direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goyergracht Noord (perc. K60-61), Eemnes
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Goyergracht Noord (perc. K60-61), Eemnes" van de gemeente Eemnes.

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Goyergracht Noord (percelen K60 en K61) is sinds 1998 Stal Rieder gevestigd. Het betreft een manege en paardenpension met maximaal 28 paarden. Op het terrein staan een groot aantal verouderde stallen en liggen twee buitenrijbakken. De centrale voorzieningen, zoals opslagruimten en sanitaire voorzieningen, zijn ondermaats.
Stal Rieder is ontstaan op een locatie waar voorheen agrarische activiteiten plaatsvonden, maar heeft nooit een passende bestemming gekregen.

Eigenaar en initiatiefnemer mevrouw E. Rieder wenst de verouderde en deels illegaal gebouwde paardenstallen te slopen en nieuwe stallen te realiseren, die qua afmeting en kwaliteit voldoen aan de thans geldende dierwelzijnseisen. Daarnaast wenst de initiatiefnemer een gebouw voor opslag van voer en materialen, en een kantine-/kantoorgebouw te realiseren. Deze aanpassingen zijn nodig om ook in de toekomst een kwalitatief volwaardige manege/pensionstalling te kunnen blijven.

De gewenste ontwikkeling is opgenomen in de Kernrandvisie Goyergracht, die op 27 februari 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende regeling voor Stal Rieder, inclusief de gewenste ontwikkeling daarvan en de noodzakelijk landschappelijke kwaliteitsverbetering.

Het bestemmingsplan is op 29 oktober 2018 al eens vastgesteld door de gemeenteraad van Eemnes. Op 15 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - naar aanleiding van een ingesteld beroep - de gemeente opdracht gegeven het bestemmingsplan op onderdelen aan te passen en opnieuw in procedure te brengen; de zogenaamde bestuurlijke lus. De aanpassing betreft het opnemen van een voorwaardelijke verplichting ter verzekering van de aanleg en instandhouding van de vereiste landschapsmaatregelen. De ten opzichte van het eerder vastgestelde bestemmingsplan aangepaste tekstdelen zijn met een gele arcering aangeduid.  

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Eemnes, sectie K, nummers 60 en 61.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1 hectare. Perceel K60 is eigendom van de gemeente Blaricum; perceel K61 van mevrouw E. Rieder en mevrouw M. Rieder.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan "Buitenrand 2012"

Op 24 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Eemnes het bestemmingsplan "Buitenrand 2012" vastgesteld. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN "BUITENRAND 2012"

Het bestemmingsplan "Buitenrand 2012" voorziet ter plaatse van Stal Rieder in een bedrijfsbestemming zonder bedrijfswoning, specifiek gericht op een paardenbedrijf in de vorm van een manege. Het bestemmingsplan staat voorts 1.045 m² bebouwing (stallen, nevenbebouwing en overdekte paddock) toe (zie tevens 'Reactieve aanwijzing').

De gronden buiten de bedrijfsbestemming hebben de bestemming 'Agrarisch - 2' (zonder bouwvlak), bedoeld voor onder meer de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, en behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. Er is geen bebouwing toegestaan.

Ter plaatse van het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden moeten bodemingrepen met een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² voorafgegaan worden door een archeologisch onderzoek.

Reactieve aanwijzing
De in het bestemmingsplan opgenomen toegestane bebouwingsoppervlakte vormde voor de provincie Utrecht aanleiding om een reactieve aanwijzing te geven. De toegestane oppervlakte gaat een uitbreiding van 20% van de bestaande bebouwing ruim te boven zonder dat daar economische motieven voor worden gegeven, hetgeen strijdig is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De bedrijfsbestemming van Stal Rieder is derhalve van de verbeelding en regels verwijderd. De agrarische bestemming blijft van toepassing.

[Opgemerkt wordt dat het besluitvlak van de reactieve aanwijzing op RuimtelijkePlannen.nl niet precies gelijk valt met de bedrijfsbestemming. In voorliggend bestemmingsplan is ervan uitgegaan dat dit wel de bedoeling was.]

Bestemmingsplan "Buitenrand partiële herziening 2017"
Op 3 juli 2017 is het bestemmingsplan "Buitenrand partiële herziening 2017" vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft geen effect op de verwijderde bestemming ter plaatse van Stal Rieder.

1.3.2 Bestemmingsplan "Landelijk Gebied noordwest"

Als gevolg van de door de provincie verwijderde bedrijfsbestemming geldt ter plaatse van Stal Rieder deels nog het 'oude' bestemmingsplan "Landelijk Gebied noordwest", vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 1999. Het gaat om het gebied dat met een cyaankleurige grens is omgeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN "LANDELIJK GEBIED NOORDWEST"

Het grootste deel van het het nog geldende deel heeft de bestemming 'Agrarische doeleinden I', bedoeld voor onder meer grondgebonden agrarische activiteiten en landschappelijke waarden. Op percelen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² is een gebouw van maximaal 20 m² toegestaan.

Een smalle strook langs de Goyergracht Noord heeft de bestemming 'Landschappelijk waardevolle beplanting', bedoeld voor behoud en herstel van bos en houtwallen met landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Geschiedenis

De omgeving waarin het plangebied ligt kent een lange geschiedenis. De Goyergracht vormde vroeger en ook nu nog een duidelijke grenslijn; zowel bestuurlijk als landschappelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0005.jpg"   De gracht vormde de grens tussen het Graafschap Holland en het Bisdom Utrecht vroeger en tussen de provincies Noord-Holland en Utrecht nu, en is tevens de grens tussen de landschapstypen van het (inmiddels deels bebouwde) heidegebied aan de westkant en het (van oorsprong) open slagenlandschap van het Eemdal aan de oostzijde. Verscheidene grenspalen maken de overgang herkenbaar.  

Het plangebied ligt direct ten oosten van de Goyergracht. Tot de aanleg van de autosnelweg A27 en de uitbreiding van het stedelijk gebied was het plangebied onderdeel van smalle, langgerekte percelen die soms helemaal doorliepen tot aan de Meentweg, een kilometer verderop.

Als gevolg van de aanleg van de autosnelweg A27 1983 ontstonden er een aantal reststroken die qua oppervlakte en vorm agrarisch niet meer te exploiteren waren. Familie Rieder verwierf één van deze reststroken en vestigde er de manege/pensionstalling.

Onderstaande afbeeldingen tonen de ontwikkeling van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0006.jpg"

TOPOGRAFISCHE ONTWIKKELING PLANGEBIED EN OMGEVING

2.2 Wijdere omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0007.jpg"

WIJDERE OMGEVING

Zoals vermeld heeft het gebied aan het begin van de jaren '80 van de vorige eeuw een flinke verandering ondergaan. Tussen de kernen Blaricum en Laren - die begrensd wordt door de Goyergracht - en de autosnelweg A27 is een kernrandzone met een gemêleerde invulling ontstaan op de reststroken van de oorspronkelijke verkaveling. De Verlegde Laarderweg die op enige afstand ten zuiden van het plangebied ligt (niet afgebeeld), verdeelt de kernrandzone in een noordelijk en zuidelijk deel.

Het noordelijke deel is ingevuld met onder meer volkstuinen, hoveniersbedrijven, paardenboxen met buitenrijbakken, kleinschalig agrarisch grondgebruik en Stal Rieder. Het wordt ontsloten vanaf de westzijde via de zandweg Goyergracht Noord met individuele of geclusterde inritten.

De omgeving van het plangebied heeft een halfopen en groen karakter, dat wordt gevormd door de volwassen bomen langs de Goyergracht Noord, de ruime groensingels langs de autosnelweg en de opgaande beplanting op de diverse kavelgrenzen.

2.3 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0008.jpg"

PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

2.3.1 Bebouwing en functies

De inrichting van het plangebied bestaat uit een zone met bebouwing en de rijbakken aan de westzijde, langs de Goyergracht, en de paardenweide aan de oostzijde. Voorts wordt het plangebied in oostwestrichting doorsneden door een waterloop.

De bebouwing bestaat uit drie clusters van paardenboxen: een cluster op het zuidelijk deel tegen en parallel aan de Goyergracht met ook het kantoor- en opslagdeel, een vergelijkbaar cluster op het noordelijke deel, en een cluster tussen de beide rijbakken in. De gezamenlijke oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt circa 300 m².
De bebouwing is sterk verouderd en de paardenboxen voldoen niet allemaal aan de gewenste afmetingen. Bovendien is de situering zodanig dat de interactie tussen de (kudde)dieren zeer beperkt is. Het terrein rondom de gebouwen is slechts gedeeltelijk verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0010.jpg"

De kleine rijbak heeft een omvang van 30 bij 15 meter. De grote paardenbak meet 40 bij 20 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0011.jpg"

2.3.2 Ontsluiting

Het plangebied is rechstreeks ontsloten op de Goyergracht Noord, een breed zandpad evenwijdig aan de waterloop Goyergracht. De onverharde Slotweg zorgt voor de verbinding met de Blaricummerweg.

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de hoofdentree. Het eerste deel van de weide wordt als parkeerterrein en stallingslocatie van paardentrailers gebruikt. Meer naar het noorden ligt een tweede entree. Deze wordt minder intensief gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0012.jpg"

2.3.3 Groen en water

Het opgaande groen wordt door het grootste deel gevormd door de bomen langs de Goyergracht Noord en de ruime groensingel langs de autosnelweg.
Binnen het plangebied staat opgaand groen langs de westzijde van de stallen op het zuidelijke deel en de langs de 'tussensloot'. Voorts is de grote paardenbak voorzien van een lage ligusterhaag.

Op de erfgrenzen liggen brede sloten die voor de afwatering van het laaggelegen gebied zorgen.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

3.1 Bedrijfsplan

Geschiedenis en huidig gebruik

In 1996 startte mevrouw Rieder met het lesgeven in het paardrijden. Aanvankelijk gebeurde dit op het volkstuincomplex enigszins ten noorden van de huidige locatie. Omdat al snel meer ruimte nodig bleek werd per 1 juli 1998 het perceel K61 aan de Goyergracht Noord gehuurd en later verworven. Zo werd de basis gelegd voor Stal Rieder. Later werd ook perceel K60 gehuurd.

In bijna twintig jaar tijd groeide Stal Rieder uit tot een gecombineerde paardenhouderij met een rijschool/manege en pensionstalling, alsmede paardenmakelaardij. Stal Rieder heeft in de regio goede naam verworven met het onderrichten van amazones en ruiters, zowel in de spring- en dressuursport als in het recreatief paard- en ponyrijden. Een bijzondere doelgroep zijn personen met een lichte lichamelijke en/of verstandelijke beperking.
Stal Rieder is daarnaast een gecertificeerd opleidings- en leerbedrijf voor leerlingen en studenten in de agrarische sector.

Naast de percelen K60 en K61 waar de feitelijke manege gevestigd is, heeft Stal Rieder de beschikking over meerdere percelen in de omgeving. Deze percelen worden gebruikt voor het beweiden van de paarden en de teelt van ruwvoer.

Stal Rieder beschikt thans over een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet voor het houden van maximaal 50 paarden/pony's (zie ook paragraaf 5.2.3).

Gewenste ontwikkeling
Uit paragraaf 2.3 volgde dat de huidige faciliteiten verouderd zijn en niet meer aan de huidige (en toekomstige) kwaliteitseisen voldoen. Het gaat daarbij om de stallen, maar ook om de centrale voorzieningen.

Stal Rieder wil het huidige gebruik voortzetten, gebaseerd op het houden van maximaal 28 paarden. Voor de continuïteit van het bedrijf is een opwaardering van de faciliteiten echter noodzakelijk. Het zwaartepunt van de ontwikkelingen betreft de nieuwbouw van de stallen en de centrale voorzieningen, zoals een opslaggebouw en een gebouw voor kantoor en kantine. Van belang is dat de nieuwe stallen ook voldoen aan de toekomstige dierwelzijnseisen.

3.2 Bebouwing en functies

Zoals aangegeven is de bestaande bebouwing sterk verouderd en bovendien gedeeltelijk illegaal gerealiseerd. De bebouwing zal dan ook volledig worden gesloopt. Bij nieuwbouw kunnen geen rechten worden ontleend aan de illegale gebouwen. De oude, betonnen silo (1949) blijft behouden als relikwie van de eerste agrarische ontwikkeling op het perceel.

Aan de westzijde van het zuidelijke perceel (K61) zullen geclusterd nieuwe gebouwen worden opgericht. Het betreft een gebouw ten behoeve van een kantoor/kantine, een opslaggebouw en voorts boxen voor het houden van maximaal 28 paarden en/of pony's en enkele zadelkamers. De boxen worden zodanig gesitueerd dat de (voornamelijk zuidwestelijke) wind geen invloed heeft op het verblijfsklimaat in de stallen.
De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen betreft maximaal 350 m² en de hoogte maximaal 7 meter, naar analogie met de in de Kernrandvisie Goyergracht genoemde aantallen.

De nieuwe gebouwen staan op enige afstand van de Goyergracht Noord, zodat er een voorterrein ontstaat met ruimte voor landschappelijk groen, een entreezone, en rangeren en parkeren. De opslagplaats voor voer en stro ligt nabij de entree. Reden hiervoor is dat de leverende vrachtwagens op de Slotweg en Goyergracht Noord moet blijven staan omdat er geen mogelijkheid is om op het perceel te keren.

De bestaande grote paardenbak (20x40 m) wordt verplaatst, zodat deze direct achter de nieuwe gebouwen komt te liggen. Overwogen is om de bak een kwartslag te draaien, maar daarvoor is de breedte van het perceel ontoereikend. Een 'dwarsliggende' paardenbak zou bovendien een visuele en fysiek belemmering vormen.
Ten zuiden van de verplaatste paardenbak wordt een aantal paddocks aangelegd.

Op het noordelijke perceel (K60) blijft de bestaande paardenbak (15x30 m) behouden en wordt een nieuwe longeercirkel gebouwd. Hierover zal overleg plaatsvinden met de eigenaar van het perceel.

De oppervlakte van het manegeperceel bedraagt circa 5400 m².

3.3 Landschappelijke inrichting

Het doel van de landschappelijke inrichting is om de bebouwing en voorzieningen van de manege landschappelijk in te passen en tevens de kenmerken van het landschap (strokenverkaveling) zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken.

De gebouwen en voorzieningen van de manege zijn steeds in lengterichting en achter elkaar gesitueerd. Hiermee worden voor het gebied zo kenmerkende lange lijnen versterkt. Tussen de bouwwerken ontstaan open ruimten die zichtlijnen geven naar het achterliggende landschap. Deze open ruimten worden gebruikt voor de interne 'verkeersbewegingen'.

Ter landschappelijke inpassing worden de gebouwen en voorzieningen omzoomd met hagen. De hoogte van de hagen is gerelateerd aan de naastgelegen bebouwing. Het is overigens niet noodzakelijk de gebouwen volledig aan het zicht te onttrekken.

Evenwijdig aan de Goyergracht Noord wordt een rij bomen geplant, ter begeleiding van deze historische grens. De ongeveer haaks op de gracht liggende kavelsloten worden behouden en gedeeltelijk met groen begeleid.

Langs de sloot op de zuidelijke perceelgrens worden een openbaar wandelpad aangelegd tot aan de autosnelweg A27. Dit wandelpad dient ter maatschappelijke compensatie van de ruimtelijke ingreep die de aanpassing van de manege vraagt. Op kosten van de gemeente Eemnes wordt het wandelpad langs de oost- en noordzijde van het plangebied doorgetrokken, waardoor er voor de wandelaars een rondgaand pad ontstaat. Dit vraagt een aanpassing van de bestaande kleine rijbak. Voorts wordt nabij het manegeperceel op kosten van de initiatiefnemer een openbare picknickplaats aangelegd, die tevens door de initiatiefnemer wordt onderhouden.

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Verkeersgeneratie

Het gebruik van de manege leidt tot een bepaalde verkeersgeneratie, waarbij het autoverkeer planologisch het meest relevant is. Hoewel er geen sprake zal zijn van een toename van het aantal dieren, wordt in deze paragraaf toch inzicht gegeven in de verkeersgeneratie van Stal Rieder.

De digitale publicatie "ASVV 2012" (CROW, 30 oktober 2012) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van verschillende functies. Het kencijfer voor maneges bedraagt 4,0 motorvoertuigbewegingen per box per etmaal. CROW vermeldt daarbij dat het gaat om globale kencijfers, waarbij een forse marge in acht moet worden genomen. Uitgaande van het houden van maximaal 28 paarden bedraagt de verkeersgeneratie van Stal Rieder op basis van het globale kencijfer 112 mvt/etmaal.

In 2013 is in opdracht van de gemeente Eemnes een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar de verkeersaantrekkende werking van Stal Rieder: rapport "Uitbreiding Stal Rieder te Eemnes Verkeerskundig onderzoek" (Hauptmeijer Verkeer, 10 mei 2013, nr. 1313), zie bijlage 1. In het rapport is uitgegaan van een uitbreiding van Stal Rieder van 30 naar 50 paarden. Hoewel er geen sprake (meer) is van een uitbreiding naar 50 paarden, biedt het rapport toch relevante informatie. Hauptmeijer trekt de volgende relevante conclusies:

  • Het getelde aantal verkeersbewegingen op de toeleidende wegen Slotweg en Goyergracht Noord (noordelijk en zuidelijk deel) bedraagt 250 mvt/etmaal. Waarvan conform de CROW-kengetallen maximaal (30x4) 120 mvt/etmaal aan de manege toe te rekenen zijn. Circa 50% van de verkeersbewegingen heeft een relatie met de manege.
  • Op basis van de visuele waarnemingen blijkt deze relatie wat lager te zijn. De CROW-kengetallen vormen dan ook de bovengrens van de te hanteren verkeersintensiteiten.
  • De onderzochte verkeerstoename naar 50 paarden leidt niet tot problemen voor de capaciteit van de onderzochte wegen. De verkeerstoename kan op de bestaande verharde wegen worden afgewikkeld.

Het plan leidt niet tot een toename van het aantal paarden (28 blijft 28). De verkeersgeneratie blijft derhalve gelijk. In het geval dat er toch sprake zou zijn van een beperkte verkeerstoename, dan levert dit ook geen problemen op.

3.4.2 Ontsluiting

De beide entrees naar het manegeterrein blijven behouden, waarbij de zuidelijke entree de functie van hoofdentree blijft behouden. Gezien de lage verkeersintensiteiten is dit verkeerskundig aanvaardbaar.

3.4.3 Parkeren

De gemeente Eemnes hanteert de kencijfers van de genoemde digitale "ASVV2012" als

parkeernorm voor de verschillende functies. Het kencijfer voor maneges bedraagt 0,3 tot 0,5 parkeerplaatsen per box. Voor 28 paardenboxen zijn 14 parkeerplaatsen nodig. Het terrein biedt hiervoor voldoende ruimte.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan is het belang "reservering uitbreidingen weg en spoor" aan de orde. Het belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hierna wordt het plan getoetst aan de in paragraaf 4.1.1 genoemde nationale belangen. Het plan vormt geen belemmering voor de overige nationale belangen.

Reservering uitbreiding weg en spoor
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening zijn reserveringsgebieden opgenomen voor de verbreding van autosnelwegen. Binnen deze gebieden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd. Voor het gedeelte van de autosnelweg A27 nabij het plangebied is echter géén reserveringsgebied opgenomen. Er gelden vanuit dit nationale belang geen beperkingen voor het bouwen binnen het plangebied.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van het Barro.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De feitelijke 'stedelijke ontwikkeling' is beperkt. Voorliggend plan leidt niet tot een uitbreiding van het bestaande gebruik voor manage/pensionstalling. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor geen toetsing aan de ladder hoeft plaats te vinden.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028;
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

De Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) beschrijft het ruimtelijke beleid van de provincie Utrecht. Daarbij geeft de provincie aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Dit alles gebaseerd op vier pijlers:

  • duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

Analyse
Duurzame leefomgeving
Het zorgen voor een duurzaam bodem- en watersysteem, het gebruik van duurzame energie, klimaatadaptatie, en het creëren van een gezonde en veilige leefomgeving komen voornamelijk aan de orde bij de verdere uitwerking van de plannen.
In dit bestemmingsplan is beschreven hoe het plan bijdraagt aan het bodem- en watersysteem, en wordt het plan uitgebreid getoetst aan de diverse uitvoeringsaspecten die een gezonde en veilige leefomgeving moeten waarborgen.

Beschermen kwaliteiten
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn diverse cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten aanwezig. Het plan houdt hier rekening mee door bestaande kwaliteiten te behouden, te beschermen en beter beleefbaar te maken.

Vitale dorpen en steden
Deze pijler richt zich met name op de ontwikkeling van de stedelijke gebieden. Hoewel de manege buiten het stedelijke gebied ligt, draagt het bij aan de vitaliteit ervan.

Dynamisch landelijk gebied
De manege gaf destijds invulling aan een aantal voor agrarisch gebruik minder geschikte percelen. Doordat gebruik gemaakt wordt van een bestaande bebouwingslocatie, wordt aantasting van het nog open landschap voorkomen.

Conclusie

Het plan past binnen de Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Analyse
Voor onderhavig plan zijn specifiek de regels met betrekking tot ontwikkelingen binnen het landelijk gebied en het landschap van de Utrechtse Heuvelrug van toepassing.

Landelijk gebied
Conform artikel 3.8 lid b van de Verordening mogen stedelijke functies "worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak."

Onderhavig plan omvat de uitbreiding van de bebouwing alsmede de uitbreiding van het bestemmingsvlak. De uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden bedraagt meer dan 20% van het vigerende planologische regime (bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noordwest", maar minder dan 20% ten opzichte van de thans aanwezige gebouwen. De uitbreiding is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf (zie paragrafen 3.1 en 6.1). Het plan voldoet daarmee aan dit artikel van de Verordening.

Landschap Utrechtse Heuvelrug
In artikel 1.8 van de Verordening is opgenomen dat ontwikkelingen binnen de zone 'landschap' geen onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten mag plaatsvinden. In een bijlage bij de Verordening zijn per landschapszone deze kernkwaliteiten beschreven.

De kernrandzone waarvan het plangebied deel uitmaakt is in de Verordening opgenomen als onderdeel van het landschap van de Utrechtse Heuvelrug (robuurtheid, beleefbaar reliëf). De kenmerken van het gebied komen echter meer overeen met die van het Eemland, gelegen ten oosten van de autosnelweg A27 (slagenverkaveling, openheid, overgangsgebied Eemnes). In voorliggend plan is derhalve rekening gehouden met de laatstgenoemde kwaliteiten. Zoals in paragraaf 3.3 aangegeven leidt de landschappelijk inrichting tot behoud en versterking van die landschappelijke kwaliteiten.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurplan Eemnes 2015

Op 28 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Eemnes het Structuurplan Eemnes vastgesteld. Het structuurplan loopt in principe tot 2015, maar geeft een doorkijk naar 2030. Omdat er nog geen nieuw ruimtelijk beleid geformuleerd is, is het Structuurplan Eemnes 2015 nog steeds het ruimtelijk toetsings- en ontwikkelingskader voor de gemeente.

Analyse
In het Structuurplan is opgenomen dat in de zone tussen de A27 en de westelijke gemeentegrens mogelijkheden worden gecreëerd voor een verdere concentratie van recreatieve activiteiten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de schaal en de maat van het landschap en de aanwezige behoeften, en moeten de voorzieningen in samenhang met het landschap worden ontwikkeld.

De voorgenomen ontwikkeling van de manege betreft een ontwikkeling van een recreatieve activiteit en past derhalve in het Structuurplanbeleid.

Conclusie
Het plan is niet in strijd met het Structuurplan Eemnes 2015.

4.3.2 Kernrandvisie Goyergracht

Op 27 februari 2017 heeft de gemeenteraad van Eemnes de Kernrandvisie Goyergracht vastgesteld. De kernrandvisie geeft inzicht in de mogelijke ontwikkelingen in de langgerekte zone tussen de westelijke gemeentegrens en de autosnelweg A27, en de kwaliteitsverbetering die daarbij hoort. Zes concrete ontwikkelingen zijn nader uitgewerkt. De ontwikkeling van Stal Rieder is er daar één van.

Analyse
In de kernrandvisie is het volgende over Stal Rieder opgenomen:

  • Er moet sprake zijn van een duidelijke concentratie van functies op het perceel, waarbij de bouwwerken op het voorste gedeelte van het perceel gesitueerd zijn.
  • Het voorterrein heeft een open karakter tot de rooilijn van 10 meter.
  • De verkavelingsrichting en de restanten van het slaglandschap moeten gerespecteerd worden door ze zichtbaar te maken vanaf de Goyergracht en er tevens een open zichtrelatie ontstaat met het achtergelegen landschap.
  • Er moet streekeigen bebouwing worden toegepast, waarbij de bebouwing is georiënteerd op de verkavelingsrichting.
  • Bebouwingsopgave:
    • 1. 240 m² stallen (ten behoeve van maximaal 28 paarden);
    • 2. 110 m² gebouwen voor berging, opslag en kantoor;
    • 3. bouwhoogte maximaal 7 meter.
  • Het perceel moet omzoomd worden met groen - opgaand groen als rugdekking van bebouwing en lager, transparanter groen op de overige perceelgrenzen. Bomenrijen benadrukken de lange lijnen (oostwest).
  • Ter kwaliteitsverbetering worden de volgende landschapsmaatregelen aangebracht:
    • 1. het realiseren van een openbaar wandelpad tussen de Goyergracht Noord en het achterliggende landschap;
    • 2. het realiseren van een picknickplaats met informatiebord;
    • 3. het aanplanten van bomen over een gezamenlijke lengte van 80 m².

Voorliggend bestemmingsplan geeft planologisch-juridische invulling aan de mogelijkheden die in de kernrandvisie zijn genoemd. Ter borging van de landschapsmaatregelen is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, gekoppeld aan het bouwen en gebruiken van de gebouwen binnen het plangebied.

Conclusie
Het plan past binnen de Kernrandvisie Goyergracht.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

De gronden in het plangebied zijn voorheen in agrarisch gebruik geweest. Sinds 1998 is de manege er gevestigd. Het digitale Bodemloket.nl (rijksoverheid) geeft geen informatie over bodemvervuiling binnen het plangebied. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er bodemvervuiling heeft plaatsgevonden. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het uitvoeren van een bodemonderzoek dan ook niet nodig.

In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen zal te zijner tijd een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan omvat een manege/paardenstalling. Maneges (SBI-code 931.E) zijn in de genoemde VNG-handreiking opgenomen als categorie 3.1-bedrijven met een richtafstand van 50 meter. Er staan geen woningen of andere milieugevoelige objecten binnen deze afstand. Een nadere beoordeling is niet nodig.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan omvat geen milieugevoelige functies. Een nadere beoordeling van de invloed van inrichtingen op het plan is niet nodig.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat de herbouw van een kantoorgebouw dat als nieuw kwetsbaar object kan worden gezien. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Daarop is te zien dat in de omgeving van het plan geen inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt wel op korte afstand van de transportroute Rijksweg A27.

Het nieuwe kantoorgebouw wordt op circa 110 meter van de Rijksweg A27 gerealiseerd. Uit de tabellen bij de Regeling basisnet volgt dat de plaatsgebonden risicocontour (PR=10-6/jaar) niet buiten de contouren van de weg ligt. Er hoeft geen toetsing aan het plaatsgebonden risico plaats te vinden.

Het invloedsgebied groepsrisico van de weg heeft een breedte van 880 meter aan weerszijden van het tracé. Daarvan zijn de eerste 200 meter het meest relevant. Het plangebied ligt volledig binnen het invloedsgebied en tevens binnen de 200 meter-zone. De volgende beoordeling is aan de orde:

  • a. Naar aanleiding van artikel 8 Bevt moet voor de plandelen op minder dan 200 meter tot de transportroute tevens worden ingegaan op de als gevolg van het bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, tenzij het groepsrisico met niet meer dan tien procent toeneemt.
  • b. Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
    • 1. de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
    • 2. de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
  • c. Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van het Bevt wordt de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen.

ad a.   Het plan omvat de bouw van een nieuw kantoorgebouw ter vervanging van het bestaande kantoorgebouw. Voorts vindt er een vervanging van de paardenboxen plaats en wordt een rijbak verplaatst. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de toename van het groepsrisico minder dan 10 procent bedraagt en er derhalve geen nadere berekening van de toename van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.
 
ad b.   Onderhavig plan is niet van invloed op de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op de transportroute. Bestrijding zal op de thans gebruikelijke wijze kunnen blijven plaatsvinden.

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen zich tijdig in veiligheid kunnen brengen zonder hulp van buitenaf. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen of ontkomen; het rampscenario bepaalt welke variant de voorkeur heeft. Zelfredzaamheid is afhankelijk van het maatgevende rampscenario en van de fysieke eigenschappen van zowel het gebied als van de personen daarbinnen.
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Dit zal plaatsvinden middels het WAS en NL-alert.

Bij een calamiteit met brandbare stoffen kan een bleve voordoen. Daarbij scheurt een tankwagen onder hoge druk open en ontstaat een flinke explosie. De tijd tussen een calamiteit en een eventuele bleve bedraagt 8 tot 20 minuten. In deze periode kunnen personen voldoende afstand nemen door het invloedsgebied te verlaten of een schuilplaats op te zoeken.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Het is wenselijk dat de gebruikers van de manege bekend zijn met eventuele rampscenario's en weten hoe te handelen in geval van een calamiteit.
 
ad c.   De beoordeling door de Veiligheidsregio vindt plaats voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan.  
5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het nieuwe kantoorgebouw van de manege betreft een geurgevoelig object. Er hoeft geen beoordeling plaats te vinden met betrekking tot de 'eigen' geurhinder. Het plangebied ligt voorts op zeer grote afstand van veehouderijen. Een nadere beoordeling van het aspect geurhinder is niet nodig.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.

Hieronder is het resultaat van de rekentool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0013.jpg"

Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool opgesteld. Onderstaande afbeeldingen geven de resultaten daarvan de monitoringstool voor de relevante criteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0317.GoyergrNrdK60en61-Va02_0014.jpg"

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Milieueffectrapportage
5.1.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Andere activiteiten zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.1.7.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D14 - de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren - zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Omdat de omvang van het plan ruimschoots onder de drempelwaarde van 100 paarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten ligt, gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse en het feit dat er reeds een geldende vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming ligt, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.7.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het gemeentelijke archeologiebeleid is overgenomen in het vigerende bestemmingsplan "Buitenrand 2012". Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'.
In beginsel moeten activiteiten in de bodem vooraf worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Binnen de genoemde dubbelbestemming geldt echter een vrijstelling voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 50 cm onder het huidige maaiveld, over een oppervlakte van minder dan 2.500 m².

De gezamenlijke oppervlakte van de paardenboxen en de overige gebouwen is ruimschoots lager dan de vrijstellingsoppervlakte. Bovendien worden de boxen op het maaiveld geplaatst, zonder fundering. Dat betekent dat er geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden.

Omdat niet volledig kan worden uitgesloten dat er activiteiten in de bodem plaats gaan vinden die de vrijstellingsmaten te boven gaan, is de dubbelbestemming van het vigerende bestemmingsplan in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied en de directe omgeving staan geen monumenten.

De kenmerken van het landschap met de historische Goyergracht en de strokenverkaveling zijn cultuurhistorisch waardevol. Zoals in paragraaf 3.3 aangegeven leidt de landschappelijk inrichting tot behoud en versterking van deze landschappelijke kwaliteiten.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

In het kader van de voormalige Natuurbeschermingswet 1998 hebben de provincies Noord-Holland (14 april 2015) en Utrecht (18 februari 2015) aan Stal Rieder een vergunning verleend voor het houden van maximaal 50 dieren (14 paarden ouder dan 3 jaar, 12 paarden jonger dan 3 jaar en 24 pony's ouder dan 3 jaar). Deze vergunningen zijn ook onder de vigeur van de huidige Wet natuurbescherming van kracht.

Het thans voorliggende plan omvat het houden van maximaal 28 paarden/pony's. De afname van het aantal dieren betekent tevens een afname van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden, hetgeen gunstig is.

Voor de volledigheid is met behulp van de Aerius Calculator de stikstofdepositie van 28 paarden berekend op de natuurgebieden in een straal van 10 kilometer, zie bijlage 2. Hieruit volgt dat de stikstofdepositie van het plan onder de drempelwaarde blijft. Er is geen vergunning voor het aspect gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Om de effecten van het plan op beschermde soorten te beoordelen heeft AD.ECO Ecologisch onderzoek- en adviesbureau uit Geeuwenbrug een advies opgesteld: rapport "Advies Flora en faunawet en Natuurbeschermingswet voor Goyergracht Noord te Eemnes" (december 2012). Het rapport is als bijlage 3 bijgevoegd. Uit het rapport volgt dat het plan met inachtname van enkele aandachtspunten ten aanzien van vogels, geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 bevat het beleid vanuit het bodem-, water- en milieudomein om invulling te geven aan de strategische agenda om te komen tot een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat in de provincie Utrecht.

5.3.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheersplan 2016-2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode tot en met 2021. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei en Veluwe. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een veenbodem. De infiltratiecapaciteit is beperkt.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

De sloten in en om het plangebied betreffen C-watergangen. Er is voorts geen sprake van oppervlaktewater.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied ligt net onder het maaiveld (grondwatertrap II) (bron: bodemdata.nl).

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Ter plaatse van het plangebied spelen geen specifieke waterschapsbelangen.

5.3.4 Hemelwater

Het plan leidt tot een beperkte toename van het bebouwde en verharde oppervlak. Het hemelwater zal over maaiveld afstromen naar de C-watergangen. Deze hebben hiervoor voldoende capaciteit.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op het persriool in de Goyergracht Noord worden geloosd.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Door Flynth uit Amersfoort is een bedrijfsbegroting opgesteld, waarin de financiële uitvoerbaarheid van het plan is beschreven. Uit de bedrijfsbegroting volgt dat de voorgestane ontwikkelingen in financiële zin uitvoerbaar zijn.

6.2 Kostenverhaal en gemeentelijke grondexploitatie

6.2.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst zuilen sluiten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente Eemnes heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Opgemerkt wordt dat een deel van het plangebied eigendom is van de gemeente Blaricum en wordt gehuurd door de initiatiefnemer. Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot verandering daaromtrent.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1 )
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2 )
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch - 2 (artikel 3)
In deze bestemming zijn de weiden vervat. De (relevante) bestemmingsregels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan "Buitenrand, partiële herziening 2017", zodat het toegestane gebruik gelijk is aan de aangrenzende percelen.

Bedrijf - Paardenbedrijf (artikel 4)
De manege is in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' opgenomen. Er is uitsluitend een manege ten behoeve van het houden van maximaal 28 paarden/pony's toegestaan. De bedrijfsbebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Ook de paardenpakken en de longeercirkel zijn in deze bestemming opgenomen.

Waarde - Archeologie lage verwachting (artikel 5)
Het gehele plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. De opgenomen dubbelbestemming heeft als doel bescherming van archeologische waarden, in geval van bodemingrepen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6 )
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en maatvoering, alsmede ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels (artikel 8 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Overige regels (artikel 10 )
Dit artikel bevat het systeem van omgevingsvergunningen voor bepaalde werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11 )
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12 )
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 juli 2018 tot en met 23 augustus 2018 ter inzage gelegen. De nota met de beantwoording van de ingekomen zienswijzen is opgenomen als bijlage 4.

8.2 Tussenuitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State

Tegen het op 29 oktober 2018 vastgestelde bestemmingsplan "Goyergracht Noord (perc. K60-61), Eemnes" is beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 januari 2020 een tussenuitspraak gedaan in deze zaak, luidende:

  • de opdracht tot het opnemen van een voorwaardelijke verplichting inhoudende dat de gronden in het plangebied alleen mogen worden bebouwd indien er voor zover de aanleg en instandhouding van maatregelen die noodzakelijk worden geacht voor de landschappelijke inpassing van het met het plan mogelijk gemaakte bebouwing in het plan zijn verzekerd;
  • de opdracht tot het opnieuw in procedure brengen van het bestemmingsplan met inachtname van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

De gehele uitspraak is als bijlage 5 bij deze toelichting bijgevoegd.

8.3 Terinzagelegging gewijzigd ontwerpbestemmingsplan

Het gewijzigde ontwerpbestemmingsplan "Goyergracht Noord (perc. K60-61), Eemnes" heeft van 25 februari 2020 tot en met 6 april 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. De nota met de beantwoording van de ingekomen zienswijzen is opgenomen als bijlage 6. Daarin zijn tevens ambtshalve aanpassingen opgenomen.