1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan
Met het beoogde initiatief wenst initiatiefnemer meerdere woningen te realiseren direct naast de kern Westbroek. Het plangebied is momenteel onbebouwd en is in gebruik als landbouwgrond (pacht). Het plangebied valt binnen de rode contouren van het stedelijk gebied, wat het beleidsmatig mogelijk maakt om hier woningen te realiseren. In totaal wenst initiatiefnemer 21 woningen te realiseren achter het perceel gelegen aan de Kerkdijk 37 te Westbroek.
De gronden van het plangebied vallen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'. Hierin hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden -1'. Het wonen op deze gronden is volgens het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin de beoogde functies mogelijk gemaakt worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Begrenzing van het gebied
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de percelen gelegen aan de Kerkdijk 35 en 37, ten noordwesten van de kern Westbroek. Westbroek is een klein dorp ten noorden van de stad Utrecht en is onderdeel van de gemeente De Bilt. Het plangebied is kadastraal bekend onder kadastrale gemeente Maartensdijk, sectie N, perceelnummer 2514 met een oppervlakte van 16.817 m².
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Vigerende regeling
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012',vastgesteld op 12 april 2017. Tevens geldt voor het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen', vastgesteld door de gemeente De Bilt op 28 oktober 2021. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het gehele plangebied beschikt over de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 1'. De gronden van deze bestemming zijn bestemd voor agrarische bedrijven. Het realiseren van woningen is hier niet toegestaan. Voor de gronden geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1'' en Waarde archeologie - 3. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van 21 woningen. Omdat de gronden van het plangebied over een agrarische bestemming beschikken is het realiseren van de woningen niet toegestaan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin de beoogde functies mogelijk gemaakt worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid, terwijl in hoofdstuk 6 de uitkomsten van het overleg met bevolking en instanties (participatie, vooroverleg en zienswijzen) zijn opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de regels gegeven.
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan de Kerkdijk direct ten westen van de kern Westbroek in de gemeente De Bilt. Ten westen en zuiden van het plangebied is zicht op het open landschap. Ten noordoosten van het plangebied staan aan de Kerkdijk meerdere woningen.
Onderstaande afbeelding toont een tekening van de huidige situatie van het plangebied.
Tekening van de huidige situatie van het plangebied (bron: Hans Been Architecten d.d. 23 september 2021).
Het plangebied is gelegen direct achter de woningen gelegen aan de Kerkdijk 35 en 37 en betreft een strook onbebouwde grond dat momenteel wordt gebruikt ten behoeve van de landbouw. Er staat op het plangebied momenteel geen bebouwing. Alleen in het noorden van het plangebied, nabij de woningen gelegen aan de Kerkdijk 35 en 37, staan enkele bomen. Het plangebied betreft een perceel met een oppervlakte van ca. 16.000 m².
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toegang van het plangebied gezien vanaf de Kerkdijk.
Impressie bestaande situatie (bron: Google Streetview)
Het plangebied is met een oprit tussen de woningen gelegen aan de Kerkdijk 35 en 37 verbonden aan de Kerkdijk. De Kerkdijk is een weg met lintbebouwing welke een mix tussen woningen en agrarische bedrijvigheid heeft. Ten oosten bevinden zich voornamelijk woningen. Ten noordwesten zijn meerdere (agrarische) bedrijven actief.
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere woningen gebouwd ten noordwesten van Westbroek. Door Hans Been Architecten is een rapport met ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld, Ruimtelijke randvoorwaarden Ambachtsgilden Westbroek, Hans Been Architecten, d.d. 23 september 2021, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1. Dit rapport vormt tevens het beeldkwaliteitsplan van de ontwikkeling. Deze is reeds door de raad van de gemeente De Bilt vastgesteld. Gelijktijdig is ook een motie aangenomen waarin opgeroepen wordt te onderzoeken of een doorsteek naar de Wolkammerweg voor langzaamverkeer gerealiseerd kan worden. Dit plan staat niet in de weg aan deze verbinding. Een eventuele aanvraag kan ingediend worden indien alle grondeigenaren hiermee akkoord zijn.
Situering
Het plangebied wordt ontwikkeld passend in het structuur van de lintbebouwing van de Kerkdijk. Het plangebied wordt opgeknipt in drie landschappelijke hoofdelementen, namelijk het boerenerf, de boerderijtuin en het dorpse slagenlandschap Het boerenerf komt te liggen aan de Kerkdijk. Vanuit het boerenerf komt men via de nog aan te leggen weg uit op de boerderijtuin, welke tevens de mogelijkheid biedt als speelaanleiding. Vervolgens komen verder ten zuiden de twee-onder-één-kapwoningen en de vrijstaande woningen te staan.
Bebouwing en doelgroep
Met de voorgenomen ontwikkeling worden in totaal 21 woningen gerealiseerd. Nabij de Kerkdijk komen zes rijwoningen te liggen. Verspreid over de rest van het plangebied komen zeven vrijstaande woningen en acht twee-onder-één-kapwoningen te staan. Het uitgangspunt voor het plangebied is om een natuurlijke, Westbroekse toevoeging aan het dorp te leveren, die recht doet aan de rijke diversiteit van het dorp. De architectuur is gebaseerd op het informele karakter van het dorp met een grote variatie. De doelgroep zijn starters, jonge gezinnen, doorstromers en senioren.
Het plan voorziet niet in de realisatie van sociale huurwoningen. Op 26 maart 2021 heeft het college ingestemd met de afkoop van zes sociale huurwoningen voor dit project. Latere bij de raad op 27 januari 2022 ingediende amendementen: “Doelgroepenverordening van toepassing bij woningbouwontwikkeling achter Kerkdijk 35 – 37 te Westbroek” en “Ambachtsgilden aan te vullen met sociale woningbouw en woningen voor starters” zijn door de raad verworpen.
Onderstaande tekening toont de beoogde situatie van het plangebied
Situatietekening beoogde ontwikkeling (bron Hans Been Architecten, d.d. 19 september 2022)
Openbare ruimte en groen inrichting
De ecologie van het plangebied krijgt een sterke meerwaarde door deze te ontwerpen refererend aan het agrarisch landschap. Door het groen in het openbaar gebied een eetbaar karakter te geven biedt het groen een extra kwaliteit voor de bewoners van de buurt. De ecologische structuur van de Ambachtsgilden kent 3 zones: de boerenerven, de boomgaard en de waterrand.
Rondom de boerenerven krijgt het groen het karakter van een informele tuin. De inrichting van de tuinen kan gedaan worden in samenspraak met de bewoners. Het groen dient daarbij te passen bij de typologie van de agrarische tuin, bijvoorbeeld door liguster- of beukenhagen. Belangrijk is de toepassing van een beeldbepalende boom passend bij het achtererf, bijvoorbeeld een walnoot, Eik, kastanje.
De boomgaard krijgt een lineaire structuur van fruitbomen: appel, (kwee-) peer, pruim, of mispel. De boomgaard kan eventueel omzoomd worden met een bloeiende haag (bv Amelanchier). Verharding rondom de boomgaard is vormgegeven in half verharding (NobreCal of grind).
De erfafscheidingen zijn mee ontworpen, op de erfgrenzen alsmede tussen de percelen. Hierdoor ontstaat er een onderscheidt tussen tussen de percelen en erfgrenzen met het openbaar gebied. De erfafscheidingen op het voorerf wordt groen met een hoogte van ca. 60-70 cm. De erfafscheiding tussen percelen wordt 2 meter achter de voorgevellijn tot 5 meter achter de achtergevellijn. De hoge erfafscheidingen tussen de percelen hekwerk wordt groen en begroeid met bijvoorbeeld hedera of als gemengde "boeren" hagen (bijvoorbeeld meidoorn of veldesdoorn). Deze heesters geven veel bes en zijn daarom interessant voor vogels. Op de achtererfgrens is geen afscheiding toegestaan.
De waterrand wordt vormgegeven met een talud voorzien van een kruidenmix die de biodiversiteit versterkt. In het talud zijn bomen opgenomen passend bij de waterrand, zoals wilg of zwarte els. Ter plaatse van de boerenerven is een rietkraag en/of haag mee ontworpen om lichthinder door verkeersbewegingen te voorkomen.
Verkeer
Het plangebied is in het noordoosten verbonden met de Kerkdijk en zal ook via deze weg worden ontsloten. De ontsluitingsweg mondt uit in het boerenerf. Via een knik in de weg wordt de laan bereikt die eindigt in een keerlus. In het gehele gebied geldt dat de weg gelijkwaardig is met de auto te gast. Zowel de ontsluitingsweg als de laan hebben daarom een smal profiel waarbinnen voetgangers en auto’s gescheiden worden door een afwijkend materiaal gebruik.
Parkeren
Het parkeren zal zoveel mogelijk op eigen erf plaatsvinden. Met de voorgenomen ontwikkeling krijgen alle percelen van de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen twee parkeerplaatsen. De woningen gelegen aan het boerenerf in het noordoosten van het plangebied krijgen een eigen opstelplek die is opgenomen in een kapschuur. De overige openbare benodigde parkeerplaatsen komen ter plaatse in de openbare ruimte op het boerenerf en ter plaatse van de keerlus.
DuurzaamheidBij de beoogde ontwikkeling worden meerdere duurzame maatregelen genomen. zo zijn de woningen gasloos en is het de bedoeling dat de woningen de warmte en koel vraag door middel van een individuele warmtepomp kunnen regelen en mogelijk PV panelen tevens zal er gebruik worden gemaakt van hoogwaardige isolatie en goede kierdichting. Bij de woningen wordt gebruikt gemaakt van duurzame materialen die de tand des tijds kunnen doorstaan. De woningen zullen voldoen conform de wet- en regelgeving (op dit moment BENG).
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen nationale gevolgen heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie van het Rijk met betrekking tot een goede fysieke leefomgeving en het realiseren van een woning.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft raakvlak met het Barro. Het plangebied raakt aan één van de 14 in het Barro geformuleerde rijksbelangen, namelijk titel 2.13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Het plangebied ligt immers in het gebied dat in kaart 7 van het Barro door het Rijk indicatief is aangemerkt als de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Toetsing aan deze uitwerking vindt plaats in
toelichting paragraaf 3.2.2. De overige belangen van het Barro zijn verder niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking', waarbij de 'stappen van de ladder' in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro worden omschreven.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende wijzigingsplan maakt 21 woningen mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve dient de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte nader te worden toegelicht.
Kwantitatieve behoefte
De gemeente de Bilt maakt onderdeel uit van de regio U16, de 16 gemeenten van de provincie Utrecht. In maart 2019 is er voor de locatie een woningmarktanalyse uitgevoerd. Volgens de prognose zouden er in U16 tot 2028 circa 45.000 extra huishoudens zijn. Er wordt voor U16 tot 2023 een potentiële woningbehoefte ingeschat van circa 28.000 woningen en voor de periode daarna (2023 – 2029) nog eens 24.000 woningen.
In de woonvisie De Bilt 2030 geeft de gemeente aan dat er totale opgave bestaat van 1.130 woningen voor de periode 2019 tot 2030. In de kern Westbroek is er tussen 2019 - 2030 sprake van een woningbehoefte van 40 woningen. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte naar woningen.
Kwalitatieve behoefte
Volgens de Woningmarktanalyse U16 gemeenten is er sprake van een kwalitatieve mismatch tussen de vraag en aanbod. De potentiële tekorten ontstaan de komende jaren in verschillende segmenten (huur en koop). In de koopsector is er vraag naar rijwoningen en appartementen. Het voorgenomen plan voorziet in de middendure, dure koopwoningen en zes goedkope koopwoningen conform de doelgroepenverordening van de gemeente de Bilt (vastgesteld op 21-12-2021). Hoewel de grootste vraag is naar woningen voor de laagste inkomen vinden de hoogste inkomens het ook moeilijk een woning die aansluit bij hun kwaliteitswens. In de Woonvisie De Bilt 2030 is kwalitatieve behoefte naar woningen nader toegelicht. De aantrekkende markt en de regionale aantrekkingskracht van de gemeente De Bilt zorgt ervoor dat voor vrijwel alle type nieuwbouwwoningen een koper te vinden is.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor de beoogde ontwikkeling en dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden er in totaal 21 woningen gerealiseerd. De provincie geeft aan de voorkeur te hebben dat ontwikkelingen binnenstedelijk en binnendorps plaatsvinden. Het plangebied is gelegen naast de kern Westbroek en bevindt zich binnen het stedelijk gebied. Het realiseren van de woningen op de planlocatie is daarmee ook een gewenste ontwikkeling. Tevens worden de woningen duurzaam uitgevoerd en is er aandacht naar het karakter en identiteit van het plangebied bij de beoogde ontwikkeling.
De overige raakvlakken met de Omgevingsvisie provincie Utrecht zijn voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Ganzenrustgebied
Het plangebied is met de laatste aanpassing van de verordening buiten het Ganzenrustgebied komen te liggen. Het ganzenrustgebied sluit daarmee direct aan op het plangebied. In het ganzenrustgebied is het verboden om:
- Schadeveroorzakende ganzen opzettelijk te verstoren en verjagingsactiviteiten met ondersteunend doding door afschot te ondernemen;
- De foerageerfunctie van het gebied opzettelijk teniet te doen;
- Jacht, beheer en schadebestrijding te verrichten tot 12:00 uur, met uitzondering van jacht maximaal drie dagen per jachtveld per seizoen, mits deze acties niet in hetzelfde gebied plaatsvinden en een afstand in acht wordt genomen van minimaal 300 meter tot groepen foeragerende ganzen van minimaal 100 stuks;
- Jacht, beheer en schadebestrijding te verrichten vanaf 12:00, mits een afstand in acht wordt genomen van minimaal 300 meter tot groepen foeragerende ganzen van minimaal 100 stuks.
De beoogde planontwikkeling ziet niet op activiteiten zoals bedoeld in a, c of d. Met de aanwijzing van gebieden tot rustgebied houdt de provincie zich aan de afspraken die zijn gemaakt bij de Utrechtse invulling van het landelijke ganzenakkoord. De betreffende bepalingen zien op actief handelen, dat wil zeggen verjagen van ganzen ten behoeve van het behoud van gewassen. De regeling heeft niet tot oogmerk gebieden te behouden als rustgebied.
Blom ecologie heeft, al eerder dan de laatste aanpassing van de verordening, de waarde van het plangebied als ganzenrustgebied nader beoordeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat ten tijde van het uitvoeren van de quickscan (16 februari 2022) een grauwe gans aanwezig was in de omgeving van het plangebied. Dit bleken overvliegende exemplaren te zijn welke geen binding hadden met het plangebied. Ten tijde van het uitvoeren van aanvullend onderzoek heikikker en ringslang (24 april 2023) zijn geen ganzen waargenomen door Blom ecologie.
In de Nationale Databank Flora en Fauna zijn tussen 2018 en 2023 geen waarnemingen van ganzen bekend op of nabij het perceel. Ook is er geen schade van ganzen gerapporteerd/bekend/uitgekeerd op dit perceel. Het plangebied zit ingesloten in een oksel van bestaande bebouwing en woonerven. Het verste punt is circa 50 meter van een bestaand woonerf verwijderd. Het perceel is ingezaaid met een mengsel van Italiaans raaigras, rode klaver, witte klaver en kruidenrijk grasland mengsel. Dit wordt 4x per jaar gemaaid voor koeienvoer. Voorheen is er ook vaak mais op het perceel geteeld. Het perceel is niet aangemerkt als blijvend grasland, maar als tijdelijk grasland. Het is derhalve ook mogelijk hier andere gewassen te telen, wat invloed heeft op de geschiktheid voor ganzen. Door veranderende gewasteelt (zoals mais) is het perceel per definitie bepaalde tijd van het jaar niet geschikt voor ganzen. Het is een mogelijkheid dat er binnen het plangebied sporadisch foerageeractiviteiten door ganzen plaatsvindt. Dit zullen ganzen (individuen en/of soorten) zijn die relatief ongevoelig zijn voor verstoringen, omdat op korte afstand menselijke activiteiten plaatsvinden. Het is daarnaast aannemelijk dat er (een risico op) aanwezige katten en/of honden zijn in tuinen van de reeds aanwezige bewoners. Het perceel wordt ook regelmatig gebruikt voor het uitlaten van honden. Door vorengenoemde is een essentiële en ononderbroken foerageerfunctie voor ganzen niet aannemelijk.
De grauwe gans is een voorbeeld van een flexibele ganzensoort die weinig eisen stelt aan zijn omgeving en zich ook in de nabijheid van mensen kan ophouden. Lage dichtheden van deze soort kunnen in de nabijheid van de bebouwing voedsel verzamelen. Het vervangen van de bestaande grasweide voor bebouwing heeft echter niet tot gevolg dat er een essentiële foerageerfunctie voor ganzen verloren gaat, omdat de oppervlakte van het plangebied verwaarloosbaar is tot de totale hoeveelheid foerageergebied voor ganzen in de omgeving. Hier zijn grote aantallen vierkante kilometers grasland aanwezig die onaangetast blijven én buiten de verstoringsafstand voor ganzen zich bevinden. Hiermee blijft de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen volledig behouden en is er geen sprake van een voornemen om deze functie opzettelijk teniet te doen.
CHS - agrarisch cultuurlandschap
Volgens kaart 15 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is in agrarisch cultuurlandschap. De cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap ligt vooral in:
- de aanwezige ontginningsstructuur en de ontginningsrichting;
- de structuur, maatvoering, kenmerken en karakter van de boerderijlinten;
- het waterbeheersingssysteem.
De planlocatie is gelegen ten westen van de kern Westbroek. De ontginningsrichting ligt haaks op de Kerkdijk. Met het plan wordt een logisch vervolg gegeven op de latere westelijke uitbreiding aan Wolkammerweg. Bij het opstellen van het stedenbouwkundigplan is aan de hand van het slagenlandschap en de ontginningsrichtiing gekozen voor het opknipen van het plangebied in drie landschappelijke hoofdelementen, het boerenerf, de boerderijtuin en het dorpse slagenlandschap. Het boerenerf komt te liggen aan de Kerkdijk en is daarmee een passend element, bestaande uit een cluster van bebouwing, aan de Kerkdijk. Vanuit het boerenerf komt men uit op de boerderijtuin. Vervolgens komen verder ten zuiden de twee-onder-één-kapwoningen en de vrijstaande woningen te staan. De situering van deze woningen is zo ingevuld dat deze de ontginningsrichting versterkt en aansluit op de bestaande woonbebouwing. Om het concept kracht bij te zetten zijn de nokken van de woningen overwegend in de richting van het slagenlandschap georienteerd. Een enkele dwarskap is daarbij toegestaan om te voorkomen dat een te strenge lijn ontstaan. Wat Westbroek daarnaast onderscheidt zijn de rafelige, zeer gevarieerde rooilijnen en de heldere, eenvoudige volumes van schildkappen en mansardedaken met overwegend lage goten.
Militair erfgoed
Het plangebied is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie wat in de omgevingsverordening wordt aangegeven als 'Militair erfgoed'. Binnen het Militair erfgoed is aangegeven dat een beperkte hoeveelheid verstedelijking is toegestaan om het behoud van historische buitenplaatsen of militair erfgoed te ondersteunen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en de samenhang tussen de elementen van de linie (strategisch landschap, watermanagement en de militaire attributen) van groot belang Voor militair erfgoed gelegen in het landelijk gebied geldt een verstedelijkingsverbod. Op deze locaties is geen verstedelijking toegestaan. Het plangebied is echter gelegen in het stedelijk gebied, waarvoor geen verstedelijkingsverbod geldt.
De provincie heeft voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie de volgende kernkwaliteiten opgesteld:
- samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen.
- groen en overwegend rustig karakter.
- Openheid
In de 'Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen - Waterlinies' van de provincie Utrecht wordt dieper op de kernkwaliteiten van Nieuwe Hollandse Waterlinie ingegaan. De onderstaande kaart toont de ambitiekaart en de ligging van het plangebied. Het plangebied is gelegen in het verlengde van het Fort aan de Klop en Fort de Gagel. De kern Westbroek zelf behoord niet meer tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het plangebied bevindt zich daarmee aan de rand van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Uitsnede Ambitiekaart Waterlinies (plangebied zwart omkaderd)
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van 21 woningen ten westen van de kern Westbroek, binnen bestaand stedelijk gebied. Het samenhangend stelsel van de forten, dijken, kanalen en inundatiekommen wordt met de ontwikkeling niet aangetast, gezien de ligging direct aan Westbroek en de afwezigheid van werken in de omgeving van het plangebied. De 21 woningen in het plangebied krijgen een ruime opzet. Het groen en overwegend karakter wordt behouden, zoals in het beeldkwaliteitsplan is aangegeven (Hans Been Architecten, d.d. 23 september 2021, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Voor het NHW/Veen, waar het plangebied deel van uitmaakt, gelden er specifieke ontwikkelprincipes. Hiervoor geldt dat de 'acces' dient te worden vrijgehouden van bebouwing en dat verdichting dient plaats te vinden aan het bestaand lint. Het zicht op inundatieveld dient te worden gewaarborgd. Het zicht op het innundatieveld vanaf de Kerkdijk wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
Landschap Groene Hart
Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 lid 2 van de Omgevingsverordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 7.9 lid 3 van de Omgevingsverordening stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Voorliggend plan bevat de ontwikkeling van 21 woningen. Het aanzicht van het plangebied blijft grotendeels groen. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Omgevingsverordening
Stedelijk gebied
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied. In artikel 9.15 van de Omgevingsverordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan woningbouw mogelijk kan maken op locaties binnen het stedelijk gebied. Hiervoor geldt dat de woningbouw moet passen in het programma 'wonen en werken' en de woningbouw niet mag leiden tot bodemdaling. In
toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hier zijn de kwalitatieve en de kwantitatieve behoefte nader toegelicht. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plangebied bevindt zich niet in een gebied waar sprake is van een risico op bodemdaling.
Stille kern en Stiltegebied
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Stille kern (
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dc-2024-5178/1/html) en/of de bufferzone stiltegebied (
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dc-2024-5066/1/html). Wel ligt het plangebied nagenoeg op de grens van de bufferzonen. In de bufferzone rondom de stille kern acht de provincie een geluidniveau tot 45 dB(A) aanvaardbaar. De aanduiding tot stille kern brengt met zich mee dat vanuit de provincie Utrecht o.a. een nader vergunningvoorschrift gaat gelden voor bijvoorbeeld schuurfeesten (zie artikel 9.35 Verordening). De ligging nabij de bufferzone verzet zich niet tegen verdere inbreidingen binnen de rode contour.
Conclusie
De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van de nieuwe woning.
3.3.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad van De Bilt de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
Het vertrekpunt: zes kwaliteiten
De gemeente De Bilt heeft een aantal specifieke kwaliteiten die haar maken tot een zeer prettige leefomgeving. Het in 2010 opgestelde Bilts Manifest beschrijft een zestal (overkoepelende) kwaliteiten van de gemeente; deze zijn integraal onderdeel van de structuurvisie:
- ruimte en groen;
- historische landschappen;
- hoogwaardige kennis;
- krachtige kernen;
- topper in sport;
- centrale ligging.
Zes speerpunten
Om de zes kwaliteiten te behouden zet de gemeente in de structuurvisie in op zes speerpunten. Het gaat daarbij niet alleen over het afwegen van belangen, maar vooral over het vastleggen van de waarden voor de toekomst. Aanvullend wordt ook een werkwijze beschreven, die een strategie en houding weerspiegelt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. De overkoepelende visie is dat de gemeente De Bilt moet inzetten op kwaliteit boven kwantiteit. De zes speerpunten en de werkwijze vormen samen de visie op de gemeente:
Speerpunt 1: Het landschap als duurzame onderlegger;
Speerpunt 2: Een sterke sociale cohesie;
Speerpunt 3: Zes kernen met een eigen gezicht;
Speerpunt 4: Life-Science As als groene loper van De Uithof;
Speerpunt 5: Goed bereikbaar en leefbaar;
Speerpunt 6: Een recreatief buitengebied van formaat.
Planspecifiek
Het voorliggende plan is gelegen ten westen van Westbroek, in het veenwijdegebied. Voor de ontwikkeling zijn met name speerpunten 1,2 en 3 relevant. De ontwikkeling ziet toe op de realisatie van 21 woningen binnen de rode contour. De ontwikkeling bestaat uit een mix van twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen en rijwoningen. Hiermee wordt aangesloten op rest van de bebouwing van Westbroek. De gemeente De Bilt is onderdeel van een regionale woningmarkt en de regio Utrecht kent veel druk op die woningmarkt. De verwachting is dat in de komende decennia in de noordelijke Randstad nog een aanzienlijke hoeveelheid nieuwe woningen noodzakelijk is. Het is echter van belang om in de toekomst mogelijkheden te (blijven) geven aan starters en doorstromers op de woningmarkt. De beoogde woningen biedt de mogelijkheid voor Westbroekers om hier te blijven wonen. Het plangebied krijgt een dorps en rustig karakter wat aansluit met de kern Westbroek. In de structuurvisie wordt aangeven dat er gebouwd dient te worden waar behoefte naar is. Dit is in
toelichting paragraaf 3.3.2 nader toegelicht.
Er kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in het kader van de structuurvisie wenselijk wordt geacht.
3.3.2 Woonvisie De Bilt 2030
De 'Woonvisie De Bilt 2030' is het meest recente visiedocument waarin de gemeente aangeeft wat de ambitie is op het gebied van wonen. Voor het ontwikkelen van deze woonvisie is gebruik gemaakt van adviezen van inwoners en stakeholders, diverse lokale en regionale onderzoeken en koers- en visienota’s.
Voor gemeente De Bilt is in 2019 een nieuwbouwopgave tot 2030 berekend van 1.130 woningen. Dat is inclusief het inlopen van het ontstane woningtekort van 670 woningen en exclusief de opgaven voor de huisvesting van statushouders, uitstroom beschermd wonen en maatschappelijke opvang, spoedzoekers en thuislozen. Tussen 2019 en 2030 is er in Westbroek sprake van een woningbehoefte van 40 woningen.
Het Woononderzoek De (Companen, 2020) geeft aan dat tot aan 2040 in De Bilt sprake is van een groei van 720 nieuwe huishoudens. Met de bevolkingsveranderingen, verandert ook het type huishoudens die in de gemeente wonen. Er is een groei in het aantal kleinere huishoudens. In de gemeente De Bilt is het totaal aantal harde plannen onvoldoende in verhouding met de groei van de woningbehoefte. Er zijn circa 200 harde plannen tegenover een woningbehoefte van 460 woningen. Marktkenners geven aan dat zeker in het segment tot € 450.000 toevoegingen gewenst zijn, om zo doorstroming van de grond te krijgen. In het woononderzoek is daarnaast ook per kern aangegeven wat de woningbehoefte is. In de kern Wesbroek is er tussen 2019 - 2030 sprake van een woningbehoefte van 40 woningen.
De aantrekkende markt en de regionale aantrekkingskracht van de gemeente De Bilt zorgt ervoor dat voor vrijwel alle nieuwbouwwoningen een koper te vinden is. Daarnaast is er een tekort aan woningen en draagt woningbouw in deze gemeente bij aan het terugdringen van het regionale tekort.
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt 21 woningen mogelijk. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente en in Westbroek. Met de ontwikkeling wordt er aangesloten op de structuur en de korrel in de omgeving. Hierdoor zullen de woningen goed passen in Westbroek. In totaal worden er met de beoogde ontwikkeling zes rijwoningen, zeven vrijstaande woningen en acht twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. De beoogde doelgroepen voor deze woningen zijn voornamelijk bewoners van Westbroek en dan voor starters en gezinnen, maar ook voor senioren. Vier twee-onder-één-kapwoningen worden levensloopbestending gerealiseerd. Met de realisatie beoogde woningen wordt de doorstroming bevorderd. Tevens zullen de woningen voldoen aan de wet- en regelgeving omtrent duurzaamheid (BENG). Dit is verder verwoord in
toelichting paragraaf 4.6.
De gemeente hanteert het woonbeleid dat 30% van de beoogde woningen uit sociale huurwoningen moet bestaan. Indien men geen 30% sociale huurwoningen opneemt in de ontwikkeling men dan gehouden is aan een afkoop middels een bijdrage per niet gerealiseerde sociale huurwoningen in het volkshuisvestingsfonds. Tijdens de georganiseerd inloopavond van 21 oktober 2021 (zie
toelichting paragraaf 6.1) kwam naar voren dat er een grotere behoefte was naar middeldure koopwoningen. Derhalve is gekozen voor het afkopen van de 6 sociale huurwoningen. Het College van de gemeente de Bilt heeft hier reeds mee ingestemd, zie brief van College (27-01-2022). In plaats van sociale huurwoningen worden dit goedkope koopwoningen. Het realiseren van middenhuur is bij de ontwikkeling niet gewenst. Het afkopen is hiervoor niet benodigd.
Gesteld kan worden dat het initiatief past binnen de intenties van de Woonvisie De Bilt.
4 Omgevingsaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Met onderhavig plan worden maximaal 21 woningen ontwikkeld. Derhalve is een verplichte m.e.r.-beoordeling niet vereist. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden moet het bevoegd gezag nagaan aan de hand van de criteria: kenmerken van het project, plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten of er mogelijk sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu. Het gaat dan met name om externe effecten. Op basis van de eerste beoordeling neemt het bevoegd gezag een zogenaamd m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Een m.e.r.-beoordelingsbesluit kan genomen worden op grond van een zogenaamde aanmeldnotitie m.e.r.. In deze aanmeldnotitie wordt door de initiatiefnemer inzage gegeven in de beoogde ontwikkeling en de daarmee samenhangende milieugevolgen. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. Deze notitie is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd,
bijlagen bij toelichting bijlage 1.
Uit deze aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere omstandigheden zijn met betrekking tot de kenmerken en locatie van het plan die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op die specifieke locatie. Bovendien blijkt uit de beoordeelde milieuaspecten dat er geen significante negatieve effecten zullen optreden, of dat deze effecten beperkt kunnen worden door mitigatiemaatregelen te nemen en/of de vereiste vergunningen te verkrijgen.
De beoogde ontwikkeling heeft geen significante negatieve milieueffecten. Het is niet nodig om een m.e.r.-procedure te volgen, aangezien dit niet tot een andere conclusie zou leiden en niet vereist is voor deze ontwikkeling.
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet (certificeringsstelsel en aanwijzing. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming) gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een Archeologische (verwachtings)waarden en adviesbeleidskaart (21 oktober 2013) laten ontwikkelen. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden- en verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld die in de bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart beschikken de gronden van het plangebied over de aanduiding 'AW1' (Archeologische Waarde 1) en 'VAW2' (verwachte archeologische waarden 2). Voor gronden met de aanduiding AW1 geldt dat er onderzoek dient plaats te vinden bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm. Voor gronden met de aanduiding VAW2 geldt dat onderzoek dient plaats te vinden bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze grenzen overschreden. In 2008 is er voor de planlocatie verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., d.d. januari 2008, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2).
Uit het onderzoek blijkt dat alleen in het noordelijke gedeelte (de historische kern) van het plangebied archeologische waarden zijn te verwachten. Dit is in tegenstelling tot de hoge archeologische verwachtingswaarde die op de gemeentelijke beleidsadvieskaart wordt aangegeven. Op grond van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt aanbevolen om de ontwikkelingsplannen zodanig in te richten dat in de historische kern geen bodemingrepen zullen plaatsvinden en aanwezige archeologische resten niet aangetast zullen worden. Indien behoud niet mogelijk is, wordt aanbevolen om een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven te laten uitvoeren ter plekke van de geplande bodemingrepen.
In het bestemmingsplan zal voor het noordelijke deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgenomen. Voor de rest van het plangebied geldt de meldplicht. Er kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij uitvoering van werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid worden gemeld.
4.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling van het plangebied realiseerbaar is en dat de ontwikkeling geen belemmeringen oplevert voor de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten. Het aspect luchtkwaliteit is nader toegelicht in
toelichting paragraaf 4.10. Hieruit blijkt dat er ter plaatse van het plangebied de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de wettelijk gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor fijnstof.
Aan de hand van de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' en het vigerende bestemmingsplan kan bepaald worden welke wat voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied zijn toegestaan. Het plangebied is gelegen aan het lint van de Kerkdijk. Hierbij kan worden uitgegaan van 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstand met één stap kan worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Kerkdijk 41 en 45
Ten westen van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven gevestigd. Het bedrijf aan de Kerkdijk 41 bevindt zich op relatief korte afstand van het plangebied. Omdat bij de agrarische bedrijven een geurcontour aanwezig is, is er voor de locatie een geuronderzoek uitgevoerd (BügelHajema Adviseurs, d.d. 11 oktober 2022, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Uit de berekeningen blijkt dat in de worstcase situatie het plan niet volledig voldoet aan de normen van de WGV (2 ou/m3 voor woningen binnen de bebouwde kom) wat betreft het agrarisch bedrijf op Kerkdijk nr. 41. De overschrijding van de normen is echter niet groot zeker indien er rekening mee wordt gehouden dat in tegenstelling tot vleeskoeien melkkoeien over het algemeen een deel van de dag buiten staan. Uitgaande van de situatie dat de bedrijfsvoering op nu 41 nog niet gestopt is kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een tamelijk slecht (meest nabij gelegen woningen) tot zeer goed woon en leefklimaat. De stikstofrechten van de inrichting aan de Kerkdijk nr. 41 zijn inmiddels verkocht en de activiteiten zijn beëindigd. Omdat geen nieuwe melding is gedaan en de vergunning nog niet formeel is ingetrokken, is ‘worst case’ uitgegaan van dezelfde activiteiten zoals in 2015 vastgesteld.
Toetsing aan de milieukwaliteit leert dat er sprake is van de kwalificatie “tamelijk slecht tot zeer goed”, hetgeen voor een plattelandsgemeente waarmee enige geur onlosmakelijk verbonden is acceptabel is. Gelet hierop is er geen sprake van een slecht woon- en leefklimaat. Met de eigenaren van de agrarische bedrijven aan de Kerkdijk 45 en 41 zijn overeenkomsten gesloten ten aanzien van mogelijke uitbreiding van een stal en verwijdering van een mestsilo.
Door Noordelijk Akoestisch Adviesbureau (verder: NAA) is de akoestische situatie beschouwd voor de Kerkweg 45 (Onderzoek geluidstechnische aspecten bestemmingsplan woningen achter Kerkdijk 37 te Westbroek Actualisatie 13 november 2023 v5
bijlagen bij toelichting bijlage 4). In de laatste rapportage is gebaseerd op het eerdere rapport uit 2015, aangevuld voor de laatste stand van zaken, recente contacten met de bedrijven (2022 en 2023) en met nieuwe actuele berekeningen van de nieuwste plansituatie.
Door NAA is geconcludeerd voor de nieuw te bouwen woningen sprake is van een acceptabele geluidssituatie. Er is sprake van een acceptabele geluidskwaliteit en er is geen sprake van hinder die ‘onevenredig belastend’ zou zijn.
Daarnaast is aangetoond dat de onderzochte bedrijven, nu en in de toekomst, niet worden belemmerd in hun geluidsruimte. De geplande woningbouw in het plan is vanuit geluidstechnisch aspect zonder meer mogelijk.
Kerkdijk 41
Voor de Kerkweg 41 is vastgesteld dat de berekende geluidsniveaus bij de nieuw te bouwen woningen ten hoogste 37 dB(A) etmaalwaarde bedragen. De maximale geluidsniveaus bedragen ten hoogste 56 dB(A) in de dag-, 26 dB(A) in de avond- en 48 dB(A) in de nachtperiode Ook hier wordt voldaan aan alle wettelijke grenswaarden.
Kerkdijk 43
In het vigerende bestemmingsplan geldt er voor het bedrijf gelegen aan de Kerkdijk 43 ten westen van het plangebied een bedrijfsbestemming met milieucategorie 3.1. Ter plaatse is een loon- en grondverzetbedrijf gevestigd. Volgens de inschrijving in de de KvK betreft het een eemanszaak. Een dergelijk bedrijf is aan te merken als een categorie 2 bedrijf. In gemengd gebied geldt voor een 3.1 bedrijf een richtafstand in gemengd gebied van 30 meter. Het plangebied is gelegen op ca. 58 meter van de bedrijfsbestemming. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Kerkdijk 24
Ten noorden van het plangebied, aan de Kerkdijk 24, zijn meerdere bedrijven gevestigd, o.a. een vloerenbedrijf en een autobedrijf (chiptuning). In het vigerende bestemmingsplan is milieucategorie 3.1 toegestaan waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter geldt. Beide bedrijven vallen binnen deze maximale categorie. De beoogde rijwoningen gelegen in het noorden van het plangebied liggen op ca. 67 meter afstand van de bedrijfsbestemming. Daarnaast staan tussen de beoogde woningen en de bedrijfsbestemming al meerdere woningen. Daarmee wordt dit bedrijf niet als belemmering gezien.
Kerkdijk 27
Ten noordwesten van het plangebied, aan de Kerkdijk 27, is een metaalbewerkingsbedrijf gevestigd. In het geldende bestemmingsplan 'Westbroek 2007' heeft het bedrijf de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en de aanduiding 'Metaalbewerkingsbedrijf toegestaan'. In de staat van bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan geldt hiervoor de SBI-code 2851 en de categorie 2. Bedrijven in categorie 1/2 worden omschreven als: 'activiteiten, welke door hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk'. Daarnaast wordt het bedrijf omringd door woningen. Deze woningen liggen dichter bij het bedrijf dan de beoogde woningen en kunnen als maatgevend worden beschouwd. Het achterste deel van de schuur, in aansluiting op het plangebied wordt gebruikt voor hobbymatige activiteiten. Een bedrijfsbezoek door het bevoegd gezag heeft uitgewezen dat hier geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. De ontsluiting van de schuur gaat langs de woning aan de Kerkdijk 25b. De schuur heeft zijn opening naar de oostzijde. Richting het plangebied is de geluidsemissie daarmee beperkt. Omdat in de achterliggend schuur geen bedrijfsactiveiten plaatsvinden blijven de bestaande woningen maatgevend voor het bedrijf. De nieuwe woningen voldoen aan de minimale richtafstand zoals opgenomen in de VNG bedrijven en milieuzonering.
Door NAA is de akoestische situatie nader beschouwd. In het onderzoek wordt de eerdere conclusie, zoals hierboven verwoord, bevestigd. Geconcludeerd wordt door NAA dat de etmaal waarde ten hoogste 43 dB(A)
bedraagt waarbij de avondperiode maatgevend is. Daarbij is ten opzicht van de richtwaarde van 50 dB(A) nog de nodige marge voor groei van de activiteiten. De maximale geluidsniveaus bedragen ten hoogste 49 dB(A) in de dag- en 41 dB(A) in de avondperiode ten opzichte van een grenswaarde van respectievelijk 70 en 65 dB(A).
Conclusie
Hiermee kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het plan geen invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijven. De ontwikkeling is uitvoerbaar in het kader van bedrijven en milieuzonering.
4.4 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische bestemming. Met de beoogde ontwikkeling worden er op het plangebied woningen gerealiseerd waardoor er sprake is van een strenger bodemgebruik. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek voor de locatie uitgevoerd (Antea Group, d.d. 4 augustus 2021, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
De onderzoeksresultaten van de standaard parameters geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden. Met dit onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld.
Ten aanzien van asbest wordt opgemerkt dat in de puinhoudende laag van het toegangspad sprake is van een overschrijding van de interventiewaarde. De bovenliggende laag is licht asbesthoudend. De einddikte van de puinhoudende laag is niet exact vastgesteld. Uitgaande van een oppervlakte van 360 m² en een laagdikte van 0,7 meter, is er circa 250 m³ sterk met asbest verontreinigd puin aanwezig. Deze hoeveelheid kan echter hoger liggen indien de laagdikte groter is. Het asbestmonster overschrijdt de norm voor nader asbestonderzoek. Derhalve is er een nader asbestonderzoek uitgevoerd (Antea Group, d.d. 12 juli 2022, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
Uit het bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van een bodemverontreiniging met asbest ter plaatse van de toegangsweg. Deze bodemverontreiniging levert bij de voorgenomen functie mogelijk gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van het plangebied. Sanerende maatregelen zijn nodig om deze risico’s weg te nemen en om de functiewijziging mogelijk te maken. Omdat er sprake is van een asbesthoudende weg is de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) het bevoegd gezag voor de uit te voeren sanering. Naar verwachting vormen de saneringskosten geen probleem voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten. De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
- het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
- het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
- het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.
Planspecifiek
Er zijn in het plangebied of de directe omgeving van het plangebied geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Uitgaande van de Cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied gelegen aan het lint van Westbroek. De linten in De Bilt zijn voornamelijk ontstaan door de ontginning. De beoogde ontwikkeling betreft geen aanpassing aan het lint, het bewoningslint blijft intact. Tevens bevindt het plangebied zich in de Nieuwe Hollandse waterlinie. Zoals in
toelichting paragraaf 3.2.2 is beschreven worden de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet aangetast. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
- de energiebehoefte indicator;
- de primaire fossiele energie-indicator; en
- het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Gemeentelijk beleid
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:
- Een energieneutraal De Bilt in 2030
- Stimuleren van een circulaire economie
Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld. Ambities duurzaam bouwen In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. De gemeente neemt daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. De gemeente wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt
Bestaande bouw | Een verhoging van de GPR-score met 2,5 Minimaal Label B Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen |
Nieuwbouw | Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema: Gemiddeld over alle thema's een 8* Minimaal een 9 voor 'energie' Minimaal een 7 voor 'milieu' Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen * Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5 |
Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt bij de woningen voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving (BENG). Bij de bouw worden meerdere duurzame maatregelen genomen. zo zijn de woningen gasloos en is het de bedoeling dat de woningen de temperatuur doormiddel van een individuele warmtepomp kunnen regelen. Het is mogelijk PV panelen toe te passen en tevens zal er gebruik worden gemaakt van hoogwaardige isolatie en goede kierdichting.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de Algemene zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden er 21 nieuwe woningen gebouwd. Het perceel is momenteel onbebouwd en bevat geen bomen of beplanting. Het is mogelijk dat het plangebied geschikte woon- of verblijfsplaats voor beschermde flora en fauna bevat. Derhalve is er een ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 25 februari 2022, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van beschermde grondgebonden diersoorten, vleermuizen, vissen, vogels en andere insecten in het plangebied kan worden uitgesloten. De aanwezigheid van de heikikker en de ringslang is daarbij niet uit te sluiten. Derhalve dient er aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de heikikker en ringslang. Dit nadere onderzoek is uitgezet en zal de komende periode worden uitgevoerd. Indien de heikikker en de ringslang worden aangetroffen is een ontheffing in het kader van de Wnb noodzakelijk.
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS Calculator.
Stikstofberekening
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof. Gezien de ligging nabij het Natura-2000 gebied Oostelijke vechtplassen is er een stikstofberekening uitgevoerd door Roelofsen infra (berekeningen 8 oktober 2023,
bijlagen bij toelichting bijlage 7a en 7b). Uit de berekening voor zowel de bouw- als gebruiksfase blijkt dat er geen berekenbaar effect optreedt. Nu er geen berekenbaar effect optreedt kan een significant effect op voorhand worden uitgesloten.
Aanvullend onderzoek
Op basis van de quickscan Wnb kon de aanwezigheid van heikikker en ringslang niet uitgesloten worden. Om vast te stellen of het plangebied daadwerkelijk een functie heeft voor vorengenoemde soorten is aanvullend onderzoek uitgevoerd door Blom ecologie (Blom ecologie, 25 mei 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Door Blom ecologie is een zogenaamd eDNA onderzoek uitgevoerd. Uit het eDNA onderzoek blijkt dat aanwezigheid van de heikikker uitgesloten kan worden. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor de heikikker is derhalve niet noodzakelijk. Uit het eDNA onderzoek blijkt ook dat aanwezigheid van de ringslang uitgesloten kan worden. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor de ringslang is derhalve niet noodzakelijk.
Het onderzoek van Blom beperkte zich eigenlijk tot de heikikker en de ringslang. Tijdens het onderzoek is door de ecoloog gelet op individuen, nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in de planlocatie. Er zijn geen nesten of andere verblijfplaatsen van vogelsoorten aangetroffen binnen de planlocatie. Er is voor cat. 5 vogelsoorten geen sprake van ecologische zwaarwegende redenen en derhalve ook geen ontheffing Wnb noodzakelijk.
Conclusie
Uit de quickscan, aanvullend onderzoek naar stikstof en het aanvullende onderzoek ecologie blijkt dat het plan uitvoerbaar is en er geen ontheffing nodig is voor het verstoren of vernietigen van beschermde plant- of diersoorten.
4.8 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Kerkdijk. Derhalve is er voor de locatie een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, d.d. 24 februari 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8) .
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Kerkdijk na aftrek van 5 dB, op de hele ontwikkeling beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door de Kerkdijk. De geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Burg. Huydecoperweg ligt, na aftrek van 5 dB, op de hele ontwikkeling beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ook hiervoor zijn er geen hogere waarden nodig. De geluidbelasting door wegverkeer op de 30 kilometer wegen ligt, na aftrek van 5 dB, op de hele ontwikkeling beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Wel ligt er ten westen, op ca. 200 meter van het plangebied, een aardgasbuisleiding. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de buisleiding vormt deze geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM 2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 21 woningen gerealiseerd. Gezien de kleinschaligheid van voorgenomen ontwikkeling kan het worden aangemerkt als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Om te bepalen of de luchtkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening voldoet aan de wettelijke eisen is de NSL monitoringstool geraadpleegd. Over 2020 bedraagt de achtergrondconcentratie NO2 in het plangebied maximaal 12,6 μg/m³. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) bedraagt dit respectievelijk maximaal 15,7 μg/m³ en 8,6 μg/m³, waarmee het voldoet aan de wettelijke eisen.
De WHO heeft de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 in 2022 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m3. Hoewel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt nog geen van deze WHO-advieswaarden in de nabije toekomst gehaald in Nederland. Omdat het advieswaarden betreft hoeft nog niet voldaan te worden aan deze waarden. De richtwaarden zijn dusdanig verlaagd dat het voldoen aan deze richtwaarden planoverstijgend is.
Conclusie
Uit de NSL monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de wettelijk gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.11 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.11.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in de 'Klimaatadaptatievisie 2050 en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026. De klimaatadaptatievisie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. De gemeente wil voorbereid zijn op het veranderende klimaat waar het ook in de toekomst aangenaam is om te wonen, te werken en te recreëren. In de klimaatadapatievisie is er aandacht voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Het Water- en rioleringsplan heeft tot doel de bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Daarnaast staat in dit plan ook hoe we wateroverlast en droogte concreet tegengaan. Voor deze thema’s vormt dit plan de uitwerking van de klimaatadaptatievisie.
4.11.2 Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
4.11.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Waterschap Amstel Gooi en Vecht stelt een ondergrens voor de watercompensatieplicht. Alleen bij een toename van meer dan 1.000 m² aan verharding dient watercompensatie plaats te vinden. Met de beoogde ontwikkeling neemt de verharding in het plangebied toe met meer dan 1.000 m². In de huidige situatie is het plangebied volledig onbebouwd. Met de beoogde ontwikkeling neemt de verharding toe. Echter wordt er ook water toegevoegd. Onderstaande tabel toont de verhardingsbalans van de beoogde ontwikkeling
bestaande situatie |
Water | 1.191 | m² |
Groen | 15.626 | m² |
Verharding | 0 | m² |
Bebouwing | 0 | m² |
|
totaal | 16.817 | m² |
plangrens(ter controle) | 16.817 | m² |
|
nieuwe situatie |
water bestaand/behoud | 1.191 | m² |
water gedempt | 0 | m² |
water nieuw | 1.054 | m² |
|
groen | 2.981 | m² |
|
verharding | 3.023 | m² |
bebouwing | 1.445 | m² |
kavels 60% | 7123 | m² | 4.274 | m² |
totaal verharding | 8.742 | m² |
|
watercompensatie |
water gedempt (1:1) | 0 | m² |
verharding | 10% | | 874 | m² |
compensatie wateropgave | 874 | m² |
|
nieuw water | 1.054 | m² |
totaal wateropgave | -180 | m² |
Bovenstaande tabel laat zien dat er met de beoogde ontwikkeling sprake is van een toename van 8.742 m² in verharding. De Hoogheemraadschap rekent een benodigde compensatie van 10%. Dit komt neer op een benodigde compensatie van 874 m². Met de ontwikkeling wordt nieuw oppervlakte water aangelegd aan de oost- en westzijde in het plangebied. In totaal wordt er 1.054 m² aan water bijgevoegd. Daarmee wordt er voldaan aan de benodigde watercompensatie.
Waterafvoer
Met de beoogde ontwikkeling wordt het hemelwater afgekoppeld en in het gebied geïnfiltreerd/opgevangen en dat het vuilwater via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Bij de beoogde ontwikkeling worden groene daken toegepast die het regenwater vasthouden en vertraagd afvoeren. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig zijn.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt in totaal 21 woningen mogelijk. Het plangebied bevindt zich in een 'weinig stedelijk' woonmilieu, in de 'rest bebouwde kom'. Aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is de verkeersgeneratie berekend.
De navolgende tabel toont de verkeersgeneratie van de ontwikkeling.
Soort woning/functie | CROW - categorie | Aantal | CROW -verkeersgeneratie | Totale verkeersgeneratie |
vrijstaande woning | koop, huis, vrijstaand | 7 | 8,2 | 57,4 |
twee-onder-één-kapwoning | koop, huis, twee-onder-éen-kap | 8 | 7,8 | 62,4 |
rijwoning | koop, huis, tussen/hoek | 6 | 7,4 | 44,4 |
Totaal | | 21 | | 164,2 |
In totaal heeft de ontwikkeling een verkeersgeneratie van 164,2 verkeersbewegingen per etmaal. Het plangebied kent in de toekomstige situatie één ontsluitingsweg, verbonden met de Kerkdijk. Ten noordwesten komt de Kerkdijk uit op Oud-Maarseveen, waarna het verkeer opgaan in het verkeersbeleid. Ten zuidoosten komt de Kerkdijk uit in Westbroek. Verder ten oosten ligt de A27.
Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.12.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan. Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden. In het verkeer- en vervoersplan hanteerd de gemeente verschillende categorieën. Het plangebied is gelegen in categorie 4, waarvoor een 'weinig stedelijk' woonmilieu geldt in de 'rest bebouwde kom'.
Planspecifiek
Parkeerbehoefte
Met de ontwikkeling van het plan moet er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden. Aan de hand van het parkeerbeleid van de gemeente De Bilt is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. Hierbij zijn de parkeerkencijfers van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) als uitgangspunt gehanteerd. In CROW-publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn kencijfers voor parkeren opgenomen. Voor de planlocatie wordt uitgegaan van een 'weinig stedelijk' woonmilieu in de 'rest bebouwde kom'. Dit is gebaseerd op de informatie van het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) van de gemeente De Bilt.
In totaal worden er met de beoogde ontwikkeling 21 woningen gerealiseerd. Dit zijn verschillende type woningen waarvoor verschillende parkeernormen gelden. De onderstaande tabel toont de aan de hand van de parkeernormen berekende parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling. De gemeente gaat uit van een gemiddelde parkeernorm dit betekend dat er afgerond 46 (45,7) parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
woningtype | minimale norm per woning | maximale norm per woning | aantal woningen | minimale parkeernorm | maximale parkeernorm |
vrijstaande woning | | | | | |
twee-onder-één-kapwoning | | | | | |
rijwoning | | | | | |
totaal | | | | | |
Parkeerplaatsen beoogde situatie.
Tegenover de rijwoningen worden in totaal 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij de vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen worden twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd. Tevens komen er vier parkeerplaatsen in het zuidwesten van het plangebied, aan het einde van de parkeerlus. In totaal worden met de beoogde ontwikkeling daarmee 45 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
6.1 Overleg met bevolking
Participatie
De ontwikkeling van de Ambachtsgilden ligt voor langere periode op tafel. Er is de afgelopen jaren uitgebreid met omwonenden over de beoogde ontwikkeling gesproken. In 2013 zijn er twee informatieavonden geweest betreft de ontwikkeling. In 2018 is de ontwikkeling besproken met het dorpsberaad en in 2019 is er een inloopavond georganiseerd over de verkavelingsplannen. In oktober 2021 heeft er een tweede bespreking met de dorpsberaad plaatsgevonden. Op 25 oktober 2021 is er een inloopavond georganiseerd waar omwonenden konden reageren op de beoogde ontwikkeling.
Tijdens de laatste inloopavond van 25 oktober waren de bewoners relatief positief op de beoogde ontwikkeling. Wel waren er zorgen van bewoners met woningen aan de Wolkammerweg. Voor deze bewoners geldt dat doorzichten op het achtergelegen gebied met de ontwikkeling wordt ontnomen. Tevens is tijdens de inloopavond duidelijk geworden dat er grote behoefte is naar goedkope koopwoningen. Dit heeft ertoe geleid dat zes rijwoningen goedkope koopwoningen in plaats van sociale huurwoningen, waar juist minder behoefte naar was. De opmerkingen hebben verder niet tot andere aanpassingen van de ontwikkeling geleid.
Zienswijzen
In de periode 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan indienen. Er zijn binnen deze termijn acht zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen. Deze nota is als bijlage aan het plan toegevoegd.
6.2 Overleg met instanties.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 28 november 2023 is de overleg reactie van de provincie Utrecht ontvangen. De provincie stelt vast dat het plan past binnen de instructie regels van de provincie. De instructieregels over de cultuurhistorische hoofdstructuur op de onderdelen ‘agrarische cultuurlandschap’ en ‘nieuwe Hollandse waterlinie’ alsmede over landschap zijn niet van toepassing. De beoogde ontwikkeling tast de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet onevenredig aan.
De provincie merkt aanvullend op dat het stedelijk gebied, waarvan de planolocatie onderdeel uitmaakt, vanaf de 1e herziening Omgevingsverordening niet langer onder de werking van de direct werkende regel t.a.v. het ganzenrustartikel art. 6.45 IOV)komt te vallen. Het Statenbesluit over de 1e wijziging van de Omgevingsverordening wordt naar verwachting in Q1 2024 verwacht en zal op 1 maart 2024 inwerking gaan treden. Dit is voorafgaand aan het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 31 oktober 2023 heeft de Veiligheidsregio Utrecht (verder: VRU) op het plan gereageerd. In de reactie vraagt de VRU voor de bluswatervoorzieningen. Ook wordt aandacht gevraagd voor de bereikbaarheid van het gebied.
Het is van belang dat de weg minimaal 4,5 meter breed is en 18 ton kan dragen vanwege het gewicht van de voertuigen van de hulpdiensten. De weg (auto te gast) is 5 meter breed en voldoet daarmee aan de minimale breedte. De keerlus zoals voorziening is in een eerder afgestemd met de gemeente De Bilt.
7 Toelichting op de regels
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
7.3 Opbouw planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, waarbij de regeling onder andere is ontleend aan het bestemmingsplan 'Westbroek 2007', vastgesteld op 29 mei 2008.
Groen
Ter plaatse van de boerderijerf, de strook met knotwilgen ten zuiden van de nieuw aan te leggen weg en in het zuidwesten van het plangebied worden de gronden bestemd met groen. Hierdoor wordt bebouwing op deze gronden uitgesloten.
Water
Aan de randen van het plangebied worden de gronden voorzien van de bestemming 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, inclusief taluds en bermen.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het wonen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Op de verbeelding wordt het type woning opgenomen en worden de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Voor alle woningen wordt een bouwvlak opgenomen. In de regels en de verbeelding wordt tevens een onderscheidt gemaakt tussen het type woningen, namelijk:
- 'vrijstaand, twee-aaneengebouwd,
- ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwd;
Tevens is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en onder voorwaarden een gastenverblijf toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bij de bestemming horende tuinen, erven en parkeergelegenheden op eigen terrein gerealiseerd worden.
Waarde - Archeologie 1
Uit het onderzoek is gebleken dat slechts voor een deel van het gebied er en hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Uit het onderzoek is gebleken dat deze verwachting correct is. Voor dit deel wordt de dubbelbestemming behouden. In het overige deel van het plangebied zijn er geen archeologische resten te verwachten.