Plan: | Herontwikkeling locatie Groenekanseweg 32 te Groenekan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.20009BP0004-VG01 |
Ter plaatse van de locatie Groenekanseweg 32 te Groenekan (gemeente De Bilt) is het voormalige schoolgebouw ''t Nijepoortje' gelegen. De school is in 2018 verhuisd naar een nieuwbouwlocatie aan de Versteeglaan. Sinds deze tijd is het voormalig schoolgebouw aan de Groenekanseweg in gebruik bij een leegstandsbeheerder.
Er is gezocht naar een nieuwe passende invulling van de locatie. In dit kader is het voornemen ontstaan om de locatie te herontwikkelen tot woningbouwlocatie waar maximaal vier woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast geldt dat er een opslag voor fietsen en kleding mogelijk wordt gemaakt ten behoeve van de verkoop elders. De opslag dient enkel ter ondersteuning van de externe verkooplocatie en heeft geen bezoekersfunctie. Tot slot wordt een deel van de gronden van de locatie ingezet voor de verruiming van de tuinen van de woningen gelegen aan de Oranjelaan 4A t/m 12.
De voorgenomen herontwikkeling is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan 'Groenekan 2009'. Om ter plaatse van Groenekanseweg 32 de ontwikkeling van maximaal vier woningen, een kleinschalige opslag en tuinuitbreiding voor de woningen gelegen aan de Oranjelaan 4A t/m 12 planologisch-juridisch te regelen is het noodzakelijk om het vigerend bestemmingsplan te herzien. Daartoe dient onderhavig bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan Groenekanseweg 32 te Groenekan, gemeente De Bilt. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Maartensdijk, sectie C, nummers 3500 (ged.) en 3362 (ged.). De noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied worden begrensd door woonpercelen aan de Groenekanseweg en de Oranjelaan. Aan de noordzijde van het plangebied is tevens een weg gelegen die het plangebied en de woningen aan Groenekanseweg 34 en 36 ontsluiten. Deze weg betreft een zijtak van de doorgaande weg Groenekanseweg. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een watergang, een fietspad en een groenstrook (met laanbeplanting). Achter deze groenstrook loopt de rijksweg A27.
Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Groenekan 2009' (vastgesteld 30 september 2010). Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk - 1' en zijn de maatvoeringseisen 'maximum bebouwingspercentage terrein: 40%' en 'maximum bouwhoogte: 4 m' opgenomen. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De voor 'Maatschappelijk -1' aangewezen grond zijn bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening inclusief bijbehorende toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is de realisatie van maximaal vier woningen, één bedrijfsfunctie (opslag) en tuinuitbreiding voor aangrenzende woningeigenaren niet toegestaan.
Om de realisatie van maximaal vier woningen, een kleinschalige opslag en tuinuitbreiding voor aangrenzende woningeigenaren op onderhavige locatie planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken. Hiervoor wordt het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied herzien met onderhavig bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie en het beoogde planvoornemen van de herontwikkeling tot woonlocatie, één bedrijfsfunctie (opslag) en tuinuitbreiding voor aangrenzende woningeigenaren gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige beleidskaders van het Rijk, de provincie, en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.
Het plangebied is gelegen in de kern Groenekan. Groenekan had van oorsprong een agrarisch karakter, maar tegenwoordig is hier geen sprake meer van. Inmiddels kan de de kern Groenekan getypeerd worden als een forensendorp. De ruimtelijke opbouw van Groenekan wordt bepaald door een aantal structuurbepalende elementen. Deze elementen zijn de rijksweg A27, de spoorweg, de Koningin Wilhelminaweg en de Groenekanseweg. Door deze elementen wordt Groenekan als het ware opgedeeld in een aantal deelgebieden. Daarnaast bepalen de randen van de kern Groenekan de grenzen tussen de bebouwde omgeving en het aangrenzende groene buitengebied en daarmee de grenzen van de dorpse ruimtelijke structuur. De ruimtelijke structuur wordt verder bepaald door de zeer ruime groene opzet van de omgeving en de 'doorsnijding' van de rijksweg A27. Hierdoor wordt Groenekan in feite opgesplitst in twee delen. Het oostelijk deel betreft meer het 'dorp' met de complexgewijze uitbreiding en het westelijk deel betreft de lintbebouwing langs de Groenekanseweg met ten zuiden daarvan een concentratie aan bedrijvigheid.
Onderhavig plangebied is gelegen in het deel dat ten oosten van de rijksweg en ten zuiden van de Groenekanseweg ligt. De rijksweg vormt samen met een watergang, een fietspad en een groenstrook de westelijke begrenzing van het plangebied. Aan de andere zijden wordt het plangebied omsloten door woonpercelen gelegen aan de Groenekanseweg en de Oranjelaan.
Luchtfoto wijdere omgeving plangebied
Luchtfoto directe omgeving plangebied
Het historische lint van Groenekan bestaat uit de bebouwing die langs de Groenekanseweg en de Koningin Wilhelminaweg staat. Langs de Groenekanseweg is het dorp ontstaan. Hierlangs bestaat de bebouwing grotendeels uit (historische) boerderijen, afgewisseld door kleine villa’s. De bebouwing is op een ruime afstand maar op de straat georiënteerd. Opvallend hierbij is dat de oudere bebouwing verder van de weg af staat en dat deze evenwijdig aan de verkavelingsrichting gebouwd is. De rooilijnen staan momenteel dus gedraaid ten opzichte van de straat. Recente bouw heeft de rooilijn evenwijdig aan de straat. De rooilijn verspringt dus onregelmatig en is vaak onder een hoek met de weg. Hoofdgevels zijn op straat georiënteerd. De bebouwing heeft voor het grootste deel één bouwlaag en is voorzien van een forse kap. Van oudsher is de nokrichting haaks op de straat gericht. Latere bebouwing heeft de nokrichting ook evenwijdig aan de straat.
De villabebouwing van Groenekan ligt ten noorden van de Groenekanseweg, ter hoogte van Huize Voordaan en ten oosten van de rijksweg A27. Het deelgebied bestaat uit de bebouwing aan de Kastanjelaan, de Vijverlaan, de Grothelaan, de Eiklaan, de Berkenlaan en de Veldlaan. De grotendeels naoorlogse uitbreiding van Groenekan bevindt zich ten zuiden van het bebouwingslint aan de Oranjelaan, de Copijnlaan en de Versteeglaan en is in kleine eenheden gebouwd. De eerste woningen werden in de jaren twintig aan de Oranjelaan gebouwd. Vanaf de jaren zestig volgden de woningen aan de Copijnlaan. De meest recente uitbreiding vond rond 1990 plaats aan de Versteeglaan. De bebouwing staat in een strokenverkaveling langs de straten die loodrecht op de Groenekanseweg staan. Hiermee volgen de wegen het verkavelingspatroon van het omringende landschap. De bebouwing staat evenwijdig aan de straat in blokken gegroepeerd. Afstanden tussen woningen en straat worden ingenomen door kleine voortuinen en/of parkeerplaatsen. Rooilijnen zijn per straat gelijk en lopen hieraan evenwijdig. Hoofdgevels zijn op de openbare ruimte georiënteerd.
Binnen het plangebied zijn nog bebouwing, verharding met speelvoorzieningen en groenvoorzieningen van de voormalige school ''t Nijepoortje' aanwezig. De bebouwing van de school bestaat uit één bouwlaag met plat dak. Het oppervlak van het schoolgebouw bedraagt ca. 703 m2. Het schoolplein is ca. 1.083 m2 groot. De omliggende groenvoorzieningen beslaan een oppervlak van ca. 1.275 m2.
Het plangebied is bereikbaar via een zijtak van de doorgaande weg Groenekanseweg. Aan deze zijtak van de Groenekanseweg zijn tevens twee woningen gelegen, namelijk Groenekanseweg 36 en Groenekanseweg 34. De zijtak van de Groenekanseweg dient enkel ter ontsluiting van de twee woningen en het voormalige schoolgebouw.
Ontsluitingsweg plangebied
De school is in 2018 verhuisd naar een nieuwbouwlocatie aan de Versteeglaan. Sinds deze tijd is het voormalig schoolgebouw aan de Groenekanseweg in gebruik bij een leegstandsbeheerder. Het schoolgebouw en de omliggende verharding maken door de opgaande begroeiing in de huidige situatie een vervallen indruk.
Aanzicht bebouwing binnen plangebied (bron: IDDS, 2019)
Aanzicht bebouwing binnen plangebied (bron: IDDS, 2019)
Aanzicht bebouwing binnen plangebied (bron: IDDS, 2019)
Tot slot geldt dat binnen het plangebied een monumentale boom aanwezig is, welke opgenomen is op de bomenkaart van de gemeente De Bilt. De monumentale boom betreft een plataan en deze is in het noorden van het plangebied gelegen, ter plaatse van het schoolplein. De boom dient met het planvoornemen te worden behouden.
Te behouden waardevolle boom aan noordzijde plangebied (bron: Quickscan Ecologie, Bugel Hajema, 2018)
Bomenkaart gemeente De Bilt
Het voornemen bestaat om het voormalig schoolgebouw te slopen en hier maximaal vier woningen te realiseren. Daarnaast wordt een kleinschalige opslag opgericht waar kleding en fietsen opgeslagen kunnen worden ten behoeve van de verkoop elders. Ook geldt dat de tuinen van de aangrenzende woonpercelen (Oranjelaan 4A t/m 12) worden uitgebreid. Tot slot wordt het openbaar gebied heringericht ten behoeve van de nodige verkeer-, groenvoorzieningen. In onderstaande parragrafen worden de verschillende planonderdelen nader toegelicht.
Woningen
In het bestemmingsplan is een woonbestemming opgenomen met daarin een bouwvlak ter grootte van ca. 453 m2. Het betreft nog uitgeefbaar terrein voor woningbouw, waardoor in de huidige situatie nog geen sprake is van een concreet bouwplan of een exacte invulling van het terrein. Wel zijn in onderhavig bestemmingsplan randvoorwaarden voor wat betreft de bouw van woningen binnen de woonbestemming opgenomen. Zo geldt dat binnen het bouwvlak minimaal drie en maximaal vier halfvrijstaande woningen of rijwoningen kunnen worden opgericht. Bij de woningen zijn tuinen en parkeervoorzieningen op eigen terrein mogelijk. De voorgevels van de woningen worden gesitueerd aan en geörienteerd op het verlengde van de zijtak van de Groenekanseweg. Verder geldt voor de bouw van de woningen een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Ander uitgangspunt is dat de achtergevels van de nieuw te bouwen woningen minimaal op 10 meter afstand van de nieuwe perceelsgrenzen van de (uitbreiding van de) woonpercelen aan de Oranjelaan (nummer 4A, 6 en 10) komen te liggen.
Opslagloods
Binnen het plangebied wordt een kleinschalige opslag ter grootte van ca. 180 m2 mogelijk gemaakt ter plaatse van het aangeduide bouwvlak. De kleinschalige opslag dient uitsluitend voor de opslag van fietsen en kleding ten behoeve van de verkoop elders. De opslag heeft dan ook geen bezoekersfunctie of andere verkeersaantrekkende werking. Verder is het niet toegestaan om binnen de opslag reparaties of andere werkzaamheden aan fietsen uit te voeren. Ditzelfde geldt voor het uitvoeren van reparaties of vermaak werk aan kleding, dan wel het vervaardigen van kleding. Ten aanzien van de bouw van de opslag geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 4 meter.
Tuinuitbreiding
Een deel van de gronden dat vrijkomt na de sloop van het voormalig schoolgebouw wordt aangewend voor het verruimen van de tuinen behorend bij de woonpercelen gelegen aan Oranjelaan 4A t/m 12. In totaal gaat het om een oppervlakte van ca. 515 m2 dat voor de verruiming van de tuinen wordt ingezet.
Openbaar gebied
Het openbaar gebied wordt in het kader van de herontwikkeling heringericht. De huidige ontsluitingsweg, zijnde een zijtak van de Groenekanseweg, wordt in zuidelijke richting doorgetrokken waardoor de nieuw te bouwen woningen passend worden ontsloten. De groenstrook die ten westen van de ontsluitingsweg is gelegen, blijft gehandhaafd. Verder geldt dat vanaf deze verlengde ontsluitingsweg ook ook een aftakking wordt gemaakt ten behoeve van de ontsluiting van de opslagloods. Daarnaast worden aan de noordzijde van het plangebied zes openbare parkeerplaatsen ingericht in combinatie met een groenvoorziening onder de monumentale boom. De monumentale boom (plataan) die aan de noordzijde van het plangebied aanwezig is, blijft met het planvoornemen behouden. Ten behoeve van het behoud van de boom wordt in onderhavig bestemmingsplan ter plaatse van de boom de aanduiding 'waardevolle boom' opgenomen met een regeling voor een kapverbod.
Verkavelingsschets (voor vergrote weergave zie Bijlage 1)
Verkeer
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Groenekanseweg. De Groenekanseweg betreft één van de twee ontsluitingwegen voor de kern Groenekan en legt de verbinding met De Bilt in het oosten en het Fort op Ruigenhoeksedijk in het westen. De weg heeft zowel een gebiedsontsluitende als een erftoegangsfunctie. Gezien de intensiteiten en de beperkte ruimte op de weg is door gemeente De Bilt gekozen voor inrichting van de weg als een erftoegangsweg. De weg is voorzien van meerdere snelheidsbeperkende maatregelen. Ten aanzien van fietsverkeer geldt dat een suggestiestrook op de Groenekanseweg zorgt voor een directe fietsverbinding met de kernen De Bilt en Bilthoven.
Het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van onderhavig planvoornemen wordt ingeschat op basis van de CROW-normen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor de inschatting van de verkeersgeneratie ten gevolge van de vier woningen wordt aangesloten bij de kencijfers voor een halfvrijstaande woning, gelegen in weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. De maximale verkeersgeneratie voor deze functie bedraagt 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. De verkeersgeneratie ten gevolge van vier halfvrijstaande woningen wordt berekend op 32,8 verkeersbewegingen per etmaal. Voor de functie 'opslag' geldt in principe een maximale verkeersgeneratie van 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Rekening houdend met een bvo van 180 m2, wordt de verkeersgeneratie ten gevolge van de opslag berekend op 10,3 verkeersbewegingen per etmaal. Echter het betreft hier enkel opslag van fietsen en kleding voor verkoop elders. Hierdoor zal de verkeersgeneratie voor de functie 'opslag' in de parktijk minder zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met het bevoorraden van de opslag. Hiervoor bezoekt een vrachtwagen gemiddeld één keer in de vier weken het plangebied. Dit komt neer op (13*2=) 26 vrachtverkeersbewegingen per jaar. Voor wat betreft de uitbreiding van de tuinen geldt dat geen sprake is van extra verkeersaantrekkende werking.
De totale verkeersgeneratie ten gevolge van onderhavig planvoornemen wordt ingeschat op maximaal 44 lichte verkeersbewegingen per etmaal en 26 vrachtverkeersbewegingen per jaar. Vanaf het plangebied wikkelt het licht verkeer in oostelijke of westelijke richting op de Groenekanseweg af, het vrachtverkeer wikkelt in westelijke richting op de Groenekanseweg af.
Gezien het voormalig gebruik van het plangebied als schoollocatie en de verkeersaantrekkende werking die hiermee gepaard is gegaan, wordt redelijkerwijs aangenomen dat de geringe toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van onderhavig planvoornemen eenvoudig en veilig op te vangen is ter plaatse binnen de bestaande infrastructuur. De voormalige verkeersgeneratie ten gevolge van de school wordt ingeschat aan de hand van de uitgangspunten zoals beschreven in het bestemmingsplan 'Versteeglaan' (NL.IMRO.0310.0004BP00200-OH01), waarmee de nieuwbouwlocatie c.q. verhuizing van de school De Nijepoort planologisch-juridisch is geregeld. In dit bestemingsplan is ten aanzien van de verkeersgeneratie het volgende opgenomen:
De nieuwbouwlocatie voor de school De Nijepoort aan de Versteeglaan betreft een fusie van de voormalige schoollocaties aan de Groenekanseweg 21 en 32. Er wordt ervan uitgegaan dat de verdeling van het aantal leerlingen ca. 50/50 was. Uitgaande van een leerlingenaantal van ca. 100 leerlingen op de voormalige schoollocatie aan de Groenekanseweg 32, wordt het toenmalige aantal verkeersbewegingen ingeschat op ca. 250 per dag. Gezien het feit dat dit aantal verkeersbewegingen (ca. 250 per dag) komt te vervallen en in de toekomst slechts sprake is van een verkeersgeneratie van ca. 44 verkeersbewegingen per dag, worden geen problemen ten aanzien van de verkeersafwikkeling verwacht.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij het beleid zoals geformuleerd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012. Om ervoor te zorgen dat bij (ver)bouwplannen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is het toepassen van parkeernormen noodzakelijk. Op die manier wordt de extra parkeervraag ten gevolge van het (ver)bouwplan niet afgewenteld op het bestaande openbare parkeeraanbod. Aan de hand van parkeernormen kan worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen er bij een ontwikkeling gerealiseerd moeten worden. De parkeernorm is afhankelijk van de functies die in het (ver)bouwplan worden ondergebracht en van de locatie van de ontwikkeling (centrumkern, schil of rest bebouwde kom). Op deze manier wordt met de parkeernorm recht gedaan aan:
De parkeerplaatsen moeten op eigen terrein, dus binnen de grenzen van het te ontwikkelen kavel of plangebied, gerealiseerd worden. De parkeerkencijfers van het CROW worden als uitgangspunt gehanteerd. De door het CROW opgestelde parkeerkencijfers zijn gebaseerd op (literatuur)onderzoek en/of praktijkervaringen van gemeenten. De parkeerkencijfers geven een gemiddeld beeld van de situatie die bij de diverse onderzoeken is aangetroffen. Voor de woningen is onderscheid gemaakt in verschillende prijsklassen. Hieronder is de globale indeling vertaald in het oppervlak van de woning. De volgende prijsklassen gerelateerd aan woonoppervlak worden gehanteerd:
Aangezien het autobezit in gemeente De Bilt gemiddeld is ten opzichte van gemeenten met eenzelfde stedelijkheidsgraad worden de gemiddelde parkeerkencijfers als norm gehanteerd. Aan de hand van deze stedelijksheidsklassen zijn in combinatie met de stedelijke zones in de gemeente De Bilt in te delen in categorieën. De volgende categorieën komen voor in de gemeente De Bilt:
Uitsnede kaart 'Indeling gebieden parkeerkencijfers' met plangebied bij blauwe contour
Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat wordt aangemerkt als categorie 4: weinig stedelijk, rest bebouwde kom. Voor de maximaal benodigde parkeercapaciteit wordt uitgegaan van de parkeernorm voor halfvrijstaande woningen (twee-onder-een-kap). Hiervoor geldt een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning.
Voor wat betreft de parkeerbehoefte ten gevolge van de opslag wordt op basis van de CROW-normen een gemiddelde parkeernorm van 1,05 (minimaal 0,8, maximaal 1,3) per 100 m2 bvo gehanteerd. Op basis van een bvo van 180 m2, wordt de parkeerbehoefte bij de opslag berekend op 2 (1,9) parkeerplaatsen. Voor de uitbreiding van de tuinen bij de bestaande woningen is geen sprake van parkeerbehoefte. De totale parkeerbehoefte van het planvoornemen komt hiermee op (2,2 * 4 + 2 =10,8) 11 parkeerplaatsen.
Het uitganspunt is dat de parkeerplaatsen voor de woningen op eigen terrein worden gerealiseerd. Ook bij de loods voor de opslag van fietsen en kleding kan op eigen terrein worden voorzien in 2 parkeerplaatsen. Daarnaast geldt dat binnen het plangebied nabij de plataan er ruimte is om de parkeercapaciteit met 6 parkeerplaatsen te vergroten. Hiermee komt het totaal aan parkeerplaatsen binnen het plangebied op 16 stuks. Derhalve wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is om de parkeerbehoefte ten gevolge van de woningen en de opslag op te lossen. Het parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat het planvoornemen niet strijdig is met het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid en dat het in lijn is met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente De Bilt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de voormalige Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.
Gevolg planvoornemen
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit gebied is door het Rijk aangewezen als 'cultureel erfgoedgebied op (voorlopige) lijst werelderfgoed'. Het Rijk is verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO-werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden in of op de zeebodem. UNESCO wijst op voordracht van lidstaten internationaal unieke en waardevolle gebieden, objecten en ensembles aan als cultureel of natuurlijk Werelderfgoed. Hierover zijn internationale afspraken gemaakt, gericht op de instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarden. Om recht te doen aan de schaal en aard van de gebieden (de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes) worden deze door het Rijk ruimtelijk beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn mits deze de aan de uitzonderlijke universele waarde verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken. De bescherming van de kwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is nader uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening van provincie Utrecht (zie ook paragraaf 3.2). Onderhavig planvoornemen leidt niet tot aantasting van de kwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met het planvooornemen wordt een bestaande locatie van een voormalige basisschool binnen het bestaande bebouwde gebied van Groenekan herontwikkeld, passend binnen de ruimtelijke structuur van de (woon)omgeving. Het planvoornemen is daarmee passend binnen het Rijksbeleid.
Verder geldt dat het plangebied is gelegen binnen gebied aangewezen als 'Stedelijke regio's met topsectoren'. Het beleid is hier gericht op een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. Onderhavig planvoornemen heeft hier geen invloed op.
Tot slot is het zo dat het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Radar verstoringsgebied' van radarstation Soesterberg. Defensie heeft zeven radarstations in gebruik. Deze vervullen taken voor zowel het militaire apparaat (verkeers- en gevechtsleiding) als voor de nationale veiligheid. Om de werking van deze radarstations niet te beperken, zijn om deze stations radarverstoringsgebieden aangewezen waarbinnen windmolens en hoge gebouwen beperkt mogelijk zijn. De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne. De top van de radarantenne Soesterberg is gelegen op 63 meter t.o.v. het NAP. De afstand van het plangebied tot het radarstation bedraagt ca. 9 kilometer. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied bedraagt derhalve (63+39=) 102 meter t.o.v. NAP. Onderhavig plangebied is gelegen op een hoogte van ca. 1,3 m t.o.v. NAP. De maximale bouwhoogte in verband met het radarstation Soesterberg bedraagt binnen het plangebied derhale 100,7 meter. Met onderhavig planvoornemen wordt bebouwing van ten hoogste 10 meter toegestaan. Hiermee wordt de werking van de radarstations niet beperkt.
Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen niet in strijd is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Gevolg planvoornemen
Onderhavig plangebied is gelegen binnen het gebied de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. De bescherming van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is nader uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening van provincie Utrecht (zie ook paragraaf 3.2). Geconcludeerd wordt dat met onderhavig planvoornemen geen sprake is van aantasting van de kwaliteiten van de Nieuw Hollandse Waterlinie.
Het planvoornemen is passend binnen het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn bijvoorbeeld elf woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf.
Gevolg planvoornemen
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling van de locatie Groenekanseweg 32, waarbij het voormalig schoolgebouw wordt gesloopt, maximaal vier woningen worden gerealiseerd, een kleinschalige opslag (180 m2) mogelijk wordt gemaakt en tuinuitbreiding voor aangrenzende woningeigenaren wordt gerealiseerd, niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.
In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave'
In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet onderhavig planvoornemen in de realisatie van drie tot vier woningen ter plaatse van een herontwikkelingslocatie aan de Groenekanseweg, binnen het bestaand stedelijk gebied van gemeente De Bilt. Daarbij geldt dat de nieuwe woningen klimaatbestendig en duurzaam gerealiseerd worden en hiermee een bijdrage wordt geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is door Provinciale Staten vastgesteld op 4 februari 2013. In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) gemaakt. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. Door de jaren heen hebben er diverse herzieningen van de PRS en PRV plaatsgevonden. De originele plannen en de herzieningen zijn samengevoegd tot geconsolideerde versies. De laatst geconsolideerde versies betreffen die van respectievelijk 20 en 10 december 2018.
In de PRS is de provinciale ambitie beschreven, namelijk: de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. Hiervoor is een integrale aanpak benodigd die voor het ruimtelijk beleid van provincie Utrecht resulteert in vier pijlers:
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers.
Voor het plangebied zijn de themakaarten water, klimaat, energie en gezondheid, cultuurhistorie, landschap en wonen en werken van belang voor de plantoetsing. Deze worden in onderstaande paragrafen besproken.
Beschermingszone drinkwaterwinning
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de beschermingszone drinktwaterwinning. Schoon grondwater en oppervlaktewater is essentieel voor een duurzame drinkwatervoorziening. De provincie Utrecht beschermt daarom de gebieden rond de drinkwaterwinningen tegen verslechtering van de kwaliteit van de bronnen. Uitgangspunt voor het beleid is dat bestemmingen in deze gebieden harmoniëren met het waterwinbelang en dat ze het waterwinbelang niet schaden.
De sloop van het voormalig schoolgebouw en de ontwikkeling van maximaal vier woningen, kleinschalige opslag en de tuinuitbreidingen voor aangrenzende woonpercelen leidt niet tot verslechtering van de kwaliteit van bronnen voor drinkwaterwinning. De ligging van het plangebied binnen de beschermingszone drinkwaterwinning vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Overstroombaar gebied
Onderhavig plangebied is gelegen binnen overstroombaar gebied. Het uitgangspunt is overstromingen voorkomen. Maar als het ondanks maatregelen toch misgaat, wil de provincie Utrecht goed voorbereid zijn. Daarom verplicht de provincie Utrecht bij nieuwe grootschalige bouwlocaties en nieuwe kwetsbare en vitale objecten en infrastructuur in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico’s).
Onderhavig planvoornemen betreft een kleinschalige (her)ontwikkeling waarbij een voormalig schoolgebouw wordt gesloopt en maximaal vier woningen, een kleinschalige opslag en tuinuitbreiding voor aangrenzende woonpercelen worden ontwikkeld. Het aantal personen dat in de toekomstige situatie binnen het plangebied zal verblijven neemt ten opzichte van de verleden situatie, vanwege de school, dan ook aanzienlijk af. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een verhoogd overstromingsrisico of tot een toename van het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft. Tot slot geldt dat bij de inrichting van het plangebied de maatregelen zoals genoemd in de Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten in acht kunnen worden genomen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat voldoende rekening wordt gehouden met eventuele overstromingsrisico's.
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. De provincie streeft in haar beleid hiermee rekening te houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat men beter om kan gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij is het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft. Het meenemen van deze aspecten wordt bij ruimtelijke ontwikkeling gestimuleerd.
Onderhavige herontwikkeling wordt zowel ruimtelijk als functioneel passend geacht op onderhavige locatie. Door het leegstaande pand te slopen en de locatie een nieuwe invulling te geven ten behoeve van woningbouw (en deels als opslag voor een nabij gelegen bedrijfsmatige activiteit) wordt bijgedragen aan een veilige en aantrekkelijke leefomgeving. Daarnaast geldt dat, om wateroverlast bij extreme buien te voorkomen, de te ontwikkelen woonpercelen zo worden ingericht dat hemelwater zo veel als mogelijk op eigen terrein wordt opgevangen. Tot slot worden de woningen en loods (opslag) gebouwd conform de in het Bouwbesluit gestelde regels. Hieruit volgt dat de woningen niet worden aangesloten op het gasnet. Verder geldt dat initiatiefnemers worden gestimuleerd te voldoen aan het gemeentelijk Duurzaam Bouwenbeleid (zie ook 3.3.3). Op deze wijze wordt met het plan ook bijgedragen aan de aspecten klimaatadaptatie en duurzaamheid.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies, Stelling van Amsterdam, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandse Waterlinie en Grebbelinie, ligt de opgave vooral op het via gebiedsontwikkelingen behouden en beleefbaar maken van de linies in het landschap.
In het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) zijn de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam als Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde opgenomen met bijbehorende kernkwaliteiten. Deze linies zijn cultuurhistorisch landschappen die over een aantal andere landschappen (Groene Hart, Rivierengebied en Gelderse Vallei) heen liggen en een extra laag toevoegen. De provincie Utrecht wilt de volgende kernkwaliteiten behouden en ontwikkelen:
Onderhavig plangebied is reeds bebouwd en is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied worden begrensd door woonpercelen aan de Groenekanseweg en Oranjelaan. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een watergang, een groenstrook, een fietspad en uiteindelijk de rijksweg A27. Er zijn in de huidige situatie binnen en rondom het plangebied geen kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie aanwezig. De sloop van het voormalig schoolgebouw en de ontwikkeling van maximaal vier woningen, een kleinschalige opslag en de tuinuitbreidingen voor aangrenzende woonpercelen binnen het plangebied leidt derhalve niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Het plangebied is gelegen in het Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden:
Onderhavig plangebied is reeds bebouwd en is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied worden begrensd door woonpercelen aan de Groenekanseweg en Oranjelaan. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een watergang, een groenstrook, een fietspad en uiteindelijk de rijksweg A27. Er zijn in de huidige situatie binnen en rondom het plangebied geen kernkwaliteiten van het landschap het Groene Hart aanwezig. Wel is de monumentale boom behoudens waardig. Deze is dan ook ingepast in het planvoornemen. De sloop van het voormalig schoolgebouw en de ontwikkeling van maximaal vier woningen, één bedrijfsfunctie (opslag) en de tuinuitbreidingen voor aangrenzende woonpercelen binnen het plangebied leidt derhalve niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Groene Hart. Daaraan wordt toegevoegd dat door de herontwikkeling van de voormalige schoollocatie naar woningbouwlocatie (incl. een kleisnchalige opslag en tuinuitbreiding voor aangrenzende percelen) nieuw ruimtebeslag buiten het bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen.
In het ruimtelijk beleid maakt provincie Utrecht de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie Utrecht het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Onderhavig planvoornemen vindt plaats binnen stedelijk gebied en ziet toe op de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar een woningbouwlocatie (max. vier woningen) waarbij tevens een kleinschalige opslag wordt toegestaan en tuinen van aangrenzende woonpercelen worden verruimd. Hiermee wordt bijgedragen aan het realiseren van de binnenstedelijke opgave.
Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar een woningbouwlocatie (max. vier woningen) waarbij tevens een kleinschalige opslag wordt toegestaan en tuinen van aangrenzende woonpercelen worden verruimd. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling die plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, passend binnen de ruimtelijke stuctuur van de (woon)omgeving. De herontwikkeling draagt bij aan een aantrekkelijke, veilige leefomgeving en er is aandacht voor de aspecten klimaatadaptatie en duurzaamheid. Er is geen sprake van aantasting van landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Tot slot geldt dat met het planvoornemen rekening is gehouden met overstromingsrisico's en het plan niet leidt tot aantasting van bronnen voor drinkwaterwinning. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen het provinciaal beleid.
De gemeente De Bilt heeft een structuurvisie opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld. De gemeente De Bilt is strategisch gelegen in de Noordvleugel van de Randstad en in de directe nabijheid van Utrecht. Tegelijkertijd is de gemeente De Bilt een uitgesproken groene en landschappelijke gemeente, met een grote diversiteit aan karakteristieke landschappen en cultuurhistorische elementen. Deze specifieke karakteristieken maken de gemeente De Bilt tot een aangename en gewilde plek om te leven en geven haar een keur aan kwaliteiten. Een belangrijk doel van de structuurvisie is dan ook om deze waarden in de toekomst te behouden en zo mogelijk te versterken. Dit vertaalt zich in zes speerpunten, namelijk:
Ten aanzien van het thema wonen geldt dat nadrukkelijk wordt ingezet op een rol van de gemeente als onderdeel van het landschappelijk hart van de regio en als onderdeel van het landschappelijk hart van de Noordvleugel van de Randstad. De gemeente heeft daarom binnen het voormalige BRU afspraken gemaakt over het leveren van een relatief bescheiden bijdrage aan het regionale woningbouwprogramma. De gemeente De Bilt bouwt daarmee voor een belangrijk deel voor de eigen behoefte van de kernen. In het Regiodocument BRU Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is afgesproken dat de gemeente De Bilt 875 woningen zal realiseren binnen de periode 2013-2025. De woningen worden bij voorkeur op inbreidingslocaties gerealiseerd.
De gemeente De Bilt ziet nieuwe ontwikkelingen zoals wonen en werken vooral als een middel om de samenleving dynamisch en gevarieerd te houden. Alle nieuwe ontwikkelingen vragen om maatwerkoplossingen en moeten zorgvuldig in de bestaande situatie ingepast worden.
Uitsnede kaart structuurvisie met plangebied bij gele pijl
Gevolg planvoornemen
Met onderhavig planvoornemen wordt binnen het dorp Groenekan een nieuwe invulling gegeven aan een voormalige schoollocatie. Hierbij wordt het voormalig schoolgebouw gesloopt en worden maximaal vier woningen, kleinschalige opslag en tuinuitbreiding van aangrenzende woonpercelen gerealiseerd. De kleinschalige herontwikkeling draagt bij aan het oplossen van de woningbouwopgave ter plaatse van inbreidingslocaties binnen de kern Groenekan.
Het gemeentelijk woonbeleid bestaat momenteel uit drie door de gemeenteraad vastgestelde documenten: de Woonvisie 2013-2020, de notitie Aanvullend Woonbeleid 2016 en de notitie Uitgangspunten woningbouwambities 2018. Daarnaast is er in 2020 een woningmarktonderzoek uitgevoerd.
Woonvisie 2013-2020
Op 25 april 2013 is de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. In lijn met hetgeen is opgenomen in de Structuurvisie krijgt kwaliteit van wonen en de woonomgeving in de Woonvisie meer prioriteit. Waar voorheen de kwantiteit, het aantal te bouwen woningen centraal stond, wil de gemeente zich de komende jaren vooral richten op het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteit. Doel is het bestaande hoogwaardige woonmilieu behouden en verder versterken met kleinschalige woningbouw.
Het college stelt zich in de periode 2013-2020 de volgende ambities:
Om deze ambities te kunnen bereiken zijn deze uitgewerkt in de volgende zes, meer concrete, beleidskeuzes:
Notitie aanvullend woonbeleid 2016
Op 21 april 2016 is het aanvullend woonbeleid vastgesteld. Deze aanvulling heeft tot doel om de Woningwet 2015 om te vormen tot lokaal beleid. Via deze notitie wil de gemeente sturen op een goede bijdrage van de woningcorporatie om de gemeentelijke ambities te kunnen bereiken. Ook biedt de notitie inzicht in actuele ontwikkelingen op de lokale woningmarkt. De notitie is opgebouwd uit 11 thema's (vanuit de Woningwet en de actualiteit). Hieronder zijn de 11 thema's en ambities weergegeven:
Notitie Uitgangspunten woningbouwambities 2018
Op 20 december 2018 is de notitie 'Uitgangspunten Woningbouwambitie 2018' vastgesteld. Hierin is onderstaande ambitie en opgave geschetst:
De bevolkingssamenstelling van de gemeente De Bilt zal de komende jaren sterk veranderen, de komende periode zal de gemeente tegelijk sterk ontgroenen en vergrijzen. Er zijn steeds minder huishoudens onder de 54 jaar en steeds meer daarboven. Vooral de groep ouder dan 75 jaar neemt toe. Het aantal huishoudens in 2026 zal toenemen, terwijl het aantal inwoners daalt. De samenstelling van de woningvoorraad in 2016 sluit daarom niet aan op de samenstelling van de huishoudens in 2026. Om in te spelen op deze opgaven hanteert de gemeente de volgende algemene uitgangspunten en uitgangspunten voor nieuwe woningbouwlocaties in het bijzonder:
Ten aanzien van de selectie van woningbouwlocaties (in onderlinge samenhang):
Ten aanzien van de algemene uitgangspunten:
Woononderzoek gemeente De Bilt 2020
In 2020 heeft de gemeente het woononderzoek De Bilt 2020 door Companen uit laten voeren. Belangrijke aandachtspunten en bevindingen uit dit onderzoek zijn:
Gevolgen planvoornemen
Met voorliggend plan is de gemeente voornemens om ruimte te bieden aan drie tot vier koopwoningen voor middengroepen in de samenleving zoals jonge gezinnen en koop-starters. Dit past binnen de doelstelling van de Woonvisie 2013-2020, waar de ambitie is uitgesproken om in de kleinere kernen te bouwen voor starters en jonge gezinnen. Het bouwen voor deze doelgroepen in de kleine kernen krijgt daarom prioriteit omdat het voor de leefbaarheid en vitaliteit van de kleine kernen van belang is starters en jonge gezinnen vast te houden of aan te trekken. Ook het recente Woononderzoek De Bilt 2020 laat zien dat hier voor de kern zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte aan is.
Het plan is daarmee passend binnen het woonbeleid van gemeente De Bilt.
De gemeenteraad heeft het nieuwe DuBo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.
Ambities duurzaam bouwen
In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt
Bestaande Bouw | Een verhoging van de GPR-score met 2,5 Minimaal Label B Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen |
Nieuwbouw | Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema: Gemiddeld over alle thema's een 8* Minimaal een 9 voor 'energie' Minimaal een 7 voor 'milieu' Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen |
Aanbod gemeente
Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente De Bilt beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.
Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.
Gevolg planvoornemen
Gemeente De Bilt stimuleert initiatiefnemers om nieuwbouw zo duurzaam mogelijk uit te voeren. Hiervoor is door de gemeente een aantal instrumenten ter beschikking gesteld. Bij de nadere uitwerking van een bouwplan ten behoeve van één of meerdere woningen binnen het plangebied, kan vrijblijvend van deze instrumenten gebruik worden gemaakt om op die wijze tot zo duurzaam mogelijke bebouwing te komen.
In 2009 is de Dorpsvisie Groenekan vastgesteld. Het betreft zowel het dorp Groenkan als de direct omliggende gronden. De uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit zijn vertaald in vier zones, die zijn bedoeld om de identiteit en de kwaliteit van Groenekan voor de verschillende gebieden te versterken:
Onderhavig plangebied is gelegen in de woonzone met voorzieningen. Voor verdere uitbreiding van woonvoorzieningen binnen de woonzone moet gekeken worden naar herstructurering of het combineren van functies. Leegkomende gebouwen zoals de oude schoolgebouwen en een functiewijziging van de huidige kassen bieden hier goede kansen toe.
Gevolg planvoornemen
De herontwikkeling van het voormalig schoolgebouw naar woningbouwlocatie (max. vier woningen), een kleinschalige opslag en uitbreiding van tuinen van aangrenzende woonpercelen is daarmee passend in de visie voor ontwikkeling van woonvoorzieningen binnen de kern Groenekan.
Welstand is de mate waarin een bouwplan past in de omgeving. Bouwplannen worden hierop getoetst door de welstandscommissie. In de welstandsnota 2013 is beschreven dat het onderstaande van belang is voor het welstandsbeleid:
In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt in welstandsgebieden met bijhorende welstandscriteria. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp gebruikt kunnen worden.
Uitsnede kaart Welstandsgebieden met plangebied bij rode contour
Gevolg planvoornemen
Onderhavig plangebied is wegens de voormalige functie als schoollocatie aangemerkt als welstandsgebied 'objecten en voorzieningen'. Verder geldt dat het plangebied is gelegen op de grens tussen de welstandsgebieden 'dorpskernen en -linten' en 'villabebouwing'. Uitgangspunt is dat bij welstandsbeoordeling van bouwwerken gelegen aan de rand van gebieden altijd rekening wordt gehouden met de uitstraling en het ambitieniveau van het naastgelegen gebied.
Gezien het feit dat er in de huidige situatie nog geen sprake is van een concreet bouwplan, geldt dat nog geen welstandstoetsing van een bouwplan plaats kan vinden. Voor de uitwerking van een bouwplan geldt dat deze in ieder geval aan dient te sluiten bij de welstandscriteria van de welstandsgebieden 'dorpskernen en -linten' en 'villabebouwing'.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.
Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Wettelijk kader
Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente De Bilt met plangebied bij rode contour
De archeologische beleidskaart van de gemeente De Bilt maakt een onderscheid in zeven categorieën. Het gaat daarbij om twee categorieën van archeologische waarde (AW) en vijf categorieën waar een verwachting bestaat op het aantreffen van archeologische waarden (VAW). Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied waar een verwachting bestaat op het aantreffen van archeologische waarden (VAW2). Voor deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 50 cm-mv. Onderhavig plangebied beslaat een oppervlakte van ca. 3.061 m2. Er is derhalve sprake van een onderzoeksplicht.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase
In opdracht van gemeente De Bilt heeft IDDS Archeologie in november 2018 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Groenekanseweg 32 in Groenekan, gemeente De Bilt (projectnr. 56270818, zie ook Bijlage 2). De aanleiding voor dit onderzoek is de voorbereiding van bestemmingsplanwijzigingen in het plangebied. Hoewel er nog geen concrete bouwplannen zijn, zal de bestaande bebouwing (een schoolgebouw) worden gesloopt en op termijn vervangen worden door woningen. De diepte van de bodemverstoring die hierdoor optreedt is onbekend en daarom is uitgegaan van een standaarddiepte van 2,0 m -mv. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een deels intacte bodem in de top van het dekzand bevat. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Inventariserend veldonderzoek, karterende fase
In mei 2019 is door Transect een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd binnen onderhavig plangebied (projectnr. 19020106, zie ook Bijlage 3). Het doel van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting, zoals die door IDDS Archeologie bij het bureau- en verkennend booronderzoek (verkennende fase) is opgesteld.
Op basis van het karterende booronderzoek zijn een aantal uitspraken te doen:
Conclusie
Uit het karterend booronderzoek blijkt dat de er geen sprake is van een archeologische vindplaats in het plangebied. Daarmee is dan ook geen bezwaar tegen de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied en wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Op basis hiervan kan het plangebied archeologisch vrijgegeven worden. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente De Bilt).
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet op grond van het Bro in de toelichting op het bestemmingsplan worden beschreven hoe deze cultuurhistorische zijn meegewogen. Het is daarom van belang dat voorafgaand aan het opstellen van een ruimtelijk plan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Voorafgaand aan de planontwikkeling moet een inventarisatie worden uitgevoerd naar de cultuurhistorische waarden die binnen het plangebied aanwezig zijn en naar de waarden in de directe omgeving daarvan. Daarnaast moet worden afgewogen hoe deze waarden in het plan meegenomen worden.
Onderzoek Cultuurhistorische inventarisatie
De Groenekanseweg is van oorsprong een van de ontginningsassen, waar vandaan aan weerszijden het gebied ontgonnen is. De ontginning kenmerkt zich door smalle en zeer lange percelen, loodrecht op de ontginningsas. Deze lange en smalle percelen zijn nog steeds goed te herkennen in het landschap rondom Groenekan en ook in de directe omgeving van het plangebied. Zo zijn de Oranjelaan en de Copijnlaan aangelegd ter plaatse van voormalige scheidingssloten tussen de percelen. Beide lanen hebben smalle stroken aan weerzijden, die in de loop der tijd zijn bebouwd. In de loop van de lanen en de bebouwing zijn de van oorsprong smalle percelen nog te herkennen, zo ook binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan.
Het dorp Groenekan is ontstaan aan de huidige Groenekanseweg, ter hoogte van de buitenplaats Voordaan. Halverwege de 20ste eeuw zijn de Oranjelaan en de Copijnlaan aangelegd als wegen loodrecht op de Groenekanseweg, met aan weerszijden een smalle strook bouwland. Deze van oorsprong smalle strook is binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan nog te herkennen.
Cultuurhistorische waardering
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn enkele cultuurhistorische elementen aanwezig. Dit zijn met name cultuurlandschappelijke elementen die duiden op de oorspronkelijke ontginning en eerste ontwikkelingen van het dorp Groenekan. Deze elementen hebben een beperkte cultuurhistorische waarde. Bescherming hiervan door middel van het ruimtelijk kader, zoals een bestemmingsplan, is niet noodzakelijk
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan. De aanwezige cultuurhistorische elementen hebben slechts een beperkte cultuurhistorische waarde. Bescherming hiervan middels het ruimtelijke kader is niet noodzakelijk.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.
Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.
De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. Gezien de ligging in de invloedssfeer van de rijksweg A27 kan het plangebied met de omgeving aangemerkt worden als 'gemengd gebied'.
Toetsing effecten op omliggende functies
Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Het plangebied is hoofdzakelijk omringd door andere woonpercelen met woningen. Deze kennen geen zonering. Aan de westzijde van het plangebied, nog ten westen van de rijksweg A27, zijn een aantal bedrijfslocaties gelegen. Ter plaatse van de bedrijfslocaties zijn bedrijfsactiviteiten van ten hoogste de milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3.2 geldt een grootste richtafstand van 100 meter. De afstand tussen de bedrijfslocaties en het plangebied bedraagt ca. 120 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Voor de te realiseren opslag binnen het plangebied geldt op basis van de VNG publicatie een maximale richtafstand van 10 meter voor geluid. De locatie van de opslag ligt op ca. 8 meter afstand van de te realiseren woningen binnen het plangebied, hierdoor wordt niet aan een richtafstand van 10 meter voldaan. Er is echter aangetoond dat de mogelijke geluidemissie ten gevolge van de activiteiten ter plaatse van de opslag akoestisch gezien niet relevant is (zie ook paragraaf 4.8.2). Met de realisatie van de oplsag is derhalve een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren woningen te borgen. Ook het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen aan de Groenekanseweg en Oranjelaan wordt door de realisatie van de opslag niet aangetast. Hierbij geldt dat de afstand tussen de opslag en de bestaande woningen in alle gevallen meer dan 10 meter bedraagt.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van maximaal vier woningen, een bedrijfsfunctie in de vorm van opslag en tuinuitbreidingen voor aangrenzende woonpercelen ter plaatse van een voormalige schoollocatie. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In dit kader is door IDDS een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 1808L757/JSM/rap2.2, d.d. 29 januari 2019). Een samenvatting van het bodemonderzoek is in onderstaande overgenomen. Het onderzoek is tevens als Bijlage 4 bij onderhavige toelichting toegevoegd.
Samenvatting bodemonderzoek
Gedurende het bodemonderzoek zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met baksteen waargenomen. Deze bijmenging met baksteen wordt niet gezien als asbestverdacht.
Vanwege verhoogde gehalten met zware metalen in een van de mengmonsters van de bovengrond, heeft een uitsplitsing van dit mengmonster plaatsgevonden. De resultaten hieruit waren aanleiding om een aanvullend onderzoek uit te voeren om een spot met verhoogde zink en koper gehalten af te perken. Op basis van het gehele onderzoek gelden onderstaande resultaten:
De gemeten gehalten aan lood in de bodem wijzen op een zeer beperkte risico's voor de gezondheid. De geldende normen voor lood worden niet overschreden, waardoor er geen verplichte maatregelen gelden. Wel heeft de GGD-Nederland, op basis van recent onderzoek naar de effecten van lood op met name jonge kinderen, gebruiksadviezen opgesteld. Deze adviezen zijn opgesteld voor gevoelige locaties (tuinen, moestuinen en plekken waar kinderen spelen) die verontreinigd zijn met lood:
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
Conclusie
Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk en er is geen sprake van een saneringsplicht. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers), granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Ook in gemeente De Bilt hebben delen van het gemeentelijke grondgebied in de Tweede Wereldoorlog onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden in het plangebied ter plaatse van gronden die sinds de Tweede Wereldoorlog niet geroerd zijn, dient uit oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid, onderzoek verricht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE).
In 2012 heeft Saricon een vooronderzoek conventionele explosieven (CE) uitgevoerd voor DHV. Het onderzoeksgebied betrof de A27 tussen Utrecht en Hilversum en de A1 tussen Hilversum en Amersfoort (Vooronderzoek Conventionele Explosieven A1 en A27 bij Hilversum, opgesteld door Saricon, kenmerk 12S021, d.d. 8 mei 2012). De rapportage van Saricon is opgesteld volgens de richtlijnen van het BRL-OCE 2007 en de aanvullende richtlijnen. Binnen het onderzoeksgebied is door Saricon een op CE verdacht gebied vastgesteld.
Voorts heeft T&A Survey in 2016 een vooronderzoek conventionele explosieven (CE) uitgevoerd voor Movares Nederland B.V. Het onderzoeksgebied betrof het spoordeel Hilversum-Blauwkapel, tussen km 0.894 en 12.700 (Historisch Vooronderzoek Explosieven Diverse spoorlocaties ten bate van project "RA002450" PVT cluster Het Gooi, traject Hilversum-Blauwkapel GPR5573, d.d. 17 maart 2016). T&A Survey heeft haar rapportage opgesteld volgens de richtlijnen van het WSCS-OCE.
Onderhavig plangebied is binnen het onderzoeksgebied van beide onderzoeken gelegen. In opdracht van Omgevingsdienst Regio Utrecht heeft IDDS Explosieven B.V. een herbeoordeling uitgevoerd en een memo opgesteld ('Memo herbeoordeling en actualisatie verdachte gebieden Groenekanseweg 21 en 32 Groenekan', kenmerk 18080782, d.d. 18 december 2018, zie ook Bijlage 5) betreffende de door Saricon en T&A Survey uitgevoerde vooronderzoeken naar achtergebleven CE in het onderzoeksgebied aan de Groenekanseweg in de gemeente De Bilt (zie onderstaand figuur).
Onderzoeksgebied 'Memo herbeoordeling en actualisatie verdachte gebieden Groenekanseweg 21 en 32 Groenekan'
In de memo concludeert IDDS Explosieven B.V. dat in de CE-bodembelastingkaart van Saricon een verstoring is waargenomen die is geïnterpreteerd als krater, waaromheen een cirkelvormig gebied met een straal van 200 meter verdacht is verklaard op één of meerdere Britse vliegtuigbommen van 500 lbs. In de CE-bodembelastingkaart van T&A Survey is het onderzoeksgebied niet verdacht verklaard. Zij heeft de methode van de Pin Point Target toegepast waarbij een cirkelvormige straal van 181 meter uit het hart van het doelwit verdacht is verklaard.
Op basis van de geraadpleegde gegevens en aanvullend geraadpleegde luchtfoto's kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Het door Saricon op afwerpmunitie verdacht verklaarde gebied in het onderzoeksgebied zou hiermee komen te vervallen, terwijl het door T&A Survey verdacht verklaarde gebied zou wijzigen. Dit betekent dat de onderzoeksgebieden, zoals weergegeven op onderstaand figuur, niet verdacht zijn op het aantreffen van CE.
Onderzoeksgebied met daarop afgebakend de verdachte gebieden
Conclusie
Onderhavig plangebied is niet verdacht op het aantreffen van CE. Het aspect 'conventionele explosieven' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Bügel Hajema een quickscan ecologie uitgevoerd. Tevens is in de quickscan beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op beschermde gebieden. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 6. Tevens zijn conclusies van het rapport in onderstaande paragrafen opgenomen.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 3,5 kilometer ten oosten van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Op ruim 600 meter ten noordoosten ligt het meest nabijgelegen NNN (een bosgebied). Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour liggen op een afstand van circa 1,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Tussen het plangebied en deze beschermde gebieden liggen wegen, bebouwing en/of agrarisch gebied.
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen project geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN en de Groene Contour te verwachten.
Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Vleermuizen
In de bebouwing bevinden zich potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen. Door de sloop van de bebouwing gaan mogelijk verblijfplaatsen van deze soortgroep verloren. Om zekerheid te krijgen over het al dan niet aanwezig zijn van verblijfplaatsen van vleermuizen is aanvullend onderzoek nodig. Aan de hand van het aanvullend onderzoek kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd. In het vleermuisprotocol 20174 is beschreven wanneer vleermuisonderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor de te verwachten soorten (met name gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) is dit in de periode half mei-half juli (drie bezoeken) en de periode half augustus-eind september (twee bezoeken).
Het plangebied wordt mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Voor de te verwachten soorten is in de directe omgeving van het plangebied echter in ruime mate alternatief en hoogwaardig foerageergebied aanwezig. De opgaande beplanting langs de westzijde van het plangebied vormt geen onmisbaar onderdeel van een vliegroute van vleermuizen. In de omgeving zijn voldoende alternatieven aanwezig, zoals de opgaande beplanting langs de A27. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied of onderbreking van een belangrijke vliegroute treden dan ook niet op.
Huismus
Door de beoogde sloop- en kapwerkzaamheden veranderd het plangebied als (potentieel) foerageergebied voor huismus (soort met jaarrond beschermd nest). Zowel tijdens als na de werkzaamheden zal het plangebied echter (deels) geschikt zijn en/of blijven als foerageergebied. Daarnaast is in de omgeving voldoende geschikt foerageergebied voorhanden voor deze soort (die overigens niet broedend aanwezig is in het plangebied).
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Amfibieën, zoogdieren en overige soorten
Uit de omgeving van het plangebied is de beschermde amfibieënsoort rugstreeppad bekend. Deze pioniersoort staat erom bekend dat ze grote afstanden kunnen afleggen en braakliggende locaties snel kunnen koloniseren. Indien deze soort zich vestigt, kunnen de werkzaamheden worden stilgelegd. Om vestiging te voorkomen kunnen kuilen en laagtes (die in de vorm van ondiepe plassen kunnen fungeren als voortplantingsbiotoop) worden geëgaliseerd en eventueel kan een amfibieënscherm om de bouwplaats worden aangebracht.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Utrecht. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.
Conclusie
In de bebouwing kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of daadwerkelijk verblijfplaatsen van deze soortgroep aanwezig is. Aan de hand van het nader onderzoek kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd. Verder komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels en wordt geadviseerd om vestiging van rugstreeppad tijdens de aanlegfase te voorkomen.
Naar aanleiding van de resultaten uit de quickscan ecologie is door Eelerwoude een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd (projectnr. P9339, d.d. 22 november 2019). Het onderzoek is als Bijlage 8 bij onderhavige toelichting opgenomen. Daarnaast zijn de conclusies uit het onderzoek in onderstaande overgenomen.
Uit het vleermuisonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de beschermde soorten: gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn wegens het ontbreken van essentiële functies negatieve effecten op gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis uit te sluiten. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming voor vleermuizen is niet noodzakelijk. Vanuit de zorgplicht kunnen aanvullende maatregelen getroffen worden om het plangebied geschikt te houden voor vleermuizen. Er wordt aanbevolen maatregelen te nemen om het gebouw ongeschikt te maken voor soorten. Met name de schoorsteen op het gebouw biedt geschikte mogelijkheden voor soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Naar aanleiding hiervan zijn, onder ecologische begeleiding, maatregelen uitgevoerd om het gebouw ontoegankelijk te maken voor vleermuizen om in te verblijven. Door Eelerwoude (projectnr. 200344, d.d. 28 april 2020) is hiertoe een notitie opgesteld (zie ook Bijlage 9).
Conclusie
Het gebouw is onder ecologische begeleiding ontoegankelijk gemaakt voor vleermuizen om in te verblijven. Met de genomen maatregelen en gehanteerde werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten, onderdeel soortenbescherming, aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
Algemeen
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee risicomaten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats buiten een risicobron. Het is uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron, waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden toegekend ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron, waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
Wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
In andere regelgeving kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen voor inrichtingen. Te denken valt aan regelgeving in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit voor propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en de bijbehorende regeling Basisnet. Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is sinds 1 januari 2011 geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die vallen onder het Bevi. Het plan zelf maakt de vestiging van Bevi-bedrijven niet mogelijk. Nader onderzoek is niet nodig. Er zijn geen belemmeringen vanuit externe veiligheid.
In de directe omgeving zijn geen bedrijven gelegen die onder overige veiligheidswetgeving vallen. De bestaande en beoogde woningbouw maakt realisatie hiervan ook niet mogelijk. Nader onderzoek is niet nodig. Er zijn geen belemmeringen vanuit externe veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Nabij het plangebied loopt de Rijksweg A27. Over deze rijksweg worden grootschalig en structureel gevaarlijke stoffen vervoerd.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Nabij het plangebied loopt de spoorlijn Blauwkapel-Hilversum. Over deze spoorlijn vindt volgens het Basisnet geen structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met plaatsgebonden risico, plasbrandaandachtsgebied of groepsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over water
In de gemeente de Bilt vindt geen grootschalig en structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over waterwegen. Dit onderwerp hoeft daarom niet nader te worden onderzocht.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Deze buisleidingen liggen niet in de buurt van het plangebied. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Het normale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt overigens niet binnen het kader van externe veiligheid.
Elektromagnetische straling
Er zijn in of bij het plangebied geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Gezien de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het niet aannemelijk dat deze ontwikkeling zal leiden tot een significante toename van het groepsrisico als bedoeld in artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Daarom volstaat een beknopte verantwoording van het groepsrisico, op basis van artikel 7 van het Bevt. In het advies van Veiligheidsregio Utrecht wordt ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp alsmede de mogelijkheden tot zelfredzaamheid in het plangebied in het kader van de beknopte verantwoording van het groepsrisico. Dit advies (d.d. 3 mei 2021, zie ook bijlage Bijlage 10) is in onderhavige paragraaf overgenomen.
Bereikbaarheid
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied is hierbij van essentieel belang. Gezien de beperkte omvang van het plan, wordt de bestaande bereikbaarheid via de Groenekanseweg voldoende geacht.
Bluswatervoorzieningen
Daarnaast dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire alsook secundaire of tertiaire (open water), om een incident adequaat te kunnen bestrijden. In de huidige situatie aan de Groenekanseweg 32 is reeds een ondergrondse brandkraan aanwezig. Daarmee worden de bestaande bluswatervoorzieningen voldoende geacht.
Zelfredzaamheid
Aangezien het om reguliere woningen gaat, wordt de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners voldoende geacht om zichzelf, eventueel met hulp van gezinsleden, in geval van aan ramp op de A27 in veiligheid te kunnen brengen. Voldoende schuil- en vluchtmogelijkheden zijn hiervoor een voorwaarde. Daarom wordt geadviseerd om:
Met uitzondering van de rijksweg A27 zijn er geen relevante risicobronnen in de directe omgeving gelegen. Voor de rijksweg A27 geldt:
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.
De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
De Wet geluidhinder is van toepassing omdat het planvoornemen een geluidgevoelige ontwikkeling (realisatie van maximaal vier woningen) betreft die is gelegen binnen de geluidzone van een weg (rijksweg A27). Een akoestisch onderzoek wegverkeer (Bijlage 11, Aelmans, rapportnr. M200594.001.001/GGO, d.d. 2 november 2020) is daarvoor uitgevoerd. De bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn in onderstaande paragrafen overgenomen
Toetsingskader
Artikel 82 tot en met 85 van de Wet geluidhinder geven nadere uitleg met betrekking tot de geluidbelasting in zogenaamde "Nieuwe situaties". Is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde dan legt de Wet geluidhinder geen restricties op aan het plan. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente ontheffing verlenen indien maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde, op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Wanneer het college van B&W een hogere waarde vaststelt, zullen er in het vervolgtraject zodanige maatregelen moeten worden opgenomen dat de geluidbelasting in geluidgevoelige ruimten niet meer bedraagt dan 33dB. Voor nog niet-geprojecteerde geluidgevoelige objecten zijn de normen weergegevenin navolgende tabel.
Tabel Normen geluidbelasting in (buiten)stedelijk gebied
De begrippen stedelijken buitenstedelijk gebied zijn van belang in verband met de normstelling voor wegverkeerslawaai. In artikel 1 van de Wet geluidhinderzijn de definities opgenomen.
In geval er sprake is van een planlocatie binnen de geluidzone van een auto(snel)weg (zoals in deze situatie het geval is), worden in stedelijk gebied gelegen wegen, anders dan deze auto(snel)weg, getoetst als zijnde stedelijk gebied.
Resultaten wegverkeer
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de A27 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 10 dB. Op een aantal beoordelingspunten (alle beoordelingspunten op de west gevel met een hoogte van 7,5 meter) wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied eveneens overschreden. De geluidbelasting op de gevels terugbrengen door maatregelen is echter niet mogelijk c.q. wenselijk. Door de betreffende geveldelen als "dove gevel" conform artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder uit te voeren, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Resultaten op gevels t.g.v. A27 (dikgedrukte waarden overschrijden de maximaal te ontheffen waarde)
Voor de overige beoordelingspunten wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
Maatregelen (algemeen)
Bij overdrachtsmaatregelen wordt bekeken of de geluidoverdracht tussen geluidbron en ontvanger belemmerd kan worden. Het aanleggen van een geluidwal of -scherm ontmoet in de onderhavige situatie echter overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Een afschermende voorziening dient namelijk dicht bij de bron of ontvanger geplaatst te worden, meer dan 2 meter hoog te zijn en kost bovendien afhankelijk van de uitvoering € 500,- tot € 2.000,- per meter, waarmee het niet realistisch is dat het bouwplan deze extra kosten kan dragen.
Een andere mogelijke overdrachtsmaatregel is het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger. Daar een verdubbeling van deze afstand slechts 3 dB reductie oplevert, is het vergroten van deze afstand niet te kwalificeren als zijnde doeltreffend.
Bij bronmaatregelen wordt bekeken of het geluidniveau van de veroorzaker van het geluid gereduceerd kan worden. Mogelijke maatregelen zijn:
Gemeentelijk geluidbeleid
Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient ook getoetst te worden op het ambtelijk concept "Beleidsregel hogere waarden Wgh, Gemeente De Bilt" d.d. 10 september 2013. Navolgend worden de op onderhavig onderzoek relevante voorwaarden getoetst:
Er wordt in onderhavig geval voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het ambtelijk concept "Beleidsregel hogere waarden Wgh, Gemeente De Bilt", d.d. 10 september 2030. Derhalve is het mogelijk om hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Resultaten cumulatie
Wet geluidhinder
De cumulatieve geluidbelasting dient te worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één zoneplichtige geluidbron met een geluidbelasting boven de voorkeurswaarde. De correctie artikel 110g Wet geluidhinder met betrekking tot wegverkeer mag hierbij niet worden toegepast.
Dit betekent dat in onderhavige situatie formeel gesproken de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald hoeft te worden, omdat alleen de zoneplichtige A27 de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Daar de geluidbelasting exclusief correctie artikel 110g Wet geluidhinder hoger is dan 53 dB is formeel een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat is de cumulatieve geluidbelasting bepaald inclusief alle gemodelleerde wegen en spoorwegen. De resultaten zijn opgenomen in navolgende tabel.
Resultaten gecumuleerde geluidbelasting
De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k), volgens het Bouwbesluit 2012 de hoogste cumulatieve waarde minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in het onderhavige geval 27 dB. Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig.
Conclusie
Wet geluidhinder
Ten gevolge van de geluidbelasting van de A27 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard. Daarnaast wordt er ook voldaan aan de gestelde voorwaarden zoals vermeld in het gemeentelijk geluidbeleid. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Voor de beoordelingspunten op de west gevel op 7,5 meter hoogte wordt de maximale ontheffingswaarde eveneens overschreden. De geluidbelasting op de gevels terugbrengen door maatregelen is echter niet mogelijk c.q. wenselijk. Door de betreffende geveldelen als "dove gevel" conform artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder uit te voeren, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Cumulatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de A27, bedraagt 60 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB, dient er bij nadere uitwerking van een bouwplan een onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Binnen het plangebied worden o.a. maximaal vier woningen en één bedrijfsfunctie gerealiseerd. De bedrijfsfunctie is enkel bedoeld voor opslag en dit wordt ook zo afgebakend in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De opslag heeft geen bezoekersfunctie. Voor de opslag geldt op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering een maximale richtafstand van 10 meter. De locatie van de opslag ligt op ca. 8 meter afstand van de te realiseren woningen, hierdoor wordt niet aan een richtafstand van 10 meter voldaan.
De activiteiten van deze opslagplaats worden in deze paragraaf nader beschouwd. Het betreft de volgende activiteiten:
Uit bovenstaande is te zien dat de activiteiten die hier plaats vinden zeer gering zijn. De meest akoestisch belastende dag is de dag dat de vrachtwagen komt laden en lossen. Gezien de situering en het slechts één laad- en los moment betreft met één vrachtwagen, kan geconcludeerd worden dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar blijft. Daarnaast zal deze activiteit slechts zeer beperkt voorkomen. Volledigheidshalve volgt hieronder een grove worst-case benadering van de geluidemissie van de vrachtauto.
Voor langzaam rijdende vrachtauto's kan een bronvermogen van 100 dB(A) aangehouden worden (Bron: "Geluidemissie van langzaam rijdende vrachtwagens. Een update na 10 jaar"). De afstand van vrachtwagen tot woning is minimaal 8 meter. Gezien de korte oprit naar de opslag wordt de duur van het bronvermogen van de vrachtwagen genomen op 1 minuut. Naar alle waarschijnlijkheid zal in werkelijkheid de afstand groter zijn en de duur minder. Indien er alleen rekening gehouden wordt met de geometrische uitbreiding van geluid en de bedrijfsduur dan zal de maximale geluidimissie op de gevel van het gebouw 42 dB(A) zijn. Gezien de worst-case aannames zal bij nauwkeurige benadering van de geluidemissie op de gevel het geluidniveau lager uitvallen. Daarnaast worden piekniveaus voor laden en lossen in de dagperiode uitgesloten in het Activiteitenbesluit Milieubeheer.
Er wordt geconcludeerd dat de mogelijke geluidemissie ten gevolge van de activiteiten ter plaatse van de opslag akoestisch gezien niet relevant is. Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een (vastgestelde) geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Het plangebied ligt op ongeveer 180 meter van de spoorlijn Utrecht-Hilversum. Voor spoorwegen, aangegeven op de geluidplafondkaart, wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de breedte van de geluidzone geregeld. Deze is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond (GPP). Ter plaatse is het meest dichtbijgelegen geluidproductieplafond 61,2 dB. Hieruit volgt een zone van 300 meter.
Het plangebied valt binnen de geluidszone van het spoor. De geluidbelasting veroorzaakt door railverkeer ligt ter hoogte van het plangebied echter ruim onder de voorkeurswaarde (zie onderstaand figuur). Daarnaast geldt dat gezien het feit dat tussen het spoor en het plangebied de A27 is gelegen, de A27 akoestisch gezien overheersend is. Het aspect 'spoorweglawaai' is daarom niet nader onderzocht.
Geluidscontouren 2030 railverkeer met projectgebied bij zwart kader (Bron: ODRU, dec. 2018)
In of nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. Wel worden de nieuwe woningen en de loods voor opslag aangesloten op de aanwezige nutsvoorzieningen (electra, water en telefonie/internet) zoals deze aanwezig zijn in het wegprofiel van de Groenekanseweg.
Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is één van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied van belang.
Wet milieubeheer
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit is de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit, artikel 5.16, eerste lid, Wm). Hierin is onder meer vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. De wet is nader uitgewerkt in besluiten en regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 de belangrijkste zijn.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn opgenomen in tabel 1.
Besluit Niet in betekenende mate (NIBM)
In het Besluit NIBM staat dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als de bijdrage minder dan 3% van de grenswaarde bijdraagt, oftewel 1,2 microgram per m3. Via de NIBM-tool kan de bijdrage van kleine ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil.
Advieswaarden GGD en WHO
Om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening kan, naast de wet- en regelgeving, gebruik worden gemaakt van beoordelingsmethoden die de landelijke GGD en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteren.
De GGD hanteert een zogenaamde gezondheidseffectscreening (GES), een screeningsmethode om de blootstelling aan diverse milieuaspecten met verschillende gezondheidseffecten, ook onder grenswaarden, gezondheidskundig te kunnen beoordelen. De WHO hanteert drempelwaarden voor fijn stof om gezondheidsklachten te voorkomen.
De gehanteerde advieswaarden van WHO en GGD liggen aanzienlijk lager dan de wettelijke grenswaarden.
Grenswaarden
De belangrijkste richt- en grenswaarden uit de Wet Milieubeheer zijn weergegeven in onderstaande tabel. De advieswaarde van de WHO voor fijn stof is eveneens opgenomen. De concentraties van de overige stoffen benaderen de richt- en grenswaarden in Nederland niet, daarom hoeft het onderhavige plan hier niet aan te worden getoetst.
Tabel Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer
Toetsing NIBM (verkeerstoename)
Het voornemen is om op de locatie Groenekanseweg 32 in Groenekan woningbouw te realiseren. Op de locatie rust nu nog de bestemming Maatschappelijk (Bestemmingsplan Groenekan 2009). De verwachting is dat het bestaande pand zal worden gesloopt en nieuwbouwwoningen (minimaal 3, maximaal 4) worden gerealiseerd, de plannen hiervoor zijn echter nog niet concreet.
Via de NIBM-tool is berekend bij welke verkeersaantallen het plan in betekende mate bijdraagt. Dat wil zeggen, bij hoeveel extra motorvoertuigen er sprake is van een relevante bijdrage aan verslechtering van de luchtkwaliteit en dus nader onderzoek noodzakelijk is. Uit de NIBM-tool blijkt dat bij een toename vanaf 1.636 motorvoertuigen per dag extra, het plan in betekende mate bijdraagt (zie onderstaand figuur). De verkeersgeneratie ten gevogle van voorliggend plan wordt ingeschat op ca. 41 verkeersbewegingen per etmaal (zie ook 2.3.2) en ligt dus ruimschoots onder deze grenswaarde. Hierbij geldt tevens dat eerdere verkeersbewegingen ten gevolge van het voormalig gebruik van het plangebied (als schoollocatie) komen te vervallen.
Uitsnede NIBM-tool
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast kan het planvoornemen qua woningbouw aangemerkt worden als Niet In Betekenende Mate (NIBM) omdat het ruimschoots onder de grens blijft van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Toetsing luchtconcentratie
De concentraties stikstofdioxide, fijn stof en elementair koolstof zijn berekend voor het jaar 2018 en 2030 met het rekenmodel GeoMilieu, versie 4.00. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De resultaten zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel Luchtconcentraties stikstofdioxide, fijn stof en fijner stof ter plaatse van de Groenekanseweg 32
Het voorgenomen plan leidt tot een verkeersgeneratie van ca. 41 verkeersbewegingen per dag en ligt daarmee ruimschoots ohet NIBM-criterium. Het plan draagt niet in betekende mate bij en er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Voor het plangebied geldt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5) in de jaren 2018 en 2030 niet worden overschreden. Dit betekent dat wordt voldaan aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Onderhavig plangebied is gelegen in het werkgebied van waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het waterschap heeft de zorg voor het watersysteem: de veiligheid tegen hoog water en het beheer van grond- en oppervlaktewater. Binnen het beheergebied is het waterschap bevoegd gezag voor integraal waterbeheer en voor het (laten) toepassen van nationale en Europese wetgeving voor waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit. Omdat handelingen van derden in de leefomgeving daarvoor een risico met zich mee kunnen brengen, heeft het waterschap een verordenende bevoegdheid. De specifieke verordening voor regulering van handelingen door derden in de omgeving van of met invloed op water, heet Keur.
De Keur dient o.a. ter invulling van de doelstellingen:
Oppervlaktewater
In de Keur wordt op verwezen naar de Legger. Dit is kort gezegd een openbaar register waarin het waterschap onderhoudsverplichtingen oplegt en de vereiste onderhoudstoestand (profiel) van waterstaatswerken bepaalt, inclusief beschermingszones. Het waterschap heef vier leggers, te weten:
Uitsnede Legger Oppervlaktewateren
Op basis van de Legger oppervlaktewateren wordt geconcludeerd dat onderhavig plangebied aan een primair oppervlaktewater grenst en gedeeltelijk is gelegen binnen de beschermingszone van dit oppervlaktewater.
Indien een bouwwerk in een beschermingszone A van een watergang wordt geplaatst, belemmert dit het maaionderhoud (vanaf de oever) en/of het onderhoud aan een beschoeiing. Dit kan tot gevolg hebben dat het onderhoud vanaf het water moet plaatsvinden. Onderhavig planvoornemen ziet echter niet toe in het oprichten van bebouwing binnen de beschermingszone A. Tevens is uit overleg met Waterschap HDSR gebleken dat er geen belemmering wordt verwacht om binnen de beschermingszone verharding aan te leggen ten behoeve van verkeer parallel aan de watergang. Wel merkt Waterschap HDSR op dat de watergang wordt onderhouden door Rijkswaterstaat en adviseert daarom Rijkswaterstaat over de voorgenomen plannen te informeren.
Toename verhard oppervlak
In de Keur zijn regels opgenomen ten aanzien van het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater. Een watersysteem is aangelegd om een bepaalde hoeveelheid hemelwater te kunnen opvangen en afvoeren. Indien er meer verhard oppervlak wordt aangelegd, waardoor hemelwater niet in de bodem kan trekken en versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, dan kan dit tot wateroverlast leiden. Dit komt omdat het watersysteem dan niet is berekend op de extra hoeveelheid water die geloosd wordt.
In de huidige situatie is binnen het plangebied verharding en bebouwing aanwezig ten gevolge van de voormalige school. Het oppervlak aan bebouwing bedraagt ca. 703 m2, het oppervlak aan overige verharding bedraagt ca. 1.083 m2. Het totale oppervlak aan verharding binnen het plangebied in de huidige situatie bedraagt hiermee ca. 1.786 m2. Het onverhard oppervlak bedraagt ca. 1.275 m2. In de toekomstige situatie wordt het verhard oppervlak ten gevolge van de woningen en de opslagloods ingeschat op ca. 1.146 m2. Het verhard oppervlak ten gevolge van overige verharding zoals de ontsluitingweg en parkeervoorzieningen wordt geschat op ca. 500 m2. Het totale oppervlak aan verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie wordt daarmee ingeschat op ca. 1.646 m2. Het onverhard oppervlak bedraagt ca. 1.415 m2. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het verhard oppervlak in de toekomstige situatie (ca. 1.646 m2) ten opzichte van de huidige situatie (ca. 1.786 m2) met ca. 140 m2 afneemt.
Onderhavig planvoornemen vindt plaats binnen bebouwd gebied en leidt niet tot een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2. Netto gezien is juist sprake van een afname van verhard oppervlak. Aan de hand van het 'stroomschema versneld afvoeren en lozen vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater' wordt geconcludeerd dat voor onderhavig planvoornemen enkel de zorgplicht geldt. Bij uitvoering van het planvoornemen dienen de algemene regels van zorgplicht zoals opgenomen in artikel 3.1 van de Keur dan ook in acht te worden genomen.
Uitsnede stroomschema
Riolering
Ter plaatse van het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig voor afvalwater en hemelwater. Afvalwater uit het plangebied zal worden afgevoerd via deze riolering. Het verwerken van hemelwater op eigen terrein van de nieuwe woningen wordt als verplichting opgenomen in de verkoopovereenkomst met de initiatiefnemer(s)/koper(s), tenzij de initiatiefnemer of koper aantoont dat het niet anders kan en afvoer via het gemengd stelsel nodig is.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).
De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':
Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een Aanmeldingsnotitie M.E.R.-beoordeling opgesteld. Deze is als (Bijlage 12, opgesteld door Pouderoyen Tonnaer, kenmerk J200594, d.d. 14 april 2021) bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage
Op 13 juli 2021 heeft het bevoegd gezag (het college) op basis van de aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapportage op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten in categorie 1, uitsluitend in de vorm van opslag van fietsen en kleding ten behoeve van de verkoop elders. Daarbij zijn bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegangswegen, -paden en vervlijfsgebied, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, groenvoorzieningen, bermen en waterlopen en erven en terreinen toegestaan. Het uitvoeren van reparaties of andere werkzaamheden aan fietsen is niet toegestaan. Ditzelfde geldt voor het uitvoeren van reparaties of vermaak werk aan kleding dan wel het vervaardigen van kleding. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' worden opgericht. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag het bouwvlak worden bebouwd tot ten hoogste het bebouwingspercentage dat is aangeduid.
De bestemming 'Tuin' is opgenomen ten behoeve van de tuinuitbreidingen van de woningen gelegen aan de Oranjelaan 4A t/m 12. Ter plaatse van de als 'Tuin' bestemde gronden is het niet toegestaan om bouwwerken op te richten, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen met een maximum hoogte van 2 meter.
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige erftoegangswegen, (buurt)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, goen- en speelvoorzieningen en civieltechnische en waterhuishoudkundige werken. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de monumentale plataan de aanduiding 'waardevolle boom' is opgenomen voor het behoud en herstel van aanwezige landschappelijke waarden.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor minimaal 3 en maximaal 4 halfvrijstaande woningen en rijwoningen, inclusief bijbehorende tuinen en erven, groenvoorziening en parkeergelegenheid (op eigen terrein). Ter plaatse van het bouwvlak mogen niet meer woningen worden gerealiseerd dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid. De voorgevels van de woningen dienen in de naar de weg toe gekeerde grens van het bouwvlak te worden gebouwd. Tot slot geldt dat de diepte en breedte van een woning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 12 meter en 8 meter.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens regels met betrekking tot de specifieke aanduiding ‘milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
De algemene procedureregels gelden voor Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de te voeren procedure in geval er gebruik wordt gemaakt van nadere eisen danwel een wijzigingsbevoegdheid.
In de overige regels zijn regels opgenomen zoals de werking van wettelijke regelingen, het beperkt overschrijden van de gevellijn voor energiebesparende maatregelen en regels ten aanzien van parkeren en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Wettelijk kader
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Situatie
Het plangebied en daarmee het exploitatiegebied van voorliggend bestemmingsplan is in eigendom van de gemeente de Bilt. De kosten van de grondexploitatie worden verrekend in de uiteindelijke grondprijs van de uit te geven bouwrijpe kavels, dan wel tuingrond. Op deze wijze zijn de kosten van de grondexploitatie anderzins verzekerd. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 maart 2021 tot en met 28 april 2021, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende periode is op 14 april 2021 voor de directe omwonenden een digitale informatieavond gehouden. Tijdens deze informatieavond zijn het stedenbouwkundig plan en de opzet van het bestemmingsplan gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan zijn vragen van de omwonenden beantwoord. Het verslag van de informatiebijeenkomst is met de aanwezigen gedeeld.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Dit vooroverleg heeft gedurende de inspraakperiode van het voorontwerpbestemmingsplan plaats gevonden (zie paragraaf 7.3).
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 maart 2021 tot en met 28 april 2021, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn reacties ontvangen van Provincie Utrecht, ProRail, Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en Veiligheidsregio Utrecht. Vanuit Provincie Utrecht, ProRail en Waterschap HDSR zijn geen opmerkingen bij het plan geplaatst. Veiligheidsregio Utrecht adviseert over de beknopte verantwoording van het groesprisico. Dit advies is als ambtshalve wijziging overgenomen in paragraaf 4.7. Tot slot geldt dat een gewijzigde afmeting van het bouwvlak van de bedrijfsloods (18x10 m in plaats van 17,5x8,5 m) als ambtshalve wijziging is overgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 augustus 2021 tot en met 22 september 2021, gedurende 6 weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Er is tijdens deze periode één zienswijzen ingediend. De zienswijze van indiener is ongegrond. Desondanks is, voor de duidelijkheid en het uitsluiten van eventuele discussie, aan de bestemmingsomschrijving van artikel 6 de tekst 'en achtererven' toegevoegd. De nota van zienswijze is als Bijlage 13 bijgevoegd.
Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 25 november 2021 vastgesteld.