direct naar inhoud van Regels
Plan: Woongebied Houten Noord en Houten Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0321.001BVHOUTENNRDZD-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 archeologisch onderzoek:

onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.2 archeologische begeleiding:

proces waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid en waarbij in het Programma van Eisen (PvE) de onderzoeksvra(a)g(en) en de te behalen onderzoeksdoelstellingen worden verwoord;

1.3 archeologische verwachting:

het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied;

1.4 archeologische waarde:

oudheidkundige waarde, vooral in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.7 beroep en bedrijf aan huis:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:

  • horecabedrijf,
  • prostitutiebedrijf, en
  • detailhandelvestiging, m.u.v. een webwinkel, waarbij opslag, levering en betaling elders plaatsvindt;
1.8 bestaand:
  • a. bij gebruik: het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken, zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • b. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van de verordening:
    • 1. aanwezig zijn en bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
    • 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
1.9 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak.

1.10 bodemingreep/bodemverstoring:

alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van (archeologische) waarden of verwachtingen in de bodem;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.15 commerciële zaalverhuur

zaalverhuur aan derden, waarbij het onderwerp c.q. het karakter van de bijeenkomst geen raakvlak heeft met het feitelijke hoofdgebruik;

1.16 deskundige op het terrein van de archeologie:

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie;

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting;

1.19 erfbebouwing:

bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het geldende of toekomstige gebruik van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op de gebiedsregels het belangrijkst is;

1.22 horeca:

bedrijfsactiviteiten zoals aangegeven in de Staat van Horeca-activiteiten, welke als bijlage deel uit maakt van de regels van deze beheersverordening, nader onderverdeeld in categorieën;

1.23 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie;

1.24 kinderopvang:

Het opvangen van kinderen op locatie, al dan niet tegen betaling, waarbij de volgende indeling wordt aangehouden:

  • kleinschalig: maximaal 6 kinderen;
  • middelgroot: 7 tot 30 kinderen;
  • grootschalig: meer dan 30 kinderen;
1.25 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA):

hierin staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg, zowel onderzoekstechnisch als wat betreft het personeel;

1.26 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, met uitzondering van kinderdagverblijven;

1.27 ondersteunende horeca:

alle vormen van inrichtingen van niet-zelfstandige horeca, zoals bedoeld in categorie 4 van de Staat van Horeca-activiteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van deze beheersverordening;

1.28 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond, waarbij het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.29 opgraven/opgraving:

het opgraven van een vindplaats door een partij, die beschikt over een opgravingvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988, met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen (PvE) verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen;

1.30 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.31 peil:
  • a. niveau van het maaiveld;

of

  • b. voor zover blijkt uit de betreffende verordeningsregeling;
1.32 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.34 programma van eisen:

het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 prostitutiebedrijf:

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;

1.37 Staat van Horeca-activiteiten:

de Staat van Horeca-activiteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van deze beheersverordening;

1.38 verordening

Woongebied Houten Noord en Houten Zuid overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.001BVHOUTENNRDZD-VAST met bijbehorende bestanden;

1.39 verordeningsgebied:

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, zoals aangegeven in besluitvlak Woongebied Houten Noord en Houten Zuid;

1.40 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.41 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerkse vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.42 webwinkel:

een detailhandelvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald

1.43 wettelijk beschermd archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument en als zodanig is ingeschreven bij het Kadaster;

1.44 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark;

1.45 zelfstandig wonen:

het bewonen van een zelfstandige woonruimte;

1.46 zelfstandige woonruimte:

woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.47 zendmast:

een bouwwerk ten behoeve van draadloze (mobiele) (tele-) communicatie, hoofdzakelijk bestaande uit een apparatuurkast, een mast en één of meerdere antennes;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetmethode
  • a. lengte, breedte en diepte van bouwwerken:
    tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • c. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk , met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • e. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de (fictieve) buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een gebouw of van een overig bouwwerk;
  • f. onderlinge afstanden:
    afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
  • g. de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.2 Uitzonderingen
2.2.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie;
  • c. ten aanzien van woningen geldt dat nieuwe verkamering van woningen niet is toegestaan.
3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN
3.2.1 Bijbehorende bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om bij een grondgebonden woning bijbehorende bouwwerken te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd achter en naast de woning op minimaal 1 meter achter de voorgevel, met uitzondering van een erker en een voordeurluifel;
  • b. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3,2 meter;
  • d. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50 m² en maximaal 50% van de oppervlakte van het onder a. genoemde gebied;
  • e. een erker of een voordeurluifel mag aan de voorgevel worden gebouwd;
  • f. een erker heeft een diepte van maximaal 1,2 m;
  • g. een erker heeft een breedte van maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van de woning;
  • h. een erker is uitsluitend mogelijk buiten de vrije uitzichthoek van 45o van de gevel van de naastgelegen woning; de hoek wordt uitgezet vanuit het snijpunt van voorgevel en erfgrens;
  • i. een voordeurluifel heeft een oppervlakte van maximaal 2 m2.
3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd achter en naast de woning op minimaal 1 meter achter de voorgevel, met uitzondering van een kliko-ombouw;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen en kliko-ombouwen;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van een kliko-ombouw bedraagt maximaal 1,40 meter;
  • e. de oppervlakte van een kliko-ombouw bedraagt maximaal 2 m2;
  • f. per woning mag maximaal 1 kliko-ombouw gerealiseerd worden.
3.2.3 Bouwen in openbare ruimte

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om in openbaar gebied bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.13 en van de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer dan 4 meter;
  • c. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
3.2.4 Parkeren

Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd.

3.2.5 Ondergronds bouwen

Op plaatsen waar gebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

3.2.6 Besluitsubvlak 1

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 zijn binnen 'besluitsubvlak 1' vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken toegestaan, met inachtname van de volgende voorwaarden:

  • a. per besluitsubvlak is maximaal 1 vrijstaande woning toegestaan;
  • b. de maximale goothoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 meter;
  • d. voor de bijbehorende bouwwerken overige gebouwen gelden de regels zoals bepaald in lid 3.2.1 en 3.2.2.
  • e. bij iedere woning dienen tenminste 2 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.
3.2.7 Besluitsubvlak 2

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 zijn binnen 'besluitsubvlak 2' vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken toegestaan, met inachtname van de volgende voorwaarden:

  • a. per besluitsubvlak is maximaal 1 vrijstaande woning toegestaan
  • b. de maximale goothoogte van de woning bedraagt niet meer dan 6 meter;
  • c. de naar de weg toegekeerde gevel / gevels van de woning dient / dienen in grens van het besluitsubvlak te worden gebouwd.
  • d. voor de bijbehorende bouwwerken overige gebouwen gelden de regels zoals bepaald in lid 3.2.1 en 3.2.2.
  • e. bij iedere woning dienen tenminste 2 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.
3.2.8 Besluitsubvlak 3

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het binnen 'besluitsubvlak 3' een aanbouw bij de naastgelegen woning toegestaan, met inachtname van de volgende voorwaarde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.
3.2.9 Besluitsubvlak 4

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 zijn binnen 'besluitsubvlak 4' halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken toegestaan, met inachtname van de volgende voorwaarden:

  • b. per besluitsubvlak zijn maximaal 2 woningen toegestaan;
  • c. de maximale goothoogte van de woning bedraagt niet meer dan 5 meter;
  • d. de naar de weg toegekeerde gevel van de woning dient in grens van het besluitsubvlak te worden gebouwd;
  • e. voor de bijbehorende bouwwerken overige gebouwen gelden de regels zoals bepaald in lid 3.2.1 en 3.2.2.
  • f. bij iedere woning dienen tenminste 2 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.
3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK
3.3.1 Algemeen
  • a. bij bebouwing behorend eigen terrein mag worden gebruikt voor erven, terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waarbij het bestaande aantal parkeerplaatsen op eigen terrein niet mag verminderen.
  • b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op voortuinen bij woningen. Voortuinen bij woningen mogen worden gebruikt voor:
    • 1. voortuinen, erven en verhardingen;
    • 2. erkers, voordeurluifels of kliko-ombouw behorende bij het hoofdgebouw;
    • 3. bestaande overkappingen;
    • 4. waarbij het aantal bestaande parkeerplaatsen op eigen terrein niet mag verminderen.
3.3.2 Besluitsubvlak Bedrijf

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Bedrijf te gebruiken voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten voor zover deze behoren tot de categorieën 1 en 2, welke zijn opgenomen in bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten" met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  • b. kantoren die ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van de doeleinden als genoemd onder a, met dien verstande dat maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 2000 m² hiervoor gebruikt mag worden;
  • c. ondergeschikte productiegebonden detailhandel.
3.3.3 Besluitsubvlak Detailhandel - 1

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Detailhandel te gebruiken voor:

  • a. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt, tenzij het een bestaande supermarkt betreft;
  • b. waarbij geldt dat de vloeroppervlakte van een bestaande supermarkt niet mag toenemen.
3.3.4 Besluitsubvlak Detailhandel - 2

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Detailhandel - 2 te gebruiken voor:

  • a. wonen in de vorm gestapelde woningen.
  • b. een supermarkt, uitsluitend op de begane grond, waarbij geldt dat de vloeroppervlakte van de supermarkt niet mag toenemen.
3.3.5 Besluitsubvlak Gemengd - 1

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Gemengd - 1 te gebruiken voor:

  • a. kantooractiviteiten;
  • a. bedrijfsactiviteiten voor zover deze behoren tot de categorieën 1 en 2, welke zijn opgenomen in bijlage "Staat van bedrijfsactiviteiten" met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht.
3.3.6 Besluitsubvlak Gemengd - 2

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de gronden en bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Gemengd - 2 te gebruiken voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot categorie 1a, 1b en 1c van de van deze regels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten met uitzondering van een hotel en een bed & breakfast.
3.3.7 Besluitsubvlak Horeca

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Horeca te gebruiken voor:

  • a. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot categorie 1a en 1b van de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 'Staat van Horeca-activiteiten' met uitzondering van een bistro, restaurant, bed & breakfast en een hotel.
  • b. ter plaatse van het besluitvlak Horeca mogen de gronden worden gebruikt voor een terras van ten hoogste 50 m2.
3.3.8 Besluitsubvlak Maatschappelijk

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Maatschappelijk te gebruiken voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. sport en recreatieve doeleinden;
  • c. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten met een maximum van 150 m2 vloeroppervlakte;
3.3.9 Besluitsubvlak Maatschappelijk - 1

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Maatschappelijk - 1 te gebruiken voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. wonen in de vorm van gestapelde woningen;
  • c. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten met een maximum van 150 m2 vloeroppervlakte;
3.3.10 Besluitsubvlak Sport

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bebouwing ter plaatse van besluitsubvlak Sport te gebruiken voor:

  • a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
  • b. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten met een maximum van 150 m2 vloeroppervlakte;
3.3.11 Besluitsubvlak Wonen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de gronden en bebouwing ter plaatse van het besluitsubvlak Wonen te gebruiken voor zelfstandig wonen.

3.3.12 Beroep en bedrijf aan huis

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om ondergeschikt aan het wonen een beroep en/of bedrijf aan huis uit te oefenen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;
  • b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;
  • c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:
    • 1. behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;
    • 2. webwinkels, waarbij de te verhandelen goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • e. ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • f. ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;
  • g. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.
3.3.13 Openbare ruimte
  • a. In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de openbare ruimte te gebruiken voor fiets- en wandelpaden, groen, taluds en natuurvriendelijke oevers, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging) ten behoeve van de waterhuishouding, geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en railverkeer, reclame-uitingen, ondergrondse afvalsystemen en kunstwerken.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de openbare ruimte niet zodanig worden gewijzigd, dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van parkeren, mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd of op een andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
  • b. Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de bouw van bijbehorende bouwwerken bij niet-woonfuncties, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2 en het bouwperceel voor niet meer dan 50% is bebouwd;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
    • 4. de bijbehorende bouwwerken niet voor de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
    • 5. er sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing;
    • 6. parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein worden gerealiseerd.
  • c. Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.5 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder gebouwen mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Specieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik voor commerciële zaalverhuur;
  • b. gebruik van gronden in strijd met het bepaalde over parkeren in 3.2.4
  • c. gebruik van bijgebouwen bij een woning voor mantelzorg.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.3.2 ten behoeve van:
    • 1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd; indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.3.2;
    • 2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.3.2, niet in de Staat van bedrijfsaciviteiten wordt genoemd;

onder de volgende voorwaarden:

  • bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
  • het bepaald in lid 3.5 ten aanzien parkeren, mits:
    1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd of op een andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    2. de situering van parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Artikel 4 Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De op de verbeelding als besluitsubvlak 'Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
  • b. Binnen de op de verbeelding met besluitvlak 'archeologisch monument' aangeduide gebieden zijn de hierna opgenomen regels niet van toepassing.
4.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als besluitsubvlak 'Archeologie 1' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van het onderliggende besluitsubvlak en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  • c. In de situatie als bedoeld in het lid b, onderdeel 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in 4.3.2 is het verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 100 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter;
  • d. het egaliseren van gronden;
  • e. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,5 m onder peil;
  • g. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil.
4.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 zijn uitgezonderd:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;
  • b. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de beheersverordening.
4.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, wat inhoudt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

Artikel 5 Archeologie 2

5.1 Specifieke gebruikregels

De op de verbeelding als besluitsubvlak “Archeologie 2” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Archeologie 2' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van het onderliggende besluitsubvlak en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  • c. de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in 39.2 is het verboden op of in de in lid 39.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 500 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter;
  • e. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,5 m onder peil;
  • g. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil.
5.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in 39.3.1 zijn uitgezonderd:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;
  • b. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de beheersverordening.
5.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 5.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, wat inhoudt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. Burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

Artikel 6 Archeologie 3

6.1 Specifieke gebruiksregels

De op de verbeelding als besluitvlak “Archeologie 3” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Archeologie 3' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de regels van de onderliggende beheersverordening en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  • c. In de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 5000 m2;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in 6.3.2 is het verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 5000 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 1,0 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter;
  • e. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 1,0 m onder peil;
  • g. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 1,0 m onder peil.
6.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 zijn uitgezonderd:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;
  • b. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de beheersverordening.
6.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 6.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, wat inhoudt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. Burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

  • a. Onder met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven;
  • b. Nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse toegestane gebruik van de gronden of van bestaande gebouwen waarbij deze worden gebruikt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebiedsregels:

  • a. ten aanzien van de bestaande hoogte-, breedte, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing mits:
    • 1. de afwijking van enige maat ten hoogste 10% bedraagt;
    • 2. de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden.
  • b. ten aanzien van de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, en hierbij toestaan dat de bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • c. ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
  • d. afwijken van de gebiedsregels, zodat zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte kan worden omgezet, mits:
    • 1. de omzetting geen onevenredige toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft;
    • 2. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernorm per woning 0,6 p.p. bedraagt;
    • 3. minimaal 5 m² berging aanwezig is per onzelfstandige woonruimte;
  • e. ten behoeve van het toestaan van nutsgebouwen met een maximale hoogte, oppervlakte en inhoud van respectievelijk 5 m, 25 m2 en 75 m3.
  • f. ten behoeve van het gebruik van een bestaand bijgebouw ten behoeve van wonen of het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij een woning, mits:
    • 1. de medische/sociale urgentie wordt aangetoond;
    • 2. de tijdelijkheid wordt vastgelegd;
    • 3. geen extra bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd worden;
    • 4. de nieuwe situatie geen belemmering vormt voor omwonenden en bedrijven;
    • 5. het bouwwerk ondergeschikt is aan de woning, met een maximale maat van 80m2.

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  • b. Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening Woongebied Houten Noord en Houten Zuid.

Bijlagen bij regels

Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten

Categorie 1 “Horeca - licht”

Categorie 1 wordt lichte horeca genoemd, omdat de horeca-activiteiten overdag en ’s avonds plaats vinden, verder omdat er slechts van een geringe geluidsbelasting sprake is en omdat het hoofddoel niet is gericht op het schenken van alcoholhoudende dranken. Binnen categorie 1 worden drie deelcategorieën onderscheiden: categorie 1a bevat de winkelondersteunende horeca, categorie 1b alleen kleinschalige horeca, categorie 1c ook de grootschaliger activiteiten in de lichte horeca. Een specifieke deelcategorie binnen de lichte horeca is de bezorgdienst van eten- en drinkenswaren.

Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 1

  • 1. Categorie 1a: automatiek, broodjeszaak, croissanterie, koffiebar, lunchroom, tearoom, traiteur, ijssalon
  • 2. Categorie 1b: bistro, restaurant, hotel, snackbar, cafeteria, bed & breakfast
  • 3. Categorie 1c: 1 a+b > 250m²
  • 4. Categorie 1d: bezorgdiensten

Categorie 2 “Horeca - middelzwaar”

Onder middelzware horeca worden horeca-activiteiten verstaan met enerzijds late openingstijden, een hogere geluidsbelasting, het accent op het schenken van alcohol, maar anderzijds met een relatief gering volume, waardoor het aantal verkeersbewegingen en parkeeroppervlak beperkt blijft.

Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 2

Bar, café, shoarma/grill-room, bierhuis, proeflokaal, zalenverhuur (zonder regulier gebruik muziek/dans)

Categorie 3 “Horeca - zwaar”

Het verschil met de middelzware horeca is dat er bij zware horeca sprake is van een fors volume. Hierdoor gaat deze horeca gepaard met een grote verkeersaantrekkende werking en een grote behoefte aan parkeergelegenheid.

Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 3

Dancing, disco, nachtclub, partycentrum (met regulier gebruik muziek/dans)

Categorie 4: Ondergeschikte horeca

Als categorie 4 wordt de ondergeschikte horeca onderscheiden. Onder ondergeschikte horeca valt ook de paracommerciële horeca. Een instelling wordt aangemerkt als ondergeschikte horeca als horeca een ondergeschikte doelstelling is naast en ten dienste aan de hoofdactiviteit. De hoofdfunctie is bijvoorbeeld van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De ondergeschikte doelstelling ten aanzien van horeca wordt door middel van beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van alcoholschenktijden en aantal m2, gekoppeld aan de hoofdfunctie. Hierdoor onderscheidt deze categorie zich van de eerste drie categorieën.

Voorbeelden van ondergeschikte horeca-activiteiten in categorie 4

Sportkantine, zalenverhuur (zonder regulier gebruik muziek/dans), sociale culturele centra en overige paracommerciële activiteiten

Uitzonderingen: coffeeshop, sexclubs

Buiten deze categorisering vallen door de gemeente Houten als ongewenst gekenmerkte horeca-activiteiten, zoals coffeeshops en sexclubs.