direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maanweg 31
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.132-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op het perceel Maanweg 31 is een intensieve veehouderij, te weten een geitenhouderij, gevestigd. De bestaande geitenhouderij wordt verplaatst uit het Centrale Buitengebied van Leusden. Bedrijfsbeëindiging op deze locatie levert een aanzienlijke (groene) ruimtelijke kwaliteitsverbetering op, die met name bijdraagt aan:

  • de duurzame instandhouding van grondgebonden landbouw binnen de landgoederen;
  • het inspelen op ontwikkelingen in de geitenhouderij in relatie tot de Q-koorts;
  • het wegnemen van de geurcontour;
  • realisatie en kwaliteitsimpuls voor natuur en landschap.

Ter compensatie is de initiatiefnemer voornemens twee nieuwe woningen met bijgebouwen realiseren. Daarnaast zal ook de bestaande agrarische bedrijfswoning worden omgezet naar een reguliere burgerwoning en worden enkele bestaande cultuurhistorisch waardevolle agrarische bijgebouwen behouden.

Het voorgenomen initiatief vindt plaats op basis van de overeenkomst die in juni 2011 is gesloten tussen de gemeente Leusden, provincie Utrecht en Stichting De Boom.

Omdat de nieuwe invulling van het perceel Maanweg 31 niet past binnen het geldende bestemmingsplan dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Het bestemmingsplan voldoet daarnaast aan de meest recente wet- en regelgeving, zoals de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Bovendien past het bestemmingsplan binnen de geldende amvb's, zoals het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Maanweg 31 ten zuiden van Leusden. De Maanweg verbindt Leusden met de N228 (Arnhemseweg). Het perceel Maanweg 31 wordt via een apart toegangspad op de Maanweg ontsloten en ligt tussen de wijk Leusden-Zuid en de Pon-spoorlijn in. Het plangebied wordt aan alle zijden omgeven door grasland. De begrenzing van het plangebied is gebaseerd op de kadastrale perceelsgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.132-0401_0001.jpg"

afbeelding - globale ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Maanweg 31 bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. no.NL.IMRO.0327.132-0401);
  • toelichting;
  • regels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Dit bestemmingsplan is op 2 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden" met de nadere aanduiding van intensieve veehouderij en een bouwperceel. Het plangebied ligt daarnaast in een verwevingsgebied. In verwevingsgebied wordt ingezet op mogelijkheden voor zowel grondgebonden als niet-grondgebonden landbouw en voor groene diensten gericht op bijvoorbeeld natuur, landschap en recreatie. Tot slot ligt op het plangebied een aanduiding van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.132-0401_0002.jpg"

afbeelding - uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2009

Op basis van het geldende bestemmingsplan mag in het plangebied een agrarisch intensieve veehouderij gevestigd zijn. De bedrijfsbebouwing dient binnen het aangegeven bouwperceel gesitueerd te zijn. Het voorgenomen plan voor Maanweg 31, om de agrarische bestemming te wijzigen naar de woonbestemming, past niet in het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan dient het voorgenomen plan mogelijk te maken.

1.5 Opzet bestemmingsplan en toelichting

In deze toelichting komen achtereenvolgens de volgende aspecten aan de orde:

  • In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en toekomstige invulling van het plangebied beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het plan;
  • In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 7 tenslotte worden de resultaten uit overleg en inspraak behandeld.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Schets omgeving plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Leusden. Het buitengebied kent een grote afwisseling in landschapstypen en landschapstructuren. Er is een hoofdzonering aanwezig met deelgebieden, die onderdeel uitmaken van regionaal voorkomende landschappen: de Utrechtse Heuvelrug, de Gelderse vallei en de zone tussen deze beide gebieden. De landschapstypen zijn momenteel gedeeltelijk sterk verstoord, de huidige opbouw en verschijningsvorm is momenteel makkelijker te begrijpen.
Het plangebied ligt in de overgangszone welke gekenmerkt wordt door openheid en hoge waterstanden. De hoge waterstanden worden veroorzaakt door kwel vanuit de heuvelrug en door de afvoer van water vanuit de vallei. Herkenbare structuren in het landschap zijn de PON-spoorlijn en enkele wegen.

2.1.2 Huidige situatie plangebied

Het gebied ligt ingesloten tussen de zogenaamde PON-spoorlijn en de Heiligerbergerbeek. Het gebied wordt omgeven door agrarische velden. Op de randen van het perceel is veel beplanting aanwezig in de vorm van bomen en struiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.132-0401_0003.jpg"

afbeelding - huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft een oorspronkelijk agrarisch bedrijf. Het plangebied heeft samen met Maanweg 33 een eigen toegangsweg vanaf de Maanweg. In verband met de bereikbaarheid van de Maanweg 33 splitst de toegangsweg het perceel van Maanweg 31 in tweeën. Overigens zijn er concrete plannen om de Maanweg gedeeltelijk te verleggen. Het nieuwe tracé van de Maanweg loopt ten zuiden van het plangebied.

De bebouwing op het perceel bestaat uit één bedrijfswoning, genaamd De Grift, met meerdere agrarische opstallen. In totaal bevinden zich op het perceel zes schuren/bergingen van verschillende omvang. De bebouwing op het perceel heeft een variërende hoogte tot een maximum van circa 9 meter. De grote schuur ten noorden van de oorspronkelijke agrarische bedrijfswoning wordt evenals de agrarische bebouwing in het oostelijke deel van het plangebied gesloopt. Het totale oppervlakte aan bebouwing in de huidige situatie bedraagt 2.805 m2. Het totaal aan agrarische gebouwen dat wordt gesloopt bedraagt circa 2.220 m2 en enkel losse bouwwerken.

2.1.3 Cultuurhistorische waarde van plangebied

De boerderij De Grift heeft geen monumentale status (geen rijks- provinciaal of gemeentelijk monument). Het is echter wel een MIP-object en staat ook als zodanig op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Utrecht. Het gaat daarbij om de langhuisboerderij uit 1883 met aanverwante (bij)gebouwen: de hooiberg, houten wagenschuur en bakstenen veeschuur. Op de Cultuurhistorische waardenkaart van Utrecht is De Grift met een hoge waarde aangeduid, op basis van de volgende motivering: als deel van een aanleg, als voorbeeld van een bouwtype en als uitdrukking van een functie.

De precieze cultuurhistorische waarden van het plangebied worden in paragraaf 4.2 nader beschreven.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Algemeen

Met het voorgenomen initiatief blijft een deel van het oorspronkelijke agrarisch perceel in tact. Het betreft de oude kern van het boerenbedrijf. De voormalige geitenstal en de opstallen ten oosten van de toegangsweg worden gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee nieuwe woningen met bijgebouwen gerealiseerd. De indeling van het perceel Maanweg 31 bestaat in de toekomstige situatie uit drie afzonderlijke woonpercelen. Het gaat hier om:

  • 1. de oude kern: bestaande uit een tweetal bestaande schuurgebouwen en de voormalige bedrijfswoning.
  • 2. nieuw woonperceel ten noorden van de 'oude kern': bestaande uit een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw.
  • 3. nieuw woonperceel aan de oostzijde van de toegangsweg: bestaande uit een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.132-0401_0004.jpg"

afbeelding - impressie toekomstige inrichting van het plangebied

2.2.2 Beeldkwaliteit

De drie woonpercelen hebben overeenkomstige karakteristieken maar verschillen qua beeldkwaliteit ook van elkaar. Het is de bedoeling dat de nieuwbouw zich voegt naar het bestaande karakter van de omgeving. Het betreft over het algemeen eenvoudige vooroorlogse bebouwing. Herkenbaar door de gevelbekleding, korte schoorstenen en eenvoudige dakafwerking en -vorm. Voor de nieuwbouw wordt ingezet op een ambachtelijke uitstraling van de nieuwbouw.

Onderstaand per woonperceel een korte beschrijving van de belangrijkste beeldkwaliteitsaspecten.

Kenmerken oude kern
De bestaande oude kern bestaat uit de boerderij de Grift, en twee schuren. De kwaliteit van de boerderij is goed. Het betreft een zogenoemd Hallenhuis van het langsdeeltype. Het is een veel voorkomend type in Utrecht en centraal Gelderland. Dit boerderijtype verenigt een stalgedeelte, hooizolder en woongedeelte onder één doorlopende kapconstructie. De boerderij is uitgevoerd in baksteen. Het zadeldak is gedekt met snijriet.

De twee bijgebouwen staan parallel aan de boerderij. De kleine schuur is een halfopen wagenschuur met zadeldak. Het grotere bijgebouw betreft een stalgebouw met in de kopse gevel de toegang. Boven in de kap is een hooizolder aanwezig. Ook dit gebouw heeft een zadeldak, ditmaal gedekt met dakpannen.

De drie gebouwen blijven in de toekomstige situatie behouden. Daarnaast wordt op de plek waar zich tot voor enkele jaren geleden nog een oorspronkelijke hooiberg bevond een nieuwe hooiberg gerealiseerd. Het betreft een vrij hangende puntkap gedekt met snijriet met een metalen nokkap. De vijfhoekige kap wordt bevestigd aan houten staanders (eveneens vijf) voorzien van op regelmatige afstand van elkaar aangebrachte zekeringsgaten.

Kenmerken perceel ten noorden 'oude kern'
Deze nieuwe woning wordt parallel aan de bestaande boerderij geplaatst. Het betreft een rechthoekig volume, bestaande uit één bouwlaag met een zadeldak. Het zadeldak wordt doorgezet over de kopgevels en sluit hiermee aan op de gewenste invulling.

Naast de overeenkomsten van de nieuwe woning qua situering en vorm komt het ambachtelijke karakter ook tot uiting door het materiaalgebruik. De gevels van de nieuwe woning kunnen geheel in hout of metselwerk worden uitgevoerd in gedekte donkere (aard)-kleuren. Het toepassen van gevelstenen in de kleuren wit, geel en grijs wordt uitgesloten. Het zorgvuldig kiezen van deuren en kozijnen kan eveneens het ambachtelijk karakter versterken.
Het dak kan worden gedekt met pannen of riet. Ook zinkmateriaal voor het dak in combinatie met houten/glazen gevels wordt niet op voorhand uitgesloten bij een eventueel gewenst, zorgvuldig vorm te geven, eigentijds architectuurbeeld.

Kenmerken perceel ten oosten 'oude kern'
De tweede nieuwe woning wordt haaks op de richting van de boerderij de Grift gesitueerd aan de overzijde van het toegangspad. De vorm en volume van deze woning is gebaseerd op een daglonerswoning, personeelswoning of schuurachtig gebouw.
De woning krijgt een langgerekte vorm dat afgedekt wordt met een zadeldak. Aan de achterzijde kan eventueel een aanbouw worden gerealiseerd. De uitstraling en gebruikte materialen voor deze woning kunnen overeenkomen met de uitgangspunten voor de andere nieuwe woning.

Bijgebouwen nieuwe woningen
Om een rustig bebouwingsbeeld te creëren dienen de bijgebouwen bij voorkeur in het hoofdgebouw te worden geïntegreerd. Bij de inrichting van het gebied is echter gekozen voor vrijstaande bijgebouwen. Deze inrichtingsmogelijkheid is ook een optie indien de bijgebouwen op ruime afstand van de woning worden geplaatst, met de kaprichting evenwijdig aan de woning. Om de ondergeschiktheid van de bijgebouwen tot uitdrukking te laten komen, dienen de bijgebouwen qua nokhoogte, detaillering, materialisering en situering (terughoudende voorgevellijn) ondergeschikt aan de woningen te worden vormgegeven.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Om de functie wijziging van het agrarische perceel Maanweg 31 naar wonen zo goed mogelijk in het landschap in te passen is in het kader van het initiatief in samenspraak met de provincie een erfinrichtingsschets opgesteld. Op basis van de erfinrichtingsschets kan geconcludeerd worden dat met name de huidige beplanting (elzensingels) aan de randen van het voormalige agrarische perceel behouden blijven. Daarnaast worden verspreid op de woonpercelen solitaire bomen geplant. Langs de toegangsweg wordt ten behoeve van de afscheiding van de nieuwe woningen beplanting aangebracht. Aan de ene zijde bestaat deze beplanting uit scheerhagen en aan de andere zijde een kleinschalige boomgaard. Door het plangebied in de nieuwe situatie een dergelijke groene uitstraling te geven past de voorgenomen functiewijziging uitstekend in het landelijk gebied.

Daarnaast wordt er op basis van de overeenkomst tussen Stichting De Boom, Gemeente Leusden en de Provincie Utrecht een kwaliteitsimpuls voor natuur en landschap uitgewerkt binnen de Groene Agenda.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
    Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies.

De bovenstaande nationale belangen zijn relevant voor het voorliggende bestemmingsplan. Bij de herinrichting van het perceel Maanweg 31 wordt uitgebreid ingegaan op de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Daarnaast worden de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn gewaarborgd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Per 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met regels ten aanzien van de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Eveneens is een regeling opgenomen met betrekking tot duurzame verstedelijking.

De regels waar het Barro op ingaat hebben veelal betrekking op grootschalige landelijke ontwikkelingen. Voorliggend bestemmingsplan is kleinschalig van aard. De regels van het Barro zijn dan ook niet van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

3.1.3 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

In de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provinciale structuurvisie is momenteel in procedure en nog niet vastgesteld.

In de structuurvisie staat behoud en versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied centraal. Het aantrekkelijk landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.

Hoewel de structuurvisie nog niet geldend is wordt in het kader van het voorgenomen plan al wel getoetst aan de relevant uitgangspunten. Het initiatief voor de Maanweg 31 sluit aan bij het uitgangspunt wat in de provinciale ruimtelijke structuurvisie wordt gehanteerd. Met de sloop van de bebouwing op het perceel Maanweg 31 neemt de bebouwing in het landelijk gebied af. De cultuurhistorische waardevolle bebouwing op het perceel blijft behouden en met de voorgestelde erfinrichting wordt het landelijk gebied aantrekkelijker.

3.2.2 Streekplan 2005-2015

Om het Streekplan 2005-2015 na 1 juli 2008 slagvaardig te kunnen blijven toepassen hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht het Streekplan 2005-2015 beleidsneutraal omgezet in een structuurvisie. Het streekplan Utrecht is door de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 van rechtswege een structuurvisie geworden. Voor de beleidsneutrale omzetting is de "Beleidslijn nieuwe Wro" in werking getreden. Als gevolg van de beleidsneutrale omzetting zijn de beleidsdoelen uit het streekplan niet gewijzigd.

Het Streekplan 2005-2015 is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Utrecht op 13 december 2004. Het plangebied ligt in de Gelderse Vallei en is in het Streekplan 2005-2015 aangeduid als: 'landelijk gebied 3': kenmerkend voor landelijk gebied 3 is de afwisseling van landschappelijk waardevol gebied met verweving van landbouw, natuur, dag- en verblijfsrecreatie, intensiever gebruikte militaire terreinen en (in enkele gevallen) bestaande zeer extensieve woonmilieus; de verweving kan zowel betrekking hebben op perceelsniveau als op een mozaïek van gescheiden functies. De accenten in de zone liggen op landbouw, natuur, recreatie en water en milieu.

Ruimte voor Ruimte regeling
Het provinciaal beleid spreekt zich ook uit over de zogenoemde Ruimte voor Ruimte regeling. De regeling is primair gericht op kwaliteitswinst en ontstening van het landelijk gebied. Aan gebruikmaking van de Ruimte voor Ruimte regeling worden de volgende eisen gesteld.

  • 1. Bij sloop van alle voormalige (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsgebouwen, met een ondergrens van 1000 m², is de bouw van één extra woning mogelijk.
  • 2. Omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
  • 3. Eventueel bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
  • 4. Er mogen geen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsbebouwing gesloopt worden;
  • 5. Een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, waarbij een beeldkwaliteitplan een nuttig hulpmiddel kan zijn.

Het voorgenomen initiatief kan plaatsvinden op basis van de overeenkomst die onder andere tussen de provincie Utrecht, gemeente Leusden en initiatiefnemer is gesloten. Het initiatief past dan ook niet helemaal binnen het 'algemene' provinciale beleid, zoals verwoord in de Ruimte voor Ruimte regeling, maar sluit wel bij veel van de hier in opgenomen provinciale voorwaarden aan.

3.2.3 Provinciale ruimtelijke verordening

Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Sinds de vaststelling hebben Provinciale Staten de ruimtelijke verordening enkele malen gedeeltelijk herzien.
Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 wordt ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 integraal herzien.

In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met het provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden.

Landelijk Gebied
Het plangebied ligt conform de provinciale verordening in het landelijk gebied. Aangezien dit bestemmingsplan betrekking heeft op een agrarische bedrijfsbeëindiging is voor dit bestemmingsplan artikel 4.7 lid 4 en 5 van toepassing. In dit artikel zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing.

Lid 4 bevat de Ruimte voor ruimte-regeling en staat de bouw van een nieuwe woning of woningen toe indien bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Doel van de “sloopeis” is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Voor gebruikmaking van deze mogelijkheid dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
  • b. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m² tot 4000 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000m² of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan.
  • c. de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning en wordt landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het 5e lid heeft betrekking op meerdere aspecten die bij plannen voor hergebruik van een voormalig agrarisch perceel een rol spelen. Op basis van lid 5 dient de locatie op een adequate wijze ontsloten te zijn en moet rekening worden gehouden met waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten. Bovendien dient aandacht besteed te worden aan de locatiekeuze en inrichting van het gebied indien sprake is van de ligging in overstroombaar gebied.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de herinrichting van een voormalige geitenhouderij. De voorgenomen plannen voor het gebied voldoen niet volledig aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.7 lid 4 uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

  • a. het plangebied ligt nabij stedelijk gebied en kan derhalve niet als optimaal gesitueerd worden beschouwd.
  • b. in voorliggend geval is sprake van de sloop van circa 2.220 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Toch worden in het kader van het voorgenomen plan twee nieuwe woningen gerealiseerd.
  • c. de twee nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen het oorspronkelijke bouwperceel van de voormalige geitenhouderij.
  • d. de nieuw te realiseren woningen leiden niet tot belemmering van de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de omgeving.

Met betrekking tot artikel 4.7 lid 5 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening kan worden vermeld dat in het plan uitvoerig rekening is gehouden met bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten (zie hoofdstuk 4). Met het oog op de ontsluiting van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de bestaande toegangsweg die aansluit op de Maanweg. Om in te spelen op de ligging van het plangebied binnen overstroombaar gebied kunnen op uitvoeringsniveau eventuele maatregelen worden getroffen op basis van de Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten. Vanwege de geringe omvang van het plan lijkt dit vooralsnog niet noodzakelijk.

Het voorgenomen initiatief past niet geheel binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid. Toch kan uitvoering plaatsvinden op basis van de overeenkomst zoals deze tussen de provincie Utrecht, gemeente Leusden en initiatiefnemer in juni 2011 is gesloten.

3.2.4 Waterplan 2010-2015

Het waterplan beschrijft wat de provincie Utrecht in deze periode wil bereiken op het gebied van waterbeheer. In het waterplan worden de hoofdlijnen vastgelegd van het in de provincie te voeren beleid ten aanzien van de waterhuishouding. Met het waterplan wordt voldaan aan de verplichting van Waternet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. In het waterplan wordt gekozen voor duurzaamheid en kwaliteit. In de Gebiedsgerichte aanpak staat de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen centraal, waarbij op de lange termijn wordt gericht. Voor het borgen van bestaande kwaliteiten en het aanpakken van urgente problemen, is het beleid uitgewerkt in de delen veiligheid, kwaliteit en kwantiteit, en gebruik en beleving. In het kader van de veiligheid wordt ook ingegaan op overstromingsrisico's. In het uitvoeringsprogramma staan de instrumenten en middelen beschreven die worden ingezet voor de realisering van het beleid.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.

In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

Het waterschap geeft zijn taken vorm middels drie programma's:

  • Veilige dijken; beschermen van de bewoonde gebieden tegen overstromingen;
  • Voldoende en schoon water; waar het nodig is, is water van goede kwaliteit beschikbaar. Er wordt geen overlast van het water ondervonden;
  • Zuivering afvalwater; het waterschap zuivert gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld. Dit gebeurt voordat het water op het oppervlaktewater wordt geloosd.

Dit bestemmingsplan heeft een dusdanig kleinschalig karakter dat na verwachting geen wijzigingen in de ruimtelijke situatie optreden die gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie. De doelstellingen van het waterschap komen dan ook niet in het gedrang door dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige thema's.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (2005)

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt een toetsingskader voor het landschapsbeleid binnen de gemeenten van de Gelderse Vallei. Zij vormt daarbij een verlengstuk van het Reconstructieplan, uitgewerkt naar de diverse landschapskwaliteiten. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Gelderse Vallei en is gelegen in een voormalig slagenlandschap. Ingezet wordt op versterking van het landschappelijk raamwerk. Dit kan ondermeer door aanleg van bosgebieden en ontwikkelen van het bekensysteem. Bovendien is behoud van cultuurlijke elementen met grote waarde van belang. Bij ontwikkelingen in het landschap worden eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit.

Het voorgenomen plan voor herinrichting van het agrarische perceel is uiterst zorgvuldig vormgegeven. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing is een inrichtingsschets voor het plangebied gemaakt. Daarnaast is met het oog op de nieuw te realiseren bebouwing in het gebied uitvoerig aandacht besteed aan de beeldkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan aansluit bij de uitgangspunten uit het LOP.

3.4 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.4.1 Visie 2010: Bouwen aan een krachtig Leusden

De gemeente Leusden heeft een ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin de hoofdlijnen zijn aangegeven voor de ontwikkelingsrichtingen op het gebied van wonen, werken en welzijn. Een vitaal Leusden wordt daarbij vooropgesteld waarbij het sociale en culturele welzijn, de ruimtelijke ontwikkeling, economie, verkeer en vervoer en het landelijk gebied belangrijke aspecten zijn.

De visie kan op hoofdlijnen als volgt worden samengevat:

  • Op sociaal en cultureel vlak streeft men naar een krachtige en zelfstandige samenleving. Het behoud en de verbetering van maatschappelijke kwaliteiten is van groot belang. Dit wil zeggen dat actief ingespeeld moet worden op de veranderende samenstelling van de bevolking;
  • Leusden wil zich inzetten voor behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan: Een gevarieerd woonmilieu met stedelijke voorzieningen in een landelijke omgeving;
  • Benadrukking van de ligging in de overgang tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei; Actieve oriëntatie op het buitengebied.
  • Doelstellingen zijn het terugdringen van het woningtekort en het zorgvuldig afbouwen van de randen van Leusden.
  • Daarnaast wil Leusden de kwaliteit van het buitengebied versterken. De ontwikkeling van de natuur- en milieukwaliteit in aantrekkelijke landschappen staat voorop, onder meer door het realiseren van ecologische verbindingszones. Voorts wenst de gemeente verbreding van de activiteiten in het buitengebied.
  • Naast (duurzame en biologische) landbouw worden landschapsonderhoud en recreatief medegebruik nieuwe inkomstenbronnen in het landelijk gebied. Tenslotte verdienen het openbaar vervoer en het winkelcentrum aandacht.

Het voorgenomen initiatief zorgt voor een kwaliteitsimpuls aan het landelijk gebied van Leusden. Door ontstening van het landelijk gebied en herinrichting van het perceel wordt de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied vergroot.

3.4.2 Milieubeleidsplan 2009 - 2013

Het milieubeleidsplan 2009-2013 is een toetsingskader bij ruimtelijke plannen. In het milieubeleidsplan zijn milieukwaliteitsprofielen opgenomen. Het plangebied ligt in het buitengebied van Leusden. Voor dit bestemmingsplan zijn dan ook de beleidsdoelen voor het gebiedstype "Buitengebied" van toepassing. Onder andere de volgende beleidsdoelen zijn voor het voorgenomen initiatief van belang:

  • verminderen energieverbruik in buitengebied;
  • beperken lichthinder;
  • voorkomen van nieuwe en saneren van bestaande bodemverontreiniging;
  • bewaken van rust en stilte;
  • beschermen zeldzame flora en fauna en behoud en versterking van natuurwaarden.

Bij het voorgenomen initiatief wordt waar mogelijk aangesloten bij de bovenstaande beleidsdoelen. Door middel van het uitvoeren van meerdere milieuonderzoeken wordt een zo duidelijk mogelijk beeld geschept van de huidige milieu situatie in het plangebied. Het voorgenomen initiatief heeft logischerwijs tot doel de huidige situatie te verbeteren.

3.4.3 Beleidsnotitie Bed & Breakfast bij woningen

Het doel van het beleid is om Bed & Breakfast voorzieningen bij woningen te stimuleren in goede afstemming met de ruimtelijke ordening en met bescherming van de (woon-)omgeving. Tot kort geleden was het alleen in het buitengebied geregeld. Deze beleidsnotitie geldt echter voor het gehele gemeentelijk grondgebied, dus ook het stedelijk gebied. Afhankelijk van de grootte van het bestaande woonhuis en omgevingskenmerken is de toelaatbare grootte van een Bed & Breakfast variabel. De inpassing van een Bed & Breakfast voorziening bij een woonhuis vereist maatwerk en dient aan bepaalde voorwaarden te worden verbonden.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is in een bevoegdheid opgenomen waarmee het mogelijk is om een bed & breakfast in een woning te exploiteren. Deze bevoegdheid sluit aan bij de uitgangspunten uit de beleidsnotitie.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie

4.1.1 Wetgevend kader

In het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) dienen gemeenten er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente bekend zijn. De gemeente Leusden heeft in het kader van deze verplichting een Archeologische verwachtings- en Beleidsadvieskaart opgesteld.
Op basis van de Archeologische verwachtings- en beleidskaart kan in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming gekeken worden of en hoe archeologische waarden beschermd kunnen/moeten worden: middels aanpassing van het plan of het behoud van informatie door opgraven. Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarden of verwachting moet namelijk in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Om te voorkomen dat er verstoring van archeologische resten in de bodem voorkomt moet de gemeente erop toezien dat de verstoorder een onderzoek laat uitvoeren.

4.1.2 Waarden en verwachtingen

Het deel van Leusden waar het plangebied in ligt kenmerkt zich door de overgang van een hoger gelegen dekzandlandschap naar een relatief laaggelegen vlakte. Het plangebied bevindt zich volgens de bodem- en geomorfologische kaarten op een lokale hoogte (dekzandkop) in een beekdal (Heiligenbergerbeek). Het plangebied wordt op historisch kaartmateriaal (1832) al aangeduid als boerderijplaats. Mogelijk had deze boerderijplaats al een voorloper in de Middeleeuwen.

Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Binnen het plangebied is wel een archeologisch verwachtingsgebied aanwezig. Dit is een gebied waar - op basis van onder meer historisch kaartmateriaal en het bodemtype - archeologische waarden verwacht worden.

  • 1. Hoge archeologische verwachting
    Ter hoogte van de historische boerderijplaats geldt een hoge archeologische verwachting, mogelijk vanwege de potentiële aanwezigheid van een middeleeuwse voorloper.
  • 2. Middelhoge archeologische verwachting
    Ter hoogte van de lokale dekzandhoogte kunnen sporen van prehistorische jagers-verzamelaars voorkomen vanaf het Mesolithicum t/m de Middeleeuwen.
  • 3. Lage archeologische verwachting
    De zones buiten de historische boerderijplaats en de lokale dekzandhoogte hebben een lage archeologische verwachting toebedeeld gekregen. Reden hiervoor is de ligging in het laaggelegen beekdalgebied wat niet tot weinig geschikt is voor bewoning. Dergelijke terreinen kunnen in het verleden wel in gebruik zijn geweest als hooi/akkerland. Eventuele aanwezige sporen zullen waarschijnlijk samenhangen met het agrarisch gebruik van het terrein.
4.1.3 Beleidsregels

De zones met een archeologische verwachting brengen aanvullende regels met zich mee wat betreft de voorschriften in de omgevingsvergunning wanneer er bodemverstorende activiteit plaatsvindt dieper dan 30 cm. onder maaiveld. Deze zones krijgen daarom op de verbeelding de dubbelbestemming Waarde - Archeologie ..... verwachting.

Beleidsregel plangebied

  • 1. De hoge archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur oranje. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 100m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden. Eerst dient plantoetsing door het bevoegd gezag plaats te vinden.
  • 2. De middelhoge archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur geel. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 500m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden. Eerst dient plantoetsing door het bevoegd gezag plaats te vinden.
  • 3. De lage archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur groen. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10.000m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden. Eerst dient plantoetsing door het bevoegd gezag plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.132-0401_0005.jpg"

afbeelding - uitsnede Archeologische Beleidskaart Leusden 

Het voorgenomen plan voor de Maanweg 31 overstijgt de archeologische onderzoeksondergrens van 100m2. Voorafgaand aan de nieuwbouw is archeologisch vooronderzoek verplicht. Aangezien de huidige bebouwing in het plangebied de eventuele archeologische resten in de bodem mogelijk verstoord heeft, wordt aangeraden om de sloop van de bebouwing (onder maaiveld) onder begeleiding van de regio-archeoloog uit te voeren. Aan de hand van deze archeologische observatie wordt vervolgens gekeken of, en zo ja in welke vorm archeologisch onderzoek in het plangebied noodzakelijk is.

4.2 Cultuurhistorie

De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Waardevolle bebouwing
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2008 is het plangebied aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Voor percelen met deze aanduiding kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan nieuwe bouwplannen binnen een afstand van 30 meter van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De oude boerderij staat daarnaast ook op de monumenten inventarisatielijst van de Welstandsnota. Gelet op de voorgenomen plannen voor de Maanweg 31 is door Vestigia een cultuurhistorische quickscan uitgevoerd. De volledige quickscan is als Bijlage 1 aan het plan toegevoegd.

Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan kan geconcludeerd worden dat in het plangebied de langhuisboerderij uit 1883 met de bijbehorende de hooiberg, houten wagenschuur en bakstenen veeschuur cultuurhistorische waarde hebben. De boerderij, houten wagenschuur en veeschuur bevinden zich nog in het plangebied en blijven in de toekomst ook behouden. De oude hooiberg is in het verleden verwijderd. Onderdeel van de plannen voor de Maanweg 31 is echter ook het realiseren van een nieuwe hooiberg met de kenmerken van vroeger (rieten kap en houten roeden).

Vanwege de cultuurhistorische waarde van de gebouwen en het feit dat de panden op de monumenten inventarisatielijst van de welstandsnota staan moeten bouwaanvragen aan de Welstandscommissie worden voorgelegd. De bouwplannen worden door de commissie getoetst aan de specifieke welstandscriteria die voor het plangebied gelden.

Daarnaast is boerderij De Grift in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 aangegeven als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Voor dergelijke bebouwing kunnen Burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd binnen een afstand van 30 m tot bouwwerken, die op de plankaart zijn aangeduid als "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing", dit ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende monument respectievelijk de betreffende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Het voorgenomen initiatief voor de Maanweg 31 gaat uit van het behoud van de cultuurhistorische waarden. De waardevolle bebouwing op het perceel blijft behouden en voor de hooiberg zijn nieuwbouw plannen opgenomen. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het gebied is een dubbelbestemming opgenomen.

De instandhouding van de hoofdvorm kan daarnaast met een omgevingsvergunning voor het slopen worden beschermd. Ook kunnen andere voor het gebied of voor het gebouw specifieke karakteristieke kenmerken zoals nokrichting, ligging, bebouwingsstructuren en maatvoering worden beschermd. Dit is mogelijk door het leggen van bouwvlakken, bouwaanduidingen, figuren en maatvoering op de verbeelding.

Landschappelijke kenmerken
Het plangebied ligt in een overgangszone van een slagenlandschap met kenmerkende strokenverkavelingsstructuur naar een kampenlandschap met kenmerkende blokverkaveling. De Heiligenbergerbeek ten westen van het plangebied vormt min of meer de grens tussen beide landschapstypes.

Het plangebied maakte in het verleden deel uit van een natter gebied dat is ontgonnen. De kenmerkende strokenverkaveling rondom het plangebied, ligt haaks op ontginningsassen als Hamersveld. Ondanks dat deze verkavelingsstructuur veel heeft geleden onder latere herverkavelingen is, mede dankzij de diverse sloten en kleine landschapselementen, de verkavelingstructuur nog te herkennen.

De beken in de Gelderse Vallei hadden van oorsprong een kronkelig verloop, maar zijn in de in de loop der jaren gekanaliseerd. Het beekdal van de Heiligenbergerbeek is door woon- en agrarische bebouwing in de loop der jaren verdicht. Vroegere karakteristieken van het beekdal zijn hierdoor minder goed herkenbaar.

4.3 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Het voorgenomen initiatief heeft betrekking op een functiewijziging van het perceel Maanweg 31. In verband met de voorgenomen functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden uitgevoerd. Het verkennende bodemonderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag uitgevoerd.

4.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) wordt weergegeven met een risicocontour rondom de risicobron. Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd;
  • het groepsrisico kent een oriëntatiewaarde en moet bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een risicobron worden verantwoord.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • 1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • 2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  • 3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De nieuwe woningen in het plangebied zijn betreffen kwetsbare objecten. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom geïnventariseerd welke risicobronnen (inrichtingen, weg, spoor, water en buisleidingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Hiervoor is de risicokaart geraadpleegd.

Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een risicocontour van een in de omgeving liggende Bevi-inrichting.

Transportroutes gevaarlijke stoffen
De nieuwe woningen in het plangebied liggen niet binnen een afstand van 100 meter van de vastgestelde Route Gevaarlijke Stoffen (RGS). De aanwezigheid van de RGS vormt geen belemmering voor de bouw van de nieuwe woningen.

Buisleidingen
Nabij het plangebied liggen twee gasleidingen. Het betreft hier een buisleiding ten noorden van het plangebied met het kenmerk A-510. Deze leiding heeft een diameter van 36 inch en werkdruk van 66,2. De tweede leiding (W-520-06) ligt ten zuiden en ten westen van het plangebied en heeft een diameter van 18 inch en werkdruk van 40 bar. De ligging van de leidingen ten opzichte van het plangebied is op de afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.132-0401_0006.jpg"

afbeelding - uitsnede risicokaart

In verband met de aanwezigheid van de twee gasleidingen heeft het Servicebureau Gemeenten (SBG) onderzoek uitgevoerd om de risico's in het kader van de externe veiligheid inzichtelijk te maken. Het onderzoek is als Bijlage 2 aan het plan toegevoegd.

Op basis van het onderzoek blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van beide leidingen ligt. De contour voor het plaatsgebonden risico ligt echter niet over het plangebied. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Met betrekking op het groepsrisico blijkt dat het voorgenomen initiatief voor de realisatie van twee nieuwe woningen geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Op basis van het Bevb dient bij dergelijke plannen een verantwoording van het groepsrisico in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Vanwege de ligging van het plangebied buiten de 100%-letaliteits zone is in de verantwoording uitsluitend ingegaan op de bestrijding en zelfdredzaamheid.

  • Bestrijding
    het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 1,6 kilometer vanaf de brandweerpost te Leusden. Op hemelsbreed 3,2 km (via de weg 6 km) bevindt zich de ambulancepost aan de Zonnehof te Amersfoort;
  • Zelfdredzaamheid
    Over de weg is uitsluitend een vluchtmogelijkheid in de richting van de nabijgelegen leiding W-520-06. Over land kan wel in tegenovergestelde richting van de nabijgelegen buisleidingen worden gevlucht.

Conform het Bevb dient voor een verantwoording van het groepsrisico ook advies aan de regionale brandweer te worden gevraagd. Op basis van de resultaten uit het onderzoek en het advies van de regionale brandweer kan naar verwachting afdoende overwogen worden of de beperkte vluchtmogelijkheden acceptabel zijn.

4.5 Flora en fauna

Binnen de bescherming van de natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van gebieden en van soorten.

4.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 of via bestemmingsplannen van de gemeenten. De Natuurbeschermingswet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of in de nabijheid van een dergelijk natuurgebied. Daarnaast maakt het plangebied ook geen deel uit van beschermde natuurmonumenten of de ecologische hoofdstructuur. Het voorgenomen initiatief heeft naar verwachting dan ook geen gevolgen voor natuurwaarden op gebiedsniveau.

4.5.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Het voorgenomen initiatief betreft ondermeer het slopen van enkele bestaande opstallen en verwijderen van beplanting. Voor de uitvoer van deze werkzaamheden geldt op basis van de Flora- en Faunawet een onderzoeksplicht. In het kader van dit bestemmingsplan is door Regelink Ecologie in september 2012 een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3).

Op basis van de ecologische quickscan kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden in het kader van het voorgenomen plan mogelijk negatieve effecten hebben op de boerenzwaluw. In het plangebied zijn minimaal zes nesten van de boerenzwaluw aangetroffen. Om negatieve effecten op de boerenzwaluw te voorkomen wordt aanbevolen in de nieuwbouw vervangende nestgelegenheid te realiseren. Daarnaast kunnen ter overbrugging enkele kunstnesten in de te behouden open schuur worden geplaatst. Sloop van de opstallen waar de boerenzwaluw een nest heeft kan pas plaatsvinden na 1 september.

Ook voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Om overtreding van de Flora- en Faunawet te voorkomen dienen de in de quickscan gegeven aanbevelingen in acht te worden genomen. Indien de gegeven mitigerende maatregelen worden uitgevoerd wordt het voorgenomen initiatief niet belemmerd door de soortenbescherming.

4.6 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen gekeken te worden naar de aspecten van geluid. Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer, railverkeer en industrie. De nabij het plangebied gelegen 'PON-spoorlijn' heeft geen formele geluidzone. In het kader van voorliggend plan is derhalve uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant.

Wegverkeerslawaai
Wanneer bij een plan sprake is van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen) verplicht de Wgh ertoe om rekening te houden met de geluidzone van wegen. Op grond van artikel 74 van de Wgh heeft iedere weg een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van twee nieuwe burgerwoningen en de omzetting van een bedrijfswoning naar reguliere burgerwoning. In verband met deze voorgenomen ontwikkeling dient de geluidsbelasting op de woningen inzichtelijk te worden gemaakt.

Voor de voormalige bestaande agrarische bedrijfswoning aan de Maanweg 31 is in het kader van het bestemmingsplan voor de verlegging van de Maanweg in 2008 door DHV een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat de gevelbelasting op de woning aan de Maanweg 31, na ingebruikname van de nieuwe Maanweg, maximaal 46 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt in dit geval dus niet overschreden. De twee nieuwe woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen op een grotere afstand van het 'nieuwe' tracé van de Maanweg dan de woning Maanweg 31, de verwachting is dan ook dat gevelbelasting op de twee nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Aanvullend akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.7 Luchtkwaliteit

Sinds 2007 is de nieuwe Wet luchtkwaliteit in werking getreden. In deze wet zijn grenswaarden opgenomen die bindend zijn voor de overheid. In de wet wordt aangegeven dat bij uitoefening van bestuurlijke bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van een bepaalde luchtverontreinigende stof de betreffende grenswaarden in acht moeten worden genomen. Omdat grenswaarden bindend zijn, stellen ze beperkingen aan activiteiten waardoor overschrijding van de grenswaarden voor de buitenluchtkwaliteit geldt. De grenswaarden moeten derhalve worden betrokken bij de ruimtelijke planvorming (luchtparagraaf in bestemmingsplan).

Bij ministeriële regeling (de regeling Niet in betekenende mate bijdragen(Nibm)) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (onder andere) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van deze gevallen is het niet noodzakelijk luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisering van 'slechts' twee nieuwe woningen in. Het plan voldoet dan ook ruimschoots aan de in de wet opgenomen Nibm-regeling en behoeft geen specifiek luchtkwaliteitonderzoek. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van passende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.

In de praktijk wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting gezocht bij de afstanden genoemd in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Daarnaast wordt uitgegaan van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en verleende milieuvergunningen.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die op grond van hun (vergunde) activiteiten een belemmering zouden kunnen opleveren voor het initiatief.

4.9 Waterparagraaf

Sinds 14 februari 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Voor het plangebied is Waterschap Vallei & Veluwe de waterbeheerder.

Situatie plangebied
Het initiatief voor Maanweg 31 heeft naar verwachting geen noemenswaardige wijzigingen in de waterhuishouding tot gevolg. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied of drinkwaterwingebied. Daarnaast worden in het kader van het voorgenomen plan geen werkzaamheden uitgevoerd of bouwwerken gerealiseerd die gevolgen hebben voor het grondwater. Bovendien neemt het bebouwd oppervlak in de toekomstige situatie af waardoor infiltratie van hemelwater kan worden verbeterd.

De woningen worden aangesloten op een drukrioleringssysteem. Op dit rioleringssysteem mag geen hemelwater worden geloosd, uitgangspunt bij de voorgenomen ontwikkeling is om het hemelwater zoveel mogelijk te infiltreren. Met betrekking tot de aansluiting op een drukrioleringssysteem dient ten behoeve van het opvangen van afvalwater een put aangelegd te worden. Deze put dient als buffer om afvalwater bij een eventuele pompstoring (tijdelijk) op te kunnen vangen.

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg conform artikel 3.1.1. Bro wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan Waterschap Vallei & Veluwe. De gevolgen voor de waterparagraaf op basis van het advies van het waterschap worden in deze paragraaf verwerkt.

4.10 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid
Het plangebied blijft in de toekomst bereikbaar vanaf de Maanweg. De toegangsweg, waarop de te realiseren woningen worden aangesloten, wordt in de vorm van een rotonde op de Maanweg aangesloten. Omdat de snelheid op een rotonde relatief laag is, is dit een veilige oplossing. De drie woningen krijgen allemaal een eigen oprit vanaf de toegangsweg.

Parkeren
De woningen beschikken over een ruim opgezette kavel waarbinnen voldoende ruimte beschikbaar is voor de aanleg van parkeervoorzieningen. De toevoeging van twee nieuwe woningen in het gebied leidt naar verwachting niet tot een parkeerprobleem. Overigens krijgen de nieuwe woningen, net als de voormalige agrarische bedrijfswoning, de beschikking over een ruim bijgebouw. Dit bijgebouw kan ook geschikt worden gemaakt als parkeervoorziening.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het perceel Maanweg 31. Het bestemmingsplan biedt het ontwikkelingskader voor het betreffende perceel en vormt daarnaast het toetsingskader voor toekomstige bouwaanvragen. Het gebruik van de gronden in het plangebied wordt eveneens door de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan bepaald.

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de nieuwe wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.

Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:

  • geometrische plaatsbepaling  van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen, de verbeelding;
  • een   beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven, de regels.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 5.2 worden behandeld.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. De opbouw van de regels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 "wijze van meten" wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden;
  • in Hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze worden in paragraaf 6.2 waar nodig nader toegelicht;
  • in Hoofdstuk 4 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Agrarisch met waarden

De gronden die feitelijk geen deel uitmaken van de functiewijziging van agrarisch naar wonen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden" gekregen. Op de betreffende gronden is geen bebouwing toegestaan. De gronden zijn dan ook vooral bedoeld als agrarische velden en ten behoeve van de instandhouding van waarden in het gebied. Zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische, landschapsecologische en biologische waarden.

Ook de gemeenschappelijke toegangsweg vanaf de Maanweg naar het plangebied ligt binnen de agrarische bestemming. Door de toegangsweg op deze wijze te bestemmen wordt aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan Buitengebied 2009.

Voor de realisatie van de hooiberg is een specifieke aanduiding opgenomen. Hiermee wordt de mogelijkheid voor de realisatie van dit bouwwerk binnen de agrarische bestemming vastgelegd.

5.2.2 Groen

De erfbeplanting op de grens van het voormalige agrarische bouwperceel heeft de bestemming "Groen" gekregen. Logischerwijs zijn deze gronden bedoeld voor groenvoorzieningen, houtopstanden, agrarische medegebruik en watervoorzieningen.

5.2.3 Wonen

De nieuwe woningen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Wonen" gekregen. Binnen de bestemming "Wonen" zijn bouwvlakken opgenomen waarin de woningen en bijgebouwen zich moeten bevinden. Binnen het bouwvlak is met een aanduiding aangegeven hoeveel woningen binnen het bouwvlak zijn toegestaan dit sluit aan bij de gehanteerde systematiek in het bestemmingsplan Buitengebied 2009.

De maatvoering van de woningen is vastgelegd door de maximum inhoudsmaat van 600 m3. De omvang en situering van de bijgebouwen is eveneens vastgelegd door enkele voorwaarden bij de regels. Tot slot bevat de woonregeling bepalingen voor de bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, zoals erf- en perceelsafscheidingen.

Ten behoeve van het beschermen van de historisch waardevolle bebouwing in het plangebied is ter plaatse van deze gebouwen een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan plannen in de omgeving.

5.2.4 Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan zijn drie verschillende archeologische bestemmingen opgenomen. Iedere dubbelbestemming is gebaseerd op een in het plangebied voorkomende verwachtingswaarde conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart.

Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek. Voor de archeologische dubbelbestemming gelden specifieke onderzoeksvoorwaarden.

5.3 Bijzondere aspecten

Naast de regels ten aanzien van specifieke bestemmingen, zijn er ook algemene regels opgesteld. Deze regels gelden onafhankelijk van het type bestemming. De belangrijkste van de algemene regels zijn:

Algemene bouwregels

  • hierin is een regeling opgenomen dat bestaande legale afwijkingen ten aanzien van voorgeschreven maatvoeringen zijn toegestaan. Deze worden daarmee niet onder het overgangsrecht geplaatst.
  • daarnaast is een beschermende regeling opgenomen in relatie tot de cultuurhistorische waardevolle bebouwing in het plangebied.

Algemene afwijkingsregels

  • het met 10% afwijken van in het plan aangegeven maten en percentages;
  • het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen tot een maximaal oppervlak van 30 m² en een hoogte van 3 meter;
  • het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 meter en telecommunicatiemasten tot een bouwhoogte van 40 meter, mits op een minimale
    afstand van 50 meter tot woningen en mits eerst, indien mogelijk, gebruik wordt
    gemaakt van al aanwezige hoge gebouwen en masten en rekening wordt gehouden
    met het voorkomen van hinder voor omwonenden en het berokkenen van schade
    aan landschap, cultuurhistorie en ecologie;
  • het onder voorwaarden uitoefenen van een bed and breakfast;
  • het onder voorwaarden vestigen van een bedrijf aan huis.


Algemene wijzigingsregels

  • ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken onder voorwaarden met 10% te verkleinen of vergroten;
  • het wijzigen van het gebruik van bebouwing binnen de bestemming "Wonen".

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1.1 Overeenkomst

Voor dit initiatief wordt een anterieure overeenkomst opgesteld om de gemaakte kosten in verband met deze ontwikkeling te verhalen. Het kostenverhaal wordt hierin vastgelegd, zodat de gemeentelijke kosten hiermee zijn gedekt. De uitvoering van het plan is geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De financiële risico's van het voorgenomen plan liggen derhalve bij de initiatiefnemer en niet bij de gemeente.

De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

In de periode vanaf 7 maart tot en met 17 april 2013 bestond op het gemeentehuis te Leusden centrum de gelegenheid om het voorontwerp bestemmingsplan Maanweg 31 in te zien. Dit is bekendgemaakt in de Leusder Krant van 6 maart 2013.

Het plan was in die periode te raadplagen op de website van Ruimtelijkeplannen.nl, tevens heeft de gemeente het voorontwerp-bestemmingsplan op haar website geplaatst waarbij de mogelijkheid geboden werd om de plankaart, voorschriften en toelichting te raadplegen en te downloaden.
In dezelfde periode was er gelegenheid om schriftelijk op het voorontwerp bestemmingsplan te reageren. Er zijn geen schriftelijke reacties bij de gemeente ingediend.

7.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Utrecht, het waterschap, partners Groene Agenda, Gasunie, Prorail, PON en de werkgroep Beekdal. Er zijn geen schriftelijke reacties bij de gemeente ingediend.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 16 mei 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Deze ter inzage legging is bekend gemaakt in de Leusder Krant, de Staatscourant en op www.leusden.nl.
Er zijn naar aanleiding van de ter inzage legging geen zienswijzen tegen het plan ingediend.