direct naar inhoud van Toelichting
Plan:Groeneweg - Bunschoten
Status:ontwerp
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Groeneweg 24 staat de bedrijfsbebouwing van de voormalige nertsenhouderij “De Bonte Kooi”. De gemeente Bunschoten heeft deze farm enige tijd geleden uitgekocht vanwege het feit dat de milieucirkel van dit bedrijf een negatieve invloed had op het zuidelijke plandeel van de nieuwbouwwijk Rengerswetering. Door de beëindiging van dit bedrijf zijn er tevens kansen ontstaan voor een stuk landschaps- en milieuwinst in het nationaal landschap Arkemheen-Eemland.

Gelijktijdig met de uitkoop van de nertsenhouderij heeft de gemeente nabijgelegen grond verworven om (maximaal) 4 vrije kavels te ontwikkelen. Met de opbrengst van deze kavels kan zij een gedeelte van de investeringen voor het gehele project terugverdienen. Omdat de grond voor de nieuwe kavels gelegen is in het nationale landschap Arkemheen-Eemland heeft de gemeente eerst een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitskader voor deze kavels als geheel laten opstellen. Dit plan is als bijlage bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

Het Stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader 'Woonerf Groeneweg' wordt vooraf gegaan door een ruimtelijke analyse van deze plek en de streek. Het daaruit voortvloeiende plan verbeeldt de opzet en de inrichting van de 4 vrije kavels. Het beeldkwaliteitsplan bepaalt de randvoorwaarden voor de nieuwe bebouwing op het perceel, maar spreekt zich ook uit over de inrichting van het collectieve en particuliere terrein.

Voor de ontwikkeling van beide terreinen, te weten de locatie van de voormalige nertsenfarm en de locatie van de nieuwe woningen, heeft de gemeente Bunschoten het onderhavige bestemmingsplan laten opstellen.

1.2 Ligging van het plangebied

De planlocatie is opgedeeld in 2 deellocaties die beiden zijn gelegen aan de Groeneweg. De Groeneweg is een rechte ontsluitingsweg in noord-zuid richting, gelegen ten oosten van de kern Bunschoten-Spakenberg. De weg ligt in het verlengde van de Zevenhuizerstraat, die zuidwaarts richting Amerfoort loopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0001.jpg"

Afbeelding - ligging van beide deellocaties in het buitengebied van Bunschoten

De twee deellocaties zijn weergegeven op het bijgevoegde afbeelding. De opstallen en bijbehorende gronden van de voormalige nertsenfarm zijn aangeduid met een paars vlak dat een oppervlakte heeft van ongeveer 31.124 m². De gronden voor de nieuwe woonkavels zijn aangegeven met een lichtblauw vlak. Dit vlak heeft een oppervlak van circa. 8.760 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0002.jpg"

Afbeelding – de deellocaties aan de Groeneweg

Op de afbeelding zien we ook een rode strook aan de westelijke rand van de voormalige nertsenfarm. Deze strook (breedte van 10 m, oppervlakte ca. 936 m²) is gelegen langs de Rengerswetering en wordt ingebracht in het project Laakzone ter verbreding van de watergang.

Ter plaatse van de donkerblauwe streep op de afbeelding is de gemeente verplicht om op haar kosten een pad (stelconplaten) en duikers aan te brengen. Dit is nodig om de meest noordelijk gelegen kavel van de heer Heuveling bereikbaar te maken voor het vee vanuit de stal aan de Groeneweg 22.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is onderverdeeld in twee planlocaties. De locatie van de voormalige nertsenhouderij (locatie 2 op de afbeelding) is gelegen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' en het bestemmingsplan 'Landelijke Gebied, 1eherziening' van de gemeente Bunschoten. De gronden hebben daarin de bestemmingen 'Agrarisch gebied zonder bebouwing met landschappelijke waarde' en 'Agrarisch gebied met bijzondere agrarische bebouwing'. Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 1985, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 5 augustus 1986 en onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 1 september 1988. Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1eherziening' is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 november 1990 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 12 maart 1991.

De gronden voor de nieuwe kavels (locatie 1 op de afbeelding) zijn gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied 2006. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 31 mei 2007 en goedgekeurd op 29 januari 2008 door Gedeputeerde Staten. In dit bestemmingsplan hebben de gronden een bestemming Agrarisch gebied met Landschapswaarden AL (o,v). De afkortingen o en v duiden op openheid en verkavelingspatroon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0003.jpg"

Afbeelding - de deellocatie voor de nieuwe woonkavels in het bestemmingsplan Buitengebied. Delocatie van de nertsenfarm (2) is daarbuiten gelaten.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied.

In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden waaronder randvoorwaarden met betrekking tot de waterhuishouding en het milieu. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dat hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in het voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt daarin beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit plan is geen Rijksbelang in het geding.

2.1.2 Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". In de zogenaamde ´waterparagraaf´ van het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord.

De uitgangspunten van het Waterschap Vallei & Eem (vanaf 1 januari 2013 Waterschap Vallei en Veluwe) zijn in de watertoets meegenomen.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 hebben de provinciale staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is het ruimtelijk beleid van de provincie voor de periode tot 2028 beschreven. Hierin is aangegeven welke doelstellingen van provinciaal belang zijn, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe uitvoering gegeven wordt aan het beleid. Voor een deel krijgt het beleid uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

De twee belangrijkste beleidsopgaven richten zich op het aantrekkelijk houden van de provincie Utrecht als vestigingsplaats. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave. Tevens wil de provincie de kwaliteit van het landelijk gebied behouden en versterken. Dit is zowel in het belang van het landelijk gebied zelf, als van het stedelijk gebied. Hierbij vraagt ook de binnenstedelijke opgave als contramal om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen.

Planspecifiek

Dit plangebied is gelegen buiten de rode contour in het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland. De karakteristieken van dit landschap en de provinciale ambities hiervoor zijn door de provincie Utrecht samengebracht in een van de kwaliteitsgidsen Utrechtse landschappen. Het gebiedskatern Eemland speelt een belangrijke rol bij dit project en komt in dit hoofdstuk nog aan de orde.

Ten aanzien van het landelijke gebied worden er in de structuurvisie ook een aantal kwalitatieve ambities benoemd. Zo worden er in de 'Algemene beleidslijn landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit' ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor vrijkomende agrarische bedrijven. Het beleid van de provincie is erop gericht dat de sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing wordt gestimuleerd. In ruil hiervoor bestaat er in het beleid ruimte voor één of meer extra woningen (ruimte-voor-ruimte) of voor een passende bedrijfsfunctie.

In dit geval heeft er reeds tijdig overleg plaats gevonden met de provincie. De bouw van 4 nieuwe woningen in ruil voor de sloop van de nertsenhouderij is door de provincie als redelijk beoordeeld. In een brief d.d. 16 juli 2009 heeft Gedeputeerde Krol aangegeven dat het plan op zichzelf voldoet aan de ruimte- voor- ruimte regeling en daarmee aan het provinciaal beleid. Wel is gesteld dat er gestreefd moet worden naar een compacte eenheid passend in het agrarische bebouwingslint. Onzes inziens wordt aan deze opgave ruimschoots tegemoet gekomen. Omdat er gekozen is voor een erfopstelling, waarbij de woningen georiënteerd zijn op elkaar en de Groeneweg, blijft het geheel compact. Het westelijke deel van het plangebied zal gevrijwaard blijven van bebouwing. In het 'stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader Groeneweg – Bunschoten' wordt aangegeven dat ook de beplanting aan deze zijde laag zou moeten blijven.

Verder maken de planlocaties onderdeel uit van het zogenaamde ´Landbouwkerngebied´. Dit zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt en die gebieden waarvan het ook vanuit ruimtelijk oogpunt belang is dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere ruimtelijke functies.

In de visie wordt de omgeving van beide planlocaties aangeduid als bovenlokaal recreatieterrein. Dat betekent dat dit gebied aantoonbaar voorziet in een dagrecreatieve behoefte van een grotere groep van mensen dan alleen de bewoners van de aanliggende kernen. Voor het exploitabel houden van bovenlokale dagrecreatieterreinen kan het nodig zijn om nieuwe ruimte vragende bovenlokale recreatieterreinen (zoals horeca, groepsaccommodatie, verblijfsrecreatie, leisurevoorzieningen en andere commerciële activiteiten ) toe te staan. Hier wordt ruimte voor geboden in recreatiezones, maar in gebieden zoals deze, met de kernkwaliteit openheid en veenweidekarakter, acht de provincie de ontwikkeling van golfbanen en andere ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen in beginsel niet verenigbaar met deze kernkwaliteiten.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

Op 4 februari 2013 hebben de provinciale staten ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en het nationaal landschap. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.

In het kader van dit bestemmingsplan valt op te merken dat de onderhavige ontwikkelingen vallen in het gebied dat is aangewezen als 'landschap Eemland'. Voor elke ontwikkeling in dit gebied geldt dat moet worden aangesloten op de kernkwaliteiten van dit gebied. In de toelichting op een ruimtelijk plan dient te worden omschreven op welke wijze met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan. In dit geval is aan deze opdracht, met de opstelling van het Stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader Groeneweg – Bunschoten, heel duidelijk invulling gegeven.

Daarnaast zijn er in de PRV regels opgenomen voor algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing. In artikel 4.7 lid 4 wordt gesteld dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die bij algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden. Hieronder gaan wij in op deze voorwaarden:

A/ het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw

In dit geval wordt ervoor gekozen om de nieuwe woningen op een andere plek terug te bouwen. Deze plek is beter geschikt, omdat het nieuwe erf op deze manier aan het ruilverkavelingslint (Groeneweg) kan worden gesitueerd. Het erf ligt hierdoor niet centraal in het open veenweidegebied. Op deze manier levert het nieuwe erf een grotere bijdrage aan het herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsstructuur en de versterking van het landschap.

B/ alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristiekebebouwing of bedrijfswoning. Wanneer er 4000m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouwvan drie woningen toegestaan. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhogingvan de ruimtelijke kwaliteit

In dit geval wordt maarliefst 12.000 m2 aan bedrijfbebouwing gesloopt. In ruil hiervoor worden maximaal 4 woningen teruggebouwd in een streekeigen opstelling en met een landschappelijke inpassing. De winst in ruimtelijke kwaliteit is hierdoor aanzienlijk.

C/ de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de tehandhaven boerderij of bedrijfswoning en wordt landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van denieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijkekwaliteit;

zie motivering bij a.

D/ de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Hier wordt aan voldaan.

2.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen – gebiedskatern Eemland

In december van 2010 is in opdracht van de provincie Utrecht het Gebiedskatern Eemland als onderdeel van de reeks Kwaliteitsgidsen van de Utrechtse landschappen uitgebracht. In deze gids worden de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland concreet gemaakt. Doel hiervan is voor iedereen begrijpelijk te maken over welke elementen het gaat.

De gids kent echter ook een tweede doelstelling. Met de gids wordt namelijk beoogd om inspiratie en houvast te bieden voor het omgaan met ontwikkelingen zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zeker gesteld en zelfs beter beleefbaar worden.

De gids hanteert een opdeling van het Eemland naar 4 deelgebieden. Het plangebied aan de Groeneweg is in het deelgebied 'Eempolder' gelegen, Deze polder is in essentie een tapijt van gras dat wordt doorkruist door rechte sloten en wegen. De boerenerven liggen hier als beplante eilandjes in losse linten in de open ruimte. De weidsheid wordt benadrukt door de meer besloten randen eromheen.

De provincie Utrecht ondersteunt het unieke karakter van het gebied door de ambities te richten op de meest onderscheidende kenmerken ten opzichte van de andere Utrechtse landschappen. Dit betekent dat de provincie haar ambitie met betrekking tot de kernkwaliteiten van Eemland toespitst op twee zaken:

  • Versterken van de openheid;
  • bijzondere aandacht voor de randen van de openheid.

De planontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan sluit goed aan op het eerste punt. Doordat de nertsenfarm wordt weggenomen en er een kleiner deel bebouwd oppervlak terugkomt, wordt de openheid van het Eemland verder versterkt. De ontwikkelingsprincipes van het gebiedskatern zijn gebruikt bij het ontwerp en de uitwerking van het nieuwe cluster van (maximaal) 4 woonkavels.

2.2.4 Waterplan 2010-2015

Het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht is vastgelegd in het Waterplan 2010-2015. Op 23 november 2009 is het plan vastgesteld. Het nieuwe waterplan vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010.

In het Waterplan wordt de essentie van het provinciaal waterbeleid uiteengezet. Dit op basis van een toekomstverkenning naar de ontwikkelingen en trends waarmee rekening gehouden moet worden en een beschrijving van het speelveld van partijen die bij het waterbeleid betrokken zijn. Gestreefd wordt, vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking, naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten, waarbij het gaat om het bieden van zo veel mogelijk toegevoegde waarde. Van belang is een gebiedsgerichte aanpak, gericht op de lange termijn. De inzet van de provincie daarin bestaat uit initiëren, coproduceren of volgen.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.1 Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

2.2.5 Ontwikkelingsvisie Laakzone Waterplan Bunschoten 2006-2015

Het project “Ontwikkelingsvisie Laakzone” is een gezamenlijk project van de gemeenten Amersfoort, Bunschoten en Nijkerk. Het project beoogt een gecontroleerde recreatieve ontwikkeling van het buitengebied tussen Amersfoort en Bunschoten. Deze ontwikkeling hangt nauw samen met de woningbouw(plannen) van de wijken Vathorst en Rengerswetering. Deze ontwikkelingen leiden namelijk tot een toename van de recreatieve druk op het buitengebied, in het bijzonderde stadsrandzone.

De visie geeft aan hoe de gemeenten hier gezamenlijk mee om wensen te gaan. De Ontwikkelingsvisie Laakzone streeft naar routenetwerken voor de verschillende vormen van recreatie en verschillende intensiteiten. Kortom, routenetwerken met keuzemogelijkheden met korte of langere routes. Een effectieve zonering van de recreatieve druk ontziet de kwetsbare gebieden en biedt elders mogelijkheden voor de recreatie.

De visie is vertaald naar een definitief ontwerp. Dit plan is momenteel in uitvoering. Het bestaat uit routenetwerken van vaarroutes (sloepen/kano's) wandelroutes, klompenpaden, fietsroutes en ruiterroutes. Op de onderstaande afbeelding is te zien hoe de plangebieden zijn ingeklemd tussen de verschillende routes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0004.jpg"

Afbeelding - plangebieden tussen de verschillende recreatieve routes van het project de Laakzone

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie Bunschoten 2015

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking (Wro) getreden. In artikel 2.1 van deze wet staat onder meer beschreven dat de gemeenteraad verplicht is om een structuurvisie vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad van iedere gemeente een structuurvisie vast te stellen. Middels enkele aanvullende documenten is de Toekomstvisie beleidsneutraal omgezet naar een structuurvisie.

De Toekomstvisie Bunschoten 2015 dateert uit 2001, maar is in 2009 hernieuwd vastgesteld door de gemeenteraad als structuurvisie, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij is geen aanleiding gevonden om de toekomstvisie inhoudelijk te actualiseren, aangezien er geen wezenlijke wijzigingen in het ruimtelijk beleid aan de orde waren

In de toekomstvisie is de ruimtelijke visie op de gemeente Bunschoten beschreven. In de visie staat behoud van de openheid voorop. Binnen die context is een verdere ontwikkeling van de natuurwaarden en van het recreatief medegebruik wenselijk en mogelijk. Dit bestemmingsplan sluit aan op deze ambities. Door het wegnemen van de nertsenfarm, en het terugbouwen van een beperkt aantal woningen, wordt de openheid van het gebied versterkt. Daarnaast ontstaan er kansen voor natuurontwikkeling en recreatie aan de westzijde van het perceel van de voormalige nertsenfarm.

In 2013 is er een nieuwe toekomstvisie 2025 opgesteld. Ook in deze visie passen de plannen.

2.3.2 Duurzaam vitaal Woonvisie 2011-2016

Op 27 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Bunschoten de Duurzaam Vitaal Woonvisie 2011-2016. In deze nieuwe Woonvisie is rekening gehouden met de effecten van de huidige economische crisis op de woningmarkt. In het kader van deze nieuwe Woonvisie is een uitgebreid woningmarktonderzoek uitgevoerd om de woningmarkt in beeld te brengen. Op basis van de onderzoeksresultaten uit het woningmarktonderzoek heeft de gemeente haar woonbeleid voor de komende jaren afgestemd.

Hoofddoelstelling van de nieuwe Woonvisie is het voortzetten van het voorgaande Beleidsplan Wonen 2006-2011. Dit houdt in dat gestreefd wordt naar het voorzien in de lokale woningbehoefte. Vanuit deze hoofddoelstelling spitst het beleid voor de periode 2011-2016 zich toe op een vijftal speerpunten:

  • 1.gerichte inzet op doelgroepen: in het bijzonder wordt ingezet op starters, mensen met een beperking, senioren en gezinnen met kinderen;
  • 2.kansen ontwikkeling Rengerswetering benutten: het op positieve wijze in de markt zitten van de nieuwbouwlocatie Rengerswetering;
  • 3.duurzame kwaliteit voor woning en woonomgeving: bij nieuwbouw en bestaande bouw inzetten op een duurzame benadering zonder dat dit de verkoopbaarheid negatief beïnvloed;
  • 4.herijking samenstelling goedkope woningvoorraad: de goedkope woningvoorraad dient kwantitatief op peil gehouden te worden;
  • 5.behoud draagvlak voorzieningen: een gedifferentieerd woningaanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor een vitale gemeente. Insteek van de Woonvisie is dan ook om een passend woningbouwprogramma te realiseren.

In de Woonvisie wordt uitgegaan van een productie van gemiddeld 125 woningen per jaar voor de periode 1-1-2011 tot 1-1-2016. Gelet op de huidige economische omstandigheden wordt op korte termijn echter uitgegaan van een gemiddeld van 90 woningen per jaar. Vanwege de huidige economische omstandigheden richt het woningbouwprogramma zich met name op de goedkopere segmenten.

Het voorliggende bestemmingsplan beschrijft voor een deel een kleinschalig woningbouwplan (maximaal 4 woningen) voor het duurdere segment. De bouw van dit type woningen vormt geen speerpunt in het woonbeleid, maar kan wel gezien worden als ondersteuning van dit beleid. Het aanbieden van een beperkt aantal unieke en riante kavels in het buitengebied zorgt voor een meer gedifferentieerd aanbod. Uiteindelijk zal ook dit de doorstroming op de woningmarkt stimuleren.

2.3.3 Nota Milieubeleid 2011-2014

Voor de komende periode is het milieubeleid van de gemeente Bunschoten geactualiseerd. Hiervoor is de Nota Milieubeleid 2011-2014 opgesteld. Aanleiding voor het opstellen van de nota is het verstrijken van de planperiode van de Nota Milieubeleid gemeente Bunschoten, Leven in een omgeving met kwaliteit (2006-2009) en het bijbehorende programma. Verder zijn de vele nieuwe beleidsontwikkelingen op milieugebied aanleiding om het gemeentelijke milieubeleid te actualiseren.

Gezien de goede ervaringen met de Nota Milieubeleid 2006-2009 is besloten geen geheel nieuwe nota op te stellen, maar te komen tot een actualisering. Het huidige omgevingsgerichte milieubeleid wordt voortgezet. Daarbij zijn verworvenheden en lessen uit de voorgaande planperiode, samen met de actuele ontwikkelingen in het milieubeleid, leidend voor de actualisatie. Uitgangspunt is te komen tot een realistisch plan met een op de gemeente afgestemd ambitieniveau. Naast de Nota Milieubeleid wordt ook het milieuprogramma voor de periode 2011-2014 geactualiseerd.

2.3.4 Waterplan Bunschoten 2006-2015

Het waterplan is opgesteld door de gemeente, het waterschap en het drinkwaterbedrijf. Het doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, om de gebruikswaarde en belevingswaarde van het water in de gemeente Bunschoten te verhogen. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan in de toekomst worden beschikt over de voordelen van een gezond watersysteem.

De algemene uitgangspunten van de watervisie zijn:

  • samenwerking;
  • water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening;
  • aanvaardbare maatschappelijke kosten;
  • draagvlak.

Daarnaast wordt in het waterplan specifiek ingegaan op:

  • A.verantwoord en duurzaam waterbeheer: niet afwentelen, waterkwantiteitstrits 'vasthouden-bergen-afvoeren', waterkwaliteitstrits 'schoonhouden-scheiden-zuiveren', waterstromen lopen van schoon naar vuil (zoneren) en redeneren vanuit de natuurlijke karakteristieken;
  • B.watersystemen: variëteit, zelfregulerende robuuste watersystemen en gebruikswaarde voor recreatie;
  • C.waterketen: goed en veilig drinkwater, efficiënt en effectief gebruik water en optimale afstemming in de (afval)waterketen.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.1. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

2.3.5 Welstandsnota

In de welstandsnota gaat het om het formuleren van gebiedsgerichte en objectgerichte toetsingscriteria. Bij de nieuwbouw van woningen, zoals bij dit plan het geval is, spelen met name de eerst vermelde criteria een belangrijke rol. De nieuwe percelen zullen onderdeel gaan uitmaken van de lintbebouwing aan de Groeneweg.

In de welstandsnota wordt aparte aandacht gegeven aan de lintbebouwing van de Zevenhuizerstraat, Groeneweg en Amersfoortseweg. Gesteld wordt dat veel bebouwing bij Zevenhuizen stamt uit de eerste helft van de negentiende eeuw. In de loop der tijden heeft de bebouwing zich in noordelijke richting uitgebreid tot en met de Groeneweg. De nieuwere bebouwing (jaren 60-80) is diffuser van karakter en kent een andere opzet en uitstraling. Desondanks wordt het historische karakter van dit gebied als waardevol beschouwd. Nieuwbouw dient het bebouwingsbeeld niet aan te tasten of te verstoren. Om die reden is het beleid in dit gebied gericht op het handhaven en versterken van het ruimtelijke beeld, waarin nieuwbouw is ingepast.

Om bovenstaande reden dienen nieuwe bouwwerken in dit gebied te passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing). Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de bestaande organisatie op het perceel en de relatie met de landschap.

In de welstandsnota wordt ook aandacht geschonken aan de 'langhuisboerderij'. Het langhuis is typerend voor de agrarische bebouwing in dit gedeelte van het land. Veel boerderijen in deze regio zijn cultuurhistorisch waardevol en aantal is dan ook aangewezen als monument. Geconstateerd wordt dat het langhuis reeds geruime tijd onder druk staat door veranderingen in de landbouw. Het bedrijfsgedeelte van het langhuis voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Om die reden verrijst naast de oorspronkelijke bebouwing veel grootschaligere bedrijfsbebouwing.

Bij de planontwikkeling voor de nieuwe kavels hebben zowel de gebiedskenmerken als de karakteristieken van de langhuisboerderij een belangrijke rol gespeeld. In het stedenbouwkundig plan & beeldkwaliteitsplan wordt hier uitgebreid op ingegaan. Het beeldkwaliteitsplan bevat concrete beeldkwaliteitseisen en vervangt ter plaatse de welstandsnota van de gemeente Bunschoten.

2.3.6 Beleidsregel voor het vergroten van woningen in het buitengebied

In het buitengebied geldt het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied 2006”, dat eind april 2008 in werking is getreden. In het bestemmingsplan is bepaald dat de maximale inhoud van een agrarische bedrijfswoning en een burgerwoning 650 m3mag zijn. Daarnaast is bepaald dat bijgebouwen maximaal 100 m2mogen zijn. Via een binnenplanse afwijking kan de inhoud van een burgerwoning worden opgehoogd tot maximaal 750 m3, mits voldaan wordt aan de gestelde eisen.

In de 'beleidsregel voor het vergroten van woningen in het buitengebied', vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders van 28 april 2009, wordt echter gewezen op de ruimte die er volgens de Wet op ruimtelijke ordening bestaat voor buitenplanse afwijkingen. Geconcludeerd wordt dat middels een Algemene maatregel van bestuur (Amvb) veel ruimte kan worden geboden voor aanbouwen aan bestaande woningen. Er zou ruimte zijn voor aanbouwen van maximaal 5 meter hoog en met een oppervlakte van maximaal 150 m2. Dat betekent dat bij de realisatie van een maximale aanbouw de inhoud van een burgerwoning in het buitengebied verdubbeld kan worden tot 1500 m3.

In de beleidsregel worden woningen van 1500 m3in het buitengebied vanuit ruimtelijk oogpunt onwenselijk geacht door de gemeente Bunschoten. Om die reden wordt in de beleidsregel het standpunt ingenomen om niet de maximale mogelijkheden in het Bro, voor het vergroten van agrarische- en burgerwoningen met een aanbouw als uitgangspunt te hanteren. Daartegenover wordt in de beleidsregel ook geconcludeerd dat de geboden ruimte in de Wro op voorhand niet (volledig) kan worden uitgesloten. Daarom wordt het wenselijk geacht om via een beleidsregel de toepassing van artikel 3.23 Wro (juncto 4.1.1 lid 1 sub a Bro) nader te reguleren.

Om bovenstaande redenen wordt in de beleidsregel de afwijkingsmogelijkheid geboden om geformuleerd woningen in het buitengebied middels een aanbouw te vergroten tot een maximale inhoud van 1000 m3. Hierbij worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • 1.het aantal woningen moet gelijk blijven;
  • 2.de aanbouw is, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger dan 5 m;
  • 3.het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden,
  • 4.de woning, inclusief de aanbouwen, mag een inhoud hebben van maximaal 1000 m3,
  • 5.indien o.g.v. de Erfgoedverordening 2008 van de gemeente Bunschoten sprake is werkzaamheden in de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte, die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, zal een nader archeologisch (voor)onderzoek kunnen worden geëist
  • 6.de aanvrager geeft schriftelijk het gebruik van de aanbouw aan. De gebruiksbepalingen dienen conform de bestemming "wonen" zijn als geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2006.
  • 7.er dient een door de eigenaren van het perceel ondertekende planschadeovereenkomst door de gemeente retour ontvangen te zijn, voordat de ontheffingsprocedure wordt gestart.

2.3.7 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart (2010), die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen.

Waarden en verwachtingen

De Archeologische Verwachtingskaart geeft aan wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten en welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied al vastgesteld zijn.

Op basis van de Archeologische Beleidsadvieskaart kan in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming gekeken worden of en hoe archeologische waarden beschermd kunnen/moeten worden: middels aanpassing van het plan of het behoud van informatie door opgraven.

Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet namelijk in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Om te voorkomen dat er verstoring van archeologische resten in de bodem plaatsvindt, moet de gemeente erop toezien dat de verstoorder een onderzoek laat uitvoeren.

Beide plangebieden zijn op Archeologische Beleidsadvieskaart gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden geldt dat bij bouwprojecten groter dan 500 m2, met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0005.jpg"

Afbeelding - de onderhavige plangebieden (1 en 2) in de gebiedstypen met verschillendeverwachtingswaarden. Oranje = hoog, Geel = middelhoog en Groen = laag.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Zoals gezegd bestaat het plangebied uit twee deelgebieden. Het zuidelijke deelgebied bevat de bedrijfsbebouwing van de voormalige nertsenhouderij “De Bonte Kooi”. Dit deelgebied is gelegen aan de achterzijde van het perceel Groeneweg 24. Aan de voorzijde van dit perceel bevindt zich een woning. Deze woning is in bestemmingsplan buitengebied 2006 bestemd als reguliere woning. Deze woning maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan en blijft, in tegenstelling tot de bedrijfsbebouwing van de nertsenfarm, gewoon gehandhaafd.

Het zuidelijke deelgebied grenst aan de westzijde aan de watergang en de nieuwbouwwijk Rengerswetering.

Het noordelijke plangebied is een stuk agrarisch perceel aan het ruilverkavelingslint Groeneweg. Deze langgerekte weg loopt parallel aan de oostelijke rand van Bunschoten en sluit aan op de zuidelijk gelegen Zevenhuizerstraat. De linten aan deze straten liggen letterlijk en figuurlijk in het verlengde van elkaar. In het Stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader 'Woonerf Groeneweg' wordt de relatie tussen beiden wegen behandeld. De linten vertonen grote overeenkomsten, maar verschillen ook in een aantal opzichten van elkaar.

De Groeneweg heeft een open en functioneel karakter. De erven liggen op enige afstand van elkaar en vertonen over het algemeen een gelijke ruimtelijke opzet. Aan de voorzijde is meestal een woning gesitueerd, aan de achterzijde zien we veel forse bedrijfsloodsen. De Zevenhuizerstraat is dichter bebouwd en de bebouwing is hier ouder en traditioneler. De cultuurhistorische kenmerken van het Eemland komen aan deze straat duidelijker naar voren. De erven aan dit traditionele lint zijn daarom een goede referentie geweest voor het Stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0006.jpg"

Afbeelding – de beide deellocaties aan de oostkant van Bunschoten in vogelperspectief

3.2 Functionele beschrijving van het plan

Het onderhavige bestemming zorgt voor een functiewijziging van beide deellocaties. De zuidelijke deellocatie wordt haar bedrijfsbebouwing ontnomen en zal voor het grootste gedeelte weer worden ingezaaid als eenvoudig grasland. Alleen het westelijke uiteinde van het langgerekte perceel zal op termijn met meer aandacht worden ingericht. In het kader van het project Laakzone zal hier een verbreding van de watergang plaatsvinden en zullen natuurvriendelijke oevers worden gerealiseerd. Dat betekent dat de bedrijfsbestemming van dit perceel in zijn geheel zal worden omgezet naar de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschapswaarden AL (o,v)'. De afkortingen o en v duiden op de waarden ´openheid´ en ´verkavelingspatroon , zoals deze ook in het bestemmingsplan ´Buitengebied 2006 worden gebruikt dat voor de directe omgeving van de locatie rechtsgeldig is.

De noordelijke deellocatie is in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2006 bestemd als 'Agrarisch gebied met Landschapswaarden AL (o,v)'. Ten behoeve van het nieuwe woonerf met maximaal 4 percelen wordt dit omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De bestemming 'Wonen' komt aan de oostelijke zijde centraal op het perceel te liggen. Op deze manier wordt gestuurd op een compact geheel, georiënteerd op de Groeneweg. Rondom de woonbestemming wordt de bestemming ´Tuin´ geïntroduceerd. Deze gronden blijven vrij van woonbebouwing, maar zullen wel worden uitgegeven.

3.3 Ruimtelijke beschrijving van het plan

Algemeen

Omdat er op de zuidelijke planlocatie geen nieuwe bebouwing wordt geïntroduceerd valt hier in ruimtelijke zin niet heel veel over te zeggen. Het belangrijkste is dat hier door de sloop de openheid van het gebied wordt versterkt. De landschappelijke kwaliteiten van het open veenweidegebied worden hiermee duidelijk versterkt.

De noordelijke deellocatie zal worden omgevormd tot een woonerf met maximaal 4 percelen. In het stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader 'Woonerf Groeneweg' wordt hier uitvoerig op ingegaan. Hieronder volgt een korte samenvatting.

Het agrarische perceel aan de Groeneweg heeft te maken met een aantal planologische beperkingen. Het gaat hier om hindercontouren op het gebied van geur, geluid en veiligheid van omliggende functies die ervoor zorgen dat woonbebouwing niet overal mogelijk is. De belangrijkste belemmering, de geurcontour van de nertsenfarm, komt met dit project echter te vervallen.

Opzet en karakter van het erf

Op basis van zowel de streekeigen kenmerken als de praktische beperkingen is gekozen voor een compacte, blokvormige opstelling van bebouwing en beplanting. Dit betekent dat de westzijde van het plangebied open van karakter zal blijven. Het cluster aan bebouwing en beplanting zal worden waargenomen als een eiland in de ruimte.

Binnen het cluster is de opstelling van bebouwing en beplanting informeel en losjes van karakter. De woningen en bijgebouwen zullen gezamenlijk een gedeelde plaats omsluiten, maar deze ruimte wordt niet helemaal omkaderd. Vanaf de plaats bestaan er voldoende zichtrelaties met het buitengebied.

Gestuurd wordt op een opstelling waarbij de hoofdbouwmassa's op enige afstand van elkaar staan (10 tot 30 meter). De woningen zijn in principe haaks op de Groeneweg gepositioneerd, zoals dat in het Eemland gebruikelijk is, maar een dwarse positie wordt niet geheel uitgesloten.

De nieuwe woningen zullen op enige afstand van de Groeneweg komen te staan (+/-20 meter) en het geheel krijgt één gezamenlijke erftoegang. De entree heeft een semi-privaat karakter, zodat bij binnenkomst duidelijk is dat men zich op een collectief terrein begeeft. De entree zal worden begeleid door een enkele rij bomen naast de inrit.

Verder komen er op het collectieve terrein één of twee solitaire bomen. Ze bieden het erf beschutting en dragen bij aan de afwisseling tussen bebouwing en beplanting. De bomen bieden de bewoners aanleiding om de verblijfskwaliteit van het erf verder te versterken met bijvoorbeeld een zitgelegenheid of speelplek. Uiteraard dienen de bomen het autoverkeer niet in de weg te staan.

De verharding van het erf is ruim bemeten en kan worden gebruikt voor verschillende doeleinden. Dit betekent ook dat de erfbewoners zich uitgenodigd voelen om het erf verder aan te kleden met bankjes, bloempotten en boombakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0007.png"

Afbeelding – plattegrond van een voorbeeldinvulling

Beeldkwaliteit van de woningen

In het stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader 'Woonerf Groeneweg' worden ook beeldkwaliteitseisen geformuleerd voor de nieuwe woningen. Deze eisen ten aanzien van de vormgeving en uitstraling van de woningen zijn zowel gebaseerd op het gebiedskatern Eemland (opgesteld in opdracht van de provincie) als een eigen ervenstudie.

De ervenstudie laat zien dat de traditionele erven in deze omgeving een compacte opstelling kennen met voornamelijk grote bouwmassa's die haaks op de weg zijn gepositioneerd. Het streekeigen boerderijtype (langhuisboerderij) is gebaseerd op een rechthoekige plattegrond en heeft een symmetrisch zadeldak met een lage goot en hoge nok. De boerderijen zijn fors (800 tot 1200m3), maar kennen een eenduidige vormgeving. De kopgevels van deze kloeke bouwmassa's bepalen het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0008.jpg"

Langhuisboerderijen in het buitengebied van Bunschoten

In dit plan is ervoor gekozen om de beeldkwaliteit toe te spitsen op de sterke herkenbare hoofdvorm van deze streekeigen boerderijen. Hiervoor zijn 6 basisprincipes opgesteld waar de hoofdbouwmassa's van de nieuwe woningen aan moeten voldoen:

  • 1.De basis van de hoofdbouwmassa is een rechthoekige plattegrond;
  • 2.De woning wordt voorzien van kopgevels en een zadeldak;
  • 3.Een aan-/uitbouw dient duidelijk ondergeschikt te zijn aan de hoofdbouwmassa;
  • 4.De basis van de dakvorm is een gelijkbenige driehoek;
  • 5.De maximale goot- en nokhooghte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter;
  • 6.De breedte (b) van de woning verhoudt zich tot de hoogte (h).

Verder zijn er ook voorwaarden gesteld ten aanzien van de gevelindeling, materialisering en kleurstelling van de woningen. Op deze manier is enige samenhang tussen de nieuwe woningen geborgd, maar zullen de woningen ook niet dissoneren in het waardevolle landschap.

In het stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader 'Woonerf Groeneweg' zijn ook de mogelijkheden voor bijgebouwen beperkt gehouden. Teneinde een compact erf te realiseren is gekozen voor een 'zone bijgebouwen'. Bijgebouwen dienen ofwel in het bouwvlak ofwel in de zone bijgebouwen te worden gesitueerd. Daarnaast moeten ze toegankelijk zijn vanaf de plaats. De bijgebouwen mogen ook gecombineerd worden met de buurman. De goot- en nokhoogte zijn beperkt tot respectievelijk 3 en 6 meter. Een uitzondering kan worden gemaakt voor bijgebouwen gelijkend een hooiberg. In deze bijzondere gevallen mag de goot- en nokhoogte maximaal 5 en 9 meter zijn. Uitgangspunt blijft dat ze ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

In de 20e eeuw is er te weinig rekening gehouden met het waterbelang, waardoor veel ruimte aan het water is ontrokken en afvalwater geloosd werd op het oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. Daarom is in het beleid voor waterbeheer in de 21e eeuw (WB21) vastgesteld dat bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen het watertoetsproces doorlopen dient te worden, waarbij vroegtijdige afstemming wordt gezocht met de waterbeheerders.

Deze waterparagraaf is tot stand gekomen in overleg met de waterbeheerders in het plangebied; waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Bunschoten. Er wordt in beschreven hoe in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en hoe hier in de uitvoeringsfase nadere invulling aan wordt gegeven.

4.1.1 Beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Het landelijk waterbeleid is beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Startovereenkomst ´Waterbeleid 21e eeuw´ (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). De Kaderrichtlijn Water (KRW) is het Europees waterbeleid. De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal (WB21) en Europees (KRW) beleid zijn: "meer ruimte voor water", "voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd" en "standstill situatie: géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit". Dit heeft geresulteerd in de twee drietrapsstrategieën voor:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Op provinciaal en regionaal niveau is het waterbeleid beschreven in het Waterhuishoudingsplan van de Provincie Utrecht en door het Waterschap Vallei en Eem (vanaf 1 januari 2013 waterschap Vallei en Veluwe) in het Waterbeheersplan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Vasthouden en bergen

Door de snelle afvoer van regenwater in stedelijk gebied worden watergangen extra belast en verdrogen omliggende natuurgebieden. Dit is een gevolg van de afname van infiltratie bij uitbreiding van verhard oppervlak en afvoer van regenwater via het vuilwaterriool. Waterschap en gemeente moeten daarom maatregelen nemen om meer water vast te houden in bestaand bebouwd gebied en op locaties binnen en buiten de bebouwde kom waar nieuwbouw plaatsvindt. Deze maatregelen zijn ook nodig ter voorbereiding op de klimaatveranderingen. Hiervoor dient rekening gehouden te worden met de opvang en afvoer van meer water in korte tijd, maar ook met de berging van water voor droge perioden.

Voor het al dan niet aansluiten van de regenwaterafvoerleidingen van verharde oppervlakken op de riolering heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom ontwikkeld. In eerste instantie heeft tijdelijke berging van het regenwater op de plaats waar het valt en het nuttige gebruik van dat regenwater de voorkeur. Denk hierbij bijvoorbeeld aan gebruik als sproeiwater voor de tuin. Als dit niet mogelijk is, dient gekeken te worden of het plangebied geschikt is om het regenwater te infiltreren in de bodem. Infiltratie zorgt ervoor dat het grondwaterpeil wordt aangevuld en de verspreiding van verontreinigingen wordt beperkt. Wanneer infiltratie ook geen optie is wordt het regenwater rechtstreeks dan wel via een regenwaterriool op oppervlaktewater afgevoerd.

Om het regenwater te kunnen afkoppelen en hergebruiken, infiltreren of afvoeren naar het oppervlaktewater is het van belang dat het regenwater niet vervuild raakt. Door middel van brongerichte maatregelen en zuiverende maatregelen dient dit te worden voorkomen. Voorbeelden zijn:

  • geen gebruik van uitlogende materialen (met name gegalvaniseerd materiaal);
  • geen gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

Ontwerpnormen

Om (grond)wateroverlast in het gebied te voorkomen worden een aantal vaste uitgangspunten gehanteerd:

  • 1.creëer voldoende ontwateringsdiepte:
  • woningen met kruipruimte: 0,70 m - maaiveld;
  • woningen zonder kruipruimte: 0,30 m - maaiveld;
  • tuinen en openbare groenvoorzieningen: 0,50 m - maaiveld;
  • secundaire wegen + woonstraten: 0,70 m – maaiveld (uitgaande van wegen op maaiveldhoogte en vloerpeil van woningen 0,30 m boven maaiveld);
  • 2.de waterhuishouding van nieuwbouwlocaties in het landelijke gebied, zoals het nieuwe woonerf aan de Groeneweg, dient ontworpen te worden op een ontwerpbui die eens in de tien jaar voorkomt (T=10). In deze situatie is een maximale peilstijging in het oppervlaktewater van 0,40 m toegestaan.

Het waterschap is geen voorstander van het creëren van nieuwe onderbemalingen ten behoeve van het realiseren van voldoende ontwateringsdiepte bij nieuwbouwprojecten. Om voldoende ontwateringsdiepte te bereiken, en toch aan te sluiten bij bestaande grond- en oppervlaktewaterpeilen wordt de voorkeur gegeven aan integrale ophoging van het terrein, dan wel aan het selectief ophogen van het terrein in combinatie met kruipruimteloos bouwen.

Voor de overige aspecten worden geen vaste uitgangspunten aangehouden, de ontwerpnormen zijn hierbij afhankelijk van omgevingsfactoren.

  • De hoeveelheid benodigde oppervlaktewaterberging is afhankelijk van de percentages verhard oppervlak, type gebied, type rioolstelsel, maaiveldhoogten en optredende grond- en oppervlaktewaterstanden;
  • De maximale afvoer is afhankelijk van de grondwaterstand in het gebied, wanneer er minder regenwater in de bodem kan worden geïnfiltreerd door hoge grondwaterstanden dan mag er meer worden afgevoerd.

4.1.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie

Karakterisering watersysteem nieuwbouwlocatie

Volgens het bodemonderzoek bestaat de bodem uit zwak zandig veen en matig fijn zand. uit een kleipakket bestaat dat op een ondergrond van veen ligt. De nieuwbouwlocatie is momenteel in agrarisch gebruik. Het grondwaterpeil van de Oosterpolder waar de locatie in ligt wordt geregeld middels bemaling. Het peilbesluit Eemland dat voor de polder van toepassing is vooral afgestemd op het agrarische belang. Volgens dit peilbesluit geldt voor het gebied een droogleggingsnorm tussen 66 cm minimaal en 86 cm maximaal beneden maaiveldniveau.

Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door sloten. Langs de Groeneweg ligt een drukriool waarop de afvalwaterleidingen van de aangrenzende percelen zijn aangesloten.

Karakteristiek watersysteem locatie voormalige nertsfarm

Volgens het bodemonderzoek bestaat de bodem ter plaatse van de voormalige bedrijfsbebouwing uit humeus zand in de bovengrond met daaronder klei en veen. Ook voor deze locatie gelden de bovenvermelde droogleggingsnormen uit het peilbesluit Eemland. Het voormalige bouwperceel wordt aan alle zijden begrensd door sloten en watergangen. De belangrijkste is de Rengerswetering, die het perceel aan de westzijde afsluit.

4.1.3 Afstemming planvoornemen op duurzaam waterbeheer

Voorkomen van grondwateroverlast

Om aan de ontwateringsnormen te voldoen wordt in afstemming met de gemeente onderzocht of de huidige ontwateringsdiepte van de nieuwbouwlocatie aan de Groeneweg voldoet of dat het terrein waar de woonpercelen zijn gepland geheel of gedeeltelijk moet worden opgehoogd om de gewenste ontwateringsdiepte te kunnen garanderen.

Hemelwaterberging en -afvoer

Voor de berging en afvoer van hemelwater uit het gebied wordt de afkoppelbeslisboom gevolgd. Volgens de afkoppelbeslisboom dient het regenwater vanaf de daken en straten te worden afgekoppeld en indien mogelijk te worden geïnfiltreerd in de bodem. In andere gevallen dient het regenwater rechtstreeks dan wel via een regenwaterriool op oppervlaktewater afgevoerd te worden. Voor het plangebied zijn deze opties bekeken, resulterend in de volgende constateringen:

  • 1.door de hoge grondwaterstanden is infiltratie van afstromend regenwater in het plangebied niet mogelijk;
  • 2.het creëren van extra berging in oppervlaktewater is een reële mogelijkheid. In het plangebied zelf en daaromheen liggen diverse kleinen watergangen. Het regenwater van de nieuwe woningen en omliggende verharding zou kunnen worden opgevangen in grindkoffers of kratten met een overloop naar een van de watergangen langs de randen van het perceel. Het afvalwater van de woningen kan worden geloosd middels aparte leidingen op het drukriool langs de Groeneweg

Uitvoering van het plan leidt per saldo tot een afname van het verharde oppervlak in de Oosterpolder. Er wordt immers een grote oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing van de vroegere nertsenfarm gesloopt ter compensatie van de nieuwe woningen. De onderstaande tabel (tabel 1.1) brengt deze oppervlakten in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0009.jpg"

Omdat de nieuwbouwlocatie een relatief kleine gebied omvat, wordt er van uitgegaan dat er voldoende waterberging aanwezig is in het bestaande oppervlaktewatersysteem om in de toekomst het afgekoppelde hemelwater uit het gebied te kunnen bergen. In situaties van piekafvoer zullen er geen overstorten meer optreden, waardoor de afvoer naar het oppervlaktewater op deze momenten wordt gereduceerd. Voor het vertragen van de afvoer en het creëren van aanvullende berging kan worden gedacht aan vegetatiedaken of het gebruik van regentonnen.

Toekomstige waterhuishouding locatie voormalige bedrijfsbebouwing nertsenfarm

In het zuidelijke plangebied zullen aantal veranderingen plaatsvinden die van invloed zullen zijn op de waterhuishouding. Op de eerste plaats zal door de afbraak van de bedrijfsgebouwen en de omringende verharding het regenwater weer de mogelijkheid hebben om ter plaatse in de bodem te infiltreren en zal het water via de bodem en het aanwezige drainagestelsel uiteindelijk in de omringende watergangen terechtkomen. Deze watergangen zullen op een aantal plekken worden aangepast. Ter verheldering van alle ingrepen is een afbeelding bijgevoegd, waarop alle ingrepen zijn aangeduid. De watergangen die worden verwijderd zijn gearceerd. De nieuwe watergangen zijn aangeduid met een gekronkelde lijn.

Alles bij elkaar wordt hier ca. 185 strekkende meter sloot gedempt en 305 strekkende meter sloot toegevoegd. Per saldo komt er dus 120 strekkende meter sloot bij. Voor deze werkzaamheden is inmiddels een watervergunning verleend door het waterschap. Verder zal een strook grond aan de westrand van dit gebied ten goede komen aan de geplande verbreding van de Rengerswetering (in het kader van het project Laakzone. Door alle ingrepen neemt de hoeveelheid oppervlaktewater toe en draagt het plan als geheel bij aan de gewenste vergroting van het waterbergend vermogen van de watergangen in de Oosterpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.Buitengebied0602-0201_0010.png"

Afbeelding - waterkundige ingrepen in en rond het zuidelijke plangebied

In het noordelijke plangebied zal de centraal gelegen sloot grotendeels worden aangepast. Deze sloot zal alleen naast de nieuwe inrit worden gehandhaafd en verbreed. Over de rest van het plangebied wordt de sloot gedempt. Dat betekent dat dit een doodlopend stukje sloot wordt. Om de waterkwaliteit op peil te houden wordt zal de hemelwaterafvoer van de woningen en de verharding in deze sloot uitkomen, zodat er sprake blijft van doorstroming. Verder zal er aan de westrand van dit gebied een nieuwe sloot zal worden gegraven.

Waterkwaliteit

Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief. Daarom dient het gebruik van deze materialen bij de bouw gebouwen en de inrichting van het plangebied zoveel mogelijk beperkt te worden.

Communicatie met de bewoners over het principe van afkoppelen vindt (in de toekomst) plaats in overleg met de gemeente. Zo kunnen vervuiling door schoonmaakmiddelen, bestrijdingsmiddelen en verkeerde aansluitingen worden voorkomen.

4.1.4 Conclusie en vervolgstappen

Bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan wordt in overleg met de gemeente afgesproken welke maatregelen nodig zijn om aan de ontwateringsnormen te voldoen en op welke wijze het hemelwaterafvoer (van de woningen en de verharde oppervlakten) op de nieuwbouwlocatie op de gewenste manier vorm kan worden gegeven. Bij de bouw van woningen kan in dat verband worden overwogen om gebruik te maken van vegetatiedaken of regentonnen om extra water vast te houden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke minimale richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie aangegeven:

milieucategorie richtafstand rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter



De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij het omgevingstype 'gemengd gebied' (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.



Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Bedrijven nabij plangebied

In dit geval gaat het in de eerste plaats om het opheffen van een agrarisch bouwperceel zodat dit niet meer voor een agrarisch bedrijf benut kan worden. Deze wijziging zorgt voor het verdwijnen van een belangrijke milieucirkel, waardoor nu de milieugevoelige functies van de geplande woonwijk Rengerswetering gerealiseerd kunnen worden.

Op de tweede plaats worden woningen gebouwd in de nabijheid van enkele milieubelastende bedrijven en functies, te weten twee kleinschalige veehouderijen en twee intensieve veehouderijen een middelgrote veehouderij. In de rest van deze paragraaf wordt een antwoord gegeven op de vraag of de nieuwe woningen en deze agrarische bedrijven een belemmering voor elkaar opleveren.

Adres Omschrijving Milieucategorie Richtafstand
Groeneweg nr. 20 Paarden en een beperkt aantal schapen 3.1 50 m. vanaf het bouwblok/bouwperceel
Groeneweg nr. 22 Rundvee 3.1 50 m. vanaf het bouwblok/bouwperceel
Groeneweg nr.25

Mestvarkens en legkippen 4.1 Milieucontour (geur)
Groeneweg nr. 29

Vleeskalveren en schapen



3.2 Milieucontour (geur)

Groeneweg 20

De milieuvergunning voor het bedrijf Groeneweg 20 is afgegeven voor het huisvesten van paarden en een beperkt aantal schapen. Voor de paarden geldt een vaste afstand van 50 meter tussen de paardenstal en een woning van derden. Bij het toepassen van de omgekeerde werking zal dan uitgegaan moeten worden van 50 meter van het agrarische bouwblok tot de meest nabijgelegen nieuw te bouwen woning. De schapen moeten worden berekend met het programma V-stacks. Alleen doordat het er maar twintig zijn, is de afstand minder dan 50 meter. De paarden zijn in deze situatie dan ook maatgevend.

Uit de meting blijkt dat de afstand tussen het agrarisch bouwblok van dit bedrijf en de meest nabij geplande woning binnen het nieuwe woonerf ruim 50 meter bedraagt. Deze afstand is dus ruim voldoende en levert geen belemmering op voor de bouw van de betreffende woning.

Groeneweg 22

Op de Groeneweg 22 is alleen rundvee aanwezig. Voor dit bedrijf geldt ook een afstand van 50 meter. Uit de meting blijkt dat ook in dit geval aan deze norm voldaan kan worden omdat de afstand tussen het bouwvlak van dit agrarische bedrijf en de gevel van de meest nabij geplande woning op het nieuwe woonerf meer dan 50 meter bedraagt.

Groeneweg 25

De milieuvergunning Groeneweg 25 is afgegeven voor het huisvesten van 624 mestvarkens en 18600 legkippen. Het bedrijf is een intensieve veehouderij die valt onder de regels van de 'Wet geurhinder veehouderijen'. De geurcontour van dit bedrijf is bepaald op basis van de vergunde diersoorten en maximale dieraantallen Uit de berekening blijkt dat de geurcontour buiten het nieuwe woonerf ligt. Dat betekent dat dit bedrijf geen belemmering oplevert voor de nieuwe woningen.

Groeneweg 29

De milieuvergunning, Groeneweg 29 is afgegeven voor het huisvesten van 140 vleeskalveren en 20 schapen. Het bedrijf is een middelgrote veehouderij, maar is wel vergunningplichtig. De geurcontour van dit bedrijf is bepaald op basis van de vergunde diersoorten en maximale dieraantallen Uit de berekening blijkt dat de geurcontour buiten het nieuwe woonerf ligt. Dat betekent dat dit bedrijf geen belemmering oplevert voor de nieuwe woningen.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

In dit geval heeft de gemeente Bunschoten een onderzoek gedaan naar de geluidbelasting door wegverkeer van de Groeneweg. Het verslag d.d. 21-2-2012 is als bijlage toegevoegd.

Het onderzoek heeft voor de opstelling van het Stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader “Woonerf Groeneweg” plaatsgevonden. Bij de planvorming van het Stedenbouwkundige plan is geanticipeerd op de conclusies van dit onderzoek. Anders gezegd: bij de planontwikkeling is van het begin af aan voldoende afstand in acht genomen ten opzichte van de Groeneweg.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidscontour van 48 dB op 18,5 meter uit het hart van de weg ligt. Wanneer de 3 meter brede sloot gehandhaafd blijft, moet hier 21 meter voor worden aangehouden. De bouwvlakken van dit bestemmingsplan voldoen hieraan.

De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel. Daarbij is geen rekening gehouden met afscherming in het overdrachtsgebied. Bij de berekening is gebruik gemaakt van het rapport “kruispunttelling Nijkerkerweg Bunschoten” d.d. 8 september 2008 van Grontmij. De intensiteit van het verkeer is afgeleid van dit rapport.

4.2.3 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Deze planlocatie is onder te verdelen in twee percelen waarvoor een verschillende onderzoeksverplichting geldt. Deze twee percelen worden in de rest van de paragraaf apart behandeld.

Zuidelijke deellocatie

Voor de zuidelijke deellocatie is door PJ Milieu in de periode augustus-oktober 2009 een drietal onderzoeken verricht, te weten:

  • 1.Een verkennend bodemonderzoek;
  • 2.Een nader bodemonderzoek;
  • 3.Een asbest in grondonderzoek.

Vooraf aan de onderzoeken wordt gesteld dat er op deze deellocatie sprake is van een verdachte en een onverdachte locatie. Het doel van het verkennende onderzoek van een verdachte locatie is vast te stellen of de vooronderstelde verontreinigingen aanwezig zijn en in hoe deze zich verhouden tot de bijbehorende achtergrondwaarden en streefwaarden.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek wordt door PJ Milieu geconcludeerd dat de onderzoekslocatie verdacht is voor wat betreft de gedempte sloten, het betonpad aan de zuidzijde en de locatie van de nertsenfokkerij. Daarnaast zijn het achter- en voorterrein als verdacht aangemerkt.

Als vervolg hierop zijn nadere onderzoeken verricht naar zink in de grond bij deellocatie C (gedempte sloot) en minerale olie in de grond bij deellocatie G (voorterrein). Omdat op de locatie veel asbest is toegepast op de daken, als erfafscheiding en mogelijk bij de verhardingen is ook daar nader onderzoek naar verricht.

Op basis van de nadere bodemonderzoeken wordt door PJ Milieu gesteld dat aanvullend / nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De actuele bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgelegd. Bij voortzetting van het huidige gebruik zijn er geen beperkingen van het gebruik met betrekking tot de aangetroffen verontreinigingen.

Verder geeft PJ Milieu aan dat er bepaalde activiteiten blootstellingsrisico's zijn. Indien overgegaan wordt tot wijziging van de bestemming en/of aanpassing van de bebouwing of verharding zal een saneringsplan moeten worden opgesteld. Tevens dient grondverbetering te worden toegepast om het terrein geschikt te maken voor agrarische doeleinden.

Ter voorbereiding van de sanering heeft de gemeente Bunschoten op 5 oktober 2012 een BUS-melding gedaan. Deze melding is door het bodemloket van de provincie Utrecht goedgekeurd. In een brief d.d. 22 oktober 2012 is hier bericht van afgeven. Deze brief is als bijlage bijgevoegd.

Noordelijke deellocatie

Voor de noordelijke deellocatie is door PJ Milieu in de periode juli/augustus 2009 een verkennend bodemonderzoek verricht. Doel van dit onderzoek was om aan te tonen dat op deze locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehalten boven respectievelijk de achtergrondwaarde en de streefwaarde.

In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdachte locatie' voor deze locatie geen stand houdt. Enkele parameters in het grondwater zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek wordt door PJ Milieu niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor een voorgenomen onroerende zaak transactie (aankoop) en voor het toekomstige gebruik wonen met tuin.

4.2.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen.

Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt dat kwetsbare objecten worden gevormd door woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten onder andere bestaan uit kantoren, winkels en parkeerterreinen.

Met betrekking tot externe veiligheid zijn er 4 typen bronnen van belang die potentieel tot gevaarlijke situaties kunnen leiden:

1/ Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De dichtstbijzijnde vervoersroute over de weg (N806) bevindt zich op ca 60 meter van de zuidelijke planlocatie. Op deze locatie worden geen kwetsbare objecten gerealiseerd. Op de noordelijke planlocatie worden wel kwetsbare objecten gerealiseerd (woningen), maar de afstand tot de verkeersroute is voor deze locatie ruim 300 meter. Hiermee is deze bron voor deze ontwikkeling niet van invloed.

2/ Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

De dichtstbijzijnde vervoersroute over het spoor (de spoorlijn Amersfoort-Zwolle) bevindt zich ook op ca 5 kilometer afstand van beide plangebieden. Ook deze bron is hiermee niet van invloed.

3/ Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er loopt een aardgastransportleiding ca. 300 meter ten westen van de Amersfoortseweg. De toetsingsafstand van deze transportleiding bedraagt maximaal 20 meter en heeft dus geen invloed op dit plan. De afstand van deze leiding tot aan het zuidelijke plangebied is namelijk 1600 meter.

4/ Bedrijven die gevaarlijke stoffen be-/verwerken opslaan en vervoeren (Bevi bedrijven)

In de omgeving van beide plangebieden bevindt zich één bedrijf dat valt onder de werking van het Bevi ('Besluit externe veiligheid inrichtingen') valt vanwege de opslag van meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in een magazijn. Dit bedrijf (Polynorm-Voestalpine) ligt op een afstand van ongeveer 510 meter ten zuiden van het zuidelijke plangebied.

Rondom het magazijn ligt een contour van 290 meter voor het plaatsgebonden risico.Het maximale invloedsgebied van het bedrijf bedraagt 380 meter. Beide plangebieden liggen op ruimere afstand (> 500 m) van dit magazijn. Om die reden is zowel het plaatsgebonden risico als het groepsgebonden risico voor het onderhavige bestemmingsplan niet van belang.

Geconcludeerd mag worden dat er ten aanzien van externe veiligheid geen nader onderzoek nodig is.

4.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die “niet in betekenende mate (NIBM)” bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

De voorgestelde ontwikkeling van 4 nieuwe woningen heeft een verkeersaantrekkende werking en is dus van invloed op de toekomstige luchtkwaliteit. De wetgever heeft in het Besluit “Niet in betekende mate” (afgekort Besluit NIBM) aangegeven hoe groot een woningbouwproject naar zijn oordeel moet zijn om in betekende mate bij te dragen aan de luchtverontreiniging. De norm bedraagt minimaal 500 woningen voor woningbouwlocaties die via één ontsluitingsweg voor het gemotoriseerde verkeer worden ontsloten.

In dit geval is de schaal van de voorgenomen ontwikkeling zeer beperkt. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk. Ook zonder onderzoek kan vastgesteld worden dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Dat betekent dat de luchtkwaliteit geen beletsel vormt voor de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Om die reden is door Econsultancy, in opdracht van de gemeente Bunschoten-Spakenburg, een quickscan flora en fauna verricht in het kader van het onderhavige plan.

De quickscan had tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens werd beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie.

Natuurbeschermingswet

In de rapportage van de quickscan wordt gesteld dat het plangebied is gelegen in de nabijheid van Natura 2000 en EHS-gebieden. Daarbij wordt aangegeven dat voor de EHS geen externe werking geldt. Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde.

Verder beschrijft het rapport dat circa 400 meter ten westen van de onderzoekslocatie zich het Natura 2000 gebied Arkemheen bevindt. Het gebied is aangewezen voor de bittervoorn, de kleine zwaan (niet broedvogel) en de smient (niet broedvogel). Verder is het gebied van belang voor weidevogels. Om de invloed van de ingreep op dit gebied te beoordelen is een toets uitgevoerd op basis van de effectenindicator van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie. Daarbij is ook gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens van de kleine zwaan en smient.

Op basis hiervan zijn negatieve effecten uitgesloten. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.

Flora- en Faunawet

In de quickscan wordt ook geconcludeerd dat er op de noordelijke planlocatie geschikt habitat aanwezig is voor broedvogels, grondgebonden zoogdieren en vissen. Daarbij is aangegeven dat de voorgestelde ingrepen verstorend kunnen werken voor broedvogels. Om die reden wordt geadviseerd om het bouwrijp maken buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Verder geldt er ten aanzien van de leefomgeving van vissen een zorgplicht bij slootdempingen.

De algemene zorgplicht houdt in dat een ieder die redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor de flora en fauna kunnen ontstaan, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen te voorkomen.

4.4 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de planontwikkeling worden geen nieuwe wegen aangelegd. Er zal wel een inrit worden gerealiseerd vanaf de Groeneweg die uitkomt op een gedeeld binnenterrein (de plaats). Zowel de inrit als de plaats zullen een privaat karakter hebben. De nieuwe woningen en bijgebouwen zullen toegankelijk zijn vanaf de inrit en/of plaats.

Volgens de parkeernormen hebben dure woningen een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaats. Dat betekent dat er in totaal afgerond minimaal 9 parkeerplaatsen gerealiseerd zouden moeten worden. Zowel op het eigen terrein als op de plaats bestaat voldoende ruimte om hierin te voorzien.

4.5 Archeologie

In opdracht van de gemeente Bunschoten heeft het Centrum voor Archeologie (CAR) een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd aan de Groeneweg te Bunschoten.

Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingwaarde op de Archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente Bunschoten. Het plangebied valt daarmee onder de gemeentelijke erfgoedverordening. De gemeente Bunschoten heeft in het kader van de Archeologisch Monumentenzorg archeologische voorwaarden gesteld aan de ontwikkeling van het betreffende plangebied.

Om een goed beeld te krijgen van de aan- of afwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied is gekozen voor een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven. Dit onderzoek is in de periode 09-04 tot 11-04-2013 uitgevoerd. Hoofddoel van het onderzoek was het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van het bodemarchief binnen het plangebied, teneinde tot waardestelling te kunnen komen.

In de proefsleuven zijn geen archeologische resten gevonden. Daarnaast zijn er ook geen aanwijzingen dat binnen de rest van het plangebied archeologische sporen aanwezig zijn.

Om die redenen adviseert het CAR dat ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan geen aanvullende archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden.

4.6 Kabels en leidingen

In beide plangebieden liggen een aantal kabels en leidingen die een beperking met zich meebrengen. Op de eerste plaats betreft dat een Rioolpersleiding aan de Groeneweg. Deze leiding zorgt voor een hinderzone van 3 meter aan weerszijden waar niet gebouwd kan worden.

Op de tweede plaats moet er rekening worden gehouden met een hoogspanningstracé. Deze hoogspanningsleiding van 150 kV is bovengronds gelegen en voert over het zuidelijke plangebied en net ten westen van het noordelijke plangebied. Ter hoogte van beide plangebieden ligt het tracé parallel aan de Groeneweg.

Aan weerzijden van de lijn bevindt zich een privaatrechtelijk geregelde contractstrook van 27,5 meter uit het hart van de leiding. Binnen deze strook zijn geen bouwwerken toelaatbaar zonder toestemming van de beheerder. Om deze reden is de strook op de verbeelding weergegeven.

Daarnaast kent de hoogspanningsleiding ook een magneetveldzone. In eerste instantie is een dergelijke zone slechts indicatief bepaald. Volgens de netkaart (geodata.rivm.nl/netkaart.html) bedraagt de indicatieve magneetveldzone van de hoogspanningslijn Soest – Bunschoten 2x80 m. Omdat de gronden van de noordelijke planlocatie gedeeltelijk in deze indicatieve magneetveldzone zijn gelegen had de gemeente Bunschoten behoefte om de gevolgen van deze zone voor woningbouwontwikkeling beter in beeld te krijgen. Hiertoe heeft de gemeente een onderzoek laten verrichten naar de specifieke magneetveldzones van deze lijn. Dit onderzoek (d.d. 18 juni 2012) is als bijlage bijgevoegd.

De onderzoekers hebben voor de velden tussen de masten 94 en 95 en tussen de masten 95 en 96 van deze hoogspanningslijn de specifieke magneetveldzones berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de specifieke magneetveldzone aan beide zijden van de hoogspanningslijn 85 m bedraagt. Dat betekent dat het achterste gedeelte van het onderhavige plangebied binnen de specifieke magneetveldzone van de hoogspanningslijn is gelegen.

De resultaten van deze onderzoeken waren bekend voor de planontwikkeling van het 'Stedenbouwkundige plan & beeldkwaliteitskader Groeneweg – Bunschoten'. Om die reden is het mogelijk geweest om bij de opstelling van het plan rekening te houden met de resultaten. Dit heeft er onder andere toe geleid dat er geen woonbestemming binnen de magneetveldzone is geprojecteerd. Ook zijn de bouwvlakken buiten de specifieke magneetzone van de hoogspanningslijn gesitueerd”.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Het accent van het bestemmingsplan ligt op het ontwerpen van een heldere beheerregeling voor het gebied. Een actueel bestemmingsplan met een heldere beheerregeling draagt bij aan handhaafbaarheid van het plan.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden. Niettemin kan het in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan enkele flexibiliteitbepalingen in de vorm van afwijkingsregels opgenomen.

5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

Bestemmingen

In de regels van het bestemmingsplan zijn de volgende drie bestemmingen opgenomen:

Tuin

De gronden met de bestemming "Tuin" zijn bestemd voor tuin en erf met de daarbij behorende bouwwerken. Bouwwerken tot een hoogte van maximaal 1 m zijn toegelaten

Wonen

De woningen dienen gebouwd te worden binnen de bouwvlakken. In de bouwvlakken is zichtbaar welke goothoogte en nokhoogte maximaal is toegestaan.

Binnen het bestemmingsvlak zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. In de regels is specifiek opgenomen waar deze bouwwerken zijn toegestaan en in welke maatvoering.

Daarnaast zijn er in deze bestemming ook een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Dit ingeval er bijvoorbeeld minder dan 4 woningen worden gerealiseerd. Een belangrijke voorwaarde voor deze afwijkingen is steeds de invloed op de omgeving. Omdat het Eemland een landschap is met nationale betekenis wordt er zorgvuldigheid gevraagd ten aanzien van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van het gebied. In de "Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen – gebiedskatern Eemland" wordt uitvoerig op deze kwaliteiten ingegaan.

Agrarisch met waarden

De gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden " zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en de bescherming en in standhouding van de landschappelijke waarden. In het bijzonder gaat het hier om de openheid en het verkavelingspatroon. Bebouwing is niet toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De bouwplannen vallen onder de reikwijdte van de Grondexploitatiewet, onder meer vanwege het feit dat het oprichten van de woningen grondexploitatieplanplichtige bouwplannen zijn zoals aangegeven in artikel 6.12 lid 1 Wro jo artikel 6.2.1 onder a Bro. Op grond van artikel 6.12 lid 2 van de Wro kan de raad echter besluiten géén exploitatieplan vast te stellen, indien kostenverhaal anderszins is verzekerd , het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen, regels of een uitwerking hiervan niet noodzakelijk is.

Het verhaal van kosten door de gemeente op een initiatiefnemer is niet aan de orde omdat de plannen volledig voor rekening en risico van de gemeente worden ontwikkeld. De gemeente heeft de nertsenfarm in 2009 aangekocht voor een bedrag van €2.800.000,- exclusief deskundigen- en overige bijkomende kosten. Door middel van een grondruil zal de benodigde grond aan de Groeneweg voor de 4 kavels aan de gemeente worden geleverd.

In de exploitatieopzet van Rengerswetering is een bedrag van €1.900.000,- opgenomen voor de aankoop van de farm. Het restant is ondergebracht in de exploitatie voor de nertsenfarm waarvoor een grondexploitatie is opgesteld. Hierin zullen ook de overige kosten worden ondergebracht. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan sloop- en saneringskosten, planontwikkelingskosten en kosten die verband houden met de uitvoering van het bouw- en woonrijp-maken. Planschadekosten worden niet verwacht aangezien de sloop en amovering van de farm leidt tot een forse planologische verbetering vanwege het wegvallen van milieuhinder (o.a. geur) en de landschapswinst. Daarnaast leidt de bouw van de vier te ontwikkelen woningen niet tot verlies aan uitzicht voor de omliggende woningen gezien de afstanden en het feit dat deze woningen hierop niet zijn georiënteerd. Ook vormen de kavels geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Met de ontwikkeling en verkoop van de vier te ontwikkelen vrije kavels zullen inkomsten worden gegenereerd om de kosten te dekken. Daarnaast is vanuit de provincie een subsidie ter beschikking gesteld voor de ontwikkeling ten bedrage van €257.000,- vanuit het Fonds Uitplaatsing Hinderlijke Bedrijven (FUHB). De verwachting is dat hiermee een sluitende grondexploitatie kan worden bereikt. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 23 april 2013 is het Stedenbouwkundig plan & beeldkwaliteitskader Groeneweg – Bunschoten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten vastgesteld.

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) hebben burgemeesters en wethouders van de gemeente Bunschoten op 3 juli 2013 kennis gegeven van het feit dat zij, in navolging van dit stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitskader, ook een bestemmingsplan gaan voorbereiden.

Op 11 september 2013 heeft de commissie ruimte positief geadviseerd over het voorgenomen besluit om de bestemmingsplanprocedure op te starten.

6.2.1 Inspraak

Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het bestemmingsplan op de gebruikelijke wijze in de inspraak gebracht. Het plan heeft vanaf 26 september 2013 tot en met 6 november 2011 (zes weken) ter inzage gelegen. Tevens is op 30 oktober 2013 een informatie- en inspraakavond georganiseerd. Gedurende de termijn van de terinzagelegging konden belanghebbenden en belangstellenden een inspraakreactie geven.

Er zijn geen schriftelijke inspraakreacties ingediend. Op de inspraakavond van 30 oktober 2013 is niemand verschenen.

6.2.2 Vooroverleg conform artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerp-Bestemmingsplan 'Groeneweg – Bunschoten' is op 20 september 2013 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse personen en instanties toegezonden met het verzoek om voor 25 oktober 2013 te reageren. Het plan is toegezonden aan:

  • 1.VROM-Inspectie voor de leefomgeving
  • 2.Waterschap Vallei & Veluwe
  • 3.Eneco, N.V.
  • 4.Vitens, Midden Nederland
  • 5.Veiligheidsregio Utrecht
  • 6.Provincie Utrecht
  • 7.Welstand en Monumenten, Midden Nederland
  • 8.Gasunie
  • 9.KPN BV W&O NO FC IA BackOffice
  • 10.KPN Wholesale & Operations
  • 11.Projectbureau SVGV
  • 12.LTO afdeling Eemland

Gelijktijdig is het plan en de kennisgeving ook digitaal gestuurd naar de verschillende rijksdiensten, de provincie en het waterschap Vallei en Veluwe.

In totaal zijn van 5 instanties reacties ontvangen, deze zijn opgenomen in bijlage 12. De Gasunie (8) en Rijkswaterstaat Midden- Nederland hebben aangegeven met het plan in te kunnen stemmen. De instanties genoemd onder 1, 2, 3, 4, 7, 9, 10 en 12 hebben niet gereageerd. In de aanbiedingsbrief is (onder verwijzing naar artikel 3.6 van de Algemene Wet Bestuursrecht) aangegeven dat indien vóór 25 oktober 2013 niets werd vernomen, aangenomen wordt dat het voorontwerp-bestemmingsplan voor de betreffende instantie geen aanleiding vormt om te reageren. De op- en/of aanmerkingen van de Veiligheidsregio Utrecht (5), de provincie Utrecht (6) en het projectbureau SVGV (11) zijn hieronder weergegeven en van commentaar voorzien.

Veiligheidsregio Utrecht (VRU)

Opmerking 1: De VRU concludeert dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied ligt van een Transportroute gevaarlijke stoffen over de weg, spoor, buisleidingen of van objecten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanuit het oogpunt van externe veiligheid ziet de VRU dan ook geen aanleiding te adviseren over de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan.



Reactie 1: Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen



Opmerking 2: De VRU vraagt om bij de realisatie van nieuwe woningen rekening te houden met noodzakelijke bluswatervoorzieningen van de brandweer. Dit conform het Bouwbesluit en de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, Brandweer Nederland 2012.

Reactie 2: Dit betreft een opmerking die voor het bestemmingsplan niet relevant is. In het kader van het bouw- en woonrijpmaken van het betreffende perceel enerzijds en bij de toetsing van de bouwplannen anderzijds zal worden getoetst of voldaan wordt aan het bouwbesluit en de genoemde handreiking.



Opmerking 3: De VRU vraag om bij de realisatie van woningen ook rekening te houden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Hierbij moet worden voldaan aan het Bouwbesluit en de eisen zoals gesteld in de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, Brandweer Nederland 2012.



Reactie 3: Ook dit betreft een opmerking die voor het bestemmingsplan niet relevant is. In het kader van het bouw- en woonrijpmaken van het betreffende perceel enerzijds en bij de toetsing van de bouwplannen anderzijds zal worden getoetst of voldaan wordt aan het bouwbesluit en de genoemde handreiking.

Aanpassing bestemmingsplan: De gemaakte opmerkingen leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Provincie Utrecht

Opmerking: De Provincie geeft in haar reactie aan dat artikel 5.2 van de regels bepaalt dat de inhoud van een woning 1.000m3 mag bedragen. En dat daarnaast nog aanbouwen, bijgebouwen en dergelijke mogelijk zijn, waardoor de woningen erg groot kunnen worden (tot b.v. 1500m3). En dat niet voldoende wordt gemotiveerd waarom dergelijke grote woningen op deze locatie zouden moeten worden toegestaan. En dat als de gemeente daarvoor kiest dat dit in een beeldkwaliteitsparagraaf onderbouwd zou moeten worden.

Reactie: Allereerst wordt opgemerkt dat het niet de bedoeling is om hele grote woningen te ontwikkelen of mogelijk te maken. Wij willen de inhoud van deze nieuwe woningen juist aan laten sluiten op de omgeving en op het beleid voor uitbreiding van bestaande woningen zoals omschreven in paragraaf 2.3.6 van de toelichting. Het is dan ook niet zo dat wij een woninginhoud willen toestaan van 1000m3 en daarnaast nog aanbouwen, en bijgebouwen.



Wat wij willen toestaan is een hoofdgebouw, inclusief (voor bewoning bestemde) aanbouwen van maximaal 1000m3 en exclusief (niet voor bewoning bestemde) bijgebouwen. In de begripsomschrijving van artikel 1.5 en artikel 1.12 van de planregels is een helder onderscheid gemaakt tussen aanbouwen en bijgebouwen. Door deze definities is het gebruik gedefinieerd en daarmee ook juridisch verankerd.

Verder wordt in artikel 5.2 sub f van de planregels uitsluitend gesproken over bijgebouwen. Daardoor is het formeel volgens de planregels van het voorontwerp bestemmingsplan ook nu al niet mogelijk om naast een woning van 1000m3 ook nog aanbouwen op te richten.

Voor de volledigheid is het wel mogelijk om artikel 5.2 sub c te verduidelijken door toe te voegen dat de inhoud van de woning inclusief aanbouwen niet meer mag bedragen dan 1000m3.

De op te richten bijgebouwen zijn naast het feit dat ze niet bewoond mogen worden, ook in de planregels beperkt in hoogte en ze moeten zoveel mogelijk tussen de woningen worden gebouwd (in elk geval binnen het bouwblok). Hierdoor blijft de openheid maximaal in stand en worden ze ook ondergeschikt aan het hoofdgebouw.



Daarnaast is in het stedenbouwkundig plan/beeldkwaliteitskader uitgebreid onderbouwd waarom een woninginhoud van 1000 m3 goed past in de landelijke omgeving van de Groeneweg en Zevenhuizerstraat. Enerzijds blijkt dit uit de ervenstudie die als belangrijke basis is gebruikt voor de planopzet. Daarbij is nadrukkelijk aandacht geschonken aan de bebouwingskarakteristieken van deze wegen. Anderzijds is de gebiedskatern Eemland vertaald in randvoorwaarden voor het stedenbouwkundig ontwerp, het bouwblok en de beoogde beeldkwaliteit (vorm van het hoofdgebouw-"Langhuisboerderij", geleding, materiaal en kleur).



Hoewel dit plan een bijlage betreft bij het bestemmingsplan, is het wel mogelijk om hier in de toelichting meer aandacht aan te schenken. Hiermee wordt dan wellicht nog meer duidelijk dat de plannen vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt passend zijn in deze omgeving en in overeenstemming zijn met de PRV.



Aanpassing bestemmingsplan:

  • Aan artikel 5.2 sub c van de planregels wordt toegevoegd dat het gaat om de woning inclusief aanbouwen;
  • Hoofdstuk 3.3. van de toelichting wordt aangevuld met een nadere omschrijving van het beeldkwaliteitskader.

Projectbureau SVGV

Opmerking 1: Het projectbureau heeft met genoegen kennisgenomen van het bestemmingsplan en kan van harte instemmen met de voorgestelde ontwikkelingen.



Reactie 1: Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.



Opmerking 2: Het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitskader biedt goede aanknopingspunten voor een gebiedseigen invulling van het plan, zowel qua bebouwing als wat betreft erf-inrichtingen en tuinen. Het projectbureau vraagt hierbij op welke wijze wij de feitelijke inrichting van de tuinen en erven willen beïnvloeden. Dit gezien de ruime bestemmingsregels en de generieke planologische regels in Nederland.

Reactie 2: Juist door het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitskader ligt er een helder toetsingskader voor de te ontwikkelen bouwplannen tijdens de vergunningenfase. Omdat de gemeente het bouw- en woonrijpmaken zelf verzorgt, is het ook mogelijk om het perceel grotendeels in te richten zoals het ons voor ogen staat.



Voor wat betreft de tuinen geldt inderdaad dat de gedetailleerde inrichting niet publiekrechtelijk afgedwongen kan worden. De paragrafen in het beeldkwaliteitskader, die betrekking hebben op de erfinrichting en dergelijke, zijn dan ook vooral bedoeld om de toekomstige bewoners en ontwerpers te informeren en te inspireren (bv. bij het opstellen van een tuin en beplantingsplan).