Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0327.141-0401 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Regels
Inhoudsopgave
Artikel 3 Bedrijf - Meet- en regelstation
Artikel 8 Waarde - Archeologie lage verwachting
Artikel 9 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
Artikel 13 Algemene bouwregels
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlagen bij de Regels 33
1. Staat van Bedrijfsactiviteiten
2. Toelichting Staat van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Groot Schutterhoef met identificatienummer NL.IMRO.0327.141-0401 van de gemeente Leusden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf:
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 bedrijfsgebouw:
niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of andere voorziening;
1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 bestaande bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:
bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.13 begane grond:
dat gedeelte van een gebouw dat met de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging, gelijk is.;
1.14 bestaand (in relatie tot bebouwing):
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
1.15 bestaand (in relatie tot gebruik):
het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.16 besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals deze luidde op 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bevi:
een inrichting als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid;
1.20 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.21 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.23 bouwgrens:
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.29 bruto-vloeroppervlakte:
de gezamenlijke vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.30 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geluidgevoelig object:
gebouw, ruimte of terrein dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebruik als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.34 hoofdgebouw:
een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 kantine:
verblijfslokaal ten behoeve van o.a. recreatieve voorzieningen en maatschappelijke doeleinden waar men, als ondergeschikte functie aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen;
1.36 kantoor:
een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard;
1.37 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.38 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het natuurlijk terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.39 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder praktijken voor fysiotherapie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, woonzorg en opvang, alsook ondergeschikte detailhandel en horecabedrijf ten dienste van deze voorzieningen;
1.40 maatvoeringsvlak:
het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes, hoogtes en woningtypes scheidt;
1.41 nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken, of, indien voorgaande niet van toepassing is, het hoogste punt van het dak;
1.42 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.43 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.44 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.45 openbare dienstverlening:
de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak;
1.46 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.47 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.48 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In het geval van een brug en aanbrug is het aansluitende afgewerkte maaiveld de bovenkant van het wegdek;
1.49 plaatsgebonden risico:
het in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.50 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 veiligheidszone:
de zone welke niet mag worden overschreden door de grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. door een plaatsgebonden risico-afstand welke geldt voor aanwezige of te vestigen risicobedrijven;
1.52 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan (onder tek.nr. NL.IMRO.0327.141-0401) conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
1.53 voorerf:
gedeelte van het erf dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
1.54 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;
1.55 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
1.56 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.57 woning:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.58 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.59 zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn;
1.60 zijdelingse perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.
2.3 afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.4 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.5 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.11 vloeroppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het harten van de scheidingsmuren, verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Meet- en regelstation
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Meet- en regelstation" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de aanleg en instandhouding van een meet- en regelstation;
ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
bij een en ander behorende voorzieningen, zoals verhardingen, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
niet voor bewoning bestemde gebouwen, en
bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.
3.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1, gelden de volgende bepalingen:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
het bebouwingspercentage mag op bij eenzelfde voorziening behorende gronden ten hoogste zoveel bedragen als ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" is aangegeven,
de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken |
max. bouwhoogte |
licht- en andere masten |
6 m |
erf- en terreinafscheidingen |
3,5 m |
overige andere bouwwerken |
6 m |
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
waterlopen en waterpartijen;
waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden.
met de daarbij behorende:
beplanting;
nutsvoorzieningen;
voetpaden en andere ondergeschikte verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwen
Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken |
max. bouwhoogte |
erf- of perceelafscheidingen |
1 m |
ten dienste van nutsvoorzieningen: - gebouwen met een oppervlakte van niet meer dan 20 m² - overige andere bouwwerken |
3 m 3 m |
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
zorginstelling voor opvang, huisvesting en verpleging, ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
zorgboerderij;
beroep aan huis bij de bedrijfswoning;
tuinen, groen-, parkeer- en overige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouwen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - geluidgevoelige objecten' geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogen worden gebouwd;
één bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken, en
andere bouwwerken, zoals palen, masten, technische installaties en erf- of perceelafscheidingen en speeltoestellen.
5.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 5.2.1, gelden de volgende bepalingen:
gebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
het bebouwingspercentage mag binnen bouwvlakken ten hoogste zoveel bedragen als ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
het gezamenlijke volume van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m³)' is aangegeven;
de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer dan 600 m³ bedraagt;
de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken |
max. bouwhoogte |
licht- en andere masten |
6 m |
beeldende kunstwerken en speelobjecten |
5 m |
overige andere bouwwerken |
3 m |
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn |
2 m |
overige erf- of perceelafscheidingen |
1 m |
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.2.2, onder a, voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' ten behoeve van het bouwen van fietsenhokken en bergingen buiten bouwvlakken, tot een bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 50 m².
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van een ander soort maatschappelijke voorziening mits:
daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend minder gunstige gevolgen ontstaan voor de omgeving van de betreffende voorziening, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke voorziening ten aanzien waarvan omgevingsvergunning wordt verleend, en
dit geen significante nadelige gevolgen heeft voor aanwezige landschaps- en natuurwaarden.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming mag worden gewijzigd naar Bedrijf of Wonen, met dien verstande dat:
bij wijziging naar de bestemming Bedrijf:
uitsluitend bedrijven zijn toegestaan, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2;
ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, met inbegrip van bos en houtsingels,
natuurlijke akkers en natuurlijke graslanden,
fruitgaard,
paden,
ontwikkeling en instandhouding van watergangen, waterpartijen en oeverstroken,
waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden, en
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, en
faunapassages.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van een ondergrondse aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 36" (inches) en een druk van ten hoogste 66,2 bar ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
7.1.1 Voorrangsregel
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Voor zover bestemmingsvlakken van verschillende dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang.
7.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1, mogen, van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in sublid 7.4.2, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag, omgevingsvergunning, de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1:
het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waaronder het verlagen van de bodem en afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ophogen en egaliseren van de gronden en het aanleggen van drainage;
het aanbrengen van of rooien van diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en straatmeubilair.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in sublid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende aanleg- of omgevingsvergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 7.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 8 Waarde - Archeologie lage verwachting
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport
Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
8.2.2 Uitzondering
Het bepaalde onder 8.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 10.000 m² bedraagt;.
indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
8.2.3 Verlening vergunning
Het bevoegd gezag verleent de onder 8.3.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden worden geschaad of;
schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
8.2.4 Voorwaarden verlening vergunning
De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.2.5 Weigering
De onder 8.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag, omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
het omzetten van gras naar bouwland;
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm.
8.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 8.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
de onder 8.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
8.3.3 Verlening vergunning
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 8.3.2 genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden worden geschaad of;
schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
8.3.4 Voorwaarden verlening vergunning
De volgende in 8.3.3 genoemde voorwaarden kan door het bevoegd gezag aan de vergunning verbonden worden zoals:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.3.5 Weigering
De onder 8.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
8.3.6 Uitzondering
Het in 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste10.000 m².
Artikel 9 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport
Op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
9.2.2 Uitzondering
Het bepaalde onder 9.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt;
indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
9.2.3 Verlening vergunning
Het bevoegd gezag verleent de onder 9.3.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden worden geschaad of;
schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
9.2.4 Voorwaarden verlening vergunning
De volgende voorwaarden kan door het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning verbonden worden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.2.5 Weigering
De onder 9.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag, omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm bedraagt;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
het omzetten van gras naar bouwland;
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm.
9.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 9.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
de onder 9.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
9.3.3 Verlening vergunning
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 9.3.2 genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden worden geschaad of;
schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
9.3.4 Voorwaarden verlening vergunning
De volgende voorwaarden kan door het bevoegd gezag aan de vergunning verbonden worden zoals:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.3.5 Weigering
De onder 9.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
9.3.6 Uitzondering
Het in 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m².
Artikel 10 Waarde - Ecologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Ecologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden zodanig dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- of natuurontwikkelingsgebieden.
10.2 Bouwregels
In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 10.1, ten dienste van en behorende bij de daar bedoelde doeleinden tevens worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van 2 m.
10.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 10.1, nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken en gebruiksvormen:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de belangen van de ecologische verbindingszone, en
nadat ter zake advies is ingewonnen van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
10.4 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het gebruik krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in lid 10.1, toegestaan overige voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, en gebruiksvormen, ten dienste van en behorende bij de daar bedoelde doeleinden.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
Artikel 11 Waarde - Landgoed
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang, welke met name bestaan uit:
de groenstructuur,
cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen,
waterpartijen, en
bijzondere landschappelijke elementen.
11.2 Bouwregels
In zoverre in afwijking van het overigens in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1, tevens overige bouwwerken ten behoeve van de in dat lid aangegeven doeleinden worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en informatie- en aanwijsborden, met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer dan 4 m bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1 Gelding bestaande afmetingen, afstanden en percentages
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.
13.2 Ondergronds bouwen
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen, met dien verstande, dat:
het bouwwerk loodrecht onder het hoofdgebouw en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt gebouwd;
de maximale diepte van een ondergronds bouwwerk ten behoeve van een zwembad 6 meter bedraagt en alle andere ondergrondse bouwwerken 3,5 m, gemeten vanaf de onderkant begane grond.
13.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 13.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
14.1 Strijdig gebruik
gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
gronden en bouwwerken als of ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
onbebouwde gronden:
als stand- of ligplaats van onderkomens;
als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
14.2 Voorwaardelijke verplichting
De landschapsmaatregelen, conform het in Bijlage 3 van de regels opgenomen 'Inrichtingsplan', op gronden ter plaatse van de bestemming 'Natuur', moeten gelijktijdig aan het bouwrijp maken voor de nieuwbouw van het zorgcomplex worden aangevangen;
de landschapsmaatregelen moeten binnen twee jaar na gereedkoming van de nieuwbouw bij het zorgcomplex ten uitvoer zijn gebracht en moet vervolgens in stand worden gehouden;
van de voorgestelde inrichtingsmaatregelen, zoals weergegeven in het 'Inrichtingsplan', mag de ligging maximaal vijf meter verschuiven.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
15.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken op een minimale afstand van 50 m tot woningen, tot een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld:
dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie, en
dat rekening gehouden wordt met het voorkomen van onevenredige hinder voor omwonenden en schade aan het landschap, cultuurhistorie en ecologie.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
16.1 Algemene wijzigingen
16.1.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt,
de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:
de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.
16.1.2 Voorwaarden
Van de in sublid 16.1.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid mag:
slechts gebruik worden gemaakt indien aannemelijk is dat daardoor de gebruikswaarde dan wel het woongenot voor belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast en mits toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet tot een aanmerkelijke aantasting van de structurele opzet van het plan en de stedenbouwkundige eenheid van het desbetreffende gedeelte van het plan zal leiden;
geen gebruik worden gemaakt indien een wijziging tot gevolg zou hebben dat de op grond van de Wet geluidhinder hoogst toelaatbare geluidsbelasting van woningen wordt overschreden, tenzij door het treffen van voorzieningen aan de woningen of op andere wijze binnen de hoogst toelaatbare waardes kan worden gebleven.
16.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' als volgt te wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.
Artikel 17 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 17.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
|
werken en werkzaamheden* |
|
gronden met de bestemming: |
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
art. 6 |
Natuur |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
art. 10 |
Waarde - Ecologie |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; |
a |
aanleggen en verharden van wegen en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
b |
verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden; |
c |
aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen; |
d |
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; |
e |
vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben; |
f |
werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben; |
g |
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden. |
17.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 17.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden ten behoeve van inrichtingsmaatregelen, conform het in Bijlage 3 van de regels opgenomen 'Inrichtingsplan';
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning;
het aanleggen van onverharde paden ten behoeve van ontsluiting van het gebied;
het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.1, bij e, voor zover daarop de Kapverordening van toepassing is;
het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.
17.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.1 , zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
17.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 17.1, winnen het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
regels van het 'Bestemmingsplan Groot Schutterhoef' van de gemeente Leusden.