Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijsbruggerweg 2, Bunnik
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0312.bpBNKrijsbruggerw2-on01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Rijsbruggerweg 2, Bunnik' met identificatienummer NL.IMRO.0312.bpBNKrijsbruggerw2-on01 van de Gemeente Bunnik.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan- en uitbouw:
een gebouw dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd, en daarmee in directe verbinding staat en welk gebouw door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
1.7 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.8 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
 
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bed & breakfast:
kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van kortdurend toeristisch nachtverblijf aan een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben, al dan niet met het serveren van ontbijt, gevestigd in een woning, dat wordt gerund door de eigenaren van de desbetreffende woning, met maximaal 5 slaapplaatsen, dan wel het maximum aantal slaapplaatsen dat in de desbetreffende gebruiksregel is voorgeschreven.
 
1.12 bedrijfsactiviteiten aan huis:
het in een woning op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.13 beroep aan huis:
het uitoefenen van een beroep aan huis of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen terrein, waarbij de aard en de omvang van de beroepsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar is en geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.14 bestaande (bedrijfs)bebouwing, inhoud, hoogte, etc.:
(bedrijfs)bebouwing, inhoud, hoogte, etc. die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van (bedrijfs)bebouwing, inhoud, hoogte, etc. die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
 
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.24 buitenrijbaan:
niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of aangepaste bodem waar training en africhting van het paard, instructie aan derden en toetsing van prestaties van de paarden in diverse disciplines plaatsvinden. Een buitenrijbaan wordt ook wel paardenbak genoemd.
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren (dan wel soortgelijke transacties) en/of leveren van goederen, aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.26 dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 horeca:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. Onder horeca worden niet begrepen: nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen.
 
1.29 huishouden:
onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.
 
1.30 kampeermiddelen:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, geen stacaravan zijnde, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, die blijkens hun inrichting bestemd zijn voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.
 
1.31 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting, bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.32 kortdurend recreatief nachtverblijf:
recreatief nachtverblijf met een duur van maximaal twee weken per persoon in een periode van een half jaar, waaronder in ieder geval niet is begrepen tijdelijk verblijf zonder recreatief motief of tijdelijk huisvesting van seizoensarbeiders.
 
1.33 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin.
 
1.34 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
 
1.35 openluchtrecreatie:
vormen van dagrecreatief gebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag op de ruimte kan leggen.
 
1.36 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een wand.
 
1.37 peil:
  1. bij gebouwen: de bovenkant van de afgewerkte vloer op de begane grond;
  2. bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.38 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
 
1.39 picknickplaats:
plek in de openlucht waar meegenomen eten en drinken kunnen worden genuttigd en die daartoe is ingericht met voorzieningen, zoals banken, tafels en afvalbakken.
 
1.40 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.41 recreatieappartement:
een (deel van een) gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
 
1.42 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.43 staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
een lijst waarin bedrijven zijn gecategoriseerd op bedrijfstypen en milieubelasting, waarnaar in de regels wordt verwezen.
 
1.44 stacaravan:
een als gebouw aan te merken caravan, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.
 
1.45 tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
 
1.46 vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.
 
1.47 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, de tot de wegen of paden behorende vrijliggende fietspaden, alsmede de aan de wegen liggende parkeergelegenheden.
 
1.48 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
 
1.49 wooneenheid:
een eenheid bestemd voor de huisvesting van één huishouden in een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.2 de bouwdiepte:
vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, liftschachten, hemelwaterafvoeren, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, lichtkappen/-koepels, balkons, bordessen, (brand)trappen, balkonhekken en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en/of aanduidings- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 meter bedraagt.
 
2.9 relatie:
indien twee of meer bouwvlakken door middel van de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, dan worden die bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt als één enkel bouwvlak.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de functies die in onderstaande tabel zijn aangegeven:
ter plaatse van de aanduidingrecreatieve voorzieningmax. aantal dienstwoningenbestaande oppervlakte gebouwen in m²max. oppervlakte gebouwen in m²max. goothoogte gebouwen in m (1)max. bouwhoogte gebouwen in m (1)
specifieke vorm van recreatie - 6
kampeerterrein
1
2.1002.82557,5
(1) geldt voor gebouwen, uitgezonderd dienstwoningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen 
  1. dienstwoningen voor zover dat in de tabel in lid 3.1 sub a is aangegeven;
  2. ten hoogste 5 recreatieappartementen, uitsluitend binnen bestaande gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
  3. ten hoogste 10 vrijstaande huuraccommodaties voor verblijfsrecreatief gebruik met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
  4. ondergeschikte horeca ten dienste van het kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 70 m²;
  5. opslag van caravans, campers, boten en daarmee vergelijkbare objecten, uitsluitend binnen gebouwen;
  6. openluchtrecreatie;
  7. driftwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - afscherming drift';
  8. bij de bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, perceelsontsluitingen, wegen, paden en tuinen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
3.2.1 Algemeen
  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, inclusief dienstwoningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen, mag niet meer bedragen dan voor de betreffende aanduiding in de tabel in lid 3.1 sub a is aangegeven;
  2. de afstand van gebouwen tot de as van de weg dient minimaal 15 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 15 meter bedraagt;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen - niet zijnde dienstwoningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen - mag niet meer bedragen dan voor de betreffende aanduiding in de tabel in lid 3.1 sub a is aangegeven;
  4. de afstand van gebouwen tot enige perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen.
3.2.2 Dienstwoning
  1. het aantal dienstwoningen mag niet meer bedragen dan voor de betreffende aanduiding in de tabel in lid 3.1 sub a is aangegeven;
  2. een dienstwoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien vaststaat dat binnen hetzelfde bestemmingsvlak ten minste één ander gebouw ten behoeve van het betreffende bedrijf wordt of is gebouwd;
  3. de inhoud van een dienstwoning mag niet meer bedragen dan 600 m³, exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, of indien de bestaande inhoud meer dan 600 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande inhoud, exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. de goothoogte van dienstwoningen mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  5. de bouwhoogte van dienstwoningen mag niet meer bedragen dan 8 meter.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde dienstwoning behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 70 m² bedragen;
  2. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. een buitenrijbaan is uitsluitend met een afwijking toegestaan, zoals genoemd in artikel 9 sub g;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken, geen gebouwenBouwhoogte in meters
erf- of perceelafscheidingen2
licht- en vlaggenmasten12
overkappingen4
driftwerende voorzieningen8
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde10
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. de permanente bewoning van voor verblijfsrecreatie bedoelde gebouwen en/of onderkomens;
  2. tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders. 
3.3.2 Medegebruik dienstwoning
Een dienstwoning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, mits: 
  1. hoogstens 40% van de vloeroppervlakte van de woongebouwen daarvoor wordt aangewend met een maximum van 100 m², en een maximum van 150 m² op percelen met een oppervlakte van 1.500 m² of meer;
  2. de bewoner het beroep of bedrijf aan huis zelf uitoefent, met ten hoogste twee personen die structureel ter plaatse werken, maar daar niet hun hoofdverblijf hebben;
  3. het gebruik geen onevenredige parkeer- en/of verkeersdruk veroorzaakt;
  4. uitsluitend bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende 'Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis', dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in de Staat genoemde activiteiten;
  5. geen zelfstandige detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van de verkoop zoals genoemd in de 'Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis';
  6. geen autoreparatiebedrijf wordt uitgeoefend;
  7. per beroeps- of bedrijfsuitoefening zich maximaal één reclamebord aan de gevel of op het bouwperceel bevindt van maximaal 1 m²;
  8. geen buitenopslag plaatsvindt.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruik als bedoeld in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan indien deze gronden binnen een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht en in stand gehouden worden overeenkomstig de als bijlage bij de regels gevoegde 'Landschappelijke uitgangspunten Camping De Vliert, Rijsbruggerweg 2 Bunnik'.
 
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting spuitzone
  1. Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - spuitzone’ ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 3.1 is niet eerder toegestaan dan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - afscherming drift’ een voorziening aangebracht, in stand gehouden en onderhouden wordt, met een hoogte van 1 m hoger dan de op 1 mei gemeten maximale hoogte van (fruit)bomen of gewassen binnen 50 m vanaf de aanduidingsgrens ‘specifieke vorm van recreatie - afscherming drift’, welke driftwerende voorziening tot 99% driftreductie leidt.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien binnen 50 m vanaf de aanduidingsgrens ‘specifieke vorm van recreatie - spuitzone’ geen teelt plaats heeft waar chemische gewasbeschermingsmiddelen worden toepast.
  3. Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - vrije zone’ ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 3.1 is niet toegestaan.
  4. Het bepaalde onder c is niet van toepassing indien binnen 50 m vanaf de aanduidingsgrens ‘specifieke vorm van recreatie - vrije zone’ geen (fruit)teelt plaats heeft waar chemische gewasbeschermingsmiddelen worden toepast.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van gronden met een hoge archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
 
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
4.2.1 Verbod
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 3' mede bestemde gronden.
 
4.2.2 Uitzonderingen
Het onder lid 4.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing als aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
  1. bebouwing waarbij de bodem tot maximaal 0,50 meter onder het bestaande maaiveld wordt geroerd en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  2. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen;
  3. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    1. de bestaande fundering wordt gebruikt
    2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  4. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een archeologisch deskundige.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 4.3.2 aan de vergunning.
4.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  3. het scheuren van grasland;
  4. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  5. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  6. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  7. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  8. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  9. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.
4.4.2 Uitzonderingen
Het onder lid 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing als aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
  1. het werken of werkzaamheden betreft waarbij de bodem tot maximaal 0,50 meter onder het bestaande maaiveld wordt geroerd;
  2. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 500 m², met dien verstande dat deze uitzonderingsbepaling niet geldt indien in de periode van 24 maanden voor de datum van de werken of werkzaamheden deze uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het terrein waar de werken of werkzaamheden zijn voorzien;
  3. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen;
  4. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  5. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  6. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen;
  7. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een archeologisch deskundige.
4.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 4.4.4 aan de vergunning.
4.4.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in lid 4.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Verwijderen bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn, of als gronden ingevolge de Erfgoedwet zijn beschermd.
 
4.5.2 Wijziging naar zwaarder archeologisch regime
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor gronden die op basis van nader archeologisch onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit), waarbij burgemeester en wethouders de oppervlakte als bedoeld in lid 4.2.2 sub b en lid 4.4.2 sub b kunnen wijzigen naar 100 m².
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van bouwwerken gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  2. Het bepaalde in lid 6.1 sub a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en/of in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.
6.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals voorzieningen voor ventilatie en daglichttoetreding, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  2. de bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b voor het bouwen van een ondergronds bouwwerk met een bouwdiepte van maximaal 10 meter, mits uit een onderzoeksrapport is gebleken dat hydrologische belangen niet worden geschaad en de waterbeheerder hierover heeft geadviseerd.
6.3 Parkeren
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als bij nieuwbouw dan wel bij de vergroting van een bestaand bouwwerk wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de nota 'Parkeernormen gemeente Bunnik'.
  2. Indien gedurende de planperiode een wijziging plaatsvindt van deze nota, moet aan de nieuwe normen worden voldaan.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
  1. het (laten) gebruiken van een bijgebouw bij een woning als zelfstandige wooneenheid;
  2. het (laten) gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik is toegestaan krachtens de gegeven bestemming;
  3. het (laten) plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens, tenzij dit gebruik is toegestaan krachtens de gegeven bestemming;
  4. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen voor een seksinrichting;
  5. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen voor (raam)prostitutie.
7.2 Parkeren
  1. Gerealiseerde parkeervoorzieningen mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de normen in de nota 'Parkeernormen gemeente Bunnik'.
  2. Bij functiewijziging dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de nota 'Parkeernormen gemeente Bunnik'.
  3. Indien gedurende de planperiode een wijziging plaatsvindt van deze nota, moet aan de nieuwe normen worden voldaan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 Overige zone - landschapstypen
Voor de aangeduide landschapstypen gelden de volgende regels:
 
8.1.1 Beleid en kernkwaliteiten
  1. ter plaatse van de aanduiding 'overig zone - landschapstype stroomgordel' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: bodemreliëf (afwisseling hoge en lage delen), landschapselementen, (half)open landschapsbeeld en plaatselijk weidevogelgebied.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding voor:
  1. het toestaan van een bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis', maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten;
  2. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  3. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  4. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand dan 15 meter tot aan de as van de weg, mits:
    1. dit aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    2. dit aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt;
  5. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  6. het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 40 meter, met dien verstande dat:
    1. per geval dient vast te staan dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of van andere bestaande hoge objecten, zoals reclamezuilen of hoogspanningsmasten;
    2. de locatie dient te zijn gelegen nabij wegen en bij voorkeur bij knooppunten van wegen of parkeerplaatsen en aansluitend bij bestaande bebouwing;
    3. de mast door situering en uitvoering ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig mag aantasten;
  7. het realiseren van een buitenrijbaan bij agrarische bedrijven en woningen, waaronder begrepen dienstwoningen bij niet-agrarische bedrijven, mits:
    1. het oppervlak van het betreffende bouwperceel minimaal 2.000 m² bedraagt;
    2. het ten hoogste één buitenrijbaan betreft bij eenzelfde woning of agrarisch bedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m²;
    3. de buitenrijbaan binnen het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak van een woning of niet-agrarisch bedrijf wordt gesitueerd, of direct aansluitend aan de achterzijde van de bebouwing (vanaf de weg gezien);
    4. de buitenrijbaan landschappelijk wordt ingepast;
    5. de afstand tussen de buitenrijbaan en de woning van derden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    6. de afstand van een mestopslag tot een woning van derden mag ingeval van een hobbymatige buitenrijbaan niet minder dan 25 meter bedragen;
    7. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    8. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8 meter bedraagt;
    9. de bouwhoogte van de buitenrijbaan en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die samenhangen met de buitenrijbaan, niet meer dan 2 meter bedraagt.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken en aanduidingen wijzigen zodanig dat:
  1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  2. geen van de grenzen met meer dan 10 meter wordt verschoven.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijsbruggerweg 2, Bunnik'.