Plan: | Gemeentelijk depot Blauwkapelseweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.22002BP0020-ON01 |
De gemeente De Bilt, hierna initiatiefnemer, is voornemens een gemeentelijk depot te formaliseren aan de Blauwkapelseweg. Ter plaatse van het plangebied is reeds een depot aanwezig echter is deze niet opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid 2010'. Voorliggend plan voorziet het planologisch borgen en van de feitelijke situatie.
De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid 2010'. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Blauwkapelseweg ten zuidwesten van de kern De Bilt. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied in de omgeving, rood omcirkeld (bron: openstreetmaps.org)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid', vastgesteld door de gemeente de Bilt op 21 juli 2010. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding 'Buitengebied-Zuid' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden'. Daarbij geldt ter plaatse de aanduiding 'Kwekerij', en aan de noordelijke zijde is een agrarisch bedrijf aangeduid met de uitbreidingsrichting gevisualiseerd middels een pijl. Het huidige gebruik van het plangebied als gemeentelijk depot is in strijd met de regels zoals begrepen in het bestemmingsplan. Middels voorliggend document wordt de feitelijke situatie planologisch geborgd. In het vervolg van het voorliggend document wordt aangetoond waarom het gestelde passend is binnen de wettelijke kaders van de relevante uitvoerbaarheidsaspecten.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe inwoners en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Bilt, ten zuidwesten van de kern De Bilt. In de omgeving liggen voornamelijk open agrarische gronden. Ten westen van het plangebied loopt de Biltse Rading, een weg die De Bilt verbindt met de A27.
Luchtfoto met plangebied
Het plangebied, kadastraal bekend als De Bilt- sectie D, nummer 6975, bestaat uit een voormalige kwekerij waar zich tot voor kort nog een aantal vervallen bedrijfsgebouwen bevonden. Het plangebied wordt aan de westkant begrensd door een eikensingel. aan de zuidzijde door bomen en bosschages. De noordelijke zijde van het plangebied wordt gebruikt als gemeentelijk depot, ten behoeve van deze functie is nabij de noordelijke entree van het plangebied een bouwkeet aanwezig. De gronden waren voorheen in gebruik als kwekerij, nu wordt daar tijdelijk grond, groen en stenen opgeslagen. Onderstaande afbeeldingen tonen de huidige situatie ter plaatse.
foto huidige situatie inrit plangebied
foto gebruik als gemeentelijk depot huidige situatie
Het plan is om het bestaande gemeentelijke gemeentelijk depot planologisch te borgen en in te richten conform onderstaande inrichtingsplan. Het volledige plan is als Bijlage 1 bij de Regels opgenomen.
Zoals uit de bovenstaande afbeelding is op te maken zal het gemeentelijk depot in de toekomstige situatie gebruik blijven maken van de ontsluiting aan de Blauwkapelseweg. De bomen die aan weerszijde van de ingang van het terrein zijn gevestigd worden behouden, evenals de bomenrijen en bosschages aan de westelijke en zuidelijke zijde van het plangebied. Binnen het gemeentelijk depot worden aan de west, oost en zuidelijke zijde keermuren gerealiseerd van maximaal 2,5 meter hoog. Tegen de keermuur aan de oostelijke zijde wordt een landschappelijke inpassing voorzien van kruidenrijk grasland en heesters van gebiedseigen soorten zoals de hazelaar, meidoorn, sleedoorn en lijsterbes. Hiermee wordt het gemeentelijk depot in gepast in het landschap en wordt hoog opgaande beplanting in het gebied voorkomen teneinde de cultuurhistorische waarde te behouden. Hier wordt in paragraaf 4.4 nader op ingegaan.
Het terrein is in gebruik als tijdelijke opslag van schone grond, groen (maaisel en boomafval) en straatmeubilair. Deze materialen komen vrij bij werkzaamheden in de gemeente en worden hier tijdelijk opgeslagen om (her)gebruikt of afgevoerd te worden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond Rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt wel in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het plangebied maakt onderdeel uit van het UNESCO werelderfgoed Hollandse Waterlinies. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een effectenbeoordeling uitgevoerd, zie bijlage 1. Voor een nadere toelichting op de betreffende effecten wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie blijkt dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij of op bedrijventerreinen als een initiatief voorziet in de toevoeging van 500 m2 bebouwing. Voorliggende ontwikkeling voorziet het planologisch borgen van de feitelijke situatie ter plaatse van het plangebied en het landschappelijk inpassen van het gemeentelijk depot, hierbij zal er geen sprake zijn van toevoeging van bebouwing anders dan een kleine verplaatsbare unit van circa 30 m2. Derhalve is er bij voorliggende ontwikkeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een nadere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.
Planspecifiek
Er zijn diverse aanduidingen als Kernrandzone, Landelijk gebied, en andere. Voor het voorliggend plan zijn drie instructieregels van belang te weten voor Functiewijziging, Hollandse Waterlinies en Kernrandzone. De overige regels hebben of geen betrekking op de opgave.
Functiewijziging
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een stedelijke functie, niet zijnde wonen, krijgen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
De locatie is gezien de ligging nabij het stedelijk gebied en de functie niet geschikt als duurzame agrarische bouwperceel. Ter plaatse van de voormalige kwekerij was een kas aanwezig van circa 200 m². Deze kas is inmiddels gesloopt en blijft verwijdert. Hiervoor komt een kleine verplaatsbare unit van 30 m² terug. Deze unit bevindt zich bij de ingang van het perceel. In het vigerende bestemmingsplan was alleen een zogenoemd 'verbaal' bouwperceel aanwezig waardoor de tot 1 hectare bebouwd kon worden. Met deze herziening wordt dit teruggebracht tot circa 7000 m² waar zeer beperkt bebouwing is toegestaan.
Hollandse Waterlinies
De locatie is gelegen in het gebied van de Hollandse Waterlinies dat is beschermd als UNESCO Werelderfgoed. in de verordening is aangegeven dat het verboden is de uitzonderlijke universele waarde aan te tasten. Deze waarden zijn beschreven in bijlage 14 van de verordening. Er is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten van de ontwikkeling op deze universele waarden. De conclusies en resultaten zijn in paragraaf 4.4 opgenomen, het complete onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Hieruit blijkt dat door de ontwikkeling de universele waarden niet aangetast worden.
Kernrandzone
De locatie is gelegen in het gebied van de Kernrandzone. Binnen deze zone is verstedelijking toegestaan mits de verstedelijking gepaard gaat met versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. In paragraaf 2.2 is toegelicht dat het depot zorgvuldig landschappelijk is ingepast door de aanleg van een struweelhaag met heesters van gebiedseigen soorten. Daarnaast blijven de bestaande bomen binnen het plangebied behouden en wordt hoog opgaande beplanting in het gebied voorkomen teneinde de cultuurhistorische waarde te behouden. Deze verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd door de landschappelijke inpassing voorwaardelijk te verplichten in voorliggend bestemmingsplan. Tenslotte is in hoofdstuk 4 toegelicht dat omliggende functies niet worden geschaad met realisatie van het initiatief.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeente De Bilt de 'Structuurvisie gemeente De Bilt 2030' vastgesteld. Het document is een integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de gehele gemeente voor de periode tot 2030. Aan de basis van de visie heeft de gemeente in 2010 het Bilts Manifest opgesteld, waarin zes kernkwaliteiten van de gemeente zijn benoemd: ruimte en groen, historische landschappen, hoogwaardige kennis, krachtige kernen, topper in sport en centrale ligging. Deze zes kernkwaliteiten zijn in de structuurvisie door vertaald naar zes speerpunten:
Krachtige kernen en historische landschappen
Binnen de gemeente De Bilt is een duidelijke relatie aanwezig tussen landschap en dorpskernen. De grote verscheidenheid aan kernen in relatie tot de diversiteit aan landschapstypen is het uitgangspunt voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij dient nadrukkelijk aansluiting te worden gezocht bij de landschappelijke karakteristieken, waar ook cultuurhistorie onderdeel van uit maakt.
Bilthoven-Noord bestaat uit veel groene villawijken. Het karakter 'het wonen in het bos' is sterk gerelateerd aan het omliggende beboste landschap. Bij de uitwerking van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vindt de gemeente het van belang om landschap altijd te gebruiken als onderlegger en leidraad. Voor Bilthoven-Noord komt dit neer op het respecteren van de fijnmazige structuur van boskamers en de kleinschalige opzet van bebouwing.
Planspecifiek
Onderstaande afbeelding toont de uitsnede van de Structuurvisie gemeente De Bilt 2030 ten hoogte van het plangebied, rood omlijnd.
Uit de afbeelding is op te maken dat het plangebied is gelegen in een zoeklocatie gemeentelijke sportvoorzieningen, intensivering bedrijvigheid, recreatie, natuur- en landschapsontwikkeling evenals coulissenlandschap. In de structuurvsie wordt dit type landschap benoemd als gronden waar houtwallen, singels, laantjes en hagen kavelscheding vormen, veelal in noord-zuid richting.
Voorliggende ontwikkeling betreft het planologisch borgen van de feitelijke situatie. In de huidige situatie is in het plangebied een gemeentelijk depot gevestigd, deze zal worden ingepast in het landschap, zie 2.2. Hiermee vormt voorliggende ontwikkeling geen belemmering voor het gestelde in de structuurvisie.
De gemeente De Bilt heeft een gebiedsplan voor de Voorveldse Polder opgesteld. De Voorveldse Polder is het gebied tussen de Biltse Rading, A27, Utrechtseweg en Park Arenberg in de Bilt. Het gebied is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en grenst direct aan de ecologische verbinding Kromme Rijngebied - Vechtplassengebied. Doel van het gebiedsplan is het versterken van landschap, natuur en recreatie in het gebied. In het plan worden de gewenste ontwikkelingen voor de komende vijf jaar in beeld gebracht.
In het gebiedsplan zijn concrete lopende ontwikkelingen genoemd. In navolgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de lopende ontwikkelingen in dit gebied.
Het herinrichten en formaliseren van het gemeentelijke gronddepot op voorliggende locatie is een van de lopende ontwikkelingen. In het plan is opgenomen dat het depot vraagt om een opknapbeurt en een betere landschappelijke inpassing. In het toekomstbeeld is opgenomen dat ten zuiden en oosten van het depot opgaand groen is gewenst en een kruidenrijk grasland. In paragraaf 2.2 is opgenomen dat in voorliggend initiatief wordt voorzien in het gewenste toekomstbeeld.
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Wettelijk kader
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Er is een archeologische beleidskaart in de gemeente vastgesteld. De archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Uitsnede beleidskaart archeologie 2013 gemeente de Bilt, plangebied blauw omlijnd.
Op de gemeentelijke beleidskaart ligt het plangebied grotendeels in een zone met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting (categorie VAW2 op de beleidskaart). De bijbehorende beleidsregel is dat archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij bodemingrepen dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 500 m2.Voor de strook in het westen van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting (categorie AW2 op de beleidskaart). In deze strook is archeologisch onderzoek verplicht bij alle bodemingrepen dieper dan 50 cm.
Situatie
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een archeologisch bureuaonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Op basis van dit onderzoek is te concluderen dat het plangebied is gelegen in een ten dele verspoelde dekzandvlakte, in het verlengde van de Utrechtse Heuvelrug. In de omgeving van het plangebied zijn enkele archeologische resten gevonden, voornamelijk uit de periode van de late middeleeuwen.
Gebaseerd op het vroegste historische kaartmateriaal is te zien dat het plangebied vrijwel de gehele periode onbebouwd is geweest. Vanaf ongeveer 1981 was het plangebied dat voorheen al die tijd zover bekend in gebruik was als weiland. Begin jaren '80 wordt het terrein in gebruik genomen door een kwekerij. Sinds 2017 is het plangebied in gebruik als gemeentelijk depot. Daar zijn hopen grond, groen en mogelijk materialen zoals straatstenen opgeslagen. Door de daar te verwachten activiteiten, het berijden met machines en het schuiven van grond, zijn er geen echte bodemingrepen tot in de ondergrond te verwachten. Deze zullen beperkt zijn tot in de humeuze bovengrond. De diepte van deze ingrepen zal heel waarschijnlijk de ondergrens van 50 cm -mv, zoals beschreven in het archeologiebeleid van de gemeente De Bilt, niet overschrijven. Verder is de verwachting dat er bij de herinrichting van het gebied amper verstoring of aantasting van de ondergrond zullen plaatsvinden omdat de praktische bestemming van het plangebied niet zal veranderen. Bij de constructie van de herinrichting van het terrein aan te leggen betonnen keermuren wordt gebruik gemaakt van prefab L - wanden, waarbij een fundering niet nodig is en verstoring van de bodem voorkomen wordt.
Gelet op bovenstaande is nader archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Om het plangebied ook te beschermen tegen eventuele toekomstige verstoringen krijgt het plangebied conform de gemeentelijke beleidskaart passende bescherming in de vorm van een Dubbelbestemming
Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 3.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie.
Wettelijk kader
Uitgangspunt bij ontwikkelingen is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van bestaande en nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Situatie
Het plangebied ligt in de directe omgeving van een doorgaande weg en bevinden zich binnen een straal van 200 meter enkele woningen, een bedrijf, een sportpark en agrarische activiteiten. Op het perceel zelf zijn op dit moment agrarische activiteiten toegestaan, maar geen (bedrijfs)woningen. Het gebied is door zijn ligging en aanwezigheid van verschillende functies ook als een gemengd gebied te classificeren. Voor de volledigheid wordt uitgegaan van de ligging in een 'rustige woonwijk'.
Voor een gemeentelijk depot is geen aparte richtafstand opgenomen in de VNG publicatie. Het zit tussen een milieustraat en een groothandel in zand en grind in. Een milieustraat wordt voornamelijk bezocht door personenauto's met al dan niet een aanhanger. Een gemeentelijk depot heeft voornamelijk vrachtwagen bewegingen. Een groothandel in zand en grind kent ook voornamelijk vrachtverkeer, maar in tegenstelling tot het gemeentelijke depot is de intensiteit en aard duidelijk anders. In het gemeentelijk depot wordt geen gebruik gemaakt van overslagkranen en zand- en grindsilo's. Het terrein is in gebruik als tijdelijke opslag van schone grond, groen (maaisel en boomafval) en straatmeubilair. Deze materialen komen vrij bij werkzaamheden in de gemeente en worden hier tijdelijk opgeslagen om (her)gebruikt of afgevoerd te worden. Deze werkzaamheden en intensiteit hebben de meeste overeenkomst met de activiteiten van een (groen)aannemersbedrijf. Op locatie worden geen materialen verwerkt of gebouwd, de opslag is tijdelijk en kent geen hoge intensiteit.
De richtlijnenafstand voor een (groen)aannemer met een bedrijfsoppervlak van meer dan 1000 m2 bedraagt 50 meter. Het aspect geluid is hierbij maatgevend. De dichtstbijzijnde woning (Blauwkapelseweg 85) bevindt zich op een afstand van meer dan 60 meter tot de locatie. Hiermee zijn er geen belemmeringen voor het planologisch borgen van het bestaande gemeentelijk depot.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Wettelijk kader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.
Volgens de toepassingskaart bovengrond (bron Omgevingsdienst 2015) Valt de bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.
Situatie
Voorliggende ontwikkeling betreft het planologisch borgen van de feitelijke situatie ter plaatse van het plangebied en wordt het gemeentelijk depot landschappelijk ingepast. Hier zijn geen bodemroerende ingrepen gemoeid. Derhalve is nader (verkennend) onderzoek niet van toepassing.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Wettelijk kader
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
De Erfgoedwet (2016) borgt de bescherming van cultureel erfgoed. Het regelt de bescherming van gebouwen (rijks- of gemeentelijke monumenten), stads- of dorpsgezichten, van objecten/ensembles van de UNESCOWerelderfgoedlijst en van archeologische monumenten (AMK-terreinen). Volgens Artikel 4.4 is het verboden een beschermd cultuurgoed te verplaatsen, in veiling te brengen, te vervreemden, te bezwaren, te verhuren of in bruikleen te geven. Objecten van de waterlienie zoals forten, nevenbatterijen en damsluizen als provinciaal monument beschermd via de Provinciale Monumentenverordening.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat aangewezen is als UNESCO Werelderfgoed. Het betreft een gebied dat onderdeel is van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, dat samen met de Stelling van Amsterdam onderdeel is van de Hollandse Waterlinies.
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Situatie
Om de gevolgen vanuit het aspect cultuurhistorie te kunnen bepalen is een Effectenbeoordeling werelderfgoed uitgevoerd, zie ook bijlage 1. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het UNESCO werelderfgoedgebied de Hollandse Waterlinies. Het doel van de effectenbeoordeling is om de effecten van het gemeentelijk depot op de kernkwaliteiten van het negatief goed in beeld te brengen. Uit het onderzoek is op te maken dat het gemeentelijk depot een gering effect heeft op het werelderfgoed. Ten opzichte van de referentiesituatie (betreffende voormalige kwekerij) gaat het om een zeer beperkte aantasting, die geen risico vormt voor het behoud van het werelderfgoed. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen aanvullende activiteiten noodzakelijk om de kernkwaliteiten van het werelderfgoed te behouden of versterken.
Daarentegen benadrukt de effecten beoordeling wel dat met voorliggende ontwikkeling aanwezige kernkwaliteiten kunnen worden versterkt, zoals de openheid van het landschap. Met de landschappelijke inpassing wordt hier invulling aangegeven middels de realisatie van een struweelhaag aan de oostelijke zijde van het plangebied.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie.
Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten.
Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
Situatie
Het gaat in dit plan over het planologisch borgen en landschappelijk inpassen van de bestaande situatie. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats waarbij het aspect duurzaamheid een rol speelt. De functie gemeentelijk depot is er mede op gericht om herbruikbare materialen die vrijkomen bij werkzaamheden in de gemeente, tijdelijk op te slaan en waar mogelijk te hergebruiken bij andere werken en werkzaamheden. Hergebruik van deze materialen bespaart grondstoffen en energie.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen de duurzaamheidsambities.
Wettelijk kader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag.
Soortenbescherming
Bij soortbescherming gaat het om een aantal planten en dieren die zijn aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.
Onderscheid wordt gemaakt tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Situatie
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel van Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Oostelijke Vechtplassen, ligt op ca. 6 km ten westen van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking, ook vanuit stikstofdepositie, op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De huidige functie is reeds aanwezig, zie hiervoor ook de beelden in paragraaf 2.1. De plaatsing van keerwanden vindt op het bestaande terrein plaats, hiervoor hoeven geen bomen gekapt te worden, sloten gedempt of opgaande beplanting verwijdert te worden. Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen in het kader van de algemene zorgplicht maatregelen te worden getroffen om mogelijke negatieve effecten te voorkomen.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Situatie
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Hieruit is op te maken dat ten zuiden van het plangebied een inrichting is gevestigd evenals een buisleiding loopt. Gelet op de afstand tot het plangebied (580 meter tot de inrichting en 820 meter tot de buisleiding) en het feit dat voorliggende ontwikkeling geen verblijfslocaties mogelijk maakt is te concluderen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de Beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).
Situatie
Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in het oprichten van geluidsgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgh. Nadere toetsing aan de Wgh is niet aan de orde.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Wettelijk kader
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.
Situatie
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief, het formaliseren van een bestaand gemeentelijk depot van een dusdanig geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Situatie
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.
Beschermde wateren
Zoals ook uit de digitale watertoets blijkt in het vervolg van deze paragraaf zijn ten noorden van het plangebied een primaire gemeentelijke watergang gelegen (LE071972). Voorliggende ontwikkeling voorziet geen ingrepen die de stroom van de watergang kan belemmeren of andere negatieve effecten te weeg brengt.
Hemelwater
Ontwikkelingen buiten stedelijk gebied die zorgen voor een toename van verharding van 1.000 m2 of meer (conform beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden) zijn verplicht om waterbergingscompensatie maatregelen te treffen. Het plangebied is in de huidige situatie deels verhard en bebouwd. In de toekomstige situatie wordt verharding verwijdert en beperkt toegevoegd. De totale toename blijft onder de 1000 m2. Hiermee bestaat voor voorliggend initiatief geen compensatieplicht.
In het kader van het ondertekende convenant 'klimaat adaptief bouwen' is desalniettemin bekeken waar in het geval van hevige neerslag het overtollige hemelwater naar toe kan. In voorliggend geval ligt het maaiveldniveau ten noorden van het plangebied een paar meter hoger dan het maaiveldniveau ten zuiden van de locatie. Deze lager gelegen gronden kunnen in combinatie met de keermuur fungeren als een opvang (bergen) van het hemelwater.
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie ook bijlage 2. Hieruit blijkt dat er (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/ watergangen in het noordelijke deel van het plangebied liggen. De bestaande watergang en inrit (met dam) blijft behouden. Het plan heeft daarmee geen groot effect op het aspect water. Voor de beoordeling van het plan volstaat daarom een standaard wateradvies van het waterschap. Daarin is met het uitvoeren van de watertoets gehoor aan gegeven
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Wettelijk kader
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden
waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Planspecifiek
Het betreft hier geen aangewezen bouwplan als bedoelt in het Bro, een nadere onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan achterwege blijven.
De voorgenomen formalisering en betere inpassing van het gemeentelijk depot is een onderdeel van het in oktober 2020 vastgestelde gebiedsplan Voorveldse Polder. Dit gebiedsplan is met alle partijen in het gebied opgesteld en besproken. Hiermee is dan ook invulling gegeven aan het overleg met de bevolking.
Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Vooroverleg
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het waterschap en de provincie. Met deze ontwikkeling zijn geen belangen van het Rijk gemoeid, waardoor vooroverleg met de Rijksdiensten niet vereist is.
Naar aanleiding van het vooroverleg enkele tekstuele aanvullingen verwerkt in het provinciale- en gemeentelijke beleid en de paragrafen Water en Cultuurhistorie.
Voorbereidingsprocedure
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage liggen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, waarbij de regeling onder andere is ontleend aan het model Bestemmingsplan: