direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Koningin Julianaweg 30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.162-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het met identificatienummer NL.IMRO.0327.162-0401 van de gemeente Leusden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de

regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze

gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het

bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.8 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsen verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de

mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen de

bestaande woning of het bijbehorend bouwwerk door de bewoners;

1.9 beroep aan huis:

het door de bewoners beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch,

medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen

gebied, zoals kapsalon, schoonheidsspecialist en pedicure, in de woning en de bijbehorende

bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;

1.10 bestaande bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:

bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens

bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel

bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand

gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, alsmede een gebouw bij een woning voor de

huisvesting van een persoon die mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van

de woning;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten

van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen

en het vergroten van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar

behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels

bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij

direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de

grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen

en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in

de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met

wanden omsloten ruimte vormt.;

1.21 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een

hulpbehoevende door personen uitdiens directe socialeomgeving, waarbij zorgverlening

rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor

elkaar overstijgt;

1.22 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.23 overkapping:

een voor mensen toegankelijk bouwwerk, bestaande uit een dak met de nodige

ondersteuningen zonder of met ten hoogste één wand;

1.24 peil:

  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.25 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten,

waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden

verricht. onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;

1.26 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het

een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.27 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de

perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw

zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,

antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een

daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de binnenzijde van de begane grondvloer, de binnenzijde van de gevels (en/of het

hart van de scheidingsmuren) en de binnenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, verticaal

geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts

geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het

bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aangewezen grond zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan binnen een bouwperceel met op de plankaart de aanduiding “intensieveveehouderij(tak)”;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomend danwel daaraan eigen landschapsen natuurwaarden, waaronder hier zijn inbegrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en cultuurhistorische waarden;
  • c. extensieve openluchtrecreatie, met daarbij behorende voorzieningen, zoals fietsen voetpaden, ruiterpaden en picknickplaatsen.
3.2 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval ook het gebruik van gronden

als bedoeld in lid 3.1, voor -niet als bouwwerk aan te merken -boogkassen, mestbassins en

silo's.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30cm.
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting.
  • g. het omzetten van gras naar bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30cm.

 

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen en tuinen;
  • b. beroep aan huis.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd met:

  • a. woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. hobbykassen, hondenkennels, volières en soortgelijke gebouwen,
  • d. en daarbij en bij tuinen behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 4.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen elk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • b. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder dan 3 m bedragen, behoudens aan de zijde(n) waar de woning aan een andere woning is aangebouwd;
  • c. de inhoud van de woning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van de woning mogen niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte en bestaande hoogte, vermeerderd met ten hoogste één meter;
  • e. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd, vanaf de weg gezien, achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m² bedragen, onverminderd het bepaalde in 4.2.2 onder h;
  • g. naast het bepaalde in 4.2.2 onder f, mogen bij elke woning ten hoogste twee bouwwerken als bedoeld in 4.2.1, onder c, worden gebouwd, tot een gezamenlijke inhoud van 30 m³, onverminderd het bepaalde in 4.2.2 onder h;
  • h. de oppervlakte van een overkapping met een open constructie mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • i. van de bij een woning behorende gronden als bedoeld in 4.1, mag ten hoogste 20% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken en gebouwen als bedoeld in 4.2.1, onder c;
  • j. in geval de bestaande oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken als bedoeld in 4.2.1, onder c, en overkappingen meer bedraagt dan is bepaald, dan is die bestaande oppervlakte als maximum toegestaan, zonodig in afwijking van het bepaalde onder h;
  • k. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde woningen, en de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven.

bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bijbehorende bouwwerken   3 m   5 m  
gebouwen als bedoeld in sublid 4.2.1, onder c   -   2 m  
pergola's en overkappingen met een open
constructie  
-   3 m  
erf- of perceelafscheidingen vóór de
voorgevelrooilijn van een woning  
-   1 m  
overige erf- of perceelafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw en vlaggenmasten zijnde   -   2 m  
windturbines   -   6 m  
4.2.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van de woning Koningin Julianaweg is een

landschappelijk inpassingsplan vereist. Dit plan dient binnen 1 jaar na realisatie van de

woning zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden. Bij de aanvraag om

omgevingsvergunning voor de bouw van een woning dient een inrichtingsplan voor het erf en

de tuin bij de woning te worden overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede

landschappelijke inpassing, dit naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, die

daarover advies kunnen inwinnen.

4.2.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de inrichting

van het perceel en de plaatsing van de woning ter voorkoming van onevenredige aantasting

van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing.

4.2.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen in afwijking

van het bepaalde in 4.2.2:

  • a. onder d, ten behoeve van het vergroten van de goothoogte en bouwhoogte van de woning tot 6 m respectievelijk 10 m;
  • b. ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte oppervlakte van 80 m², onverminderd het bepaalde in lid 4.2.2, onder h, mits daardoor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden op aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 5 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ''Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'' aangewezen gronden zijn, behalve

voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en

bescherming van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in 5.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden

geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die

bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch

onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die

blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en

wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.2 uitzondering

Het bepaalde onder 5.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch

onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.2.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder 5.3.1 bedoelde vergunning indien naar hun

oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad of;
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
5.2.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de

omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.2.5 weigering

De onder 5.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring

het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester

en wethouders, omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en

werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het omzetten van gras naar bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30cm.
5.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 5.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de onder 5.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.3.3 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport

als bedoeld in 5.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
5.3.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de vergunning

verbonden worden zoals:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.5 Weigering

De onder 5.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring

het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

5.3.6 Uitzondering

Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een

oppervlakte beslaan van ten hoogste 500m.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan

uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere

bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Gelding bestaande afmetingen, afstanden en percentages

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand

van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in

of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk

toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking

daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik
  • a. Onder strijdig gebruik wordt uitdrukkelijk verstaan het gebruik als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voeren vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    • 4. voor militaire oefeningen met rupsen andere zware voertuigen;
    • 5. gelegen buiten bouwvlakken, als paardenbak.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning in afwijking van het plan:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemming- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten, behoudens de inhoud van woningen, en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken op een minimale afstand van 50 m tot woningen, tot een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld:
    • 1. dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie, en
    • 2. dat rekening gehouden wordt met het voorkomen van onevenredige hinder voor omwonenden en schade aan het landschap, cultuurhistorie en ecologie.
9.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in

afwijking van het bepaalde in de regels van het bestemmingsplan omtrent het toegestane

aantal en de toegestane inhoud van woningen ten behoeve van het bouwen van ten hoogste

één zelfstandige woonruimte ten behoeve van mantelzorg in een bedrijfs-, dienst- of

andere woning of in een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het besluit omgevingsrecht c.q. bijgebouw indien daarvoor naar het oordeel van het college dringende sociale verzorgingsredenen zijn.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De inhoud, inclusief een eventuele kelder, van de extra woonruimte mag niet meer dan 250 m³ bedragen;
  • b. De goothoogte en bouwhoogte van de extra woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning waarin of waaraan de extra woongelegenheid wordt gerealiseerd of, ingeval van een vrijstaande extra woongelegenheid, niet meer dan de volgens de regels van dit bestemmingsplan toegestane gooten bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken c.q. bijgebouwen;
  • c. In het geval de extra woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk c.q. bijgebouw wordt gerealiseerd mag de afstand van dat bijbehorende bouwwerk of bijgebouw tot de hoofdwoning op hetzelfde perceel niet meer dan 20 meter bedragen De extra woongelegenheid mag niet voor de voorgevel van de hoofdwoning op hetzelfde perceel komen, met dien verstande dat die woongelegenheid binnen het betreffende bouwperceel of bestemmingsvlak moet blijven;
  • d. Op geen van de gevels van de extra woonruimte mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder overschrijden;
  • e. De extra woonruimte mag niet via een eigen nieuw aan te leggen uitrit worden ontsloten;
  • f. Het bouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de extra woonruimte bij beëindiging van de verzorgingsreden voor tijdelijke huisvesting en/of bij intrekking van de omgevingsvergunning ongedaan kan worden gemaakt;
  • g. De extra zelfstandige woonruimte mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven.
9.3 Bed and breakfast

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in

afwijking het plan, ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van "bed and

breakfast" -appartementen, -vakantieappartementen of -pension, in een woning en daaraan

aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de vloeroppervlakte van de verblijfsrecreatieve voorzieningen niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
  • b. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeeren parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat het parkeren ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorzieningen zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden.
9.4 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen ten

behoeve van bedrijf aan huis in de bedrijfswoning, de woning en de daarbij behorende bijhorende bouwwerken, mits:

  • a. het betreft bedrijven, die nietomgevingsvergunningplichtig voor milieu zijn;
  • b. het betreft niet-publieksgericht bedrijfsvormen;
  • c. het geen horeca betreft;
  • d. eventuele detailhandel uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf plaatsvindt;
  • e. de vloeroppervlakte van de bedrijfsmatige activiteiten niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
  • f. in de voortuin geen buitenopslag ten behoeve van het bedrijf plaats vindt, en;
  • g. in de omgeving van het betreffende bedrijf geen onevenredige vergroting van de verkeer- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en;
    • 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het bedrijf mogen plaats vinden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het

belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet

schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te

wijzigen zodanig, dat:

  • a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en;
  • b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven;

mits de wijziging geen significante nadelige gevolgen heeft voor aanwezige natuurwaarden binnen de op de ontwikkelingskaart aangegeven "groene contour".

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Koningin Julianaweg 30'.