste rust- en verblijfplaats door strikter beschermde diersoorten. Er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet / Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

5.2 Strategische milieubeoordeling / Plan-m.e.r.

Sinds juli 2001 is ook de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (21-7-2001) van toepassing. De omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft plaatsgevonden in de Natuurbeschermingswet (Nbw) en is overgenomen in de nieuwe wet Natuurbescherming. Een Strategische Milieu Beoordeling (SMB) of Plan-m.e.r. is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan bestemmingsplannen, inpassingsplannen en wijzigingsplannen.

Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER, zo ja dan dient er een Plan-m.e.r. te worden gemaakt. Voorliggende bouwplannen komen niet voor in de genoemde bijlagen en zijn ook niet van een zodanige omvang of impact dat de (milieu)gevolgen inzichtelijk zouden moeten worden gemaakt in een planmer. Dat betekent dat in beginsel geen milieurapport hoeft te worden gemaakt, tenzij op grond van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt. Gelet op het gestelde in de voorgaande paragraaf is ook dat niet aan de orde.

5.2.1 M.e.r. - beoordeling

In het kader van voorliggende plannen is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteiten waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn overgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvan het niet zeker is of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen; deze zijn vermeld in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een zogenaamd 'kaderstellend plan', zoals een bestemmingsplan, geldt altijd en direct een (plan)m.e.r.-plicht. Hiervoor dient per geval een m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd.

Sinds 1 april 2011 is een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Gevolg daarvan is dat het bevoegd gezag nu ook in het geval de drempelwaarden niet worden bereikt, moet motiveren waarom geen m.e.r. (beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r-beoordeling' gehanteerd.

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat onder D11.2 vermeld in kolom 1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In kolom 2 staat als drempelwaarde vermeld:

  • 1. een oppervlakte van 100ha of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m² of meer.

Onderhavige plannen hebben betrekking op het bouwen van extra bedrijfsvloeroppervlakte (800m2 netto 550m²) in het buitengebied. De genoemde drempelwaarden worden door dit plan niet overschreden of zelfs maar benaderd. Daarom is geen (plan)m.e.r. opgesteld. De vormvrije m.e.r. beoordeling is uitgewerkt in paragraaf 6.7.

5.3 NNN - nee, tenzij

Zoals eerder aangegeven in paragraaf 3.4 heeft de provincie Utrecht in haar PRS en de PRV uitwerking gegeven aan het natuurbeleid en het Nationaal Natuur Netwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur of EHS). Op ingrepen in het NNN is een "nee, tenzij regime" van toepassing. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied. Het beleid voor het NNN en de Groene Contour is voor de planlocatie Asschatterweg 64 relevant (zie afbeelding 30).

Het nieuwe bestemmingsvlak / bouwperceel ligt als gezegd volledig binnen het NNN. Deze gronden krijgen met dit bestemmingsplan de bestemming "Bedrijven". Noodzakelijkerwijs is een nee tenzij-toets uitgevoerd als onderdeel van het natuurwaardenonderzoek in het kader van de Flora en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0033.jpg"

Afbeelding 30: uitsnede interactieve kaart EHS ter plaatse van Asschatterweg 62,

Bron: http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do?flamingoConfig=totaalTemplate.xml&kaartnamen=natuu rbeleid

Er is getoetst in hoeverre de plannen voor de bouw van een nieuwe bedrijfshal kunnen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN, te weten:

  • zones met bijzondere ecologische kwaliteit
  • aaneengeslotenheid en robuustheid
  • bijzondere soorten
  • essentiële verbindingen

Het perceel waar de nieuwbouw plaats gaat vinden heeft bij de Provincie Utrecht geen kwaliteitsaanduiding gekregen en kan worden gekarakteriseerd als droog grasland van (zeer) matige kwaliteit. De bouw van de bedrijfshal tast daardoor geen biotopen met uitstekende of goede kwaliteit aan. Ook zijn er in de omgeving geen oude boskernen aanwezig die aangetast worden door de bouw, noch zijn er natuurdoelen vastgesteld die niet meer uitgevoerd kunnen worden.

De bouw van een nieuwe bedrijfshal met een grondvlak van 800m2 en de omliggende verharding zal ertoe leiden dat een oppervlakte van maximaal 0,2 ha wordt onttrokken aan het NNN. Vanwege de ligging van het perceel, ingeklemd tussen een bedrijfsterrein en een maïsakker, grenzend aan doorgaande weg met een druk gebruikt fietspad is deze aantasting van de robuustheid van het NNN als niet-significant beoordeeld. Temeer daar het oppervlakteverlies van 0,2 hectare aan het NNN binnen het plangebied wordt opgeheven door de aanleg van ca. 0,3 hectare nieuwe natuur ten zuiden van het bedrijfskavel.

Op het perceel zijn tijdens het veldonderzoek zes soorten vleermuizen (ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, franjestaart, rosse vleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis) vastgesteld die alle kwalificeren als bijzondere soort. Van deze soorten zijn op het perceel echter geen voortplantingslocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig en het perceel kan ook niet worden aangemerkt als essentieel jachtgebied. Het is derhalve niet aannemelijk dat deze soorten door de bouw van een nieuwe bedrijfshal uit de aangrenzende NNN zullen verdwijnen dan wel dat de populaties van deze soorten sterk in omvang zullen afnemen.

De bouw van een nieuwe bedrijfshal zal niet leiden tot een significante aantasting van ecoducten of andere verbindingszones. De bouw zal er evenmin toe leiden dat migratie- en/of foerageerroutes ernstig worden belemmerd of niet meer kunnen worden gerealiseerd aangezien deze niet aanwezig zijn.

Concluderend kan dan ook worden gesteld dat de bouw van een nieuwe bedrijfshal aan de Asschatterweg 64a niet leidt tot een significante aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN, zijnde zones met bijzondere ecologische kwaliteit, aaneengeslotenheid en robuustheid van het NNN, bijzondere soorten en essentiële verbindingen, noch tot een significante oppervlaktevermindering of beperking van de samenhang van het NNN. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

5.4 Conclusie

Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000). De planlocatie ligt in de buurt van een voormalig beschermd natuurmonument: Groot Zandbrink. Per 1 januari 2017 (invoeringsdatum nieuwe Wet natuurbescherming) vervalt echter de specifieke beschermde status voor beschermde natuurmonumenten, zodat dit punt geen verdere uitwerking behoeft.

De voorgenomen activiteiten komen niet voor op de lijst met activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER zodat mede gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied geen 'passende beoordeling' hoeft te worden uitgevoerd.

Het plangebied ligt buiten de rode contour en binnen de grenzen van het NNN. Aangezien negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN redelijkerwijs niet kunnen worden uitgesloten, is als onderdeel van het natuurwaardenonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming tevens een 'nee, tenzij' beoordeling uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van significante aantasting. Daarnaast zullen ook de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet worden overtreden; er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

Het aspect ecologie staat niet in de weg aan de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Geluid

6.1.1 Wegverkeerslawaai

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (art. 1.1)).

De nieuwbouw van de bedrijfshal beoogt geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom in beginsel niet noodzakelijk. Concluderend kan worden gesteld dat voor het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn die uitvoering van het plan in de weg staan.

De geluidaspecten van het verkeer van en naar de inrichting zijn beschreven in paragraaf 6.5.2.

Volledigheidshalve wordt ten slotte opgemerkt dat het plangebied niet in een stiltegebied ligt.

6.2 Luchtkwaliteit

In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.

De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.

Indien een voorgenomen plan "Niet in Betekenende Mate Bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.

Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Bij kantoorlocaties <100.000 m2 bruto vloeroppervlakte, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Er zijn geen specifieke richtlijnen opgegeven voor overige type bedrijven, anders dan landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen.

Onderhavig plan gaat uit van de bouw van één bedrijfslocatie van 800m2. Het bouwplan is gericht op het borgen van efficiënte en veilige bedrijfsvoering en niet op uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Het plan zal daarom niet tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen leiden ten opzichte van de bestaande situatie. Gesteld kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek kan daarom achterwege kan blijven.

Een veevoederhandel wordt niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming' in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt daarom ook de afstand tot provinciale (N)wegen geen belemmering voor uitvoering van het plan.

6.3 Bodem

Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouw activiteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Binnen het plangebied zijn blijkens de bodemkaart (zie afbeelding 31) geen gegevens bekend van de bodemsituatie. Voor de locatie Asschatterweg 64 geldt dat het nieuwe bouwvlak is voorzien binnen agrarisch gronden waar geen bestemming op rust die bebouwing toestaat. Voordat bebouwing wordt toegestaan, dient daarom aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de gewenste ontwikkeling.

De onderzoeksresultaten mogen in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.

Het bodemonderzoek zal worden aangeleverd als onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de bedrijfshal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0034.jpg"

Afbeelding 31: uitsnede bodemkaart,

Bron:http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do?flamingoConfig=printTemplate.xml&kaarten=683,6 84&nakaarten=679,681,682

6.4 Externe veiligheid en overige risico's

In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Het besluit is van toepassing op Wm-vergunningplichtige risicovolle inrichtingen en/of de nabijgelegen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten.

De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een voorziening zoals een zorginstelling of verpleeghuis wordt aangemerkt als een kwetsbaar object.

Raadpleging van de Risicokaart (afbeelding 32) leert dat zich in de buurt van het plangebieden geen risicovolle inrichtingen bevinden. Het bedrijf zelf is geen inrichting als bedoeld in het Bevi en vormt geen risico voor de omgeving.

Het plangebied ligt wel in een gebied waarvoor een overstromingsrisico geldt. De overstromingsdiepte bedraagt maximaal 1m. Het bedrijf wordt niet aangemerkt als (beperkt) kwetsbaar object. Uit informatie van de rijksoverheid (www.overstroomik.nl) blijkt dat een groot deel van de bevolking tijdig weg kan komen. Van de werknemers van het bedrijf mag worden verwacht dat deze voldoende zelfredzaam zijn in het geval zich een overstroming voordoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0035.jpg"

Afbeelding 32: uitsnede Risicokaart locaties Asschatterweg 62 en 64,

bron: www.risicokaart.nl

Er zijn geen risico's die de uitvoering van het plan in de weg staan.

6.5 Effecten omringende (agrarische) bedrijven

Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen, is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe bedrijfshallen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieu belastende activiteiten (zoals bedrijven of zoals in onderhavig geval: sportcomplexen) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.

6.5.1 agrarische bedrijven

Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) voor dieren zonder geuremissiefactor uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden.

Voor dieren zonder geuremissiefactor bedraagt de minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) buiten de bebouwde kom 50m. Dezelfde afstand geldt ingevolge artikel 3 lid 2 sub b Wgv voor veehouderijen en geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (bedrijfswoning) of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 geldt de afstand van 50 meter ook voor woningen die na 19 maart 2000 op een kavel worden gebouwd die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij in samenhang met bedrijfsbeëindiging op dat perceel en sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen.

De plannen voorzien in de bouw van 1 nieuwe bedrijfshal. De bedrijfshal is geen geurgevoelig object. Voor de locatie geldt dat daarnaast zonder meer voldaan kan worden aan de 'vaste afstanden' uit de Wet Geurhinder en veehouderij (50 meter). Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ruime afstand.

6.5.2 overige bedrijven

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met een goed woon- en leefklimaat aansluitend op bestaand bebouwd gebied waarin ook bedrijven zijn gevestigd, is in dit bestemmingsplan een nadere uitwerking gemaakt van de milieuzonering.

Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van de in de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) opgenomen richtafstanden. Voor de nieuw te bouwen woningen is uitgegaan van de omgevingskwaliteit van een rustige woonwijk / buitengebied. De richtafstanden zijn daarbij als volgt:

Milieucategorie   Richtafstand  
1   10m  
2   30m  
3.1   50m  
3.2   100m  
4.1   200m  
4.2   300m  
5.1   500m  
5.2   700m  
5.3   1000m  
6   1500m  

Als de afstanden tussen de ontwikkellocatie en bestaande woningbouw kleiner zijn dan de genoemde richtafstanden, dient door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen genomen moeten worden om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard afstanden.

In de directe omgeving van de locatie Asschatterweg 64 is het bedrijf J.J. Wolswinkel bv. het enige relevante bedrijf voor omliggende woningen. Op grond van Bedrijven en Milieuzonering (VNG) betreft het een bedrijf in de categorie 3.1 (Groothandel in akkerbouwprodukten en veevoeders, SBI-code 4621). Hierbij hoort een minimale afstand tot woningen van 50 meter in verband met geur- en (continue) geluidhinder.

Op grond van de regels in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn in beginsel uitsluitend de activiteiten toegestaan, zoals die hierboven genoemd zijn. Wijziging van de bedrijfsactiviteiten naar een ander type bedrijvigheid is uitsluitend mogelijk door middel van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen wijziging beoogt van de (milieurelevante) bedrijfsactiviteiten.

De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen bedraagt 25 meter (Asschatterweg 231) en 30 meter (boerderij Asschatterweg 62, eigendom van de heer J.J. Wolswinkel). De boerderij op Asschatterweg 62 zal worden gesloopt en kan uitsluitend op een grotere afstand (meer dan 50m) van het bedrijfskavel worden herbouwd. Voor de woning aan de Asschatterweg 231 geldt een maximale geluidbelasting, die is vastgelegd in de milieuvergunning van het bedrijf. Er zijn geen reden om aan te nemen dat de geluidnormen niet worden gehaald door het bedrijf. Bovendien zijn er geen klachten uit de omgeving.

Het nieuwe bouwblok is verder van de bestaande woningen geprojecteerd dan de huidige bedrijfsbebouwing. De positie van de woningen ten opzichte van de bestaande geluidbron wijzigt niet, de nieuwbouw ligt verder van de woning Asschatterweg 231.

Met betrekking tot het aspect geur geldt eveneens dat de activiteiten niet wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie. De opslag die in het verleden verticaal plaatsvond, vindt straks deels horizontaal plaats. De verplaatsing van de kantoor- en winkelruimte heeft geen gevolgen op het gebied van geur. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling geur-neutraal plaatsvindt.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor uitvoering van de plannen.

6.6 Buis- en transportleidingen

Raadpleging van de risicokaart leert dat buisleidingen waar het Besluit Externe Veiligheid op van toepassing is, niet nabij het plangebied liggen (zie afbeelding 30). Ten behoeve van het bouwplan zal een Klic-melding worden gedaan.

6.7 Vormvrije m.e.r. beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een

volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de

'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt,

bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.

M.e.r.-plicht: drie aanvliegroutes

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die

kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke

aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden

getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit

betrekking heeft.

Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die

(mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het

Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D.

Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht:

  • a. het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  • b. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject conform categorie D11.2 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op het beperkte karakter (800m2 bvo) van de ontwikkeling in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. (>200.000m2 of meer bvo), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten is aannemelijk dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

6.8 Conclusie

Voor onderhavig project zijn de volgende milieu aspecten (oriënterend) beschreven: geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, hindercontouren bedrijvigheid en buis en transportleidingen. Vanuit al deze aspecten volgen geen belemmeringen die uitvoering van de voorgenomen plannen in de weg staan.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Internationaal beleid - Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwater toestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in de Vierde Nota Waterhuishouding.

De essentie van het Rijksbeleid, naar aanleiding van het advies "Waterbeleid voor de 21e eeuw" van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is dat water meer ruimte moet krijgen en er geen afwenteling van waterproblemen plaatsvindt in ruimte en tijd. Dit is verwoord in de strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast geldt voor de waterkwaliteit het uitgangspunt van: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.

7.2 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) (december 2009) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009 - 2015. Het NWP is tevens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. De stroomgebiedsplannen zijn een bijlage van het NWP.

De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer is meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten. Het

rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en - maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid en andere kenmerken in dat gebied.

7.3 Provinciaal Beleid - Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

In het Provinciaal Waterplan, richting robuust, is het beleid vervat van de provincie op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en –gebruik alsmede voor de beleving van water voor de periode 2010 -2015. Het Waterplan 2010 – 2015 vervangt het Waterplan 2005 – 2010 en bouwt voort op het beleid uit de Structuurvisie (Streekplan 2005-2015).

Het beleid gaat uit van de kernwaarden: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. Van daaruit wordt gestreefd naar duurzame en robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten. Duurzame systemen zijn systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. Gestreefd wordt naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functie conflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.

Ook het aspect waterveiligheid wordt integraal benaderd. Op die manier kunnen grondgebruikfuncties ook op lange termijn voortbestaan, al kan dat betekenen dat de locatie waar bepaalde grondgebruikfuncties worden ingevuld ter discussie kan staan. Kwetsbare en vitale objecten, grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen dienen bestand te zijn tegen overstromingen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In gebieden die diep (meer dan 2m) kunnen overstromen dient daarom terughoudend te worden omgegaan met grote bouwlocaties en grote ruimtelijke investeringen. Het waterveiligheidsbelang dient hier te worden meegewogen in het ontwerp en de inrichting. In gebieden die ondiep overstromen bij een dijkdoorbraak kan vanuit overstromingsperspectief worden gebouwd, mits voorzieningen worden getroffen, met name voor vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur. In gebieden die droog blijven, gelden vanuit overstromingsperspectief geen beperkingen. Op de overstromingsrisicokaart (zie afbeelding 33) is aangegeven dat Leusden zich in het overstromingsgebied (langzaam en diep) bevindt van dijkring 45. Zie voor de uitwerking van het risico tevens paragraaf 6.4.

Het Rijk werkt aan een voorstel voor nieuwe primaire waterkeringen omdat de huidige normen niet meer toereikend zijn vanwege de aanzienlijk toegenomen bevolking en economische waarden in overstromingsgevoelige gebieden; dit geldt met name voor dijkring 45 (Gelderse Vallei) omdat de veiligheidsnormen hier erg laag zijn in relatie tot de grootte van de bevolking en de te beschermen waarden in het achterland. De Deltacommissie adviseert om het huidige veiligheidsniveau met een factor 10 te verbeteren. In de Structuurvisie is ruimte gereserveerd voor dijkversterking. Om wateroverlast te voorkomen zijn in het gebied ten oosten van het Valleikanaal (Asschat) waterbergingsgebieden aangewezen. De planlocatie ligt buiten deze waterbergingsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0036.jpg"

Afbeelding 33: uitsnede overstromingsrisicokaart,

bron: Waterplan Provincie Utrecht, p. 39

De ontwikkeling van duurzame en robuuste watersystemen geschiedt volgens de principes van: people, planet en profit. Bij het toetsen van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de watersystemen, kan gebruik worden gemaakt van de GGOR-methodiek, waarbij GGOR staat voor Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime. GGOR heeft als doel het waterbeheer op duurzame wijze af te stemmen op de aanwezige functies in een gebied en daar waar nodig functies beter af te stemmen op de hydrologische omstandigheden.

Waterschap Vallei en Eem heeft een eerste quickscan uitgevoerd in het kader van GGOR voor de Gelderse Vallei en Binnenveld. Hieruit komt naar voren dat voor de agrarische functie in het gebied de huidige situatie in het algemeen overeenkomt met de gewenste situatie, maar dat voor de natuurgebieden een groot 'doelgat' bestaat. In een aantal natuurgebieden treedt onherstelbare schade aan de natuur op. Tegelijk is er een grens aan de technische mogelijkheden om de gewenste situatie te bereiken. Het GGOR-proces zal op verbrede wijze worden ingezet.

Enkele Natura 2000 gebieden zijn binnen de KWR aangewezen als 'sense of urgency'-gebieden. In deze gebieden is de huidige waterhuishoudkundige situatie zodanig dat - zonder ingrijpen - onherstelbare schade dreigt te ontstaan aan de natuur. Groot Zandbrink en het gebied rond de Schoolsteegbosjes zijn twee van die gebieden (zie afbeelding 34). Voor deze gebieden moeten de watercondities zo snel mogelijk (uiterlijk 2015) op orde worden gebracht. Het gaat in beide gebieden met name om grondwaterafhankelijke natuur langs de flanken van de Heuvelrug. De plannen gaan uit van kleinschalige ontwikkelingen die allen buiten de kwetsbare gebieden plaatsvinden. In overleg met het bevoegd gezag zal bepaald moeten worden in hoeverre de maatregelen in het kader van de verdrogingsbestrijding gevolgen hebben voor de beoogde ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.180-0401_0037.jpg"

Afbeelding 34: uitsnede uit de kaart met TOPgebieden,

bron: Waterplan Provincie Utrecht

Algemeen uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat initiatiefnemers de verantwoordelijkheid hebben om het watersysteem op orde te houden. In dat kader dient in een vroegtijdig stadium contact te worden gelegd met de waterbeheerder om de effecten voor de wateropgave te bepalen. Gelet op het dakoppervlak van de nieuwbouw en de uitbreiding van de verharding op het perceel is het aannemelijk dat hierdoor een wateropgave ontstaat. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze opgave is uitgewerkt in paragraaf 7.5.

7.4 Waterschap - Waterbeheerplan 2016-2021

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld door het bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap geeft zijn taken ten aanzien van waterbeheer vorm in de drie programma's waterveiligheid, waterketen en watersysteem. Watersysteem is opgesplitst in landelijk gebied, stedelijk gebied en de kaderrichtlijn water. Op deze manier kan er worden omgegaan met klimaatverandering, de groeiende aandacht voor een circulaire economie, het toenemend gebruik van complexe stoffen, de krimp en groei van de bevolking, de schaarser wordende technische kennis en de veranderende houding van de samenleving. De hoofdambities zijn het gebied beschermen tegen overstromingen, zorgen voor de juiste hoeveelheid water, zorgen voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, schoon en vuil water zoveel mogelijk scheiden, de hoogst mogelijke waarde uit water halen en het beheren van de afvalwaterketen en watersysteem als één geheel.

Het programma waterveiligheid heeft betrekking op de bescherming tegen overstroming door waterkeringen te laten voldoen aan de veiligheidsnormen die er gelden. Dit wordt gedaan aan de hand van het meerlaagse veiligheidsprogramma van het Rijk. De eerste laag is gericht op het voorkomen van overstromingen. De tweede laag richt zich op het beperken van de gevolgen van een overstroming en de derde laag richt zich op gevolgbeperking door adequate hulpverlening en zelfredzaamheid. Hierdoor kan er per locatie en situatie worden besloten welke maatregelen er dienen te worden genomen.

Het programma watersysteem kan worden verdeeld in drie onderdelen, landelijk gebied, stedelijk gebied en kaderrichtlijn water. Het programma van landelijk gebied richt zich op voldoende en schoon oppervlaktewater. De inzet is gericht op de juiste hoeveelheid oppervlaktewater van de juiste chemische en ecologische kwaliteit, op de juiste plek en op het juiste moment. Op deze manier kunnen inwoners optimaal wonen, werken en recreëren. Dit wordt gedaan door de focus te leggen op de potentie van de haarvaten en de samenhang tussen stedelijk en landelijk gebied. Daarbij gaat naast

de inrichting steeds meer aandacht uit naar beheer en onderhoud. Een goede harmonie met de ruimtelijke inrichting en grondgebruik is essentieel. In het stedelijk gebied ligt er ook nog een opgave voor klimaatadaptatie en piekbeheer. In beide gebieden dient er rekening te worden gehouden met de Europese kaderrichtlijnen.

Het derde programma is gericht op waterketen met water op landelijk, stedelijk en Europees niveau. Nieuwe ontwikkelingen, zoals een circulaire economie, bevolkingskrimp- en groei en klimaatverandering hebben invloed op de waterketen. Hierdoor is er extra aandacht voor communicatie en maatwerk noodzakelijk. Voor onderhavig plan is het vasthouden van water in verband met wateroverlast en tevens droogte van belang. In het plangebied is een kleine kans op overstroming aanwezig.

7.5 Watertoets

Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. De resultaten van de digitale watertoets maken deel uit van dit bestemmingsplan als Bijlage 3 Watertoets. Daarna heeft in het kader van dit bestemmingsplan telefonisch vooroverleg plaatsgevonden met de de heer Doorn van de waterbeheerder in het gebied (Waterschap Vallei en Veluwe), waarna is opgemerkt in een email van 20 oktober 2016 van de heer Doorn dat er compensatie dient plaats te vinden voor een bui van T=100. De opvang van de T=100 bui is binnen deze alinea nader toegelicht.

Uitgangspunt voor het hemelwater is dat al het hemelwater wordt afgekoppeld en op eigen terrein wordt vastgehouden en langzaam infiltreert in de bodem. Tussen het bedrijfsperceel en de (eveneens in eigendom zijnde woning op het perceel Asschatterweg 62) zal een retentievijver worden aangelegd met natuurvriendelijke oevers. De vijver wordt zo ruim gedimensioneerd dat deze voldoende buffercapaciteit heeft om ook bij hevige buien het hemelwater te kunnen bergen.

Binnen dit bestemmingsplan wordt er uitgegaan van een toename van 2655m2 verharding, waarvan 1005m2 bestaat uit dakoppervlakte en 1650m2 uit nieuw aan te leggen verharding.

Bij een T=100 bui kan er uit worden gegaan van een noodzakelijke opvang van 87mm + 10% in 24 uur.

Als vuistregel geldt een afvoernorm van 60m3 per hectare na aftrek van de infiltratiecapaciteit en de landelijke afvoernorm. Er is dan een noodzaak voor een afvoercapaciteit van 16m3 binnen 24 uur. De retentievijver krijgt als gezegd een flauwe (natuurvriendelijke) oever. Het talud krijgt een breedte van 3 tot 5m en kent een hoogteverschil van 1m, gemeten vanaf de waterinsteek tot het maaiveld. De oppervlakte van de vijver bedraagt circa 200m2. De capaciteit van de vijver is daarmee ruim voldoende om de afvoer van 16m3 te kunnen verwerken. De vijver heeft daarmee voldoende capaciteit om een T=100 bui op te vangen.

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van afstromend dakwater worden bij de bouw geen uitlogende materialen toegepast, zoals koper, onbehandeld zink en dergelijke.

7.5.1 Riolering

In het buitengebied ligt een drukriolering. Het heeft de voorkeur om geen nieuwe pompputten aan te leggen voor het lozen van afvalwater. Nieuwbouw moet daarom dus niet te ver bij de huidige pompputten vandaan gesitueerd worden.

Het inzamelriool met opvoergemaal en persleiding worden afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Gezien het aansluitende karakter op de huidige bebouwing, vormt het plan geen risico voor de doelmatige afvoer van afvalwater via een hoofdrioolpersleiding.

7.6 Conclusie

Conform het Waterbeleid is voor de beoogde ontwikkelingen het watertoetsproces doorlopen. Daartoe zijn in het kader van dit bestemmingsplan de volgende thema's nader bekeken: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud. Aangezien (primaire) watergangen in het gebied ontbreken zijn met name de opgaven en doelstellingen voor het vasthouden van gebiedseigen water en het grondwaterbeheer van belang.

De nieuwe bedrijfshal wordt aangesloten op het bestaande persrioolstelsel voor de afvoer van het huishoudelijk afvalwater; het heeft de voorkeur geen nieuwe pompput aan te leggen. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en worden vastgehouden op eigen terrein in een retentievijver. De vijver heeft voldoende capaciteit om een zogenaamde T100 bui te kunnen bergen.

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van afstromend dakwater worden bij de bouw geen uitlogende materialen toegepast, zoals koper, onbehandeld zink en dergelijke. Concluderend kan worden gesteld dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten voor 'water' vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Juridische planbeschrijving

8.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.

8.2 Methodiek

Bij het opzetten van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen het bestemmingsplan inhoudelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211-213. Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

In het plangebied komen de volgende bestemming voor: Bedrijf, Natuur, Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie lage verwachting.

De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:

  • gedetailleerd bestemmingsplan
  • globaal eindplan
  • globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden

De eerste twee plansoorten bieden een directe basis voor vergunningverlening. Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden moet eerst worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan voordat (bouw)vergunning kan worden verleend. Dit plan is ontwikkelingsgericht en heeft de vorm van een globaal eindplan.

Het bestemmingsplan wordt digitaal vastgesteld en via digitaal (via internet) raadpleegbaar gepubliceerd. Daarnaast wordt het bestemmingsplan afgedrukt zodat het ook analoog kan worden geraadpleegd. Bij inhoudelijke verschillen tussen het digitale en het analoge bestemmingsplan, geldt het digitale bestemmingsplan.

8.3 Opzet regels

De opbouw van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Artikel 1 Begrippen; hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2012.

Artikel 2 Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. De bestemmingsvoorschriften kennen alle dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving
  • bouwregels
  • nadere eisen
  • afwijken van de bouwregels
  • specifieke gebruiksregels
  • afwijken van de gebruiksregels
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • wijzigingsbevoegdheid

Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen. Voor de inhoud van de regels zijn de regels zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211-213 als uitgangspunt genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels 

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht: samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar dit strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.

Artikel 11 Slotregel: hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.

8.4 Verbeelding

Op de plankaart of analoge verbeelding is de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De plankaart bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.

8.5 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemmingsregeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen: "Bedrijf", "Natuur", "Waarde - Archeologie hoge verwachting" en "Waarde - Archeologie lage verwachting".

Het plangebied wordt grotendeels ingesloten door het bestemmingsplan "Asschatterweg 2013" en "Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211-213". Het volledige plangebied krijgt de bestemming "Bedrijf" waarmee de agrarische bestemming komt te vervallen. Binnen het plangebied wordt een nieuw bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe bedrijfshal kan worden gerealiseerd van maximaal 800m2. Het meest noordelijke bouwvlak komt te vervallen.

Het gebied ten zuiden van het bedrijfsperceel wordt overeenkomstig de afspraken met de provincie omgevormd naar "Natuur". Hiermee is geborgd dat dit deel van het terrein niet bebouwd zal worden. De aan te leggen retentievijver voor de opvang van het hemelwater van de verharding en de daken van de bedrijfsbebouwing is op de verbeelding aangegeven in de vorm van een aanduiding.

Overeenkomstig het archeologisch beleid van de gemeente is aan het perceel deels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie hoge verwachting" en "Waarde - Archeologie lage verwachting" toegekend die overeenkomt met de verwachtingswaarde voor het betreffende perceel. Er geldt bij Waarde - Archeologie hoge verwachting een onderzoeksplicht vanaf 100m² en dieper dan 30cm -Mv. Bij Waarde - Archeologie lage verwachting geldt een onderzoeksplicht vanaf 10.000m² en dieper van 30cm -Mv.

Binnen de bestemming "Bedrijf" is door middel van bouwvlakken aangegeven waar gebouwen mogen worden gebouwd. De bijzondere luifel is door middel van een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Ook de maximale verkoopvloeroppervlakte voor detailhandel is, overeenkomstig de huidige regeling in het bestemmingsplan, beperkt tot 306m2. Voor zover relevant zijn de flexibiliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2009 hier overgenomen.

Aangezien dit bestemmingsplan de grondslag biedt voor de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfshal, zonder dat hiervoor concrete bouwplannen beschikbaar zijn, is - in aanvulling op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied - in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in de uitvoering van een aantal onderzoeken die noodzakelijk zijn met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Zodoende is bepaald dat voorafgaand aan het afgeven van de vergunning om te mogen bouwen een inrichtingsvoorstel dient te worden overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast is de verplichting opgenomen dat deze inrichting in stand dient te worden gehouden.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

9.1 Financiering

De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van J.J. Wolswinkel bv. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van de nieuwe gebruiker en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente. In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn afspraken worden gemaakt inzake kostenverhaal, eventuele planschade daaronder begrepen. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied en dat uitbreiding geen belemmering oplevert voor de omringende (agrarische) bedrijven, is een risicoanalyse naar de mogelijke planschade vooralsnog achterwege gelaten.

9.2 Conclusie

Tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal; deze zijn vastgelegd in een overeenkomst. Het verhaal van planschade maakt deel uit van de gemaakte afspraken. Het kostenverhaal is op deze manier anderszins verzekerd; er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Vooroverleg

Overeenkomstig het beleid van de gemeente Leusden heeft de initiatiefnemer de directe omwonenden geïnformeerd over zijn voornemens. Naar aanleiding daarvan zijn gesprekken gevoerd met omwonenden en zijn aanpassingen gedaan in het plan. Voor de herziening van het bestemmingsplan worden de gebruikelijke procedures gevolgd met de bijbehorende rechtsbescherming.

10.2 Bestuurlijk vooroverleg en formele inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, samen met het bijbehorende beeldkwaliteitplan, met ingang van 22 mei 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnen de daarvoor gestelde termijn zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn tijdig ingediend en ontvankelijk voor behandeling.

De zienswijzen hebben betrekking op de gevolgen van de toegestane ontwikkelingen binnen het plangebied op naburige percelen. Gelet op de afstand tussen de geplande nieuwe bebouwing en de bestaande woningen, is en blijft ook in de toekomst sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast zijn in de vorm van een beeldkwaliteitplan nadere eisen gesteld aan de uiterlijke verschijningsvorm van de nieuwbouw. De overige punten zijn in het bestemmingsplan afdoende behandeld en getoetst waarbij is geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De zienswijzen hebben daarom niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

10.3 Gewijzigde vaststelling

Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen heeft één van de omwonenden contact gezocht met de gemeente. Daarbij is aangegeven dat de bezwaren geen betrekking hebben op de nieuwbouw an sich, maar zich richten op de situering van de nieuwbouw en de wijze waarop het perceel wordt ingericht.

Naar aanleiding daarvan heeft op 24 november 2017 op initiatief van de gemeente een overleg plaatsgevonden met zowel de gemeente, als de betreffende omwonende en initiatiefnemer. Naar aanleiding van dit overleg is een beplantingsplan uitgewerkt en is overeenstemming bereikt over het opnemen van een voorwaardelijke verplichting die ziet op het - binnen 6 maanden na gereedmelding c.q. feitelijke ingebruikname - invulling geven aan de in het beplantingsplan uitgewerkte afspraken en de instandhouding van de daarin opgenomen beplanting.

Naar aanleiding van die afspraken is in de raadsvergadering d.d. 14 december 2017 inzake de vaststelling van het plan een amendement aangenomen om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen zodat de gemaakte afspraken en het beplantingsplan in het plan worden opgenomen. Het amendement maakt deel uit van het vaststellingsbesluit (Vaststellingsbesluit 14-12-2017) en is om die reden niet als separate bijlage opgenomen. Het beplantingsplan maakt als bijlage 2 deel uit van de planregels.