direct naar inhoud van Regels
Plan: Groeneweg 4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.Buitengebied1602-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Groeneweg 4' met identificatienummer NL.IMRO.0313.Buitengebied1602-0201 van de gemeente Bunschoten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.7 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;

1.8 bedrijfswoning of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.9 belemmeringenstrook:

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van de leidingen;

1.10 bestaand:
  • a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals rechtens aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bruto vloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.21 erf- en perceelsafscheidingen:

schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 peil:
  • a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is, dan wel
  • b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1 m boven of beneden de in sub a bedoelde hoogte is gelegen;
1.25 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van de gevels.

1.26 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige, rechte lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

Artikel 2 Wijze van meten

Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

boven de begane grondvloer, tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en buitenwerkse dakvlakken, met inbegrip van erkers en dakkapellen, en in geval van een recreatiewoning ook onder de begane grondvloer, met inbegrip van kelders en souterrains;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen, met de nadere bestemming die in onderstaande tabel is vermeld, en voor daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeerplaatsen en tuinen:

Nadere bestemming   Max. aantal bedrijfs- woningen   Max. oppervlakte gebouwen en overkappingen in m2(1)   Max. goothoogte in gebouwen in m(2)   Max. bouwhoogte gebouwen in m(2)   Max. transformator- vermogen per transformator in MVA  
electriciteitsdistributiebedrijf   0   950   8   8   199  
(1) inclusief bedrijfswoning(en) en bijgebouwen
(2) geldt niet voor niet-inpandige bedrijfswoningen en bijgebouwen, zie lid 3.2.2, sub b  
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen, met inachtneming van het bepaalde in de tabel in lid 3.1, uitsluitend worden gebouwd gebouwen en andere bouwwerken, waaronder zijn begrepen bijbehorende bijgebouwen.

3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.1, gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen mogen binnen elk bestemmingsvlak niet meer bedragen dan voor dat vlak in de tabel in lid 3.1 is aangegeven;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken   Max. goothoogte in m   Max. bouwhoogte in m  
Bijgebouwen   3   6  
Erf- of perceelsafscheidingen   -   3  
Licht- en vlaggenmasten   -   12  
Overige andere bouwwerken   -   21  
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid naar ander soort nutsbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de betreffende nadere bestemming in lid 3.1 wordt gewijzigd in een ander soort nutsbedrijf, met dien verstande dat:

  • a. daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend minder gunstige gevolgen ontstaan voor de omgeving van het andere soort nutsbedrijf, in vergelijking met de gevolgen van het betreffende nutsbedrijf, zoals genoemd in lid 3.1;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van gebouwen ten opzichte van de ten tijde van de wijziging bestaande situatie niet worden vergroot.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding en daarbij behorende voorzieningen inclusief voorzieningen met de daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid van belangen gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding, waaronder begrepen gebouwtjes met elk een oppervlakte van ten hoogste 100 m² en met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en hoogspanningsmasten met en hoogte van 50 m.

4.3 Afwijken van de gebruiksregels
4.3.1 Bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, met dien verstande dat:

  • a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden zijn de regels opgenomen in artikel 10 van toepassing.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.2.3 Verlening omgevingsvergunning

Het college van burgemeester en wethouders verleent de in lid 5.2.1 bedoelde vergunning indien naar zijn oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
5.2.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen en
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.2.5 Weigering

De in lid 5.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a. ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Meetverschillen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 1 m mogen bedragen.

8.2 10%-regeling

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

8.3 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale bouwhoogte en inhoud van respectievelijk 3,5 m en 50 m³.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voorzover daaraan behoefte blijkt te bestaan: het wijzigen van grenzen van bestemmingsvlakken zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven. Bij het wijzigen mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen en waarden van de betrokken en aangrenzende bestemmingen.

Artikel 10 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

10.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op en in de gronden met de hierna genoemde bestemmingen of ter plaatse van de hierna genoemde aanduidingen de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied1602-0201_0001.png"

a, b etc. omgevingsvergunningplichtig (activiteit onder voorwaarden mogelijk)

- niet omgevingsvergunningplichtig (activiteit bij recht toegestaan)

X omgevingsvergunning niet mogelijk (activiteit onder geen enkele voorwaarde toegestaan)

Noten 1 t/m 5: zie artikel 10.2, onder a.

Noot 6: het graven van sloten en het aanleggen van nieuwe drainage is hier niet toegestaan.

Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten, tot elk een oppervlakte van 60 m²;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • d. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • e. diepploegen, zijnde het extra diep - circa 0,5 m of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • f. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van ruwvoedergewassen tot een maximum van 20 % van de bij een bedrijf behorende gronden;
  • g. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • h. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • i. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • j. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • k. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • l. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
  • m. het uitvoeren van bodemverwerkingen (onder meer scheuren en diepploegen) in het 'veengebied kwetsbaar voor oxidatie' zoals aangeven in de Provinciale Verordening, tenzij de bodembewerkingen plaatsvinden ten behoeve van graslandverbetering.
10.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 is vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. in de situaties genoemd in de tabel in lid 10.1 bij de volgende cijfers:
    • 1. binnen een agrarisch bouwvlak en/of het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
    • 2. op een kleinere diepte dan 30 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 50 m2;
    • 3. op een kleinere diepte dan 30 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    • 4. op een kleinere diepte dan 30 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
    • 5. op een kleinere diepte dan 30 cm en/of met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m²;
  • b. als het aanbrengen van enkele (fruit)bomen of andere vormen van (permanentere) beplanting in de directe nabijheid van of grenzend aan (woon)bebouwing, gelet op het feit dat hiermee geen wezenlijke aantasting van het open landschap plaatsvindt;
  • c. die worden uitgevoerd in het kader van het normale onderhoud en beheer van de gronden en de daaraan toegekende bestemmingen(en);
  • d. die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
10.3 Beoordelingscriteria

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 alleen indien door de in lid 10.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden, belangen en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 onder m. wordt niet verleend indien de bodembewerkingen tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht.

10.4 Procedure
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 op of in gronden met de hierna genoemde bestemmingen legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld, tenzij op voorhand door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad:

  • b. Alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 verlenen wordt advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen deskundige. Bij de volgende bestemmingen is dat de eigenaar / beheerder van de betreffende infrastructuur:

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  • a. Bij een feitelijke gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of de in dit plan opgenomen afwijkingen en bij het toepassen van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, zoals aangegeven in de gemeentelijke 'Beleidsregel Parkeernormen' (vastgesteld op 14 januari 2014).
  • b. De in sub a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    • 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  • c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
  • f. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd lid a te wijzigen door het vermelden van andere parkeernormen, indien de gemeentelijke 'Beleidsregel Parkeernormen' wordt gewijzigd of herzien.

11.2 Partiële herziening bestemmingsplan 'Buitengebied'
  • a. Voor gronden waarvoor in dit plan geen enkelbestemming, maar uitsluitend de aanduiding 'geluidzone-industrie 2' is opgenomen, wordt het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals vastgesteld op 20 april 2017 partieel herzien;
  • b. de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' wordt als volgt herzien:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2', zoals aangegeven op de verbeelding van dit plan, wordt de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' toegevoegd;
    • 2. Voor het overige blijft de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing;
  • c. de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' worden als volgt herzien:
    • 1. aan de algemene aanduidingsregels wordt na lid 32.6 een nieuw lid 32.7 toegevoegd, dat als volgt luidt:

32.7 Geluidzone - industrie 2

32.7.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' zijn de gronden in aanvulling op het bepaalde in de regels als bedoeld in hoofdstuk 2, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet Geluidhinder vanwege een gezoneerd industrieterrein.

32.7.2 Bouwregels

In afwijking van het elders in deze regels bepaalde geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' dat een gebouw ten behoeve van een geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet Geluidhinder slechts mag worden gebouwd indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

32.7.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' wordt onder strijdig gebruik in ieder geval begrepen het gebruik van een niet-geluidgevoelig object ten behoeve van een geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet Geluidhinder.

    • 1. voor het overige blijven de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


Regels van het bestemmingsplan 'Groeneweg 4'.