Plan: | Barneveldse Beek stuw Rutgers |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.156-0401 |
Waterschap Vallei en Veluwe werkt samen met provincies Utrecht en Gelderland aan de bescherming en waar nodig verbetering van de ecologische kwaliteit en natuurwaarden in en langs de beken van de Gelderse Vallei. Hiermee wordt invulling gegeven aan de water- en natuurdoelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW). In het bijzonder gaat het erom dat de beken een leefgebied en waar gewenst een verbindende schakel (ecologische verbindingszone) vormen voor planten en dieren en dat de verdroging van natuurgebieden in het stroomgebied wordt bestreden.
Eén van de projecten binnen deze doelstelling is het beekherstelproject Barneveldsebeek. Doel van het project is de Barneveldsebeek aan de ecologische doelstellingen en aan de KRW-eisen te laten voldoen door onder andere de beek te laten stromen, de natuurlijke beekprocessen weer op gang te brengen (zoals meandering) en tegelijk de natuurlijke omstandigheden langs de beek te verbeteren.
In het vigerend bestemmingsplan is voor deze voorziene ontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aangezien de natuurontwikkeling voor een deel buiten deze wijzigingsbevoegdheid valt, kan niet volstaan worden met een wijzigingsplan. Dit heeft met name te maken dat natuurontwikkeling is voorzien binnen een agrarische bestemming. Onderliggend bestemmingsplan moet deze ontwikkeling mogelijk maken.
Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van de kern Achterveld te Leusden en grenst aan de zuidzijde van de Barneveldsebeek. Het betreft agrarische gronden en beslaat een oppervlakte van circa 5 hectare. Op de hierna volgende afbeeldingen is de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding - Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Afbeelding - Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan Bestemmingsplan "Buitengebied 2009", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 april 2009.
Afbeelding - Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009
De gronden van het plangebied hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". De Barneveldsebeek zelf is gelegen binnen de gemeentegrens van de gemeente Amersfoort en maakt derhalve van dit bestemmingsplan geen deel uit.
Naast de plankaart bevat het bestemmingsplan ook een ontwikkelingskaart.
Afbeelding - Fragment ontwikkelingskaart
Ter plaatse van het onderhavige plangebied liggen de volgende aanduidingen: 'groene contour' en 'ecologische verbindingszone'. Deze aanduidingen maken het mogelijk dat de agrarische bestemming via een wijzigingsbevoegdheid omgezet kan worden naar de bestemming 'bos en natuurgebied'. Aangezien een deel van het onderhavige plangebied buiten deze aanduidingen ligt, dient in plaats van een wijzigingsplan er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden die de voorziene ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plan is als volgt opgebouwd:
Landschap
Het plangebied ligt ten oosten van Leusden. Het landschap in Leusden is al duizenden jaren bewoond en in gebruik door mensen en is landschappelijk te duiden als kampenlandschap. De Barneveldsebeek stroomt door dit lager gelegen landschap.
Kenmerken kampenlandschap
Het kampenlandschap wordt gekenmerkt door een mozaïekverkaveling met veel houtwallen en houtsingels. De verkaveling is tegenwoordig grootschalig (vroeger kleinschalig). Het bekensysteem is niet meer herkenbaar in het landschap en heidevelden hebben plaatsgemaakt voor bos. De boerderijen liggen verspreid in het landschap.
Oorsprong en kenmerk (Grote) Barneveldsebeek
De (Grote) Barneveldse Beek ontstaat door het samenkomen van verschillende kwelbeekjes in de omgeving van Wekerom, Otterlo en Harskamp (Astbeek, Schilschoterbeek, Laarbeek, Westenengschebeek). Deze kwelbeekjes komen samen en vormen dan de Grote Valksche beek en de Kleine Valksche beek. Ten zuidoosten van Barneveld komen deze beken samen en vanaf daar stroomt de beek verder als de Grote Barneveldse Beek. In Amersfoort komt deze beek uit in het Valleikanaal.
De Grote Barneveldse Beek is ongeveer 20 kilometer lang en stroomt vooral door agrarisch gebied. Barneveld is de belangrijkste woonkern in het stroomgebied. Benedenstrooms van de instroom van de Kleine Barneveldse Beek en ter hoogte van landgoed Stoutenburg zijn enkele historische meanders aangesloten op de genormaliseerde beekloop.
De Grote Barneveldse Beek is aangewezen als ecologische verbindingszone (EVZ). Doel van de EVZ is om de migratie en het leefgebied van soorten die gebonden zijn aan het beekdal en direct naastgelegen natuurgebieden te vergroten. Het streefbeeld van de verbindingszones bestaat uit de beken met waardevolle oevers en nabijgelegen loofbossen, moeraselementen en gebieden met schraal land en kleine landschapselementen. De ontwikkeling van de EVZ gaat samen met afvoervertraging en de aanleg van vispassages bij stuwen.
Er lozen enkele overstorten op de Grote Barneveldse Beek. In tijden van hevige of langdurige regenval vult een gemengd rioolstelsel met het gevallen regenwater. Als het rioolgemaal de hoeveelheid gevallen regen niet kan verwerken, dan moet het water op een andere manier afgevoerd worden om wateroverlast op straat te voorkomen. Het overtollige water wordt dan, samen met ongezuiverd rioolwater op oppervlaktewater geloosd. Dit komt in theorie gemiddeld ongeveer 5 tot 6 keer per jaar voor.
Tot in de jaren ‘60 was de Barneveldsebeek een meanderende beek. Rond 1970 is de beek gekanaliseerd en heeft nu een normprofiel. De beek staat in open verbinding met het Valleikanaal en hierdoor wordt het peil in de benedenloop bepaald. De beek is tamelijk voedselrijk en heeft een goede visstand. Ter hoogte van het plangebied is in de Barneveldsebeek de stuw Rutgers gelegen.
Algemeen
De nieuwe inrichting heeft als doel de ecologische waarde van het gebied zelf te vergroten en een bijdrage te leveren aan de ecologische betekenis van de Barneveldsebeek als geheel. De oever van de beek krijgt in een zone van 20 meter een meer natuurlijk profiel en zal worden afgestemd op een meer natte natuurlijke inrichting. De nieuwe inrichting zal in positieve zin bijdragen aan de dynamiek van de beek en zorgt voor een diversiteit aan flora en fauna. Over de gehele lengte van het plangebied wordt een vispassage(-trap) aangelegd.
De toekomstige inrichting van het gebied en oever langs de Barneveldsebeek met vispassage zal in een later stadium concreet worden uitgewerkt. Indien beschikbaar wordt de nieuwe inrichting van het gebied in deze paragraaf weergegeven.
Nieuwe natuur
Een zone langs de beek kan met beekbegeleidende en streekeigen beplanting worden heringericht. Op de meest vochtige en kleiige delen van het terrein kunnen het beste de volgende soorten worden aangeplant:
Op de wat drogere, en meer zandige en lemige gronden zijn de volgende soorten geschikt:
Op een deel van het afgegraven terrein kan spontane bosontwikkeling ontstaan. De bosontwikkeling zal bestaan uit soorten die in de buurt al aanwezig zijn en soorten die zich gemakkelijk over grotere afstanden verspreiden (vaak pioniersoorten). Soorten die zeldzaam zijn en zich moeilijker verspreiden, kunnen eveneens aangeplant worden.
Aan de westzijde van het plangebied zal een poel worden aangelegd. De aanleg van poelen draagt bij aan de diversiteit van leefgebieden voor soorten als kikker en libellen, maar ook kleine zoogdieren. Voor de doelsoort kamsalamander bieden deze poelen een overwinteringshabitat. De poelen gaan onderdeel uitmaken van een netwerk grote en kleine poelen om te zorgen voor een goede verspreiding en uitwisseling van dieren.
Binnen het plangebied wordt over de gehele lengte langs van de beek voorzien in een bekkenvispassage, al dan niet in combinatie met de poelen en licht meanderen. Met de aanleg van de vispassage of vistrap wordt de huidige barrière (de huidige stuw) opgeheven.
De overige gronden ten zuiden van de oeverzone zijn beschikbaar voor nieuwe natuur. De nieuwe natuur zal voornamelijk worden ingericht als kruidenrijke en bloemrijke graslanden. Ook worden plekken ingericht voor vochtig tot nat schraalland.
Landschap
De herinrichting van de zone langs de Barneveldsebeek biedt kansen voor het versterken van de landschappelijke structuur. Op de kavelgrenzen worden in overleg met aangrenzende eigenaren elzensingels (of knotwilgen) aangeplant. Bestaande groenstructuren in het landschap blijven behouden en worden aangevuld.
Tegelijk met de planvorming van dit deel van de Barnelveldsebeek wordt ten zuiden van het plangebied de Modderbeek voor een groot deel verlegd. In het kader van deze projecten vindt een intensieve herverkaveling in het gebied plaats. Op deze manier worden de doelstelling van het waterschap bereikt en biedt het agrariërs de kans om doelmatiger van de agrarische gronden gebruik te maken.
Recreatie
De onderhoudsroute (in beekzone) wordt door het waterschap opengesteld voor wandelaars waarbij doelstelling is dat de natuur beleefd kan worden. Honden zijn toegestaan, mits aangelijnd.
Beheer
Na aanleg is het noodzakelijk om voor langere termijn het beheer goed te regelen om daarmee verwildering van het gebied te voorkomen.
Voor de ontwikkeling van nieuwe natuur binnen de beekzone van 20 m wordt de inrichting en het beheer daarvan waarschijnlijk overgedragen aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Hiervoor zal een obstakelvrije onderhoudsroute van circa 4.00 m breed worden aangelegd.
Eigendom
Het plangebied is in 2014 verworven door de provincie met het doel invulling te geven aan de natuurdoelstelling voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. het vastgelegde beleid vormt het kader voor het gemeentelijke beleid in dit bestemmingsplan en geeft de bandbreedte weer waarbinnen de gemeentelijke gebiedsvisie ontwikkeld kan worden.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van Infrastructuur en Milieu is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Per 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met regels ten aanzien van de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Eveneens is een regeling opgenomen met betrekking tot duurzame verstedelijking.
In onderhavig plangebied is het enige nationale belang de EHS. De Barneveldsebeek is namelijk aangewezen als ecologische verbindingszone. Hoewel de huidige beek zelf buiten het plangebied valt, zal in de toekomstige situatie sprake zijn van nieuwe EHS. Het Barro geeft voor de EHS enkel aan dat de provincie verantwoordelijk is voor het opnemen van de bescherming door middel van de provinciale ruimtelijke verordeningen (zie 4.2.2). Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.
Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.8. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) vastgesteld. Een van de peilers voor ruimtelijke ontwikkeling die van belang is voor het plangebied is een landelijk gebied met kwaliteit. Het beleid, zoals weergegeven in de PRS, is vertaald in regelgeving en opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV, zie 4.2.2). Op 10 maart 2014 en op 3 november 2014 is de structuurvisie partieel herzien.
Cultuurhistorie
De provincie Utrecht kent een grote cultuurhistorische variatie. Dit is mede het gevolg van de diversiteit in de bodemgesteldheid, in combinatie met een lange bewoningsgeschiedenis. De verschillende landschapstypen zijn daarvan het resultaat. De CHS bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of ontwikkeling.
Met het ruimtelijk erfgoedbeleid wil de provincie bijdragen aan het behouden, versterken en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Dit resulteert in een strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse.
De CHS is opgedeeld in de volgende prioritaire thema's:
Voor het plangebied en de directe omgeving zijn geen prioritaire gebieden aangegeven. Het thema cultuurhistorie is voor dit plangebied niet relevant.
Landbouw
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies.
Uitsnede kaart 'landbouw'
Op de kaart 'landbouw' is het plangebied enkel als verwevingsgebied aangegeven. het beleid is er op gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur.
Verwevingsgebieden vormen de overgangsgebieden tussen de extensiveringsgebieden en het landbouwontwikkelingsgebied. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten.
Elk landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermt de Provincie deze kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in de provincie.
Uitsnede kaart 'landschap'
Het plangebied valt onder het landschap 'Gelderse Vallei'. Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie aan het gebied.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vindt de provincie het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt, behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheid en deelgebieden van de Gelderse Vallei.
Veder geldt in het gebied de aanduiding 'aardkundige waarden'. Aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Utrechtse landschap. Het ruimtelijk beleid hiervoor is gericht op dan ook op het behouden en beschermen van aardkundige waarden als drager van de identiteit van het Utrechtse landschap. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig. In dit bestemmingsplan is een regel opgenomen ter bescherming van de aanwezige aardkundige waarden.
Natuur
De Ecologische hoofdstructuur is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden. Enkele beheersgebieden maken ook onderdeel uit van de EHS. Dit zijn landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van de EHS.
Uitsnede kaart Natuur
De huidige loop van de Barneveldsebeek is samen met de oever aangewezen als ecologische hoofdstructuur. De provincie beschermt de EHS via het ‘nee, tenzij’-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. De provincie heeft deze bescherming vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht. Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. In en aangrenzend aan deze gebieden van de EHS wordt de vrijwillige realisatie van nieuwe natuur gestimuleerd, voor het realiseren van duurzame nieuwe ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de EHS.
Bodem en water
Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. Het provinciaal beleid is er op gericht dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden.
Op de kaart "bodem en water" is een gehele plangebied aangewezen voor duurzaam bodemgebruik en overstroombaargebied.
Uitsnede kaart Bodem
Uitsnede kaart Water
Duurzaam bodemgebruik
Elk type bodem heeft zijn eigen kwaliteiten. Deze hebben een natuurlijke oorsprong of ze zijn in de loop van de tijd door menselijke activiteiten ontstaan. Gehanteerd wordt de lagenbenadering waarin ruimtelijke ontwikkelingen ontworpen worden vanaf de basis, het bodem- en watersysteem. Gebruiksfuncties en het bodem- en watersysteem hebben invloed op elkaar. Ook kunnen ondergrondse gebruiksfuncties elkaar beïnvloeden. Belangrijk wordt gevonden dat de potentie van de ondergrond optimaal en duurzaam wordt gebruikt. Dit is te realiseren door hierop te anticiperen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Overstroombare gebieden
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. De door de provincie opgestelde 'Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten' helpt om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken. Het onderhavig plangebied is niet als waterbergingsgebied aangewezen.
De voorgenoemde provinciale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met de provinciale belangen is omgegaan.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
Tegelijk met de PRS 2013-2028 heeft de provincie Utrecht ook gewerkt aan een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV 2012 is in februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Op 10 maart 2014 en op 3 november 2014 is de verordening partieel herzien.
In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met het provinciaal belang in bestemmingsplannen. Voor het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van belang.
Landschap
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Als er sprake is van een zeer open gebied, bevat een ruimtelijk plan bepalingen om die openheid te behouden. Hierbij valt te denken aan het tegengaan van (hoge) bebouwing. Het plangebied behoort tot het Landschap Gelderse Vallei. Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (zie subparagraaf 3.3.4).
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vindt de provincie het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.
Ecologische Hoofdstructuur
In ruimtelijke plannen moeten regels worden opgenomen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen te beschermen, in stand te houden en te ontwikkelen. Niet elke ingreep in de EHS leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Ingrepen die (eventueel nadat inrichtingsmaatregelen zijn genomen) niet de wezenlijke kenmerken en waarden significant aantasten, zijn toegestaan. Dit geldt ook voor uitbreidingen van geringe omvang van al binnen de EHS bestaande functies.
Bij significante aantasting van waarden en kenmerken moet in ieder geval gedacht worden aan:
Individuele ingrepen zijn onder voorwaarden mogelijk (nee, tenzij). Bij individuele ingrepen gaat het om ontwikkelingen in de EHS op lokaal niveau met een individueel belang en een beperkte invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van een EHS-gebied. Mitigerende maatregelen zijn bedoeld om de gevolgen van een ingreep voor natuur en landschap ter plekke van de ingreep te verzachten. Te denken valt aan de bouw van wildviaducten, plaatsing van geluidsschermen en verbeteren van de inrichting (ecologisch, landschappelijk) van en rond het voor de verstorende functie gebruikte terrein. Indien deze maatregelen zeer effectief zijn, is het theoretisch mogelijk dat geen sprake meer is van significante gevolgen. Voor zover mitigerende maatregelen niet volstaan, moeten de gevolgen worden gecompenseerd.
Om inzichtelijk te krijgen wat de consequenties van onderhavige ontwikkeling zijn op de aanwezige natuurwaarden, zijn deze getoetst aan de Flora- en faunawet en de EHS. In paragraaf 4.4 Natuur wordt nader ingegaan welke wijze is omgegaan met de natuur (en aanwezige Ecologische Hoofdstructuur) in het plangebied
SubTOP-gebieden
Veel natuurgebieden, waaronder een aantal Natura 2000-gebieden, lijden op dit moment veel schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit. Het gaat voor onderhavig plangebied om grondwaterafhankelijke natuur in de Gelderse Vallei. Voor de afweging is het van belang dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert. In paragraaf 5.8 Water is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de waterhuishouding in het plangebied en dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert.
In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe is omgegaan de Cultuurhistorie( 5.1). Het doel van het project Barneveldsebeek is om de natuurlijke oever van de beek te herstellen. Daarnaast vindt ook natuurontwikkeling plaats. Deze natuurontwikkeling zorgt niet voor extra belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven. Het plan is in nauw overleg met de grondeigenaren tot stand gekomen en gronden zijn aangekocht.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In 2011 heeft de provincie de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen uitgegeven. Deze bestaat uit zes katernen met in elk katern een deelgebied nader uitgewerkt. Het doel van de kwaliteitsgids is het concreet maken van de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen, zodat iedereen begrijpt over welke elementen het gaat. Het tweede doel is het bieden van inspiratie en houvast voor het omgaan met ontwikkelingen, zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zekergesteld en zelfs beter beleefbaar worden.
Onderhavig plangebied valt binnen het gebiedskatern Gelderse Vallei. Het katern Gelderse Vallei beschrijft enkele deelgebieden. Het plangebied valt binnen het deelgebied "Mozaïek"
Mozaïek
Het landschap in dit deelgebied dankt zijn ontstaan vooral aan individuele ontginningen. De bebouwing ligt van oudsher op de 'hogere en drogere' dekzandruggen. Elke kavelgrens bestaat uit beplantingselementen die als veekering of voor brandhout dienden. De beken kronkelen van oost naar west en de dorpen liggen langs de oude doorgaande (hessen-)wegen, parallel aan de beken. Zo is een halfopen kleinschalig landschap met een onregelmatige verkaveling en vele landschapselementen ontstaan.
Voor beken, kanalen en griften vraagt het landschap van de Gelderse Vallei om:
De ambitie van de provincie ten aanzien van natuurontwikkeling is weergegeven in de hierna volgende afbeeldingen.
Afbeelding - Natuur binnen deelgebied Ontwikkelingsprincipes " Mozaïek"
Onderhavig plan speelt in op de gewenste ontwikkelprincipes voor de Gelderse Vallei, door de herinrichting van de Barneveldsebeek gepaard te laten gaan met gevarieerde beplanting van bosjes en open stukken. Daarbij blijven de verkavelingsvlakken zichtbaar. Tevens wordt een deel bosperceel aangelegd, waarmee enige verdichting wordt gecreëerd. De ecologische oevers variëren hiermee gelijktijdig in breedte.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.
Het natuurbeheerplan geldt als toetsingskader voor subsidieaanvragen op basis van de genoemde subsidieverordeningen. In een natuurbeheerplan begrenzen Gedeputeerde Staten gebieden waar subsidiëring van beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen plaats kan vinden. Het natuurbeheerplan geeft ook aan waar kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap mogelijk zijn. Daarnaast beschrijft het natuurbeheerplan per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn en stelt het natuurbeheerplan zo nodig aanvullende eisen ten aanzien van het uitvoeren van bepaalde beheermaatregelen. Momenteel geldt het Natuurbeheerplan 2015.
Uitsnede Natuurbeheerplan
Het natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid waaronder de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het onderhavig plangebied is in zijn geheel aangewezen als 'nog te ontwikkelen natuur'. Een smalle strook langs de de beek is reeds aangeduid als bestaande natuur. Het herstelproject voor de Barneveldsebeek is in het natuurbeheerplan als ambitie aangegeven (omvorming van landbouwgrond natuur).
Het plangebied maakt deel uit van de Gelderse Vallei. Het natuurbeleid in de Gelderse Vallei is gericht op behoud en versterking van de aanwezige natuurparels en beken, meer samenhang brengen in het natuurnetwerk en tegelijk het benutten van de potenties. De potenties voor herstel van bijzondere vegetaties zijn in grote delen van de Gelderse Vallei nog aanwezig. Met name op de flanken van de Heuvelrug, waar veel kwel optreedt, in de nog aanwezige veenrestanten en in delen van de dekzandruggen en beekdalen kan natuurontwikkeling tot een hoge natuurkwaliteit leiden.
Het herstel van het beekmilieu is een belangrijk doel. Zowel de waterkwaliteit, de beekmorfologie. als de variatie in beekbiotopen, wordt versterkt via natuurontwikkeling in en langs de beken. Naast de beek zelf met haar oeverzones wordt beekbegeleidend vochtig hooiland en bos ontwikkeld. Lokaal is er ruimte om karakteristieke natuur in een breder deel van het beekdal te ontwikkelen in de vorm van vochtige hooilanden en natte schraallanden. Het geldende agrarisch natuurbeheertype is "A02.01 Botanisch waardevol grasland: perceel- en randenbeheer". Binnen dit beheersgebied zijn de volgende beheerpakketten opengesteld:
Conclusie
Voor de te realiseren nieuwe natuur zal aansluiting gezocht worden bij de natuurdoeltypen en ambitie zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan 2015 van de provincie Utrecht.
Het waterplan beschrijft wat de provincie Utrecht in deze periode wil bereiken op het gebied van waterbeheer. In het waterplan worden de hoofdlijnen vastgelegd van het in de provincie te voeren beleid ten aanzien van de waterhuishouding. Met het waterplan wordt voldaan aan de verplichting van Waternet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. In het waterplan wordt gekozen voor duurzaamheid en kwaliteit. In de Gebiedsgerichte aanpak staat de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen centraal, waarbij op de lange termijn wordt gericht. Voor het borgen van bestaande kwaliteiten en het aanpakken van urgente problemen, is het beleid uitgewerkt in de delen veiligheid, kwaliteit en kwantiteit, en gebruik en beleving. In het kader van de veiligheid wordt ook ingegaan op overstromingsrisico's. In het uitvoeringsprogramma staan de instrumenten en middelen beschreven die worden ingezet voor de realisering van het beleid.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.8. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe (voorheen Vallei & Eem). In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.
Het waterschap geeft zijn taken vorm middels drie programma's:
Dit bestemmingsplan betreft een project dat wordt uitgevoerd door waterschap Vallei en Veluwe. Aan de doelstellingen van het waterschap wordt met dit project mede invulling aan gegeven.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt een toetsingskader voor het landschapsbeleid binnen de gemeenten van de Gelderse Vallei. Zij vormt daarbij een verlengstuk van het Reconstructieplan, uitgewerkt naar de diverse landschapskwaliteiten. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Gelderse Vallei en is gelegen op de rand van het bos- en heidelandschap.
Ingezet wordt op versterking van het landschappelijk raamwerk. Dit kan onder meer door aanleg van bosgebieden en ontwikkelen van het bekensysteem. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan een keur van functies tot een dynamisch multifunctioneel landschap. Een kans voor het verbeteren van het beek- en ecologisch systeem wordt uitgewerkt. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streekeigen landschapselementen en ook kleinschalige natuurontwikkeling.
Het voorgenomen plan geeft invulling aan de ontwikkeling van nieuwe natuur
aanliggend aan stroomgebied van de Barneveldsebeek. Zo krijgt de oever over een
breedte van 20 meter een meer natuurlijke inrichting en wordt er langs het stuw een
vispassage aangelegd.
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan aansluit bij de uitgangspunten
uit het LOP.
De gemeente Leusden heeft een ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin de hoofdlijnen zijn aangegeven voor de ontwikkelingsrichtingen op het gebied van wonen, werken en welzijn. Een vitaal Leusden wordt daarbij vooropgesteld waarbij het sociale en culturele welzijn, de ruimtelijke ontwikkeling, economie, verkeer en vervoer en het landelijk gebied belangrijke aspecten zijn.
De visie kan op hoofdlijnen als volgt worden samengevat:
Het voorgenomen initiatief zorgt voor een kwaliteitsimpuls aan het landelijk gebied van Leusden. Door realisering van nieuwe natuur in het landelijk gebied wordt de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied vergroot.
Het milieubeleidsplan 2009-2013 is een toetsingskader bij ruimtelijke plannen. De raad van de gemeente Leusden heeft op 14 november 2013 besloten om de werking van het milieubeleidsplan 2009-2013 te verlengen tot en met 2015.
In het milieubeleidsplan zijn milieukwaliteitsprofielen opgenomen. Het plangebied ligt in het buitengebied van Leusden. Voor dit bestemmingsplan zijn dan ook de beleidsdoelen voor het gebiedstype "Buitengebied" van toepassing. Onder andere de volgende beleidsdoelen zijn voor het voorgenomen initiatief van belang:
Bij het voorgenomen initiatief wordt waar mogelijk aangesloten bij de bovenstaande beleidsdoelen. Door middel van het uitvoeren van meerdere milieuonderzoeken wordt een zo duidelijk mogelijk beeld geschept van de huidige milieu situatie in het plangebied. Met het voorgenomen initiatief wordt o.a. de huidige barrière van het stuw voor vissen verminderd door de aanleg van de vispassage. Het gehele gebied krijgt een meer natuurlijke inrichting en draagt zo direct bij aan de versterking van de natuurwaarden in het buitengebied van Leusden.
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden. Voor sommige thema's zijn specifieke onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn bijgevoegd in de bijlagen bij de toelichting. Indien onderzoek is uitgevoerd, zijn de conclusies hiervan overgenomen in dit hoofdstuk. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar de bijlage.
Algemeen
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Op 6 februari 2007 werd de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) gepubliceerd in het Staatsblad en is vervolgens op 1 september 2007, gedeeltelijk, van kracht geworden.
De Wamz is een wijzigingswet die voornamelijk de Monumentenwet 1988, maar ook drie andere wetten aanpast ten behoeve van de archeologische monumentenzorg. Aan de wet op de archeologische monumentenzorg is het Besluit archeologische monumentenzorg gekoppeld, waarin een aantal zaken ten behoeve van de Wamz geregeld wordt. De belangrijkste onderdelen hiervan vormen de excessieve kostenregeling voor opgravingen en de opgravingsvergunning.
De Wamz regelt naast de herziening van de Monumentenwet ook wijziging van de Ontgrondingswet, de Wet Milieubeheer (in het kader van m.e.r.-plichtige projecten) en de Woningwet en werkt door in de ruimtelijke plannen (projecten) van gemeenten en provincies.
Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Per 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente Neergelegd. De gemeenteraad is op grond va de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te ouden met de in de grond aanwezige of te verachten archeologische warden. Om dít te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijke grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- n Beleidsadvieskaart, die op basis van de archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische beleidskaart is in december 2012 vastgesteld.
Afbeelding - Fragment Archeologische Beleidskaart
Plangebied
Op de gemeentelijke "Archeologische Beleidskaart" is het grootste deel van het plangebied aangegeven als gebieden met een middelhoge verwachting en een smalle strook zuidelijk in het gebied met hoge archeologische verwachting.
Het plangebied langs de Barneveldsebeek wordt omringd door dekzandruggen en terreinen met een hoge verwachting. Er bestaat daarom een redelijke kans dat de Barneveldsebeek op deze locatie archeologische resten bevat. Het advies van de regioarcheoloog is dat voorafgaand aan de aanleg van de vispassage en poelen daarom een archeologisch onderzoek dient plaats te vinden, zodat eventuele archeologische indicatoren in kaart kunnen worden gebracht.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorziene ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.
Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.
Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe) verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van de verzamelde landschappelijke gegevens wordt verwacht dat het gehele plangebied binnen het dal van de Barneveldse Beek ligt. Dit dal vormde geen gunstige (tijdelijke) bewoningslocaties voor Jagers-Verzamelaars (jachtkampementen). Kampementen worden verwacht op de hoger gelegen dekzandruggen. Beekdalen hadden wel een grote aantrekkingskracht op mensen die in het gebied rondtrokken (Jagers-Verzamelaars), omdat de beek mogelijkheden bood tot visvangst en het bejagen van dieren die naar de beek trokken. Daarnaast vormde het beekdal een bron van (drink)water en was er een rijke vegetatie voorhanden als voedselbron. Ook vonden rituele activiteiten plaats in de beekdalen. In de nabijheid van kampementen op de dekzandruggen, kunnen dan ook archeologische resten worden verwacht die verband houden met bovengenoemde beekdalgebonden activiteiten.
Ook voor landbouwers waren de dekzandruggen de meest gunstige vestigingslocaties. Hier geldt eveneens dat langs de beken, in de nabijheid van de nederzettingsterreinen op de hoger gelegen dekzandruggen, resten van beekdalgebonden activiteiten kunnen worden verwacht.
Direct ten zuiden van het plangebied ligt een langgerekte dekzandrug. Ter hoogte van het plangebied zijn hierop geen archeologische vondsten bekend. Verder naar het zuidoosten zijn op deze zelfde dekzandrug vondsten gedaan uit de periode Mesolithicum - Neolithicum. In de verdere omgeving van het plangebied zijn verder archeologische resten bekend uit de periodes IJzertijd en Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Voor deze periodes wordt de kans op aanwezigheid van beekdalgebonden resten binnen het plangebied middelhoog geacht. Voor de overige periodes, waarvan geen vindplaatsen bekend zijn in de omgeving van het plangebied, geldt een lage verwachting.
Eventueel aanwezige archeologische resten worden verwacht in de beekafzettingen. Organische resten zijn mogelijk goed geconserveerd.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat binnen het plangebied sprake is van beekafzettingen. Deze afzettingen zijn grotendeels intact. Grootschalige diepe bodemverstoringen zijn niet aangetroffen.
Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek gold een middelhoge verwachting voor beekgerelateerde resten uit de periodes Mesolithicum - Neolithicum, IJzertijd en Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Deze resten worden verwacht in de beekafzettingen. Tijdens het booronderzoek is geleken dat inderdaad sprake is van beekafzettingen en dat deze grotendeels intact zijn. De middelhoge verwachting voor beekgerelateerde resten uit de hiervoor genoemde periodes blijft dan ook behouden.
Selectieadvies
Op basis van het behoud van de middelhoge verwachting wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren. Gezien de aard van de te verwachten resten, die zich grotendeels manifesteren als puntlocaties, wordt verwacht dat een proefsleuvenonderzoek hier niet de gewenste resultaten zal opleveren. Geadviseerd wordt daarom om een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden uit te voeren. Aangezien op de dekzandrug ten zuiden van het plangebied vooralsnog geen vindplaatsen bekend zijn, en de verwachting voor het plangebied middelhoog is, wordt geadviseerd om dit te doen in de vorm van periodieke inspecties, gecombineerd met het inspecteren van de afgegraven terreindelen na afgraving. De aard van de inrichtingswerkzaamheden zal bepalend zijn voor de intensiteit van de begeleiding. Deze intensiteit dient vastgelegd te worden in een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen (PvE).
Bovenstaand advies is omgezet in een selectiebesluit. De graafwerkzaamheden zullen archeologisch worden begeleid. De intensiteit van de begeleiding moet worden vastgelegd in een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Algemeen
In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 9 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Onderzoek
Ten behoeven van het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit.
Conclusie
Conclusie van het onderzoek is dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor een voorgenomen onroerende zaak transactie (aankoop), alsmede de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Er is geen aanvullend of nader bodemonderzoek nodig. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek worden verlangd.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Dit plan
Uit de website www.risicokaart.nl blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen bevinden met gevaarlijke stoffen. De functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreffen geen gevoelige functies. Het aspect externe veiligheid is daarom niet relevant.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet worden onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Voor vogelsoorten bestaat geen ontheffingsmogelijkheid.
Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet. In en rondom het plangebied komen geen gebieden voor die vallen onder de Natuurbeschermingswet.
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soor-ten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).
Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan hoeft in het kader van de Natuurbeschermingswet geen nader onderzoek te worden uitgevoerd
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te ver-richten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.
Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening mogen ingrepen in de EHS niet leiden tot een significante aantasting, tenzij er sprake is van een 'groot openbaar belang' en er geen alternatieven mogelijk zijn of wanneer de negatieve effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden beperkt door mitigerende en compenserende maatregelen.
De gronden langs de Barneveldsebeek maken in de huidige situatie deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Na omvorming en inrichting als 'nieuwe' natuur zal het plangebied deel gaan uit maken van deze EHS.
Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorziene ontwikkeling is een quickscan Flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een gebied is gelegen dat tot de EHS behoort of onder de Natuurbeschermingswet valt, dient te worden bepaald of er een effect valt te verwachten. Bij een toetsing aan de Natuurbeschermings-wet spelen vaak andere facetten mee, zoals de aanwezige doelsoorten en kernwaarden van het betreffende beschermde gebied. Het noordelijke deel van de onderzoekslocatie, langs de beek, is aangewezen als EHS. De functieverandering voorziet in de wijziging van agrarisch naar natuur. De natuurwaarden ter plaatse zullen worden verhoogd. Dit draagt bij aan de doelstelling voor het EHS gebied. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals de Natura 2000-gebieden is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie (> 10 km) en de aard van de ingreep niet aan de orde.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel V. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Conclusie
Ten aanzien van de gebiedsbescherming kan gesteld worden dat het project een positieve invloed heeft op de EHS. Er is geen sprake van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Ten aanzien van de soortenbescherming is sprake van twee aandachtspunten. Voor broedvogels is het gebied geschikt habitat en de ingreep kan mogelijk verstorend zijn. Aanbevolen wordt werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten. Ten aanzien van amfibieën wordt aandacht gevraagd voor de zorgplicht aangezien de ingreep mogelijk verstorend is. Het is niet nodig ontheffing aan te vragen.
Algemeen
Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Deze vervangt de gelijknamige wet die stamt uit 1980. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere gevoelige bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan:
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen niet binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, een spoorlijn en een industrieterrein.
Dit plan
Dit plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Voor de toekomstige functie van het gebied en voor de omgeving is het aspect ‘geluid’ niet relevant.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbetert en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Dit plan
Dit plan betreft het herstel van de natuurlijke oever van de beek en de natuurontwikkeling van het aansluitende gebied. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Dit plan
Het aspect milieuzonering is niet relevant voor het natuurontwikkelingsproject. Er worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt en omliggende (agrarische) bedrijven ondervinden geen beperking van hun uitbreidingsmogelijkheden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 30 september 2014 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten en de samenvatting van de watertoets zijn bijgevoegd in bijlage4 .
Beoordeling
Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
In het specifieke geval van dit bestemmingsplan gaat het om de belangen:
Het project betreft een initiatief van het Waterschap Vallei en Veluwe in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en heeft als doel: schoon water dat ruimte biedt aan een gevarieerde planten- en dierenwereld met een natuurlijke inrichting. Dit doel is vastgelegd in het Nationaal bestuursakkoord water (NBW). Dit bestemmingsplan richt zich hier volledig op.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
De voorgenomen ontwikkeling van het gebied voorziet in een functie verandering van agrarisch- naar natuurgebied. De bestaande watergangen blijven daarbij gehandhaafd en tevens wordt voorzien in de aanleg van nieuwe watergangen en poelen. Gestreefd wordt om binnen het plangebied het waterbergend vermogen toe te laten nemen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Conclusie bij de interne beoordeling van de voorgenomen ontwikkeling bij het Waterschap Vallei en Veluwe is dat, door de functiewijziging van agrarisch gebruik naar natuur de waterhuishouding niet op negatieve wijze wordt beïnvloed. Er vindt juist een positief effect plaats op de waterhuishouding en waterkwaliteit.
Conclusie
Voor het aspect water is er geen reden om binnen het plangebied aanvullende
maatregelen of onderzoek uit te laten voeren. Het aspect water vormt geen
belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de gewijzigde functie van agrarisch naar natuur langs de Barneveldsebeek. Het bestemmingsplan biedt het ontwikkelingskader voor het betreffende gebied en vormt daarnaast het toetsingskader voor toekomstige bouwaanvragen. Het gebruik van de gronden in het plangebied wordt eveneens door de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan bepaald.
Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de verbeelding (kaart) is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 6.2 worden behandeld.
Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. De opbouw van de regels is als volgt:
In het kader van ontwikkelingsproject heeft het betreffende gebied de bestemming 'Natuur' gekregen. Mogelijk wordt gemaakt de ontwikkeling en instandhouding van ter plaatse voorkomende eigen landschaps- , natuur- en ecologische waarden. Tevens wordt voorzien in de ontwikkeling en instandhouding van waterpoelen en andere waterpartijen. Het gebruik als (graan)akker en natuurlijk grasland blijft in de vorm van agrarisch natuurbeheer binnen het gebied mogelijk. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van 2 meter toegestaan.
Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders vereist. Deze werkzaamheden omvatten onder andere het aanbrengen van ondergrondse leidingen en het graven of dempen van sloten. Werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, gebruik als akker (agrarisch medegebruik) en de voortzetting van de bodemexploitatie, alsmede werkzaamheden van ondergeschikte betekenis zijn als recht toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn twee verschillende archeologische bestemmingen opgenomen. Iedere dubbelbestemming is gebaseerd op een in het plangebied voorkomende verwachtingswaarde conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart.
Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek. Voor de archeologische dubbelbestemming gelden specifieke onderzoeksvoorwaarden.
Ten behoeve van de bescherming van de aardkundige waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' opgenomen. Ten behoeve van grondwerkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen.
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' heeft een breedte van 100 meter en beschermd de ter plaatse aanwezige straalverbinding. Binnen de gebiedsaanduiding is geen bebouwing toegestaan die hoger is dan 45 meter +NAP.
Op 3 maart 2015 heeft in het kader van dit bestemmingsplan een informatieavond voor omwonenden/ belanghebbenden plaats gevonden. Het waterschap Vallei en Veluwe heeft tijdens deze avond de bestemmingswijziging (van 'Agrarisch' naar 'Natuur') en de plannen met betrekking tot de percelen gepresenteerd. Verder was ook iemand van de provincie Utrecht en de gemeente Leusden aanwezig. Na de presentatie was er de gelegenheid voor het stellen van vragen.
Tijdens de avond is aangegeven dat het definitieve ontwerp van de voorziene ontwikkeling nog niet gereed is. Het bestemmingsplan regelt alleen de omzetting van de bestemming. In samenspraak met omliggende eigenaren zal het ontwerp verder worden uitgewerkt. Tijdens de informatieavond zijn geen zaken naar voren gekomen die hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het verslag van de informatieavond is bijgevoegd in bijlage 5.
In het kader van de wettelijke procedure heeft het ontwerp-bestemminsplan 'Barneveldse Beek - stuw Rutgers' vanaf 30 april 2015 tot en met 10 juni 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is voor een ieder de mogelijkheid geboden om naar keuze mondeling of schriftelijk te reageren en zijn of haar zienswijze kenbaar te maken.
Gedurende de periode zijn drie zienswijzen binnen gekomen. Deze zienswijzen zijn in de Nota Zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Tevens is sprake geweest van een enkele ambtelijke wijziging. Deze staat ook in de Nota Zienswijzen. De (geanonimiseerde) Nota Zienswijzen en ambtelijke aanpassingen is bijgevoegd in bijlage 6.
Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij verschillende eigenaren maar wordt uitgevoerd op initiatief van het Waterschap. De kosten voor dit initiatief zijn dan ook volledig voor de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht.
Kostenverhaal
Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan gesteld worden dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Aldus hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Het project betreft een initiatief van Waterschap Vallei en Veluwe en de kosten zullen ook voor de initiatiefnemede partij gedragen worden. Eventuele gemeentelijke kosten (zoals het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure) zullen door de gemeente Leusden worden verhaald op basis van de legesverordening. Tevens zal een overeenkomst worden gesloten waarin bepaald wordt dat eventuele planschade gecompenseerd wordt door waterschap Vallei en Veluwe.