Plan: | Provincialeweg 69 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0321.0670PWEG69-VSBP |
Voorgeschiedenis
Aan de Provincialeweg 69 te Schalkwijk ligt het historische Lekdijkhuis met de bijbehorende bijgebouwen, tuinen en erven. In de huidige situatie wordt gewoond in het hoofdgebouw. Dit valt onder het overgangsrecht. Hieronder een beknopt overzicht van de voorgeschiedenis:
Het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen worden op dit moment dus niet meer als kantoor gebruikt. Wel wordt er nog steeds gewoond (tevens in het Koetshuis). In de huidige situatie zijn er 3 wooneenheden in het hoofdgebouw in gebruik en 1 in het Koetshuis. Het hoofdgebouw staat in de huidige situatie wel als kantoorpand te huur, echter is hiervoor geen belangstelling. Op de 1e verdieping is op dit moment circa 250 m2 als kantoorruimte beschikbaar. Het geldende bestemmingsplan maakt alleen het gebruik ten behoeve van kantooractiviteiten en agrarische activiteiten als hoofdfunctie mogelijk.
Beoogde ontwikkeling
De initiatiefnemer wil het historische Lekdijkhuis behouden en een nieuwe toekomstigbestendige functie geven. De beoogde ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van de bestemming van kantoren naar wonen. Binnen het bestaande hoofdgebouw worden maximaal 5 wooneenheden toegestaan en in het bestaande bijgebouw Koetshuis' wordt 1 wooneenheid toegestaan. De omzetting naar de functie wonen is voornamelijk van belang voor de 1e verdieping, waar op dit moment kantoorruimte beschikbaar is. In de huidige situatie zijn reeds 4 wooneenheden aanwezig, er worden 2 wooneenheden toegevoegd.
Deze beoogde ontwikkeling is volgens het geldende bestemmingsplan officieel niet toegestaan. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan het einde van het lint aan de Provincialeweg bij Schalkwijk. Ten zuiden ligt het museum Dijkmagazijn De Heul, daarachter ligt de Lekdijk. Aan het kruispunt van de Provincialeweg, de Zuwedijk en de Pothuizerweg zijn diverse bedrijven gevestigd, zoals: veevoederbedrijf Reudink (vroeger: Van Gorp), garagebedrijf Zuurhout en veehouderij Verhoef. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Houten, sectie K, nummers 175 en 704. Zie figuren 1.1 en 1.2 voor de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied en omgeving (Bron: Google Maps, 2020)
Figuur 1.2: Ligging plangebied op kadastrale kaart (Bron: Digitale Kadastrale Kaart)
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk' (onherroepelijk vastgesteld door de gemeenteraad van Houten op 30 augustus 2017) van toepassing. Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Kantoor' en 'Agrarisch'. Tevens gelden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3', 'Waarde – Landschap 1' en 'Waarde - Landschap 4'.
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op de plekken waar binnen de bestemming 'Kantoor' een bouwvlak is opgenomen, gelden enkele specifieke maatvoeringsvoorschriften (bouwhoogten en bebouwingspercentages ten opzichte van het terrein).
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten en bij deze bestemming horende voorzieningen. Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is geen bouwvlak opgenomen.
Het gehele perceel is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Dit houdt in dat deze gronden mede bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
Ook gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Landschap 1' en 'Waarde - Landschap 4'. Deze gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen – tevens bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het karakteristieke landschap van de linten van Tull en 't Waal en Schalkwijk en het karakteristiek landschap van de oeverwal.
Figuur 1.3: Geldend bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk', in rood het plangebied en in groen het huidige bouwvlak (Bron: ruimtelijke plannen)
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Houten. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het Lekdijkhuis wordt in de huidige situatie bewoond. Het betreft een gebouw uit midden 19e eeuw met een overstekend dak. Het pand heeft een eigen parkeerterrein voor ruim 30 auto's op perceel K-704. Achter in de tuin op perceel K-175 staat een tuinschuur. Het perceel is omzoomd met groensingels en gedeeltelijk ommuurd of voorzien van een twee meter hoge afrastering begroeid met klimop. Voor passanten zijn er geen of weinig mogelijkheden voor in- of doorkijk. Het hoofdgebouw (zie figuur 2.1) is een monument en was vroeger in gebruik als woonruimte voor de Kameraer en als vergaderlocatie van het Hoogheemraadschap van den Lekdijk Bovendams.
Nabij het hoofdgebouw staan twee bijgebouwen. Het bijgebouw in het verlengde van de tuin, genaamd het Koetshuis, is geschikt voor bewoning.
Nabij het hoofdgebouw staan twee bijgebouwen. Het bijgebouw aan de zijde van de Zuwedijk doet dient voor opslag en een fietsenstalling. Het bijgebouw in het verlengde van de tuin, genaamd het koetshuis, is geschikt voor een woning. In het hoofdgebouw zijn in de huidige situatie 3 wooneenheden aanwezig en in het Koetshuis 1 wooneenheid.
Ten westen van de bebouwing is reeds een zonnepark gerealiseerd (kenmerk: UV20157, d.d. 19-11-2020, zie bijlage 1).
Figuur 2.1: Huidige situatie (Bron: Google Maps)
De huidige kantoorbestemming is, gelet op de leegstand en het overaanbod van kantoren in de regio, geen toekomstbestendige invulling om het Rijksmonument te behouden. Daarom wil de initiatiefnemer het historische Lekdijkhuis, de bijgebouwen en de omliggende gronden een nieuwe functie geven.
In de toekomstige situatie wordt de bewoning weer als hoofdactiviteit regulier toegestaan. De initiatiefnemer wil maximaal zes afzonderlijke wooneenheden realiseren binnen de bestaande bebouwing waarvan (4 reeds aanwezig). Het gaat dan om in eerste instantie om het hoofdgebouw (2 extra wooneenheden ter plaatse van het kantoor). Voor het realiseren van de wooneenheden zijn geen fysieke wijzigingen aan de buitenkant van het hoofdgebouw nodig. Dit pand is immers reeds in gebruik en geschikt voor wonen. De woonfunctie past bovendien ook goed bij de directe omgeving van het plangebied.
Om de ontwikkeling niet alleen toekomstigbestendig maar zeker ook duurzaam te laten zijn, heeft de initiatiefnemer op de naast het Lekdijkhuis gelegen grond met een agrarische bestemming zonnepanelen gerealiseerd middels een omgevingsvergunning (kenmerk: UV20157, d.d. 19-11-2020, zie bijlage 1). De omvang van dit zonnepark is in eerste instantie afgestemd op de eigen elektriciteitsvraag, maar de omvang van het veld kan in de toekomst toenemen bij een grotere eigen vraag of de vraag van anderen. In dit bestemmingsplan is de aanduiding voor de realisatie van het zonnepark dan ook groter dan in de huidige situatie aanwezig is. Toetsing voor een eventuele uitbreiding zal plaatsvinden bij de vergunningprocedure.
De ruimte die het zonnepark in de huidige situatie in beslag neemt bedraagt circa 12 meter bij 20 meter (240 m2). De hoogte van de panelen bedraagt minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter. De hoek van de panelen bedraagt 15 graden. De ligging van het zonnepark is gebaseerd op het maximum aan zonlicht, zonder aanpassingen aan het huidige groen te doen. De zonnepanelen zijn op het op grasland gesitueerd en worden vanaf de weg afgeschermd door bomen. In figuur 2.2 is de ligging van het zonnepark weergegeven (met zwart). Door de situering is het zonnepark landschappelijk ingepast en worden de huidige waarden van het gebied niet aangetast.
Figuur 2.2: Locatie zonnepark
Door de functiewijziging wordt het behoud van het monument gestimuleerd. Door middel van het toepassen van een zonnepark en zonnepanelen op de bestaande daken wordt bijgedragen aan het realiseren van energieneutrale woningen. Binnen de bestaande bebouwing wordt zo veel als mogelijk gestreefd naar verduurzaming. Door het toestaan van 2 extra wooneenheden biedt de ontwikkeling woonruimte aan starters en senioren. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de diversiteit van woningmarkt van de gemeente Houten.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat. Tevens is de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid.
Beleidskader
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Toetsing
De functiewijziging is in lijn met de rijksbelangen genoemd in de SVIR. Het past bij het hoofddoel 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. Met de functiewijziging wordt het behoud en het toekomstige onderhoud van het rijksmonument geborgd. Met het zonnepark wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan de landelijke energietransitie die noodzakelijk is om Nederland leefbaar te houden.
Beleidskader
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Beleidskader
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toetsing
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van twaalf woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een 'woningbouwlocatie' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Het toevoegen van minder dan 12 woningen wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling en daardoor is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk. Daarnaast is het plan juist in lijn met de gedachte van duurzaam ruimtegebruik. Er wordt een meer passende bestemming verleend voor de onderhavige locatie.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
Beleidskader
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben de ontwerpen van de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende milieueffectrapport (planMER) op 17 maart 2020 vastgesteld. Doordat de Omgevingswet een jaar later - dus op 1 januari 2022 - in werking treedt, is er namelijk een interim Omgevingsverordening nodig ter overbrugging.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.
In de omgevingsvisie wordt bijvoorbeeld ingegaan op de groeiende behoefte aan woningen en bereikbaarheid, de aantrekkende economie, de energietransitie, de klimaatadaptatie en het tegengaan van bodemdaling. De provincie kiest er in algemene zin voor om de ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen via binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling.
Ontwikkeling in het landelijk gebied
Bij de ontwikkeling in het landelijk gebied is het onze inzet om de kwaliteiten en potenties van landschap en cultuurhistorie te behouden en versterken. We zetten in op de ontwikkeling van een robuuste groenblauwe structuur langs bestaande doorgaande waterlopen. We versterken stad/land verbindingen en investeren in groen in en om bebouwd gebied, recreatieve verbindingen, recreatiezones en (bovenlokale) dagrecreatieterreinen, waarbij ook horeca, sport en leisure een plek kunnen krijgen. Het programma Groen Groeit Mee ondersteunt dat stad en land optimaal met elkaar worden verbonden en recreatieve landschappen bereikbaar en toegankelijk worden gemaakt.
Duurzame energie
De energietransitie draagt door energiebesparing en duurzame energieopwekking bij aan het tegengaan van klimaatverandering en aan een duurzaam betaalbaar energiesysteem voor alle inwoners. In de provincie zijn er veel mogelijkheden voor energiebesparing en is er ruimte voor de realisatie van duurzame energiebronnen.
Ambities:
De meest duurzame vorm van energie is bespaarde energie. De provincie wil het energiegebruik verminderen door besparingsmaatregelen in de gebouwde omgeving. De provincie streeft naar energieneutrale gebouwen en duurzaam bouwen. Hierbij ondersteunt de provincie grootschalige projecten op het gebied van de verduurzaming van woonhuizen, appartementencomplexen, bedrijven, rijksmonumenten en maatschappelijk vastgoed.
De ambitie is om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 als provincie CO2-neutraal te zijn en dat alle benodigde energie binnen de provincie afkomstig is uit duurzame bronnen die staan opgesteld binnen de provincie.
Ruimte voor wonen en leven
Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Dit is een grote opgave, die alleen kan worden gerealiseerd door als overheden onderling en met andere partners in de bouwwereld samen te werken. Voor deze opgave is al veel plancapaciteit in beeld, maar veel daarvan heeft nog de status ‘zacht’ en ‘potentieel’ en het is dus zaak om daarin keuzes te maken en te werken aan ‘harde’, uitvoerbare, plannen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwacht de provincie dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn.
Naast voldoende woningen is de kwaliteit van de te bouwen woningen belangrijk. De provincie vindt dat eenieder in de provincie Utrecht een woning moet kunnen vinden die past bij de persoonlijke voorkeur, gezinssituatie en portemonnee. Daarbij wordt gestreefd naar een inclusieve samenleving, bijvoorbeeld door menging van typen woningen en woonmilieus in stadsdelen, wijken en kernen.
Toetsing
Het beoogde initiatief is van zeer beperkte omvang en betreft een bestaande stedelijke functie waarvan de bestemming wijzigt naar een andere stedelijke functie. Het betreft het positief bestemmen van de woonfunctie, die nu reeds op basis van het overgangsrecht mogelijk is, met een maximale totale omvang van zes wooneenheden. De kantoorfunctie wordt beperkt tot de mogelijkheden voor beroepen en bedrijven aan huis. Gezien de huidige overcapaciteit van kantoren in de provincie is de functiewijziging ook in lijn met het provinciaal beleid. Het toevoegen van zonnepanelen binnen het plangebied draagt bij aan een zo energieneutraal mogelijk gebouw. Tot slot draagt het zonnepark bij aan een duurzame leefomgeving en is niet in strijd met de doelstellingen van ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Beleidskader
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben de ontwerpen van de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende milieueffectrapport (planMER) op 17 maart 2020 vastgesteld. Doordat de Omgevingswet een jaar later - dus op 1 januari 2022 - in werking treedt, is er namelijk een interim Omgevingsverordening nodig ter overbrugging.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.
In de interim omgevingsverordening zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten vastgelegd. In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten.
Toetsing
De omgevingsverordening bevat geen concrete verordeningen voor deze functiewijziging. Het Eiland van Schalkwijk heeft de status ‘experimenteerruimte’. Binnen de kaders van het Koersdocument Eiland van Schalkwijk, zoals opgenomen in de bijlage 12 van de PRV, zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Hierbij moet vooral gedacht worden aan lokale initiatieven.
Toetsing pijlers Koersdocument
Gemeente en provincie – elk vanuit eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden – werken samen aan een toekomst voor het Eiland van Schalkwijk waarin groen (met landbouw als belangrijkste kracht), blauw en leefbare kernen met elkaar zijn verweven op een manier die de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede komt.
De ontwikkeling voorziet geen wijzigingen van het landschap en is hiermee niet in strijd met deze pijler.
Onderdeel van het projectgebied is het zonnepark en zonnepanelen op de bestaande daken. Hiermee wordt binnen het plangebied zo veel als mogelijk gestreefd naar energieneutrale woningen. Met de functiewijziging worden meer mogelijkheden geboden om het monumentale pand te verduurzamen. De ontwikkeling sluit dan ook aan op deze pijler.
Landbouw maakt geen onderdeel uit van de ontwikkeling, maar wordt tevens ook niet belemmerd. De ontwikkeling is niet in strijd met deze pijler.
Landbouw maakt geen onderdeel uit van de ontwikkeling, maar wordt tevens ook niet belemmerd. De ontwikkeling is niet in strijd met deze pijler.
Het plangebied ligt buiten het UNESCO gebied van de Hollandsche Waterlinie. De omzetting van kantoor naar wonen zal de kernkwaliteiten van het cultureel erfgoed niet aantasten.
Door middel van het toestaan van de wooneenheden wordt het monumetnale pand zo veel mogelijk verduurzaamt. Bij de ontwikkeling wordt zo veel als mogelijk gestreefd naar energieneutrale woningen. Een onderdeel hiervan is het huidige zonnepark en de zonnepanelen op de bestaande bebouwing.
De ontwikkeling voorziet niet op wijzigingen van de bestaande verkeersstructuur in de directe omgeving en is hiermee niet in strijd met deze pijler.
Het Eiland van Schalkwijk vraagt dat ontwikkeling wordt gefaciliteerd. De ontwikkeling sluit aan bij deze pijler.
In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op en getoetst aan de gemeentelijke beleidsdocumenten.
Deze pijler is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
De gewenste ontwikkelingen zijn niet in strijd met het provinciaal beleid en dragen bij aan de kwaliteit van het Eiland van Schalkwijk door leegstand te voorkomen en daardoor een historisch belangrijk gebouw een toekomstperspectief te geven. Hiernaast wordt door de ontwikkeling (zo veel mogelijk) energieneutrale woningen gerealiseerd. Bovendien heeft het initiatief door middel van het zonnepark aandacht voor de opgaven op het gebied van verduurzaming.
Op de locatie is de aanduiding 'Uitbreiding woningbouw en bedrijventerrein onder voorwaarde mogelijk' en 'landelijk gebied' (kaart 18) van toepassing. Om stedelijke functies in het landelijk gebied mogelijk te maken dient getoetst te worden aan artikel 9.13 (instructieregel uitbreiding woningbouw onder voorwaarde mogelijk.
9.13 Uitbreiding woningbouw is onder voorwaarde mogelijk
De ontwikkeling is niet direct opgenomen in het programma woningbouw, maar ondersteunt de woningmarkt door middel van het aanbieden van een overbruggingsperiode. De 6 wooneenheden zijn te huur voor verschillende periodes, hierdoor is het mogelijk voor mensen die op een woning moeten wachten om de periode te overbruggen. Het toestaan van 6 wooneenheden maakt enkel een interne functiewijziging nodig. Ten behoeve van de woningen wordt geen extra bebouwing gerealiseerd, waardoor de huidige kwaliteiten niet worden aangetast. De ontwikkeling draagt bij aan de instandhouding van cultuurhistorische waarden en het verduurzamen van de energiebehoefte. Het tweede lid is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling minder dan 50 woningen betreft. De voorgenomen ontwikkeling past dus binnen de provinciale verordening.
Beleidskader
Om de kantorenleegstand in de provincie Utrecht tegen te gaan, hebben Gedeputeerde Staten een inpassingsplan opgesteld. Hiermee wordt geplande nieuwbouw van zelfstandige kantoren in tien gemeenten teruggebracht. De provincie Utrecht heeft, ook met de doorzettende economische groei, nog steeds teveel kantoorruimte. Daar bovenop is er nog teveel capaciteit beschikbaar in bestemmingsplannen voor nieuw te bouwen kantoren. Daarom hebben Provinciale Staten in 2014 de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand vastgesteld. Deze aanpak is enerzijds gericht op transformatie en herbestemming van bestaande (leegstaande) kantoorgebouwen. Aan de andere kant wordt gestuurd op het verminderen van nieuwbouw mogelijkheden in bestemmingsplannen.
Toetsing
Het beperken van de kantoorfunctie op deze locatie - tot de mogelijkheden voor beroepen en bedrijven aan huis - is in lijn met het beleid uit het inpassingsplan van de provincie Utrecht.
De beoogde ontwikkeling past binnen de relevante kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
Beleidskader
In het Regionaal Structuurplan (RSP) staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het RSP gaat in op kansen en bedreigingen die alleen op regionaal niveau zijn op te pakken of te bestrijden. Daarnaast is het een belangrijk instrument voor overleg met rijk en provincie over de in te zetten middelen. Het structuurplan dient tevens als toetsingskader voor gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen.
Toetsing
Het Regionaal Structuurplan heeft geen directe doorwerking naar het plan.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionaal beleid.
Beleidskader
In de periode tot 2025 bestaat er op het eiland de mogelijkheid voor 250 extra woningen (Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028) buiten de rode contouren. De praktijk wijst uit dat er voorlopig vooral op zeer kleine schaal nieuwe woningen worden gebouwd. Recentelijk zijn er twee woningbouw behoefte onderzoeken uitgevoerd door Companen (2011) en Rigo (2015). Momenteel wordt er gewerkt aan een update voor beide onderzoeken. Het onderzoek is gericht op de leefbaarheid van beide kernen door te bouwen voor senioren en jonge gezinnen/starters, maar kijkt ook vanuit de regionale woningbehoefte.
De komende tijd worden 124 woningen op het Eiland van Schalkwijk gerealiseerd. Voor de langere termijn komt het bouwen van 250 woningen buiten de rode contouren in beeld. Dit is een middel en geen doel om met name agrarische- en bedrijfstransformaties te realiseren. Deze bouwmogelijkheid wordt ingezet volgend op initiatieven vanuit de samenleving die passen binnen het beleid. Dit gaat om steeds kleine aantallen over een groot aantal jaren en afhankelijk van het initiatief wat wordt ingediend.
Tabel 3.1: Woningbouwprogramma (Bron: Programma Ruimte 2017-2019)
Een uitsnede van de projecten kaart van de gemeente Houten is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1: Projecten kaart Programma Ruimte 2017-2019 (Bron: Gemeente Houten, 2017)
Toetsing
De relatief kleinschalige ontwikkeling met maximaal zes wooneenheden past binnen het Programma Ruimte als economische drager voor het realiseren van een gedeeltelijke bedrijfstransformatie (naar de woonfunctie) in een Rijksmonument. De huurappartementen zijn ideaal voor starters op de woningmarkt en senioren ter overbrugging van een eigenwoning. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan de woningmarkt van de gemeente Houten en de regio.
In maart 2016 is de Woonvisie 2016-2025 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. De basis van de woonvisie wordt gevormd door het woningbehoefte onderzoek (Wbo) dat in augustus 2015 is gedaan. Het Wbo heeft een scope, parallel aan de woonvisie, tot 2025.
Het Wbo vertaalt dat onder andere in het feit dat Houten de komende tien jaar een woonbehoefte heeft van ongeveer 1.800 woningen. Daarvan is ongeveer driekwart autonoom, dat wil zeggen uit Houten zelf. Indicatief komt dat neer op ongeveer 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen. Na 2025 zal Houten fors vergrijzen. De verwachting is dat Houten iets meer huishoudens krijgt, maar dat deze kleiner zullen zijn. Houten wil graag zo veel als mogelijk binnen vastgestelde kaders aan deze behoefte tegemoet komen.
De woningbouwmogelijkheden op nog in ontwikkeling te nemen gebieden waarvoor de programma's in contracten en bestemmingsplannen zijn vastgelegd zijn beperkt. Voorzien is dat tussen de 800 en 1.000 woningen van de voorziene behoefte hierop kunnen worden gerealiseerd. De overige plekken zullen gevonden moeten worden in de transformatie van bestaand vastgoed (kantoren, maatschappelijk vastgoed en woningen). De verwachting is dat in genoemde periode de gewenste woningproductie van 1.800 woningen voor een groot deel gehaald gaat worden.
De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier centrale thema’s:
De beleidsopgave van de gemeente Houten is tweeledig. Enerzijds ligt het accent op de binnenstedelijke opgave (tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren). Anderzijds ligt het accent op het behoud en het versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Uit de woonvisie blijkt tevens dat de kleine kernen leefbaar moeten blijven. Toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad kan daaraan bijdragen (te denken valt aan de aparte status die de provincie aan het Eiland van Schalkwijk heeft gegeven voor de mogelijke bouw van maximaal 250 woningen buiten de rode contour). Hier liggen volgens het Wbo kansen voor versterking van het dorpsachtig woonmilieu in de hogere prijsklassen.
Toetsing
Hier geldt dat de maximaal zes wooneenheden passen in de woningbehoefte van de gemeente. Daarnaast betreft het een locatie waar op basis van het overgangsrecht reeds gewoond mag worden.
Beleidskader
De toekomstvisie proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en de weg te wijzen naar de toekomst:
De koers draagt bij aan een gemeente waar het fijn wonen en leven is. Het is nodig dat duurzaam en flexibel wordt gebouwd voor toekomstige generaties.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft het positief bestemmen van de woonfunctie, die reeds valt onder het overgangsrecht. De maximale omvang van de woonfunctie is zes wooneenheden, een kleinschalige ontwikkeling overeenkomstig het eerste principe. Het zonnepark sluit aan bij het derde principe. Met het zonnepark wordt de energieproductie klimaatvriendelijker gemaakt, zonder afbreuk te doen aan de landschappelijke kwaliteiten binnen het plangebied. De ontwikkeling past daarmee in de toekomstvisie van de gemeente Houten.
Het gemeentebestuur van Houten legt met de structuurvisie een toekomstbeeld neer voor het Eiland van Schalkwijk, gericht op een duurzame ontwikkeling, waarbij:
Op het Eiland van Schalkwijk geldt de Structuurvisie Eiland van Schalkwijk en de daarbij behorende Uitnodigingsplanologie. Dit is door de gemeenteraad in 2012 vastgesteld. Dat betekent dat grondeigenaren zelf met ontwikkelingsinitiatieven kunnen komen. De gemeente heeft niet vooraf vastgelegd waar wel of geen woningen gebouwd kunnen worden, maar gaat af op de initiatieven van grondeigenaren.
Eiland van Schalkwijk
De duurzame gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk is gericht op de balans tussen deze twee elementen: het versterken van de uniciteit van het eiland ofwel ´het eilandgevoel´ en het verbinden van het eiland met de omgeving. Om dit te bereiken wordt gestuurd op functies en verbindingen. Door functies te behouden, te versterken en toe te voegen, in overeenstemming zijn met de unieke kwaliteiten van het eiland, wordt het meer waardevol voor bewoners en bezoekers. Met een mix van functies
wordt het Eiland van Schalkwijk een plek van ontmoeting tussen boeren, bewoners en bezoekers. Een levend eiland, waar mensen kunnen komen en welkom zijn, en waar tegelijkertijd een historische geborgenheid is. Waar veiligheid is voor de kwetsbare natuurwaarden. En waar de economische krachten voldoende ruimte krijgen om te zorgen voor brood op de plank.
Conclusie
Omdat het perceel buiten de bebouwde kom (Rode Contour, Provinciale Structuurvisie) van Schalkwijk ligt, moet de gemeente Houten de provincie betrekken bij de ontwikkeling. In hoofdstuk 3.3 is getoetst aan het provinciale beleid.
Het bestemmingsplan maakt een kleinschalige ontwikkeling mogelijk welke bijdraagt aan de verduurzaming van het plangebied. Het bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het toekomstbeeld dat in de structuurvisie is neergelegd.
Beleidskader
Houten wil energieneutraal worden. Hiervoor is het nodig om ruimte te bieden aan zoveel mogelijk vormen van duurzame energie. Eén daarvan zijn zonnevelden. Houten wil op een zorgvuldige manier stimuleren dat een deel van de energievraag door zonnevelden wordt opgewekt. Zorgvuldig betekent ook dat het niet overal kan en dat er soms eisen moeten worden gesteld aan de inpassing van het zonneveld in zijn omgeving.
Toetsing
Op de kansenkaart van het uinodigingskader is het plangebied aangeduid met een grote kansrijkheid voor zonnevelden (groen). De realisatie van een zonnepark sluit aan bij deze aanwijzing als kansrijk gebied. In paragraaf 2.2 is ingegaan op de landschappelijk inpassing van het zonnepark.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen Houten, December 2013). Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in het buitengebied aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressen dichtheid.
Ontsluiting
Het plangebied ligt aan de wegen Zuwedijk en de Provincialeweg. Beiden zijn gebiedsontsluitingswegen waar een maximum snelheid van 50 km/u geldt. Het plangebied ligt centraal en is goed bereikbaar. Het pand heeft een bushalte voor de deur, die aansluiting geeft op Houten Centraal of Houten Castellum.
Parkeren
Het toestaan van maximaal 6 wooneenheden op het perceel verlaagt het benodigd aantal parkeerplaatsen voor deze functie. Het benodigde aantal parkeerplekken (14 stuks), conform de Nota Parkeernormen Houten van 2,2 parkeerplaats per woning, is reeds aanwezig op eigen terrein. Het Lekdijkhuis beschikt over een eigen parkeerterrein met ongeveer 30 parkeerplekken.
Verkeersgeneratie
Een woonfunctie heeft een lagere verkeersgeneratie dan een kantoorfunctie. De verkeersgeneratie zal planologisch gezien dus afnemen en geen belemmeringen opleveren voor het voornemen. Het zonnepark genereert zeer beperkt verkeer.
Conclusie
Uit de toetsing volgt dat het plangebied een goede ontsluiting heeft. Binnen het plangebied kan met de reeds bestaande parkeerplekken worden voorzien in de parkeerbehoefte. De verkeersgeneratie zal afnemen ten opzichte van de huidige planologische situatie. Het aspect verkeer en parkeren levert dus geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
Aangezien er hier sprake is van een woonfunctie die op basis van het overgangsrecht reeds toegestaan is en aangezien de maximaal zes wooneenheden binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek niet benodigd.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in een functiewijziging waarbij maximaal zes wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het zonnepark draagt eveneens niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De ontwikkeling gaat namelijk in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele) brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Alleen in de aanlegfase vinden meer intensieve verkeersbewegingen plaats. In de gebruiksfase vinden incidenteel verkeersbewegingen plaats die samenhangen met het beheer en onderhoud van het zonnepark.
Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Zuwedijk ten oosten van de Provincialeweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2018; 15.1 µg/m3 voor NO2, 18.9 µg/m3 voor PM10 en 11.9 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6.8 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
De omgeving van het plangebied kan gezien de afwisseling van functies worden aangemerkt als een gemengd gebied. Op de uitsnede van ruimtelijke plannen in figuur 4.1 zijn de functies in de omgeving zichtbaar.
Figuur 4.1: Uitsnede ruimtelijke plannen met bestemmingsplannen in de omgeving (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Woonfunctie
Voor de bedrijven ten westen (veevoederbedrijf Reudink) van de Provincialeweg geldt dat er reeds andere woningen tussen het bedrijf en het plangebied liggen. Deze woningen zijn maatgevend voor de milieuhinder van de omliggende bedrijven. De woonfunctie in het plangebied beperkt deze bedrijven daarmee niet. De bedrijven aan de westzijde van de Provincialeweg zullen daarmee ook het woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied niet significant negatief beïnvloeden.
Aan de overzijde van de Zuwedijk zijn ook twee bedrijven gelegen. Direct aan de overzijde van de weg ligt een bedrijfsbestemming waarin bedrijven t/m milieucategorie 2 zijn toegestaan. Hier is Garage Zuurhout met bedrijfswoning gevestigd, dit is een milieucategorie 2 bedrijf. Dit betekent dat in gemengd gebied er een richtafstand van 10 meter geldt. Het plangebied is gelegen op circa 11 meter afstand, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
Ten noorden van het garagebedrijf is een melkveebedrijf (V.O.F. Verhoef Schalkwijk) gelegen. Hier is een akker- en vollegrondstuinbouw en een grondgebonden veehouderij toegestaan. Voor dit bedrijf geldt echter dat de bedrijfswoning van de garage of het noordelijke bijgebouw (wanneer gebruik voor wonen) de maatgevende woningen zijn voor de toegestane milieuhinder die het bedrijf mag veroorzaken.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de woonfunctie binnen het plangebied altijd al is toegestaan en tot op heden onder het overgangsrecht nog steeds is toegestaan. Omliggende bedrijven hebben in het verleden en nu nog steeds al rekening te houden met de bestaande woonfunctie aan de Provincialeweg 69.
Zonnepark
Een zonnepark is geen gevoelige functie en geen gevaar-veroorzakende functie en heeft daarom geen negatieve gevolgen op het aspect externe veiligheid en de omliggende woningen.
Conclusie
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat op in het plangebied. De omliggende bedrijven worden niet in hun (uitbreidings-)mogelijkheden ingeperkt. Ook het zonnepark is inpasbaar ten opzichte van de woningen in en rondom het plangebied. Het aspect milieuzonering is voldoende onderbouwd en staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (zie figuur 4.2) waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle inrichting aanwezig. Wel vindt in de nabije omgeving van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor en het water.
Figuur 4.2: Uitsnede professionele risicokaart plangebied rood gemarkeerd (Bron: Professionele risicokaart)
Het vervoer over het spoor vindt plaats ten zuidwesten van het plangebied, over het spoortraject Lunetten – Geldermalsen 71T.1. Het plangebied is niet gelegen binnen het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject. Het invloedsgebied van het spoortraject reikt tot meer dan 4.000 meter. Het plangebied is gelegen op circa 1.950 meter afstand en valt zodoende binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Het vervoer over het water vindt plaats ten noordoosten van het plangebied, over de vaarwegroute Corridor Amsterdam – Rijn. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van de route. Het invloedsgebied van de vaarroute reikt tot 90 meter. Het plangebied is gelegen op circa 1,3 kilometer en valt daarmee buiten het invloedsgebied. De Lek, welke ten zuiden van het plangebied ligt, maakt geen onderdeel uit van het Basisnet Water. Via de Lek vindt derhalve geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaat. Over de Lek, ten zuiden van het plangebied, vind geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de veiligheid inrichtingen (er zijn geen personen aanwezig). De woonfunctie is dat uiteraard wel.
Beknopte verantwoording groepsrisico
De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal op basis van het advies van de veiligheidsregio nader worden uitgewerkt.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van dagelijkse incidenten, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via verschillende wegen, waaronder de Provincialeweg, de Zuwedijk en de Lekdijk. Deze straten sluiten allen aan op het verdere wegennetwerk van Schalkwijk. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen in het plangebied zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Lunetten – Geldermalsen. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico echter niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.
Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden 'Rijntakken' en 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid' liggen beide op ongeveer 8 km van het plangebied. Vanwege de ruimte afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn significante effecten op voorhand uit te sluiten.
Figuur 4.3: Uitsnede Natura 2000
De enige bron van geluid bij een zonnepark betreft de omvormers. De geluidsproductie van deze omvormers bedraagt 33 dB vanuit de bron. Uit onderzoek naar verstoring van vogels door geluid (Reijnen, 1992) blijkt dat voor vogels een verstoringsdrempel geldt van 42 dB(A). Het is derhalve uitgesloten dat bij een bronvermogen van 33 dB beschermde natuurgebieden wordt verstoord.
De zonnepanelen zullen zonlicht deels reflecteren met schittering als gevolg. Om de effectiviteit van de panelen te verhogen zijn deze standaard voorzien van een anti-reflecterende coating. De panelen worden verder onder een hoek van 15o geplaatst, waardoor de beperkte reflectie grotendeels omhoog zal zijn gericht en niet het omliggende gebied zal beïnvloeden. Tenslotte dient bedacht te worden dat de beperkte schittering van een zonnepark geringer is dan dat van een wateroppervlak waarvan de schittering bij zonnig weer met veel wind op grote afstand zichtbaar is.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat de uitstraling van het zonnepark naar het omliggende gebied verwaarloosbaar klein is. Afhankelijk van de inrichting en het beheer van de tussenliggende en omliggende ruimte (bijvoorbeeld als bloemrijk grasland) kan zelfs van een geringe ecologische meerwaarde worden gesproken aangezien het park dan kan fungeren als foerageergebied voor vogels en vleermuizen.
Soortenbescherming
Onderhavig initiatief voorziet planologisch in de bestemmingswijziging van kantoor naar wonen. In de feitelijke situatie zullen er geen veranderingen optreden. De zonnepanelen worden los op het plangebied neergezet. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Een quickscan naar soortenbescherming en gebiedsbescherming is niet nodig, er zullen geen veranderingen optreden. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf (door middel van de digitale watertoets). De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.
De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.
Gemeentelijk beleid
In 2019 is door de gemeenteraad het Water- en Rioleringsplan 2020-2023 vastgesteld.In het gemeentelijk water en rioleringsplan is naast het rioleringsbeheer, het hemelwaterbeheer en grondwaterbeheer ook het oppervlaktewaterbeheer opgenomen met aandacht voor het schoon houden van de watergangen, het maaien van waterplanten en het baggeren van waterbodems.
Doelen voor stedelijk afvalwater
Het hoofddoel van de riolering is te zorgen voor een goede volksgezondheid door het stedelijk afvalwater snel af te voeren. Alle percelen waar afvalwater vrij komt, moeten zijn voorzien van een aansluiting op de riolering of van een individueel systeem voor behandeling van afvalwater. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt geëist dat afvalwater en regenwater gescheiden worden aangeleverd bij de perceelgrens of dat regenwater in een berging wordt opgevangen. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt als dat mogelijk is.
Doelen voor hemelwater
De zorgplicht voor hemelwater heeft het karakter van een inspanningsverplichting. Dit houdt in dat de gemeente zorg dient te dragen voor een doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater. Dit geldt niet in situaties waarin de particulier redelijkerwijs kan worden gevraagd zelf het afvloeiende hemelwater in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen. Bij nieuwe ontwikkelingen eist de gemeente dat regenwater gescheiden worden aangeleverd bij de perceelgrens of dat regenwater in een berging wordt opgevangen. Bij grootschalige nieuwbouw wordt een apart stelsel aangelegd voor het verwerken van hemelwater. Er geldt daarnaast een minimale bouwpeilhoogte bij nieuwbouw van 30 cm boven het straatniveau (hoogste punt).
Om hemelwater schoon te houden wordt geprobeerd om verontreiniging van het water te voorkomen. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met de tritsen ’schoon houden – scheiden – schoonmaken’ en ’vasthouden-bergen-afvoeren’.
Waterberging
Bij nieuwbouw en verbouw dient een waterberging op eigen terrein minimaal 15 mm water te kunnen bergen per m2 verhard oppervlak (ook al is dit oppervlak niet op de riolering aangesloten). De eis van 15 mm sluit aan bij de eisen van het HDSR ter voorkoming van de versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater. Het HDSR eist een bergingscapaciteit bij nieuwbouw van 45 mm per m2. Het verschil aan bergingscapaciteit van 30 mm (45mm - 15mm) zal de gemeente in de openbare ruimte realiseren. Dit kan door de aanleg van infiltratievoorzieningen (wadi’s, parkeerplaatsen met waterpasserende verharding) of van extra oppervlaktewater
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Figuur 4.4: Watertoets (Bron: Digitale watertoets)
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Provincialeweg 69 te Schalkwijk en is in de huidige situatie deels verhard en deels onverhard. Overigens is het gebied deels bebouwd. Het plangebied wordt in dit plan niet aangewezen als kwetsbaar gebied. Wel valt het – zoals het grootste gedeelte van de provincie – onder overstroombaar gebied.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit zavel en lichte klei (kalkloze poldervaaggronden). Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand lager ligt dan 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen beschermingszones waar rekening mee dient te worden gehouden voor deze ontwikkeling. Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Naast het plangebied is een watergang gelegen.
Overigens liggen binnen het plangebied of in de nabije omgeving geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, bestaande uit een gemengd stelsel. Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn en kunnen gebieden deels onder water komen te staan. Dit leidt tot schade en overlast. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit, waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, zijn normen vastgesteld. Deze normen variëren per landgebruiksfuncties: voor stedelijk gebied gelden strengere normen dan voor grasland. Deze normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in de Waterverordeningen van de waterschappen. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van het watersysteem.
Toekomstige situatie
Het plangebied valt onder overstroombaar gebied. Een goede afwatering is noodzakelijk. De verharding neemt met de beoogde ontwikkeling niet toe.
Wanneer het verhard oppervlak toeneemt worden compenserende maatregelen genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Het beoogde voornemen heeft in beginsel beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. De maximaal zes wooneenheden worden binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Onder de zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd, waardoor het regenwater vrij kan infiltreren. Compensatie van verharding is daarom niet aan de orde.
Voor de huidige watergang langs het plangebied wordt een strook van 3,5 meter vrij gehouden van bebouwing voor het uitvoeren van onderhoud.
De hoeveelheid afvalwater neemt met onderhavig voornemen tevens niet toe. Im de huidige situatie zijn reeds 3 wooneenheden aanwezig. De vervangen van het kantoor naar 2 woningen brengt geen significante toename van het afvalwater met zich mee.
Conclusie
Het voorliggend plan betreft uitsluitend een bestemmingswijziging van bestaande bebouwing. De situatie in het plangebied blijft gelijk, de verharding neemt niet toe. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in bouw-, sloop- en/of bodemwerkzaamheden, waardoor bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Op deze gronden lag eerder een woonbestemming, de grond was eerder reeds geschikt voor de functie wonen. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmeringen voor de geplande functiewijziging.
Conclusie
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Cultuurhistorie
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk' kent het gebied geen dubbelbestemming voor cultuurhistorische waarden. Wel is het pand aangemerkt als Rijksmonument. Voorliggend initiatief maakt geen fysieke wijzigingen aan het monument mogelijk. Voor eventuele aanpassingen aan het monument (verbouwing, restauratie, onderhoud) is een vergunning noodzakelijk.
Archeologie
Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Ter voorkoming van aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van 5.000 m2 of meer en graafwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 1,0 m onder maaiveld. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in graafwerkzaamheden, waardoor de archeologische waarden niet worden aangetast. De dubbelbestemming wordt opgenomen op de verbeelding.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient voor eventuele werkzaamheden aan of in het pand een vergunning te worden aangevraagd in verband met de status als Rijksmonument.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Uit de toelichting en verbeelding van 'Bestemmingsplan Eiland van Schalwijk' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn, tevens zijn er geen bodemroerende werkzaamheden gemoeid met het initiatief. Het aspect kabels en leiding vormt dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging naar 'Wonen', in een pand waar bewoning al plaatsvindt. Verder kan ik er in de toekomst een inpandige verbouwing komen, die de realisatie van maximaal zes wooneenheden mogelijk zal maken. Daarmee blijft de beoogde ontwikkeling (ruim) onder de drempelwaarde.
Voor een landinrichtingsproject (zonnepark) geldt een drempelwaarde voor een functiewijziging van 125 hectare, terwijl het plan in eerste instantie een oppervlak van circa 240 m2 betreft en ook na eventuele uitbreiding ook ruim onder deze drempelwaarde blijft. Voor activiteit D 22.1 (oprichting thermische centrale) geldt een drempelwaarde van 200 MW (thermisch). Het voorgenomen opgestelde vermogen bedraagt minder dan 200 MW. Het plan blijft dus voor beide activiteiten onder de drempelwaarden.
Conclusie
Dit betekent dat een aanmeldnotitie in dit geval niet aan de orde is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' opgenomen. Met een bouwvlak is aangegeven waar het gebouw gerealiseerd mag worden. Tevens worden de dubbelbestemmingen opgenomen, 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Landschap 1' en 'Waarde - Landschap 4'.
Opzet regels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de productietakken grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw overal zonder meer toegestaan. Voor de gronden is tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark' opgenomen. Op deze gronden is het realiseren van een zonnepark toegestaan.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden. In de bestaande bebouwing worden maximaal 6 woningen toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
Artikel 6 Waarde - Landschap 1 en Artikel 7 Waarde - Landschap 4
Deze gronden zijn tevens bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het karakteristiek landschap van de linten van Tull en 't Waal en Schalkwijk en het karakteristiek landschap van de oeverwal.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken. Tevens zijn regels opgenomen voor voldoende parkeergelegenheid. Tot slot is een parkeerregeling opgenomen om de parkeersituatie te waarborgen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de overschrijding van de bestemmingsgrenzen.
Dit artikel regelt de wettelijke regelingen zoals deze gelden op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 13 Overgangsrecht en Artikel 14 Slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
De beoogde ontwikkeling betreft de verbouwing van één of meer gebouwen die gedeeltelijk voor kantoor en gedeeltelijk voor wonen in gebruik waren. Er worden maximaal zes wooneenheden gerealiseerd. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling geen bouwplan is als bedoeld in artikel 6.2.1 van de Bro (Besluit ruimtelijke ordening).
Hieruit volgt dat de gemeente geen verplichting heeft om kosten te verhalen op de initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling en dus geen exploitatieplan hoeft vast te stellen. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een overeenkomst om afspraken te maken over de uitvoering, over de betaling van plankosten, eventuele planschade en andersoortige afspraken.
Verder heeft de initiatiefnemer richting de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in staat is om de uitvoering en exploitatie van de beoogde ontwikkeling financieel te dragen.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties zijn van een beantwoording, zie bijlage 2.
Ter inzagelegging
Het ontwerp bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. In deze periode zijn geen reacties binnengekomen.