direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woongebied Houten Noord en Houten Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0321.001BVHOUTENNRDZD-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Houten werkt aan de actualisering van de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijke grondgebied. Dit leidt tot bestemmingsplannen en beheersverordeningen die voldoen aan de daarvoor geldende normen en aansluiten bij de huidige wet- en regelgeving. Actualisering kan ofwel via een bestemmingsplan ofwel via een beheersverordening plaatsvinden. Voor de woongebieden Houten Noord en Houten Zuid is gekozen voor het instrument beheersverordening. In hoofdstuk 3 is de onderbouwing van de keuze voor de beheersverordening beschreven.

1.2 Verordeningsgebied

De begrenzing van het gebied van de beheersverordening wordt in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.001BVHOUTENNRDZD-VAST_0001.png"

Figuur 1: Begrenzing plangebied beheersverordening

1.3 Vigerende plannen

In het verordeningsgebied is een aantal ruimtelijke plannen van kracht. Het gaat om:

Naam   vastgesteld door de gemeenteraad   goedgekeurd door GS  
Bestemmingsplan De Geer   17 december 2002   1 april 2003  
Bestemmingsplan De Meent   4 februari 2003   19 augustus 2008  
Bestemmingsplan De Lobben-Den Oord   4 februari 2003   22 april 2003  
Bestemmingsplan Rijsbrug   24 juni 1997   27 januari 1998  
Bestemmingsplan Rijsbrug - 1e partiële herziening   22 maart 2005   28 juni 2005  
Bestemmingsplan Schonenburg   1 oktober 2002   15 april 2003  
Bestemmingsplan Weerwolf   27 mei 1997   5 augustus 1997  
Bestemmingsplan Wernaar   1 oktober 2002   14 januari 2003  
Bestemmingsplan Wulven   17 december 2002   1 april 2003  
Bestemmingsplan Uitbreiding zorgcentrum Houtens Erf 'Ervenstaete'   19 april 2011   n.v.t.  
Globaal Bestemmingsplan Houten Vinex   27 april 1999   7 december 1999  
Uitwerkingsplan Hofstad I & II   26 oktober 2004   16 november 2004  
Uitwerkingsplan Hofstad IV   27 juli 2004   n.v.t.  
Uitwerkingsplan Leebrug I   14 februari 2006   n.v.t.  
Uitwerkingsplan Leebrug II 1e fase   14 februari 2006   n.v.t.  
Uitwerkingsplan Loerik I, II en (ged.) IV   27 mei 2003   1 juli 2003  
Uitwerkingsplan Overdam & Eiland Loerik II   26 oktober 2004   n.v.t.  
Uitwerkingsplan Schonauwen I   21 februari 2006   n.v.t.  
Bestemmingsplan Leedijkerhout 15   23 juni 2011   n.v.t.  
Uitwerkingsplan GBHV ‘Vrije kavels – locaties Staatsspoor en Waalsteen’   8 november 2011   n.v.t.  

Deze plannen komen, zoals in de Wet ruimtelijke ordening is bepaald, bij inwerkingtreding van de beheersverordening te vervallen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting op de beheersverordening is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het instrument beheersverordening en de instrumenten die in aanvulling op de verordening beschikbaar zijn voor het beheer van het verordeningsgebied 'Woongebied Houten Noord en Houten Zuid';
  • hoofdstuk 3 gaat over de onderbouwing van de keuze voor het instrument beheersverordening voor Houten Noord en Houten Zuid, de uitgangspunten waarop de beheersverordening is gebaseerd en de toelichting op de inhoud van de verordening;
  • hoofdstuk 4 bevat het onderzoek naar de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de verordening;
  • hoofdstuk 5 bevat het onderzoek naar de omgevingsaspecten die bij de totstandkoming van de verordening zijn betrokken en beoordeeld;
  • hoofdstuk 6 geeft een artikelsgewijze toelichting op de regels die onderdeel uitmaken van de beheersverordening.
  • hoofdstuk 7 gaat in op de procedure.

Hoofdstuk 2 De beheersverordening

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee, naast de beheersverordening, het ruimtelijke beheer van het verordeningsgebied kan worden ingevuld.

2.2 De beheersverordening

2.2.1 Inhoudelijk

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening.

Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij bestaand gebruik in ruime zin wordt het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.

Gebruik in ruime zin kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant. In de beperkte variant wordt het, met het bestemmingsplan in overeenstemming zijnde, bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken vastgelegd met daarin opgenomen, al dan niet gerealiseerde, beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw.

Daarentegen kunnen in de brede variant alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan worden opgenomen. In de vakliteratuur (P.J.J. van Buuren, De beheersverordening, TBR 2009/2, p 3-10.) is een stevig vraagteken bij de ruime variant gezet. De reden hiervoor is dat de wet onduidelijk is. De VNG adviseert in de Handreiking Beheersverordening Wro (VNG, 2011) bij een beheersverordening met als uitgangspunt het vigerende bestemmingsplan te kiezen voor de beperkte variant van het begrip 'gebruik in ruime zin'. Met de brede variant zou de reikwijdte van de beheersverordening teveel worden opgerekt.

In de beheersverordening Woongebied Houten Noord en Houten Zuid is ervoor gekozen de ruimte die het bestemmingsplan biedt mee te nemen en er is op die wijze invulling gegeven aan het begrip bestaand in ruime zin. Deze invulling sluit aan op de Handreiking van de VNG. In paragraaf 3.3 is dat beschreven en onderbouwd.

2.2.2 Bestanddelen beheersverordening

Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro.

Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:

  • een object, dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dat is op bijbehorende verbeelding aangegeven als verordeningsgebied, met een of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangeven als besluit(sub)vlak;
  • regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.

Alhoewel de Wro dit evenmin bepaalt, is het noodzakelijk de beheersverordening vergezeld te laten gaan van een toelichting, waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wro bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:

  • een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;
  • een verbod om bouwwerken te slopen zonder omgevingsvergunning;
  • binnenplanse afwijkingsregels;
  • overgangsrecht.

Er zijn geen aanlegverbod en sloopverbod opgenomen. Daartoe is geen noodzaak gebleken. Er zijn wel beperkte binnenplanse afwijkingregels opgenomen. Conform de 'Handreiking beheersverordening Wro' van de VNG voorziet de beheersverordening in overgangsrecht.

2.2.3 Procedureel

De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open. Bij de voorbereiding van deze beheersverordening wordt door middel van een consultatiemoment de gelegenheid aan eenieder gegeven een reactie op de beheersverordening in te dienen. De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie de doorslaggevende.

Een beheersverordening kent net als andere gemeentelijke verordeningen geen directe rechtsbescherming. Dit is pas aan de orde in het kader van vergunningverlening.Op basis van de beheersverordening kan een omgevingsvergunning voor het bouwen worden afgegeven of geweigerd. Op het moment dat een belanghebbende het niet eens is met deze vergunning of deze weigering kan hij dit besluit aanvechten. Dit kan er toe leiden dat de bestuursrechter een uitspraak over de verleende of geweigerde omgevingsvergunning moet doen. De rechter kan hierbij kijken naar de gronden waarop de omgevingsvergunning is verleend, waaronder de beheersverordening (indirecte toetsing). Indien de rechter van mening is dat de gemeenteraad voor het onderhavige perceel geen beheersverordening had mogen vaststellen, omdat er op voorhand allerlei ruimtelijke ontwikkelingen te voorzien waren, dan kan de rechter de beheersverordening onverbindend verklaren en in het verlengde hiervan het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning vernietigen, omdat het niet op goede gronden is genomen (exceptie van onwettigheid). In deze situatie blijft de beheersverordening bestaan, maar heeft deze geen rechtskracht.

2.3 Aanvullende ruimtelijke instrumenten

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijk beheer van het gebied en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:

  • het vergunningvrij bouwen;
  • de planologische kruimelgevallen;
  • omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.
2.3.1 Het vergunningvrij bouwen

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen, waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:

  • de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;
  • de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5 meter, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.

Voor beide categorieën gelden de volgende uitzonderingen:

  • vergunningvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven;
  • het aantal woningen mag niet worden veranderd door vergunningvrij bouwen;
  • wanneer een gebied archeologische resten bevat is vergunningvrij bouwen over een oppervlakte van meer dan 50 m2 niet toegestaan.

Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd.

Bij het bovenstaande wordt opgemerkt dat de wet prevaleert boven deze beheersverordening, dit voor het geval bijvoorbeeld de genoemde vergunningvrije bouwwerken na vaststelling van onderhavige beheersverordening wijzigen en de hierboven opgenomen tekst derhalve hiermee niet meer in overeenstemming is.

2.3.2 Planologische kruimelgevallen

In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de omgevingsvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1500 m2 binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten.

Voor de activiteiten die via kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open. Voor de inhoudelijke wettelijke regeling verwijzen wij naar de wetgeving. Deze kan immers wijzigen nadat deze beheersverordening onherroepelijk is geworden.

2.3.3 Planologische omgevingsvergunning

Voor de op dit moment onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken, indien wordt aangetoond, dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich gedurende de looptijd van een plan zodoende een situatie voordoen die niet in de beheersverordening is in te passen, noch met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, zal deze situatie worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft.

Voor het bouwen/gebruiken met een ruimtelijke onderbouwing geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een doorlooptijd van ongeveer 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.

2.3.4 Postzegelplan

Uiteraard kan de gemeente ook overwegen medewerking te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling via een bestemmingsplanprocedure specifiek voor dat initiatief (postzegelplan).

2.3.5 Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening

Bij het opstellen van de beheersverordening Woongebied Houten Noord en Houten Zuid is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het verordeningsgebied. Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument de beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. In paragraaf 3.3 is nader uiteengezet op welke wijze de bestaande situatie in het plangebied is ingevuld. Op het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet.

Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze in het plangebied zullen voorkomen zijn:

  • vergunningvrij bouwen van erfbebouwing;
  • vergunningvrij bouwen van dakkapellen;
  • vergunningvrij bouwen van algemene voorzieningen, zoals vuilcontainers, straatmeubilair, etc;
  • gebruiksveranderingen via de kruimelgevallenregeling;

Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.

2.3.6 Ruimtelijke kwaliteit

Op 23 juni 2011 heeft de gemeenteraad besloten Houten welstandsvrij te verklaren. Voortaan worden omgevingsvergunningen (voor bouwen) niet meer getoetst op welstand. Ter uitvoering van dit besluit is de welstandsnota uit 2004 ingetrokken. Tegelijkertijd is een nieuwe welstandsnota vastgesteld. Deze nota is een feitelijke excessenregeling. Alleen bij zaken waaraan een groot aantal mensen zich ergert zal de gemeente optreden. Besloten is om de beeldkwaliteit, daar waar mogelijk, te sturen via beeldkwaliteitplannen. Bij deze beheersverordening heeft het opstellen van een beeldkwaliteitplan geen toegevoegde waarde.

Bij nieuwe ontwikkelingen, die niet in de beheersverordening passen, wordt een afweging gemaakt om een beeldkwaliteitplan op te stellen. Hierbij wordt bovendien indien medewerking wordt verleend een aparte planologische procedure doorlopen.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is stil gestaan bij het instrument van de beheersverordening en de aanvullende instrumenten. In dit hoofdstuk wordt de toepassing van deze instrumenten op het plangebied uiteengezet en de gemaakte keuzes inzichtelijk gemaakt.

3.2 Waarom een beheersverordening

Het plangebied bestaat uit diverse woonwijken die in de periode tussen 1960 en nu zijn gerealiseerd. Houten heeft in de tweede helft van de 20e eeuw een groeitaak gekregen vanuit het rijk. In eerste instantie werd hiermee Houten Noord gerealiseerd. Aan het einde van de 20e eeuw werden nadere afspraken gemaakt tussen de gemeente en het rijk over de verdere groei van Houten. Daarmee werd de ontwikkeling van Houten Zuid opgezet.

Het plangebied bestaat voornamelijk uit woonbebouwing. De structuur van de wijk is hier ook op gericht. De openbare ruimtes (met name parken en andere groenvoorzieningen) zijn ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Parken, groene structuren, fietsverbindingen en waterpartijen zijn belangrijke onderdelen van de wijken. Tussen de woonbebouwing in komen diverse bijzondere functies voor, voornamelijk scholen, maar ook woonzorgcentra en sociaal-culturele centra, een tuincentrum, een buurtsteunpunt met supermarkt, horeca, kinderdagverblijven en een kinderboerderij. Deze functies komen verspreid door het gebied voor. Daarnaast zijn er een beperkt aantal bedrijven gevestigd en is een aantal kantoren in het gebied aanwezig. Deze functies zijn echter duidelijk ondergeschikt aan de woonfunctie. Er zijn in dat kader ook beroepen en bedrijven aan huis aanwezig. De mogelijkheden voor beroepen en bedrijven aan huis is geregeld in de regels in lid 3.3.12.

Het plangebied kan worden getypeerd als een gebied dat geheel is uitontwikkeld. Uiteraard is wel sprake van kleinschalige ontwikkelingen, zoals wijzigingen in erfbebouwing, geringe wijzigingen van (het uiterlijk) van hoofdgebouwen door bijvoorbeeld dakkapellen en dakopbouwen en het (her)inrichten van openbaar gebied, zoals de aanleg van groen- en speelvoorzieningen.

Daarnaast is er een beperkt aantal percelen waar een bestemmingsplan is vastgesteld, maar de toegestane woningen nog niet zijn gerealiseerd. Omdat deze bouwmogelijkheden planologisch-juridisch zijn vastgelegd wordt dit beschouwd als zijnde bestaande gebruik. De bouwmogelijkheden van deze percelen zijn 1 op 1 overgenomen uit de vigerende plannen. In paragraaf 6.3 wordt dit nader toegelicht.

De grotere ontwikkelingen die binnen Houten Noord en Houten Zuid worden verwacht binnen de planhorizon (10 jaar) van deze beheersverordening zijn buiten deze verordening gehouden. Dit betreft bijvoorbeeld de afronding van Hofstad III en Loerik VI.

Om de bestaande kwaliteit van de woonwijken te behouden wordt de beheersverordening ingezet. De beheersverordening is voor dit doel het geschikte instrument, omdat het juist bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ruimtelijke wijzigingen mogelijk blijven, voor zover passend bij een gebied met lage dynamiek. Voorts zet de gemeente aanvullende instrumenten in (zoals besproken in paragraaf 2.3) om het gebied niet op slot te zetten en binnen het beheer van het gebied aanvaardbare niet ingrijpende ontwikkelingen mogelijk te maken.

3.3 Uitgangspunten beheersverordening

De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • 1. het beheer van de bestaande situatie;
  • 2. de afstemming tussen de beheersverordening en de mogelijkheden van het bestaande planologische regime, voor zover passend binnen de grenzen van het instrument beheersverordening en sectorale wetgeving, mede rekening houdend met aanvullende instrumenten (zie paragraaf 2.3);
  • 3. de wens om de gemeentelijke standaarden in te passen door middel van een beheersverordening.
3.3.1 Beheer van de bestaande situatie

Het beheer van de bestaande situatie vormt de basis van deze beheersverordening. Dit leidt ertoe dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. De bestaande kwaliteit van het gebied wordt zo behouden.

Artikel 3.1 van deze verordening regelt dit uitgangspunt door te bepalen dat zowel qua gebruik als qua bouwen de bestaande situatie ook de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen:

  • bestaand gebruik: het gebruik van gebouwen en gronden zoals aanwezig op het moment dat de verordening wordt vastgesteld. Voor zover dit gebruik strijdig is met het voorheen geldende bestemmingsplan, valt dit gebruik buiten het begrip bestaand gebruik;
  • bouwen (bestaande bouwwerken): bouwwerken die conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).

Bij de aanvraag om omgevingsvergunningen en in handhavingszaken kan de bestaande situatie door middel van onder meer de volgende bronnen worden geraadpleegd:

  • luchtfoto;
  • lijst met functies (zie bijlage 1);
  • archief omgevings- en bouwvergunningen;

Luchtfoto

Aan de hand van de luchtfoto zijn verschillende waarnemingen mogelijk. Dit betreft onder meer de locatie van de bebouwing, tuinen, de openbare ruimtes, etc. Ook kan voor een deel uit de luchtfoto worden opgemaakt welke functies in het verordeningsgebied voorkomen. Dit laatste geldt met name voor de openbare ruimte (openbaar groen, wegen, water).

Lijst met functies

In bijlage 1 is een lijst opgenomen waarin per adres is weergegeven welke functie(s) op dat betreffende adres worden uitgeoefend (wonen, bedrijf, maatschappelijk, kantoor, etc). Dit betreffen de gegevens uit de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en de WOZ (Wet waardering onroerende zaken) -gegevens. Aan de hand van deze lijst kan worden teruggevonden wat de bestaande situatie (functie) is. Ondanks dat deze lijst met de meeste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, kan het voorkomen dat een beschreven bestaande situatie afwijkt van hetgeen legaal is toegestaan. De lijst wordt daarom altijd in combinatie toegepast met de luchtfoto en het archief vergunningen.

Archief vergunningen

Door middel van het gemeentelijk archief met verleende bouw- en omgevingsvergunningen en ontheffingen is per geval de bestaande situatie inzichtelijk.

3.3.2 Afstemming op het geldende planologische regime

Een van de uitgangspunten van de beheersverordening is om de planologische ruimte die het geldende planologische regime bevat zo mogelijk te behouden. Ten behoeve van dit uitgangspunt is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie (aanwezige bebouwing en functies) en hetgeen het geldende planologische regime mogelijk maakt. Vervolgens zijn twee afwegingen gemaakt:

  • 1. óf deze ruimte in de beheersverordening wordt opgenomen, mede gelet op de mogelijkheid om één en ander via de aanvullende instrumenten te regelen;
  • 2. op wélke wijze deze ruimte in de beheersverordening wordt opgenomen.

Planologische ruimte en bebouwing

In het plangebied van de beheersverordening Woongebied Houten Noord en Houten Zuid zijn de goot- en bouwhoogte van de woningen bekend. Voor woningen zijn dit doorgaans de maximaal toegestane goothoogtes, zoals in de vigerende bestemmingsplannen vastgelegd en de gerealiseerde bouwhoogtes. Daarnaast zijn er woningen gerealiseerd met planologische vrijstellingsprocedures, waarbij er dus geen bestemmingsplan is en dus geen extra vigerende planologische ruimte. Om die reden is het gerechtvaardigd om op basis hiervan te concluderen, dat de bestaande situatie kan worden vastgelegd en dat er geen aanvullende regeling ten aanzien van bouwen nodig is.

Voor niet-woonbestemmingen geldt ook dat in de vigerende plannen alleen de goothoogte is bepaald en niet de bouwhoogte. In het kader van de beheersverordening is de gerealiseerde hoogte als maximum opgenomen. Via vrijstelling gebouwde gebouwen zijn conform gerealiseerd bestemd. Ook hier is het gerechtvaardigd te concluderen dat de bestaande situatie kan worden vastgelegd en dat er geen aanvullende regeling ten aanzien van bouwen nodig is.

Uit een beschouwing van de vigerende bestemmingen geldt dat de bouwvlakken over het algemeen strak op de bestaande gevels van de bebouwing liggen. Hieruit komt naar voren dat de bestaande situatie de maximaal mogelijke bebouwingsruimte omvat en kan worden vastgelegd via de algemene bebouwingsregel.

Voor een aantal percelen geldt, dat er wel een vastgesteld bestemmingsplan is, maar dat de bebouwing nog niet is vergund en dus nog niet gerealiseerd. Dit gaat om kleinschalige bouwmogelijkheden die niet worden gezien als een ruimtelijke ontwikkeling. De bestaande planologisch-juridische mogelijkheden uit de vigerende plannen worden overgenomen in de beheersverordening. Deze ontwikkeling bestaat immers reeds in planologische zin en tegen die ontwikkeling heeft reeds rechtsbescherming open gestaan. Het gaat hierbij om de percelen:

  • Binnentuin 30, zoals gelegen in Uitwerkingsplan Loerik I, II en (ged.) IV;
  • Staatsspoor 6a en 6b en Waalsteen, tegenover Waalsteen 61-65, zoals gelegen in het Uitwerkingsplan GBHV ‘Vrije kavels – locaties Staatsspoor en Waalsteen’.

Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 6.3.

Planologische ruimte en functies

Niet-woonfuncties krijgen waar nodig flexibiliteit in het gebruik via besluitsubvlakken. Dit geldt ten eerste waar binnen één bestemming meerdere soorten gebruik zijn toegestaan, zoals de vigerende bestemming Gemengde doeleinden. Binnen die bestemming zijn bijvoorbeeld onderwijsdoeleinden, openbare doeleinden, sociaal-medische doeleinden, sociaal-culturele doeleinden, levenbeschouwelijke doeleinden en sport en recreatieve doeleinden mogelijk. Dit is vertaald naar een gebiedsregel 'Maatschappelijk' die op de kaart is aangeduid met een besluitsubvlak. Naast het bestaande gebruik is hier ook ander gebruik, dat valt binnen de omschrijving van het besluitsubvlak, toegestaan. Bij het vormgeven van deze gebiedsregels is uitgegaan van een zoveel mogelijk eenduidige regeling van vergelijkbare vigerende bestemmingen en is aansluiting gezocht bij het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

Voor enkelvoudige bestemmingen, zoals wonen en kantoren is de bestaande situatie vastgelegd. Daarbij mag uiteraard wel de ene kantooractiviteit worden vervangen door een andere soort kantooractiviteit. Voor gronden waar detailhandel aanwezig is en uitwisseling van met ander detailhandel mag plaatsvinden is een besluitsubvlak detailhandel opgenomen. Dus waar een schoenenwinkel is gevestigd is ook een kledingzaak mogelijk. Deze vrije uitwisseling geldt niet voor supermarkten; die zijn alleen op de bestaande situaties toegestaan, ook al valt het gebruik onder detailhandel. Ze mogen niet uitbreiden en zich ook niet op nieuwe locaties vestigen.

3.3.3 Inpassing van de gemeentelijke standaard

De gemeente heeft voor bepaalde aspecten die onderdeel uitmaken van een bestemmingsplan standaarden ontwikkeld. Die zijn ook toepasbaar op andere ruimtelijke besluiten, zoals de beheersverordening. Het doel van de standaarden is een gelijkluidende regeling voor veelvoorkomende ruimtelijke aspecten binnen de gemeente en omvat onder meer regels voor erfbebouwing en beroepen aan huis. Door de verschillende planologische regelingen in het plangebied was er geen eenduidige regeling voor de genoemde onderdelen. Met het oog op de rechtsgelijkheid is de gemeentelijke standaard in de beheersverordening Woongebied Houten Noord en Houten Zuid voor zover relevant. Het gaat om de hierna volgende onderwerpen:

Beroep/bedrijf aan huis

  • De gemeentelijke standaard staat het toe beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. Hieraan zijn verschillende voorwaarden gekoppeld, zoals het oppervlak van de woning dat hiervoor mag worden aangewend en de impact -van bijvoorbeeld parkeerdruk- die de functie op de omgeving mag hebben. Via een begripsbepaling is in artikel 1 het beroep of bedrijf beschreven en ook wat hier in ieder geval niet onder wordt verstaan, zoals een horecabedrijf, of juist wel: kleinschalige voorzieningen voor kinderopvang.

Erfbebouwing

  • De gemeente streeft naar een gelijkluidende regeling voor erfbebouwing voor het gehele grondgebied. De regeling voor bijbehorende bouwwerken is inhoudelijk afgestemd op de standaardregeling die geldt voor de geactualiseerde bestemmingsplannen.

Openbaar gebied

  • In de gebiedsregels is in lid 3.2.3 en lid 3.3.13 bepaald wat (al dan niet) in de openbare ruimte is toegestaan en in welke mate bebouwing (zoals kunstwerken, straatmeubilair en speelvoorzieningen) is toegestaan.

Hoofdstuk 4 Beleidsaspecten

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid, dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

EHS (ecologische hoofdstructuur)

De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. De robuuste verbindingen zijn geschrapt. Voor de langere termijn ontwikkelt het Rijk in overleg met de provincies een visie op natuur. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS, evenals de Noordzee en de grote wateren. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

De spoorlijn Utrecht-Boxtel, die het plangebied in noordzuid richting doorsnijdt, wordt in structuurvisie aangeduid als internationaal spoorwegennet. Het gebied ligt bovendien in een gebied aangeduid als 'Stedelijke regio's met topsectoren'. Dit zijn regio's die een rol spelen bij de nationale doelstelling de ruimtelijk-economische structuur in heel Nederland te versterken.

De verordening ondervindt geen belemmeringen van uit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 17 december 2011 in werking getreden. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Per 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Omdat de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen is deze 'ladder' niet relevant.

Het Barro vormt geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.

4.1.3 Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, beheersverordeningen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Het Watertoetsproces is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets2, 2003). Op basis van sectorale wetgeving en de algemene onderzoeksverplichting van artikel 3.2 Awb moet in het kader van de besluitvorming binnen de ruimtelijke ordening onderzoek naar de relevante omgevingsaspecten worden gedaan, zoals water. De beheersverordening kent vanuit waterbeleid geen belemmeringen.

4.1.4 Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet

Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet is de bescherming van planten- en dierensoorten geregeld. In verband met de haalbaarheid van ontwikkelingen moet worden aangetoond, dat deze wet de bestemming die het kavel zal krijgen niet onmogelijk maakt. Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is vormt de Flora- en faunawet geen belemmering..

Vogel- en Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet

Nederland heeft 166 Natura 2000-gebieden (162 op land en 4 op zee). Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten en de als leefgebied aangewezen gebieden te beschermen. De Habitatrichtlijn heeft tot doel het waarborgen van de biologische diversiteit en de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Het plangebied valt niet binnen een Habitatrichtlijn- of Vogelrichtlijngebied en heeft door de afstand geen relatie met de dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszones Kolland & Langbroek en Uiterwaarden Lek.

Gezien de afstand van het plangebied tot de beschermde gebieden en de omstandigheid dat de beheersverordening conserverend van aard is heeft dit plan geen invloed op de dichtstbijzijnde beschermde gebieden. In de beheersverordening hoeft ook niet expliciet rekening gehouden te worden met de Natuurbeschermingwet.

4.1.5 Archeologie en cultuurhistorie

'Het verdrag van Malta' heeft tot doel het archeologisch erfgoed in Europa te beschermen. Als de bodem wordt verstoord, moeten volgens het verdrag belangrijke archeologische resten intact worden gehouden, bij voorkeur op locatie in de bodem en, als het niet anders kan, door opgraving en archivering.

De archeologische monumentenzorg is conform het Verdrag van Valletta inmiddels geregeld in de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Inmiddels is dit geheel in breder perspectief geplaatst in het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg. Hiermee is niet alleen het rekening houden met archeologische waarden in bestemmingsplannen en beheersverordeningen geregeld, maar ook het rekening houden met andere cultuurhistorische waarden. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op het onderdeel archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV en de PRS treden na bekendmaking in werking. Hiermee komt het Streekplan 2005-2015 te vervallen.

Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is het feit dat Utrecht aantrekkelijk is als vestigingsgebied vanwege de volgende drie kwaliteiten. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en meer verantwoordelijkheid voor gemeenten zijn belangrijke uitgangspunten van het beleid dat de provincie in de PRS en de PRV hebben vastgelegd. Hoe ze met deze uitgangspunten aan de slag gaan, werken de provincie uit in het Ruimtelijk Actieprogramma. De provincie gaat hierin met haar partners aan de slag om het beleid concreter te maken, samenwerking in het ruimtelijk werkveld te versterken en werkwijzen te vernieuwen. Het Ruimtelijk Actieprogramma werkt aan drie pijlers:

  • a. een duurzame leefomgeving
  • b. vitale dorpen en steden
  • c. landelijk gebied met kwaliteit

Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.

In de structuurvisie is het provinciale beleid beschreven. Doorwerking vindt plaats via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Ruimtelijke initiatieven en plannen worden hierop beoordeeld.

Aangezien deze beheersverordening conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt geldt dat het provinciale beleid geen beperkingen op legt aan de beheersverordening.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionaal Structuurplan Utrecht 2005-2015

Op 21 december 2005 is het Regionaal Structuurplan Utrecht vastgesteld. In dit plan is in grote lijnen weergegeven hoe de provincie Utrecht zich in de periode 2005-2015 moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Onderhavige beheersverordening voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het structuurplan is derhalve niet relevant.

4.3.2 Waterstructuurvisie

Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:

  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies. Er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.

In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staan streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:

  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • grondwater als ordenend principe.

Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies: wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het waterschap.

4.3.3 "Water voorop !" Waterbeheerplan 2010-2015

Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is. De beheersverordening kent vanuit waterbeleid geen belemmeringen.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Strategische visie Houten 2015

De Strategische Visie Houten 2015 'Van groei naar bloei' is op 27 mei 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten. Deze visie schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. De aanwezige kwaliteiten (groene en veilige gemeente volgens uniek stedenbouwkundig concept ingericht, plek waar mensen prettig samen wonen en werken) moeten in de toekomst behouden blijven. In de strategische visie worden de volgende onderwerpen genoemd die een bijdrage leveren aan het behoud van deze kwaliteiten: evenwichtige bevolkingsopbouw, sterke sociale samenhang, voldoende voorzieningen, oorspronkelijke ontwerpfilosofie, goed functionerende rondweg, nieuwe aansluiting op rijkswegennet, fietsstad, station Castellum, groeikern los van Utrecht, recreatief gebruik buitengebied, interactiever. Deze visie is onderverdeeld naar vier doelstellingen met bijbehorende ambities. De doelstellingen zijn achtereenvolgens: uitgaan & ontspannen, elkaar kennen & inspireren, prettig wonen & leven en betrokken besturen in Houten 2015. De onderwerpen uit de strategische visie zijn verder uitgewerkt in onder meer de Ruimtelijke Visie Houten 2015.

4.4.2 Ruimtelijke Visie Houten 2015

De Ruimtelijke Visie Houten 2015 'Leven-de Ruimte' is op 26 april 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en is een nadere uitwerking van de Strategische visie Houten 2015. In de ruimtelijke visie wordt antwoord gegeven op de volgende hoofdvragen:

  • wat voor een gemeente willen we zijn in 2015?
  • hoe houden we onze stad en ons platteland leefbaar, nu en in de toekomst?

Daarbij is de kern van het antwoord op de eerste vraag: "we houden vast wat we hebben en richten ons op het uitbouwen van aanwezige kwaliteiten." Voor het onderwerp verstedelijking heeft de gemeente aangegeven tussen 2005 en 2015 circa 1.000 woningen te willen toevoegen aan het woningbestand, daarbij gebruikmakend van ruimte binnen de huidige kernen en buurtschappen. Binnen het plangebied van deze beheersverordening is weinig ruimte voor de toevoeging van extra woningen. Het uitgangspunt, dat het vervangen van groen, sportfaciliteiten en parkeerruimte niet wenselijk is (er moet tenslotte een nieuwe ruimte voor sport en parkeren gevonden worden, waarmee het stedelijke gebied verder uitbreidt en het groene karakter moet behouden blijven), maakt het niet mogelijk binnen de bestaande wijken verdichting te bereiken. Castellum en Hofstad IV worden expliciet wel als locaties genoemd voor de uitbreiding van het aantal woningen. Deze beide gebieden behoren niet tot deze beheersverordening.

4.4.3 Waterplan Houten 2006-2009

Het Waterplan Houten 2006-2009 'Een integrale visie op water tot 2030' is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Houten. In het waterplan komen watergerelateerde plannen, verplichtingen, bestaande waterknelpunten en waterkansen bij elkaar. Ook worden maatregelen voorgesteld, die worden afgewogen in verplichting en ambitie, in relatie tot nut en financiering. Naast de planeigenaren gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, zijn de provincie Utrecht, Hydron Midden-Nederland en Rijkswaterstaat Utrecht planpartners. Thema's die van belang zijn voor het streefbeeld 2030 zijn: duurzaam en integraal waterbeheer; water als ruimtelijke drager; aantrekkelijk water; samenwerking en communicatie. Deze thema's zijn voor de periode tot 2015 onderverdeeld in streefbeelden en concrete maatregelen, zoals kennis (in het functioneren) van het complete watersysteem, toepassing van de trits vasthouden-bergen-afvoeren en waterneutraal bouwen.

4.4.4 Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woningen

Wat betreft de verkamering van woningen zijn 'Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige woningen in onzelfstandige woningen' opgesteld. In de regel biedt een woning onderdak aan een huishouden dat bestaat uit een of meerdere perso-nen. Woningomzetting van een zelfstandige woning in onzelfstandige woonruim-ten, ook wel 'verkamering' genoemd, houdt in dat meerdere op zich zelf staande huishoudens in één woning gaan wonen. Dergelijke situaties kunnen meer of min-der wenselijk zijn, maar er kunnen ook negatieve effecten zijn, bijvoorbeeld voor de buurt of voor de volkshuisvesting. Om de afweging te kunnen maken welke situaties wel gewenst zijn en welke niet zijn hierin afwegingscriteria geformu-leerd. Het is de bedoeling dat hiermee toekomstige initiatieven van burgers of ondernemers zullen worden beoordeeld. Ook reeds ontstane situaties kunnen hiermee worden afgewogen. Dit wordt dan geformaliseerd met een omzettingsvergunning annex een omgevingsvergunning via afwijking van het bestemmings-plan. Het College van B&W constateert in de Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige woningen in onzelfstandige woningen (verkamering) een behoefte bij een groep woningzoekenden om in te stromen in de onzelfstandige woningmarkt. Het College van B&W wil voor deze behoefte openstaan tenzij leefbaarheid in de buurt en/of het belang van de volkshuisvesting zich daartegen verzet. Daarom zullen voorkomende situaties worden beoordeeld op basis van de criteria leef-baarheid/sociale cohesie, verkeer/parkeren en bergingsmogelijkheden. Er is de intentie om mee te denken wat betreft aanvragen voor verkamering, maar dit betekent niet dat het de bedoeling is dat op grootschalige wijze woningomzetting gaat plaatsvinden. Bij afwijking van het bestemmingsplan worden de volgende criteria gehanteerd voor verkamering die, in samenhang, het effect op het woon- en leefmilieu weergeven (volgens artikel 3.1.4, lid 3 van de Huisvestingsverorde-ning). De volgende criteria worden beoordeeld, in volgorde van belangrijkheid:

  • 1. Leefbaarheid en sociale cohesie

Een andere woonvorm trekt een andere doelgroep aan en een andere doelgroep brengt een andere levensstijl met zich mee. Bewoning door huishoudens met een andere levensstijl kan een negatieve invloed hebben op de leefbaarheid en de sociale cohesie in de betreffende buurt, vooral als daar van origine sprake is van bewoning door gezinnen. Kamerverhuur gaat gepaard met een hogere mutatie-snelheid. De sociale banden en betrokkenheid met de buurt en elkaar zullen min-der sterk zijn. Met mogelijk verrommeling, (geluids)overlast of verwaarlozing van onroerend goed en tuinen tot gevolg. Dus het onderhoudsniveau en het straat-beeld ter plaatse is van belang. Het wijkteam kan om advies worden gevraagd. In gemengde gebieden (met wonen, werken, detailhandel etc.) wordt de leefbaar-heid anders ervaren dan in een woonwijk. In de centrumgebieden en in de oude linten is woningomzetting in principe geen probleem. Uit jurisprudentie is geble-ken dat, indien meer dan 10% van de tot bewoning bestemde gebouwen in een straat wordt gebruikt voor kamerverhuur, aangenomen kan worden dat een ontoe-laatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu is te verwachten.

  • 2. Verkeer en parkeren

De woningomzetting mag geen onevenredig grote negatieve invloed hebben op de verkeersintensiteit en -afwikkeling en op de parkeerbalans in de omgeving van de betreffende woning. Woningomzetting kan leiden tot meer verkeersbewegingen; als de verkeerssituatie of het straatprofiel dit niet toelaten kan de omzettingsver-gunning geweigerd worden. Ook na een woningomzetting dienen er voldoende parkeerplaatsen te zijn. Parkeren dient bij voorkeur plaats te vinden op eigen erf. Samengebruik van openbare parkeerplaatsen is slechts mogelijk indien dit uit een parkeerbalans blijkt, waarin een differentiatie naar tijd en bestemming is ge-maakt. De parkeernorm bij kamerverhuur is gebaseerd op tabel 6.3/3 van het ASVV20042. (Het ASVV2004 bevat richtlijnen en regelgeving op het gebied van mobiliteit en de verkeerstech-niek en is een uitgave van Stichting Centrum voor regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW)). Een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per kamer is hierbij van toepassing. Hoewel de parkeerkencijfers een bandbreedte tussen 0,2 en 0,6 kennen, kan niet voorshands van het lage cijfer worden uitgegaan.

  • 3. bergingsmogelijkheden

Ieder huishouden heeft behoefte aan eigen bergruimte. Om een negatief effect van de woningomzetting op de woonomgeving zoveel mogelijk te beperken is voor iedere kamer een separate berging voor bijvoorbeeld fietsen een voorwaarde. Deze berging dient op eigen erf en bij voorkeur inpandig te geschieden. Het gaat erom dat spullen niemand in de weg staan en uit het zicht worden opgeborgen. Ten behoeve van de berging van fietsen dient volgens het Bouwbesluit gerekend te worden met 1,5 m2 per wooneenheid, met een minimum van 5 m2. Bij kamer-verhuur wordt er van uitgegaan dat geen extra kliko's worden gebruikt, maar dat kamerbewoners gebruikmaken van de kliko's van de kamerverhuurder.

De regeling voor verkamering is via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt in de regels.

4.4.5 Prositutiebeleid

Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat er van uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen.

Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via bestemmingsplannen en beheersverordeningen te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is strijdigheid met de beheersverordening als een dwingende weigeringsgrond opgenomen. Hierdoor wordt door het opnemen van een regeling in beheersverordeningen en bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd.

Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan paste de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten. In het paraplubestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing gemaakt, waarbij de woongebieden expliciet zijn uitgesloten als locaties waar een prostitutiebedrijf gevestigd kan worden. De regeling uit het vigerende paraplubestemmingsplan is overgenomen in de onderhavige beheersverordening. Prostitutie is niet toegestaan binnen het gebied van deze verordening.

4.4.6 Mantelzorg

Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor mantelzorg. Mantelzorg kan worden omschreven als langdurende zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. Deze zorg wordt geboden door personen uit de directe omgeving, zoals partners, kinderen, buren, vrienden of familie.

Belangrijk is de sociale relatie die de mantelzorger veelal heeft met de hulpbehoevende. Het zolang mogelijk thuiswonen voor allerlei doelgroepen wordt door de overheid gestimuleerd. Daarom wil Houten mantelzorg faciliteren.

Vanwege de langdurige aard en het vrijwillige aspect van de zorg is inwoning bij de hulpbehoevende veelal noodzakelijk. Dit kan bij recht in de woning plaatsvinden. Als dit niet mogelijk is, kan hiervoor een bijbehorend bouwwerkgeschikt worden gemaakt of een tijdelijke unit worden geplaatst. Zodra dit noodzakelijk blijkt, is afwijking van de gebiedsregels ten behoeve van het gebruik van een losstaand bijgebouw gewenst.

In de beheersverordening is hiervoor een algemene afwijkingsregeling opgenomen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Voorafgaand aan de keuze voor de inzet van de beheersverordening voor het plangebied heeft een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.

Er is geen scan verricht naar de bodemkwaliteit, de aanwezige flora en fauna en eventuele geurbelasting. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden, moet voor de bodemkwaliteit en de beschermde soorten uit de Flora- en faunawet in het kader van de omgevingsvergunning alsnog een onderzoek worden verricht. Bij werkzaamheden op of in de bodem (zoals afgraven of afvoeren van grond of grondwateronttrekkingen) moet aan de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de Wet bodembescherming worden voldaan.

5.1 Bodem

In 2009 is een bodemkwaliteitskaart is vastgesteld. Deze geeft de globaal te verwachten gebiedskwaliteit van Houten Noord en Zuid weer. Aangezien een beheersverordening betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden moet voor de bodemkwaliteit in het kader van de omgevingsvergunning alsnog een bodemonderzoek worden verricht.

5.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De beheersverordening maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk en er vindt geen aanpassing van de (spoor-)wegen plaats. Er is geen wettelijke geluidzonering vanwege een industrieterrein. Daarmee blijft de huidige situatie gehandhaafd. Het is niet noodzakelijk een hogere grenswaarde-procedure te doorlopen. Daarmee is akoestisch onderzoek in het kader van deze beheersverordening niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

In het plangebied komt één bedrijf voor, te weten Autobedrijf Henk Ossendrijver aan de Loerikseweg 54.

Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf in het plangebied al in ruimtelijk spoor te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Het bestaande bedrijf is toegestaan. Vanwege de ligging van het bedrijf nabij woonpercelen is op basis van de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen en de woonomgeving, geregeld dat in plaats van het bestaande bedrijf, ook andere bedrijven toegestaan van maximaal milieucategorie 1 uit de bij deze beheersverordening gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is geregeld, dat er ook bedrijven uit milieucategorie 2 en 3.1 zijn toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met een categorie 1-bedrijf en indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving inpasbaar zijn.

Bedrijven aan huis vallen niet onder de bedrijven als bedoeld in deze paragraaf. Voor bedrijven aan huis is een aparte regeling opgenomen in de gebiedsregels (lid 3.3.12)

Daarnaast komen in de omgeving van het plangebied diverse bedrijven voor, zoals het bedrijventerrein Het Rondeel - De Meerpaal ten westen van het plangebied. Deze liggen op voldoende afstand van het woongebied.

5.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een beheersverordening worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die de beheersverordening biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die de beheersverordening biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die de beheersverordening biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Voorliggende beheersverordening is conserverend van aard. De verordening legt de bestaande situatie vast. Samenvattend wordt geconcludeerd, dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van de beheersverordening. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van de beheersverordening.

5.5 Externe veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen;
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien op grond van een Wro-besluit de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, daaronder begrepen aardgastransportleidingen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevb/Revb is de circulaire "zonering langs hoge druk aardgasleidingen" uit 1984 vervangen.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi.

Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (10-6 /jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) dan wel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatie waarde (Bevi) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).

Situatie

De spoorlijn Utrecht-Boxtel doorsnijdt het plangebied. Het spoor behoort niet tot het plangebied. Over het spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De risicokaart geeft aan dat in het plangebied verder geen elementen aanwezig zijn die een risico vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

De beheersverordening is conserverend van aard. Aangezien in het plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegevoegd is het niet noodzakelijk verder onderzoek te doen naar externe veiligheid.

5.6 Natuur

De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Situatie

In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het plangebied is ook niet gelegen in een EHS (Ecologische Hoofdstructuur). Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een nader onderzoek naar natuurwaarden en flora en fauna niet noodzakelijk.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Het plangebied valt niet onder het paraplubestemmingsplan archeologie (vastgesteld op 27 juli 2011), dat vrijwel uitsluitend voor het buitengebied van de gemeente geldt.

Voor het gehele gebied van Houten is wel een beleidskaart archeologie gemaakt, waarin de verwachtingswaarde is weergegeven en waarin uitspraken zijn gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen. In het plangebied wordt over het algemeen een lage tot geen archeologische verwachtingswaarde gevonden (zie de onderstaande uitsnede uit de archeologische maatregelenkaart). Voor deze delen is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk bij nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.001BVHOUTENNRDZD-VAST_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.001BVHOUTENNRDZD-VAST_0003.png"

Figuur 2: uitsnede uit de archeologische maatregelenkaart

In het plangebied zijn ook gronden aanwezig die zijn aangeduid met categorie 1a, 2 en 3. Op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid krijgen gronden met de aanduding categorie 1a en categorie 2 een regeling 'Archeologie 1 ' (Terrein van archeologische waarde)'. Omdat de categorie 1a-gronden reeds beschermd zijn via de Monumentenwet worden deze aangeduid met een besluitsubvlak, die bepaalt dat de betreffende regeling niet voor de monumenten geldt. Op deze wijze heeft het zichtbaar maken van de archeologische status een signalerende werking. Terreinen met de archelogische aanduiding categorie 3 krijgen een regeling 'Archeologie 2' (gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde). ter bescherming van de archeologische waarden. Voor gronden met de aanduiding categorie 4 is een regeling Archeologie 3 opgenomen.

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht in bestemmingsplannen en beheersverordeningen met overige cultuurhistorische waarden rekening te houden. Aangezien het in de onderhavige beheersverordening gaat om een conserverende regeling, zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden hierdoor beschermd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

In de vigerende bestemmingsplannen wordt melding gemaakt van een aantal rijksmonumenten en een aantal gemeentelijke monumenten. Deze zijn op grond van de Monumentenwet of gemeentelijke Monumentenverordening voldoende beschermd, zodat hiervoor geen aanvullende bescherming in de beheersverordening noodzakelijk is.

Er is vooralsnog geen specifieke bescherming van cultuurhistorische waarden noodzakelijk, omdat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, waarbij cultuurhistorische waarden extra bescherming nodig hebben.

5.8 Beeldkwaliteit

De bestaande ruimtelijke kwaliteit van Houten is ontstaan door strakke sturing op stedenbouwkundige uitgangspunten. Deze zijn in de vigerende bestemmingsplannen voor dit plangebied terug te lezen in de toelichting. De voorschriften van die bestemmingsplannen houden de stedenbouwkundige uitgangspunten ook overeind, met name door de gedetailleerde bestemming.

De bestaande situatie wordt in deze beheersverordening overgenomen, waarbij slechts in beperkte mate nieuwe erfbebouwing is toegestaan. Dat biedt houvast voor het behouden van de beeldkwaliteit. Een beeldkwaliteitplan behoeft daarmee niet separaat aan deze beheersverordening te worden toegevoegd, te meer omdat de beheersverordening geen ruimte biedt voor nieuwe ontwikkelingen.

5.9 Water

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Houten en het waterschap HDSR (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd. Enkele van de plannen zijn beschreven in hoofdstuk 3:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
  • Provinciaal waterbeleid: Provinciaal waterplan 2010-2015;
  • Gemeentelijk waterbeleid: Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan Houten 2006-2009;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015 [2] “Water voorop!”, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Waterstructuurvisie 2002.

Watersysteem 

Voor een beschrijving van het watersysteem wordt verwezen naar het (gemeentelijk) Waterplan 2006-2009.

Situatie

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Op grond van het waterschapsreglement is het waterschap belast met de taak van integraal waterbeheer binnen het beheersgebied, inclusief het stedelijk gebied. Deze taak omvat zowel de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De taken worden uitgevoerd overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan en integrale waterbeheersplannen vastgestelde doelstellingen. De gemeente zorgt in stedelijk gebied in het algemeen voor de afwatering. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat een nieuw wateradvies van het HDSR niet noodzakelijk wordt geacht.

5.10 Verkeer en parkeren

Ten tijde van het opstellen van de vigerende bestemmingsplannen voor de wijken in het plangebied zijn uitgebreide plannen gemaakt ten aanzien van verkeer en parkeren. De verkeerskundige situatie was nadrukkelijk (mede)uitgangspunt voor de tot standkoming van de stedenbouwkundige plannen.

Uitgangspunt van de woonwijken is dat de wijken steeds vanaf de Rondweg toegankelijk zijn voor motorvoertuigen, maar onderling geen verbindingen voor autoverkeer hebben. De onderlinge verbindingen bestaan uit fietsverbindingen, net als de meeste verbindingen met het centrum van Houten. Op deze wijze heeft Houten gewerkt aan de beperking van het autoverkeer binnen en tussen de woonwijken.

Ten aanzien van de parkeerplaatsen is het uitgangspunt van de vigerende plannen geweest dat voldoende parkeerplaatsen voor de woningen gerealiseerd werden. Ook hiervoor is in de vigerende bestemmingsplannen per wijk een onderbouwing opgenomen. Het voert te ver deze onderbouwing per wijk hier over te nemen.

Dit plan betreft een conserverende verordening, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Ten aanzien van de verkeers- en parkeersituatie zijn dan ook geen wijzigingen te verwachten op basis van deze beheersverordening. Om parkeerplaatsen te beschermen is in de gebiedsregels in artikel 3 opgenomen dat bestaande parkeervoorzieningen op eigen terrein niet mogen verminderen.

5.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden. De verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Gevolg van dat laatste is, dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D, maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten; daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Onder de definitie van het bestemmingsplan in kolom 3 van het Besluit m.e.r. vallen ook beheersverordeningen.

Toets

De onderhavige beheersverordening is conserverend van aard, maar maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het betreft de mogelijkheid om binnen het besluitsubvlak 'Gemengd 1' in plaats van kantoren ook bedrijven in de categorie 1 te vestigen (en via een binnenplanse afwijking ook bedrijven uit categorie 2 en 3.1 mits vergelijkbaar met een categorie 1 bedrijf). Deze activiteit is aan te merken als 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden, geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

De beheersverordening maakt conform het vigerende bestemmingsplan binnen de besluitsubvlakken 'Gemengd - 1' de vestiging van bedrijven toe. Aangezien het in deze situatie gaat om een beperkt aantal percelen en bedrijven uit een lage milieucategorie is de verwachting, dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in een stedelijke (woon)omgeving met daaromheen wegen, wonen, het spoor en bedrijven. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

5.12 Evenementen

In het verordeningsgebied bevindt zich het evenemententerrein Imkerspark. Het terrein is gelegen aan de Keerkamp direct ten oosten van de Rondweg. In het gemeentelijk evenementenbeleid (2007) is aangegeven, dat in Houten geen evenementen worden georganiseerd die niet-incidenteel zijn. Ook de frequentie van evenementen op een specifieke locatie is laag, zodat het bestemmingsplan / beheersverordening ook op grond daarvan niet relevant is.

Hoofdstuk 6 Juridische beschrijving beheersverordening

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de regels. De regels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. gebiedsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.


Voor de gekozen gebiedsregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen. Op die wijze kan de aansluiting bij de vigerende regelingen zoveel mogelijk worden gewaarborgd. Aangezien het gaat om een aantal plannen dat in dit nieuwe plan wordt samengevoegd verschillen de vigerende regelingen op sommige punten van elkaar. Op die punten is gekozen voor een regeling die zoveel mogelijk aansluit op de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen en voldoende behoud van de bestaande structuren kan waarborgen.

6.2 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen  

Dit artikel bevat een aantal noodzakelijke begripsbepalingen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities teneinde misverstanden te voorkomen. Deze begrippen zijn zoveel mogelijk conform het Handboek van de gemeente Houten overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel regelt hoe gemeten wordt.

6.3 Gebiedsregels

In artikel 3 zijn de Gebruiks- en bouwregels opgenomen.

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

Dit lid bepaalt, dat zowel qua gebruik als qua bouwen de bestaande situatie ook de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen:

  • onder bestaand gebruik wordt verstaan: het gebruik van gebouwen en gronden zoals aanwezig op het moment dat de verordening wordt vastgesteld. Voor zover dit gebruik strijdig is met het voorheen geldende bestemmingsplan, valt dit gebruik buiten het begrip bestaand gebruik;
  • onder bestaande bouwwerken wordt verstaan: bouwwerken die conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).

Daarnaast zijn ten behoeve van een beperkte flexibiliteit in het gebied aanvullingen op lid 3.1 opgenomen ten aanzien van bouwen en gebruik. Dit is voor wat betreft bouwen geregeld via algemene regels die voor alle gronden gelden. Voor aanvullingen op het gebruik is gewerkt met besluitsubvlakken. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat onder bestaand wonen zelfstandig wonen wordt verstaan; veranderen van een bestaande woning ten behoeve van kamerbewoning is niet toegestaan. Bestaande woningen die zijn verkamerd zijn uiteraard wel toegestaan. Er is in artikel 9 een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om verkamering te regelen (omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte).

3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN

In dit lid is bepaald welke aanvullende bouwmogelijkheden er zijn. Dit betreft de toegestane erfbebouwing in de vorm van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het gaat hierbij onder meer om bijgebouwen bij woningen, erkers in de voortuin en erfascheidingen. Daarnaast is er een regel voor bouwmogelijkheden in de openbare ruimte. Tot slot is bepaald, dat er voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein aanwezig moeten zijn. Wanneer in de bestaande situatie hier niet aan wordt voldaan en het tevens onder het overgangsrecht valt verplicht dit niet tot aanleg van extra parkeerplaatsen. Wanneer er sloop en nieuwbouw plaatsvindt wel. Van de verplichting kan onder voorwaarden worden afgeweken na toestemming van het bevoegd gezag.

Voor de gronden waar volgens het vigerende bestemmingsplan woningen mogen worden gebouwd, maar de woningen nog niet zijn vergund zijn de bouwmogelijkheden overgenomen in de beheersverordening. Het gaat hierbij om de plannen zoals genomend in paragraaf 3.3.2. onder de kop 'Planologische ruimte en bebouwing'. De gronden waar woningen mogen worden gebouwd zijn aangegeven met besluitsubvlak 1, 2 en 4. In de regels die daarbij horen is bepaald welke bouwregels gelden en welk type woning mag worden gebouwd (vrijstaand of twee-aaneen / geschakeld). Met besluitsubvlak 3 is geregeld dat voor de woning die op dat perceel is geprojecteerd een aanbouw voor de voorgevel is toegestaan.

3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK

In dit lid is bepaald welke aanvullende gebruiksmogelijkheden er zijn. In de regels is aangegeven voor welke doeleinden de bebouwing mag worden gebruikt. Dit geldt als aanvulling op de bestaande situatie. Waar die aanvullende gebruiksregels gelden is aangegeven op de bijbehorende illustratie (verbeelding) via besluitsubvlakken.

De volgende besluitsubvlakken komen voor in deze beheersverordening:

3.3.2 Besluitsubvlak Bedrijf

Binnen het plangebied komt één bedrijf voor die via lid 3.1 is toegestaan (bestaand gebruik). Via het besluitsubvlak Bedrijf wordt ook de vestiging van andere bedrijven toegestaan, mits genoemd in categorie 1 van de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten.

3.3.3 Besluitsubvlak Detailhandel - 1

Het besluitsubvlak Detailhandel is opgenomen om aan te geven waar bestaande detailhandel kan worden vervangen door andere detailhandelsactiviteiten. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor het bestaande tuincentrum, waar alleen een tuincentrum is toegestaan. Bestaande supermarkten mogen niet uitbreiden

3.3.4 Besluitsubvlak Detailhandel - 2

Met dit besluitsubvlak is gereggeld dat de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Detailhandel -2 kan worden gebruikt voor wonen in de gestapelde vorm en een supermarkt, uitsluitend op de begane grond, waarbij geldt dat de vloeroppervlakte van de supermarkt niet mag toenemen.

3.3.5 Besluitsubvlak Gemengd - 1

Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast kantooractiviteiten ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de categorieën 1 en 2, welke zijn opgenomen in bijlage "Staat van bedrijfsactiviteiten" met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Dit is overeenkomstig de vigerende bestemmingsplannen.

3.3.6 Besluitsubvlak Gemengd - 2

Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen en horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot categorie 1a, 1b en 1c van de van deze regels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten met uitzondering van een hotel en een bed & breakfast. Onder maatschappelijke voorzieningen vallen educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening.

3.3.7 Besluitsubvlak Horeca

Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot categorie 1a en 1b van de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 'Staat van Horeca-activiteiten' met uitzondering van een bistro, restaurant, bed & breakfast en een hotel. De gronden mogen worden gebruikt voor een terras van ten hoogste 50 m2. Dit is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan.

3.3.8 Besluitsubvlak Maatschappelijk

Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen en sport en recreatieve doeleinden. Onder maatschappelijke voorzieningen vallen educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening.

3.3.9 Besluitsubvlak Maatschappelijk - 1

Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen en wonen in de vorm gestapelde woningen.

3.3.10 Besluitsubvlak Sport

Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor sport en bijbehorende horeca-activiteiten.

3.3.11 Besluitsubvlak Wonen

Voor de gebouwen en gronden in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor wonen.

3.3.12 Beroep en bedrijf aan huis

Met dit lid is geregeld dat beroep en bedrijf aan huis is toegestaan onder de in het lid genoemde voorwaarden.

3.3.13 Openbare ruimte

De beheersverordening beoogt mogelijk de bestaande situatie vast te leggen. Het is echter niet de bedoeling de aanwezige beperkte dynamiek in de openbare ruimte weg te nemen. Zo moet het mogelijk blijven om bepaalde functies uit te wisselen, denk aan verbreding en of versmalling van watergangen, stoepen, fietspaden en dergelijke. In het kader van deze beheersverordening is een regeling opgesteld voor het openbare gebied (water, groen en verkeer). Met die regeling biedt dit plan zodoende enige flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van het openbare gebied.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Dit lid maakt het mogelijk om af te wijken van de geformuleerde regels voor het bouwen. Het college van burgemeester en wethouders kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af wijken van de regel ten aanzien van parkeren op eigen terrein en de bouw van bijbehorende bouwwerken bij niet woonfuncties. De voorwaarden die daarbij horen zijn in deze regels opgenomen.

3.5 Specieke gebruiksregels

In dit lid is geregeld dat tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik voor commerciële zaalverhuur en gebruik van gronden in strijd met het bepaalde over parkeren, i.c. dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Dit lid maakt het mogelijk via een binnenplanse omgevingsvergunning andere bedrijven toe te staan dan in de gebiedsregels zijn bepaald. Het gaat hierbij om de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in milieucategorie 1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd; indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegestane bedrijfsactiviteiten. Bovendien is het mogelijk zwaardere bedrijfsactiviteiten toe te staan, mits ze naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de rechtstreeks toegestane bedrijfsactiviteiten.

Dit lid maakt het tevens mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bepaling dat er voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.

Tot slot is geregeld onder welke voorwaarden mantelzorg in een bijgebouw ten behoeve van wonen of het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij een woning is toegestaan.

Artikel 4 Archeologie 1, Artikel 5 Archeologie 2, Artikel 6 Archeologie 3

De bestemming is opgenomen om de archeologische waarden in de grond in stand te kunnen houden en te kunnen beschermen. In de bouwregels zijn nadere regels gegeven voor bouwen. Voorts geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalden werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden.

6.4 Algemene regels

Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Hierdoor wordt bepaald dat gronden niet tweemaal voor een bouwvergunning in aanmerking kunnen komen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Enkele bouwregels gelden voor alle bestemmingen en zijn daarom in het hoofdstuk algemene regels opgenomen. Het betreft regels ten aanzien van bestaande maten, overschrijding van de bouwgrenzen en ongeoorloofde wijze van bouwen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Hierin wordt onder andere geregeld, dat bij omgevingsvergunning mag worden afgeweken van bepaalde regels. Hieraan zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden.

6.5 Overgangs- en slotregel

Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:

Artikel 10 Overgangsrecht

Het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bouwwerken en gebruik die niet (geheel) passen in deze beheersverordening.

Artikel 11 Slotregel 

In de slotregel wordt aangegeven hoe de beheersverordening aangehaald kan worden (titel van de beheersverordening).

Hoofdstuk 7 Consultatie

De Wro kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. De beheersverordening is vergelijkbaar met andere verordeningen die een gemeente kan vaststellen, zoals bijvoorbeeld een horeca-verordening, de APV of een geluidverordening. Er is in het kader van de beheersverordening geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter mogelijk. Zie verder paragraaf 2.2.3.

De gemeente Houten heeft de ontwerpbeheersverordening kenbaar gemaakt via een zogenaamde consultatieronde, waarbij van 14 maart t/m 27 maart 2013 eenieder in de gelegenheid is gesteld op de beheersverordening te reageren. Er zijn in de consultatieronde geen reacties ontvangen.