Plan: | Bilthoven-Noord, 1e herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.23007BP0007-VG01 |
Betrekkelijk snel na zijn vaststelling is het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013' regelmatig onderwerp van discussie geweest in de gemeente zelf en tussen (vertegenwoordigers van) de wijkbewoners en de gemeente. Daaraan ligt ten grondslag dat het bestemmingsplan voor een deel van de woonpercelen een beperking inhoudt van de voorheen geldende bouwrechten. Vanuit de brede wens om die beperkingen ongedaan te maken is in participatie met de wijkbewoners gewerkt aan een voor alle betrokkenen aanvaardbare concept planregeling. Deze is vanaf begin 2023 tot stand gekomen en vervolgens in een technische sessie/vergadering met raadsleden op 7 september 2023 verkend. Aansluitend is de procedure tot vaststelling van de voorliggende 'partiële herziening bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013' gestart.
Het karakter van een partiële herziening is dat het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken in stand blijft, maar dat ten aanzien van de regels en/of de verbeelding wijzigingen plaatsvinden. Het geldende bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013 blijft na deze partiële herziening van kracht voor die onderdelen waarop de partiële herziening geen betrekking heeft.
Gezien de beperkte wijzigingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013 wordt volstaan met een beknopte toelichting op de voorliggende partiële herziening.
Afbeelding 1: ligging plangebied
De partiële herziening heeft betrekking op het woongebied Bilthoven Noord. Zie afbeelding 1. De plangrens valt samen met de contour die behoort bij het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 1984', zoals vastgesteld op 27 juni 1985 en bij de Beheersverordening de Bilt, deelgebied 16, vastgesteld op 27 juni 2013. Zie afbeelding 2.
Afbeelding 2: plangrens
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013 (plan ID: NL.IMRO.0310.0007BP11007-VG01), op 22 mei 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en onherroepelijk.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, bestaande uit de plancontour ter begrenzing van het plangebied, een set planregels met bijlage dat een deel van de geldende planregels binnen het plangebied vervangt en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting beschrijft in Hoofdstuk 2 de planaanpassingen. De aard van dit bestemmingsplan brengt met zich mee dat een verantwoording van de omgevingsaspecten niet aan de orde is. De juridische planopzet wordt toegelicht in Hoofdstuk 3. Tot slot behandelt Hoofdstuk 4 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het onderliggende bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013 (hierna: het bestemmingsplan) is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Bewonersvereniging Bilthoven Noord. De procedurestappen hielden het volgende in:
Voorontwerp
Ontwerp
Vaststelling
Onherroepelijk
Op twee momenten is het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013' in zijn algemeenheid ter sprake geweest:
Vanaf maart 2020 zijn er zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau diverse contactmomenten geweest. In juli en augustus 2020 hebben twee dialogen plaatsgevonden met Stichting planschade Bilthoven Noord en de Bewonersvereniging Bilthoven Noord. De vele contactmomenten hebben uiteindelijk geleid tot overeenstemming tussen de gemeente en Stichting planschade Bilthoven Noord over de oplossing van de onbedoelde neveneffecten van het bestemmingsplan Bilthoven Noord uit 2013. Voorliggend plan is daar de juridische vertaling van.
De reparatie heeft betrekking op de bouwregels voor de gebouwen binnen het plangebied, met name de artikelen 15.2.12 en 18.2.11. De regelingen zijn zodanig vormgegeven dat, in geval van strijdigheid van een hoofgebouw met één van de bouwregels, geen enkele vorm van vergroting van de betreffende hoofdgebouwen is toegestaan. Uitsluitend vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats is toegelaten. De nieuwe regeling lost het voornoemde ervaren knelpunt op en haakt aan bij het onderscheid tussen reguliere kavels en hoekkavels.
Het vigerende bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013 is opgesteld ter vervanging van de 'Beheersverordening De Bilt' (vastgesteld op 27 juni 2013) die verwijst naar het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 1984' (vastgesteld op 27 juni 1985). Dit plan gaf per categorie 'Eengezinshuizen' de minimale afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen aan, alsmede de minimale voorgevelbreedte van een hoofdgebouw. Zie onderstaande tabel, rode markering:
Tabel 1: maatvoeringen bestemmingsplan 1984
Het vigerende bestemmingsplan uit 2013 heeft het plan uit 1984 niet rechtstreeks overgezet. Daardoor zijn bestaande rechten niet integraal overgenomen. Het vigerende plan bevat:
Tabel 2: maatvoeringen bestemmingsplan 2013
De minimaal aan te houden zijdelingse afstanden en voorgevelbreedte worden afgezet tegen de bestaande breedte van een bouwperceel. De eventueel resterende ruimte tussen het bestaande hoofdgebouw en de gestelde minima mag, met inachtneming van de gestelde maxima, bij recht worden benut.
Eventueel resterende ruimte tussen de bestaande goot- en/of bouwhoogte en de gestelde maxima mag bij recht worden benut.
Ten gevolge van de vaststelling van het plan uit 2013 ontstonden er situaties bij woningen die afweken van de nieuwe rechtensregeling. Deze situaties zijn ontstaan doordat bij het bepalen van de algemene regeling voor de minimaal aan te houden afstanden van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen en de aan te houden breedte van de voorgevel de bestaande bouwperceelsbreedtes niet in acht zijn genomen. Hierin is voorzien door een algemene regel (15.2.12). Deze regel heeft tot doel om de bestaande afwijkingen niet onder overgangsrecht te laten vallen. De regeling is echter zodanig vormgegeven dat geen enkele vorm van vergroting van de betreffende hoofdgebouwen is toegestaan. Uitsluitend vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie is toegelaten:
Deze regel heeft tot gevolg dat elke afwijking van de rechtensregels van de artikelen 15.2.1 en 15.2.2 leidt tot een 'algehele bevriezing' van de bestaande situatie. Dit is ongewenst. Het doel van de herziening van het bestemmingsplan is om de regeling voor 'bestaande afwijkingen' (15.2.12) aan te passen, zodanig dat de stedenbouwkundige opzet uit 1984 zoveel mogelijk wordt gerespecteerd, om van daaruit te komen tot herleving van het recht om eventueel resterende ruimte tussen het bestaande hoofdgebouw en de gestelde minimale afstandseisen en minimale voorgevelbreedte te mogen benutten. Tevens is het doel om in elk geval het recht toe te kennen om de resterende ruimte tussen de bestaande goot- en/of bouwhoogte en de gestelde maxima te mogen benutten. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden:
De wijze waarop het plan in de beide situaties voorziet wordt hierna besproken.
Ad A.
De situaties waarbij bij het bepalen van de algemene regeling voor de minimaal aan te houden afstanden van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen en voor de aan te houden minimale breedte van de voorgevel niet de feitelijke bouwperceelsbreedtes in acht zijn genomen (de
som klopt niet). Deze bestaande afwijkingen t.o.v. de afstandseisen uit artikel 15.2.1 b en 15.2.2 d worden niet meer onder de 'algehele bevriezing' gebracht. Dit komt tot stand door in drie stappen de som 'kloppend' te maken:
De exacte locatie van de 'te bebouwen ruimte' op het bouwperceel varieert afhankelijk van de aard van de bebouwing, en wel als volgt:
Het gestelde onder a. en b. onder de randvoorwaarde dat de bouwactiviteit er niet toe mag leiden dat de strijdige zijde, dat is het deel van het bouwperceel waarop de afstand van het bestaande hoofgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minder is dan behorend bij de minimale afstand van de 'te bebouwen ruimte', groter wordt. Voor die gevallen geldt een afwijkingsbevoegdheid.
Tevens wordt het recht toegekend om in elk geval de resterende ruimte tussen de bestaande goot- en/of bouwhoogte en de gestelde maxima te mogen benutten.
Ad B.
De situaties waarbij bij het bepalen van de algemene regeling voor de minimaal aan te houden afstanden van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen en voor de aan te houden minimale breedte van de voorgevel wel de bestaande bouwperceelsbreedtes in acht zijn genomen (de
som klopt wel), maar desondanks:
Bestaande regeling
Voor hoekkavels geeft het vigerende bestemmingsplan uit 2013 onder andere aan dat gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd en dat de breedte van de naar het openbaar gebied gekeerde gevels van een vrijstaand hoofdgebouw/woning niet minder mag bedragen dan 8 meter en de breedte van de gezamenlijke voorgevel van twee twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen/woningen niet minder mag bedragen dan 12 meter. Verder mag de afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens niet minder bedragen dan 4 meter.
Bestaande hoofdgebouwen/woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in lid 18.2.1 tot en met 18.2.6 is bepaald, zijn toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.
Sloop/nieuwbouw op dezelfde plaats is toegestaan.
Nieuwe regeling
Bij bestaande afwijkingen zijn aan- en uitbouwen van het hoofdgebouw/woning en vergrotingen van het hoofdgebouw/woning bij vervangende nieuwbouw toegestaan, echter uitsluitend binnen het bouwvlak met dien verstande dat de bebouwing de maximale oppervlakte van het bouwvlak niet overschrijdt, bij recht. Voor de bepaling van het bouwvlak wordt uitgegaan van de combinatie van het bouwperceel krachtens het plan uit 1984 en het bouwvlak krachtens het plan uit 2013. Aan dat samengevoegde bouwvlak worden maximaal de bouwmogelijkheden krachtens het plan uit 2013 toegekend.
Bij aan- of uitbouw van het hoofdgebouw/woning, wordt de metrage van de bestaande afwijking aan de andere zijde afgetrokken.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft, uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functie uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming. Ook mag er niet in strijd met het bestemmingsplan gebouwd worden.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Het karakter van een partiële herziening is dat het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken in stand blijft, maar dat ten aanzien van de regels en/of de verbeelding wijzigingen plaatsvinden. Het gaat derhalve niet om een nieuwe bestemming maar om een herziening van de bestemming op onderdelen, zoals het wijzigen van de bouwregels, het toevoegen van een functie aan de bestemmingsomschrijving of het toevoegen of wijzigen van een aanduiding. Het geldende bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013' blijft ook na de herziening van kracht althans voor wat betreft de onderdelen die niet betrokken zijn in de partiële herziening. Beide plannen moeten dus in samenhang worden beschouwd bij het beoordelen van vergunningsaanvragen en het doen van handhaving.
Deze partiële herziening bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van de partiële herziening. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van de herziening. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Het bestemmingsplan voorziet in het herstel van 'oude' bouwrechten, wat inhoudt dat op perceelsniveau bebouwing wordt toegestaan waar dat momenteel niet is toegestaan. Daarvan worden geen effecten op de omgeving verwacht die het plan in strijd brengen met de eisen van een goede ruimtelijke ordening, respectievelijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Van toepassing is het gewijzigd Besluit m.e.r. van 07-07-2017, waarin de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU is opgenomen die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm).
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. De ‘belangrijke nadelige gevolgen’ moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema’s:
De reparatie heeft louter betrekking op de bouwregels voor de gebouwen binnen het plangebied. Deze worden aangepast, zodanig dat de oorspronkelijke bouwmogelijkheden grosso modo herleven. De beoogde ontwikkelingen leiden noch in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase, tot zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Er is geen (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit nodig.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen, indien en voor zover het bestemmingsplan voorziet in bouwplannen. In onderhavig geval is daarvan geen sprake aangezien slechts sprake is van vervangende nieuwbouw.
Het plan heeft, buiten het doorlopen van de planprocedure, geen financiële gevolgen voor de gemeente.
In redelijkheid is voorzienbaar dat het plan in financiële zin uitvoerbaar is te achten.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig, overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening brengt dit met zich mee. Geoordeeld is dat dit plan geen relevantie heeft voor de belangen van ketenpartners en/of maatschappelijke instanties. Het plan is derhalve niet aan enige partij ter overleg aangeboden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen waarbij eenieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 5 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (Bijlage 1). De ingediende zienswijzen zijn grotendeels ongegrond en geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. Wel is naar aanleiding van de zienswijze van indiener D het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Het begrip 'voorgevelrooilijn' is verwijderd uit de planregels en het begrip 'bestaande boouwperceelsbreedte' is toegevoegd. Voornoemde is verwerkt in zowel de regels als de toelichting van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 27 juni 2024 heeft de gemeenteraad van De Bilt het bestemmingsplan "Bilthoven-Noord, 1e herziening" gewijzigd vastgesteld.