direct naar inhoud van Regels
Plan: Kleine windturbines agrarische bouwblokken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kleine windturbines agrarische bouwblokken' met identificatienummer NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01 van de gemeente De Bilt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;

1.6 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.7 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.8 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.9 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.10 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.11 geluidsgevoelig object:

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.12 gevoelige bestemming:

woonbestemming of een andere bestemming waar mensen permanent verblijven, niet zijnde een bedrijfswoning;

1.13 HAT-type:

een kleine windturbine: met een horizontale as;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01_0004.png"

1.14 kleine windturbine:

een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch vermogen uit wind, met een ashoogte van niet meer dan 20,00 m;

1.15 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht worden genomen;

1.16 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitsluiting van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.17 peil:

de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.18 risicovolle inrichting:

een inrichting, die ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.19 VAT-type:

een kleine windturbine: met een verticale as;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01_0005.png"

1.20 werpafstand

de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de kleine windturbine: als deze twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de ashoogte van een windturbine:
  • 1. turbines met een horizontale as:
    vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
  • 2. turbines met een verticale as:
    vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01_0006.png"

2.2 de tiphoogte van een windturbine:
  • 1. turbines met een horizontale as:
    de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;
  • 2. turbines met een verticale as:
    de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarbovenuit steekt;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01_0007.png"

2.3 de rotordiameter:

de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21001BP0000-VG01_0008.png"

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Artikel 3 Van toepassingverklaring

De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de bestemmingsplannen van de gemeente De Bilt die zijn opgenomen in navolgend overzicht. Het bepaalde in navolgende bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van dit bestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Naam bestemmingsplan   Identificatienummer   Datum vaststelling  
Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012   NL.IMRO.0310.0002BP11004-VG03   12 april 2017  
Bestemmingsplan Buitengebied De Bilt Noord-Oost   NL.IMRO.0310.0006BP00103-OH01   13 mei 2015  
Bestemmingsplan Buitengebied-Zuid   NL.IMRO.03100000BP00111-   21 juli 2010  

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

Het bouwen van kleine windturbines is niet toegestaan.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5 van dit plan ten behoeve van het bouwen van één of twee kleine windturbine(s) met de bijbehorende kabels en de verankering van het transformatorhuis op gronden in het buitengebied voor zover deze binnen het plangebied van dit paraplubestemmingsplan vallen, met dien verstande dat wordt voldaan aan de eisen als gesteld in de leden 6.1, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 van dit artikel.

6.1 Plaatsings- en maatvoeringscriteria

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine voldoet aan de volgende plaatsings- en maatvoeringscriteria:

  • a. kleine windturbines worden uitsluitend geplaatst:
    • 1. achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    • 2. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur. Hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag de ervenconsulent van Mooisticht schriftelijk om advies. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien bij de aanvraag een advies van de ervenconsulent van Mooisticht is bijgevoegd.
  • b. de maatvoering van de kleine windturbine voldoet aan de volgende regels:
    • 1. de ashoogte (dan wel de tiphoogte bij een VAT-type windturbine) bedraagt niet meer dan 20,00 m, conform de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht' (vastgesteld op 10 maart 2021) dan wel diens rechtsopvolger;
    • 2. een windturbine tot een ashoogte van 25 m is toegestaan indien wordt aangetoond dat de aanvrager een aanvullende energiebehoefte heeft waarin niet kan worden voorzien door middel van zonne-energie op de reeds aanwezige bebouwing op het perceel;
    • 3. de rotordiameter van een VAT-type windturbine bedraagt niet meer dan 2,00 m.
6.2 Afstandscriteria

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine voldoet aan de volgende afstandscriteria:

  • a. de wieken of de constructie van een kleine windturbine mogen niet overhangen over openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de afstand van een kleine windturbine tot het meest nabijgelegen geluidsgevoelige object, niet zijnde de eigen woning, bedraagt minimaal viermaal de ashoogte van de kleine windturbine; van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is;
  • c. in verband met onderhoud van watergangen bedraagt de afstand van een kleine windturbine tot de boveninsteek van een watergang niet minder dan 5,00 m; indien het waterschap ermee instemt, mag deze afstand minder dan 5,00 m bedragen;
  • d. een kleine windturbine staat op voldoende afstand van (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, buisleidingen, hoogspanningsleidingen, propaantanks en risicovolle inrichtingen, waarbij de normering uit de 'Handreiking Risicozonering Windturbines' d.d. 21 januari 2020 wordt aangehouden of, indien deze gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de meest recente normering, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot (hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen meer bedraagt dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
    • 2. de afstand tot een hoogspanningsverbinding niet minder dan de maximale werpafstand bedraagt bij twee keer het maximale toerental van de kleine windturbine, tenzij de netbeheerder (TenneT) instemt met een kortere afstand;
    • 3. de afstand tot een propaantank niet minder dan de maximale werpafstand bedraagt bij twee keer het maximale toerental van de kleine windturbine;
  • e. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de (hoofd)spoorweg en de daarnaast gelegen gronden wordt rekening gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning op grond van artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  • f. plaatsing op minder dan 100 m afstand van een Rijks- of gemeentelijk monument is slechts mogelijk indien bij de aanvraag een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is bijgevoegd.
  • g. plaatsing binnen 30 m uit de rand van de verharding en op parkeerplaatsen en tankstations gelegen langs autowegen of autosnelwegen als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 artikel 1c,d met een directe aansluiting op de autoweg of autosnelweg, die primair bestemd zijn voor een kort oponthoud van de weggebruiker, is slechts toegestaan indien uit een aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico bestaat.
6.3 Uitsluitingscriteria

De plaatsing van kleine windturbines is uitgesloten ter plaatse van:

  • a. gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' of anderszins in een molenbiotoop of in de invloedssfeer van een historische molen;
  • b. bouwpercelen waarop gemeentelijke monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  • c. gronden die niet zijn aangeduid als geschikt voor 'Windturbines kleiner dan 20 meter' volgens artikel 5.3 van de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht' (vastgesteld op 10 maart 2021), dan wel diens rechtsopvolger.

Voorts kan geen omgevingsvergunning worden verleend voor de bouw van een kleine windturbine van het zogeheten venturi-type, met een constructie om de rotor heen om de wind te geleiden.

6.4 Overige criteria

Voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine gelden de volgende overige criteria:

  • a. indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie binnen het gebied '(Voorlopige lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies' zoals aangeduid in de Omgevingsverordening provincie Utrecht (vastgesteld op 10 maart 2021), dan wel diens rechtsopvolger, wordt bij de aanvraag een onderbouwing gegeven, namelijk een light versie HIA (Heritage Impact Assessment), waaruit blijkt dat de uitzonderlijke universele waarde van de Hollandse Waterlinies zoals deze is omschreven in de bijlage Cultuurhistorie bij deze verordening, in acht wordt genomen;
  • b. indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie binnen het gebied 'Natuurnetwerk Nederland' zoals aangeduid in de Omgevingsverordening provincie Utrecht (vastgesteld op 10 maart 2021), dan wel diens rechtsopvolger, wordt bij de aanvraag een onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat geen nadelige gevolgen zullen optreden voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland, bedoeld inde bijlage Wezenlijke kenmerken en waarden bij deze verordening, en dat de ontwikkeling evenmin zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het natuurnetwerk Nederland;
  • c. indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie binnen het gebied 'Landschap Groene Hart', 'Landschap Rivierengebied' of 'Landschap Utrechtse Heuvelrug' zoals aangeduid in de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht' (vastgesteld op 10 maart 2021), dan wel diens rechtsopvolger, wordt bij de aanvraag een beschrijving is bijgevoegd van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten van het Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied of Landschap Utrechtse Heuvelrug, is omgegaan;
  • d. indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie binnen het gebied 'Aandachtsgebied stiltegebied' zoals aangeduid in de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht' (vastgesteld op 10 maart 2021), dan wel diens rechtsopvolger, wordt bij de aanvraag een onderbouwing bijgevoegd waaruit blijkt dat de normen voor geluid uit de volgende 'doelstelling voor het geluidsniveau in stiltegebied' niet worden overschreden:
    • 1. een 24-uursgemiddeld geluidsniveau LAeq,24h van ten hoogste 40 dB(A) in de Stille kern van stiltegebieden; en
    • 2. een 24-uursgemiddeld geluidsniveau LAeq,24h van bij voorkeur 40 dB(A) maar ten hoogste 45 dB(A) in de Bufferzone stiltegebied;

waarbij rekening wordt gehouden met een maximaal toelaatbare richtwaarde LAeq,24h = 35 dB(A) voor het 24-uursgemiddelde geluidsniveau afkomstig van functies of activiteiten in 'Aandachtsgebied stiltegebied' van LAeq,24h = 35 dB(A) op 50 meter afstand vanaf de grens van het Stiltegebied, binnen het stiltegebied;

  • e. indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie binnen een boringsvrijezone of grondwaterbeschermingsgebied zoals aangeduid in de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht' (vastgesteld op 10 maart 2021), dan wel diens rechtsopvolger, dient bij de aanvraag een advies van de Regionale Uitvoeringsdienst te worden gevoegd;
  • f. bij de aanvraag omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de opgewekte elektriciteit zal worden aangewend voor de primaire agrarische bedrijfsfunctie;
  • g. bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt een ecologische quickscan bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleine windturbine(s) geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden en geen beschermde soorten worden verstoord. Indien sprake is van verstoring wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
  • h. binnen één jaar nadat een kleine windturbine definitief buiten gebruik is gesteld, of binnen één jaar nadat de jaaropbrengst van de betreffende kleine windturbine minder dan twintig procent bedraagt van de oorspronkelijke (het eerste jaar na plaatsing) jaaropbrengst van de kleine windturbine, wordt deze constructie met de bijbehorende voorzieningen verwijderd.
6.5 Nadere eisen
  • a. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden met betrekking tot de plaats, omvang, kleurstelling, materiaalgebruik en gebruik van de kleine windturbine met betrekking tot:
    • 1. de bezonningssituatie;
    • 2. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    • 3. zichtlijnen of visuele hinder;
    • 4. het voorkomen van slagschaduw;
    • 5. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    • 6. geluidhinder;
    • 7. de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    • 8. rijks- en provinciale monumenten.
  • b. Bij verlening van de omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden opgenomen ter instandhouding en versterking van de uitzonderlijke universele waarde van de Hollandse Waterlinies.
  • c. Op een kleine windturbine mogen geen reclame-uitingen worden aangebracht.
  • d. Op een kleine windturbine mogen geen andere installaties zoals 5G-antennes worden aangebracht.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Kleine windturbines agrarische bouwblokken'.