Plan: | Brandweerpost Kerkdijk, Westbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.20002BP0002-VG01 |
De bestaande brandweerposten van de kernen Tienhoven (gemeente Stichtse Vecht) en Westbroek (gemeente De Bilt) zijn te klein en voldoen niet meer aan de hedendaagse eisen. Verbouw van de bestaande posten is vanwege de perceelsgrootte geen realistische optie. Om deze reden hebben beide gemeenten besloten gezamenlijk een nieuwe vervangende brandweerpost te realiseren voor deze kernen. Aan de hand van een quickscan zijn potentiële locaties getoetst op haalbaarheid. Uiteindelijk is de locatie aan de Kerkdijk 176 te Westbroek als de meest geschikte naar voren gekomen.
De realisatie van een brandweerkazerne ter plaatse van de Kerkdijk 176 is niet voorzien in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'. Om deze reden is een bestemmingsplanherziening ter plaatse noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de Kerkdijk, nagenoeg midden tussen de kernen Westbroek en Tienhoven. Het plangebied maakt deel uit van een poldergebied met een grote mate van openheid. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gelegen.
Op onderstaande afbeeldingen is de locatie van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in gemeente De Bilt
Planlocatie (bron: Esri Kaarten)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 30 oktober 2014. Vervolgens is na een tussenuitspraak van de Raad van State een nieuw raadsbesluit genomen op 27 oktober 2016, waarna het op 12 april 2017 onherroepelijk is geworden.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd.
Het plangebied is op de bijbehorende verbeelding voorzien van de bestemming 'Agrarisch met Waarden - 1' met daarop een bouwvlak. Binnen deze bestemming is de hoofdfunctie de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Tevens geldt op een deel van het plangebied de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze gronden in de bestemming 'Natuur' te wijzigen onder voorwaarden.
In hoofdstuk 2 zullen de bestaande situatie en de gewenste toekomstige ontwikkeling worden beschreven. Hoofdstuk 3 geeft kort een overzicht van het van toepassing zijnde ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en beperkingen die op basis van milieu gelden. Hoofdstuk 5 beschrijft de opbouw van de regels van dit bestemmingsplan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 aan de orde.
In het plangebied is op het moment een agrarisch bedrijf aanwezig. Ter plaatse van de nieuwe locatie van de brandweerkazerne zijn enkele bedrijfsgebouwen en bouwwerken aanwezig, waaronder een ligboxenstal.
Het bestaande erf is aan alle zijden omgeven door begroeiing. Buiten deze begroeiing is het plangebied omgeven door poldergronden, die hoofdzakelijk in gebruik zijn voor agrarische doeleinden en natuur.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Plangebied gezien vanaf de noordoostzijde vanaf de Kerkdijk (bron: Google Maps)
Plangebied gezien vanaf de zuidzijde vanaf de Kerkdijk (bron: Google Maps)
Luchtfoto van plangebied
De Kerkdijk kenmerkt zich door lintbebouwing, met, van oudsher, uitsluitend agrarische bedrijven. In de loop der tijd zijn de bedrijven veranderd van functie en/of karakter omdat de omgeving niet bij uitstek geschikt is voor agrarische productie. Ook zijn veel voormalige agrarische bedrijfswoningen inmiddels bewoond door niet-agrariërs.
De gemeenten De Bilt en Stichtse Vecht zijn voornemens op de planlocatie in gezamenlijkheid een nieuwe brandweerpost op te richten voor de kernen Westbroek en Tienhoven. Deze brandweerpost dient ter vervanging van de huidige brandweerposten in Westbroek en Tienhoven die niet meer voldoen aan de huidige eisen zoals die aan brandweerposten worden gesteld. De keuze voor de locatie van de nieuwe brandweerpost is tot stand gekomen door een quickscan welke is opgenomen in Bijlage 1.
In de nieuwe brandweerpost worden verschillende faciliteiten gerealiseerd waaronder opstelplaatsen, een oefenruimte, kleedruimte, opslag en een ontspanningsruimte.
Bij de realisatie van de brandweerpost zal rekening worden gehouden met de aanwezige landschaps- en natuurwaarden in het gebied. Hierbij valt te denken aan een groene bufferzone om het plangebied. Daarnaast wordt er bij de inrichting van het terrein en de kazerne rekening gehouden met het beperken van lichthinder en geluidhinder op de omliggende natuurgebieden.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de inrichtingsschets en enkele impressies van het ontwerp van de nieuwe brandweerkazerne weergegeven.
Situatieschets Brandweerpost Kerkdijk
Aanzicht voorzijde brandweerkazerne
Een bestaande ligboxenstal wordt gesloopt. De overige agrarische bedrijfsbebouwing blijft bestaan. Aangezien er geen agrarische activiteiten zullen plaatsvinden nadat de brandweerpost gerealiseerd is, met uitzondering van enkele schapen die jaarrond grazen op de aangrenzende weilanden (buiten het plangebied), is het logisch dat de bestaande bedrijfswoning van een woonbestemming wordt voorzien.
De eigenaar van het perceel heeft er voor gekozen geen wijziging aan te brengen door een groene bestemming te leggen op het onbebouwde gedeelte aan de noordoostelijke uiteinde van het perceel. Met de wijziging van de agrarische bestemming van dit perceel naar een woonbestemming worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel beperkter. Door het bouwvlak zoals dat voor de agrarische bestemming was opgenomen te verkleinen voor de bestemming wonen zouden de gebruiksmogelijkheden nog verder worden beperkt. Het perceel maakt overigens onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Kerkdijk. Op het perceel dat naast het onbebouwde gedeelte aan de noordoostelijke uiteinde ligt is bebouwing aanwezig.
De Nationale Omgevingsvisie is door het kabinet vastgesteld op 11 september 2020.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven.
Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met het vierde punt. Dit wordt onderbouwd onder 3.2.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder Rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het realiseren van een brandweerkazerne in het buitengebied van De Bilt valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
In de eerste instantie dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In jurisprudentie worden accommodaties voor maatschappelijke functies aangeduid als stedelijke ontwikkelingen. Een brandweerpost is in die zin een maatschappelijke functie. Om deze reden zal er een verdere toetsing aan de ladder plaats moeten vinden.
Nieuwe ontwikkeling
De tweede vraag die beantwoord dient te worden is of de stedelijke ontwikkeling nieuw is. Daarbij is het belangrijkste criterium of er al dan niet meer bebouwing wordt aangelegd dan tevoren aanwezig was. In het geval van de nieuwbouw van de brandweerpost zal er bebouwing worden gesloopt en de nieuwe bebouwing zal kleiner zijn dan wat er in de huidige situatie aanwezig is. In deze zin is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing is daardoor niet nodig.
De nieuwe brandweerpost wordt gerealiseerd omdat de huidige brandweerposten van de dorpen Tienhoven en Westbroek niet meer voldoen aan de huidige wettelijke eisen. Het verbouwen of nieuw bouwen van de bestaande brandweerposten is geen realistische optie aangezien de percelen hiervoor niet groot genoeg zijn. De aanwezigheid van een goed geoutilleerde brandweerpost voor beide dorpen en hun omgeving is aan te duiden als een dwingend maatschappelijk belang. Om deze reden is er behoefte aan een nieuwe locatie voor de nieuwe brandweerpost. Omdat de oude kazernes worden opgeheven, is er voor de dorpen Tienhoven en Westbroek en de omliggende kernen behoefte aan een brandweerkazerne. De nieuwe kazerne voorziet in de vervulling van deze behoefte. Concluderend is er een dwingende maatschappelijke behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
Er is een quickscan uitgevoerd naar verschillende nieuwe locaties voor de brandweerpost. De volledige quickscan is te vinden in Bijlage 1. Daarbij is een afweging gemaakt tussen zeven verschillende locaties. Deze locaties zijn getoetst aan relevante eisen die betrekking hebben op toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, aanrijtijden etc. Uit deze quickscan komt de nu gekozen planlocatie naar voren als degene die op de meeste onderdelen voldoet aan de gestelde eisen. Er zijn geen geschikte locaties binnen het bestaand stedelijk gebied gevonden. Om deze reden is er gekozen voor een locatie in het buitengebied.
De dorpen Tienhoven en Westbroek bevinden zich in twee gemeenten: Stichtse Vecht en De Bilt. Om deze reden hebben beide gemeenten het belang en de locatie van de nieuwe brandweerpost met elkaar afgestemd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is aangetoond dat er behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling. De oppervlakte aan bebouwing neemt af ten opzichte van de huidige situatie, waardoor nadere toetsing niet nodig is.
Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie legt de provincie haar integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan.
De provincie wil dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat zij voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave is daarmee de vraag hoe wij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren. Ook zal het nodig zijn om prioriteiten te stellen en keuzes te maken.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:
waarin Stad en land gezond zijn;
Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit bereiken we door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren,zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie. Dit betekent dat herbruikbaarheid van grondstoffen en producten ontstaat en dat waardevernietiging en verlies aan biodiversiteit wordt voorkomen. Kortom: met de ambities in deze Omgevingsvisie dragen wij bij aan het verbeteren van de brede welvaart waarbij wij onder brede welvaart zowel de kwaliteit van leven in het hier en nu verstaan, als die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een brandweerpost mogelijk op een locatie in het buitengebied. Bij de ontwikkeling van de brandweerpost zal om deze reden rekening gehouden moeten worden met de pijler 'Levend landschap, erfgoed en cultuur'. Hierbij dienen de kernkwaliteiten van het landschap in het oog gehouden te worden.
De ontwikkeling is niet strijdig met de provinciale structuurvisie.
Op 10 maart 2021 is, samen met de provinciale omgevingsvisie, de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. De omgevingsverordening legt de beleidsthema's zoals uitgewerkt in de provinciale omgevingsvisie vast in concrete regelgeving.
Voor dit bestemmingsplan is met name artikel 9.9 van de omgevingsverordening van belang. Dit artikel maakt stedelijke functies mogelijk na beëindiging van het agrarische gebruik. Hoofdregel is dat ten minste 50% van de bedrijfsgebouwen (bedrijfswoning en aangebouwde deel niet meegerekend) wordt gesloopt. Het is toegestaan om ten behoeve van een ruimtelijk project meerdere vrijkomende agrarische percelen in de afweging te betrekken. Als op één van de percelen het slooppercentage van 50% niet wordt bereikt, kan dat elders worden gecompenseerd, mits in totaal 50% wordt bereikt.
Van het vereiste slooppercentage kan in een aantal gevallen afgeweken worden. Deze gevallen zijn genoemd in lid 1, sub b, i tot en met vi. In de daar genoemde gevallen kan worden volstaan met minder sloop. Zo is er ruimte om een grotere oppervlakte aan gebouwen te handhaven ten behoeve van een zorgfunctie of een recreatieve functie. Uitgangspunt is, dat niet meer bebouwing blijft staan dan voor de nieuwe functie nodig is. Vervanging van bestaande bebouwing is mogelijk, mits de nieuwe bebouwing compact op (en dus niet verspreid over) het voormalige bouwperceel wordt gesitueerd en het bouwperceel wordt verkleind. Afwijking van de sloopeis is ook mogelijk als dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit (vi). Hierbij kan onder andere gedacht worden aan:
Op de locatie Kerkdijk 176 in Westbroek gaat een bestaande ligboxenstal gesloopt worden ten behoeve van de nieuwbouw van een brandweerpost voor Westbroek en Tienhoven. De gemeenten De Bilt en Stichtse Vecht hebben hiervoor een klein gedeelte van het agrarisch bedrijfsperceel op die locatie gekocht. Het resterende agrarische bedrijfsperceel krijgt de bestemming 'Wonen'. De overige agrarische bedrijfsbebouwing blijft bestaan en valt na wijziging van de bestemming naar wonen onder het overgangsrecht.
Hiermee wordt niet voldaan aan de provinciale eis dat 50% van de bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt om een stedelijke functie (een brandweerpost) op deze locatie mogelijk te maken. De provinciale verordening stelt dat afwijking van de 50% sloop eis mogelijk is als dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit project moeten onderbouwd worden hoe bij de brandweerpost en het terrein invulling wordt geven aan het verhogen van die ruimtelijke kwaliteit.
Voorstel voor verhogen ruimtelijke kwaliteit.
Het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit/een goede landschappelijke en ecologische inpassing kan hier met name bereikt worden door:
Hoe een en ander dan concreet bereikt kan worden is hieronder nader toegelicht, evenals in Bijlage 9 Toevoegen ruimtelijke kwaliteit in samenhang met Bijlage 8 Inrichtingsplan.
Herstel van landschapselementen
Erfbeplanting rondom de brandweerpost: Op het erf staat aan de noordwestzijde en aan de zuidwestzijde al een forse erfbeplanting met inheemse ter plaatse thuishorende soorten als schietwilg, es en zwarte els. Deze erfbeplanting dient gehandhaafd te blijven en kan aan de zuidwestzijde worden versterkt door aanplant van inheemse ter plaatse thuishorende soorten bomen en struiken. Het behouden en ontwikkelen van een dichte houtsingel voorkomt verstoring door licht en geluid van het aangrenzende natuurgebied en zorgt er ook voor dat wandelaars op het nabijgelegen natuurpad zicht houden op een fraaie erfbeplanting. De erfbeplanting aan de noordwestzijde staat op grond dat eigendom is gebleven van de eigenaar van Kerkdijk 176 in Westbroek. Dit is een strook grond van ca. 15 meter breed, die tevens dient als toegang vanuit Kerkdijk 176 naar het naast de fusiepost gelegen weiland.
Aan de zuidoostzijde van het erf langs de openbare weg en het water staat nu geen of weinig beplanting. Door aanleg van een gevarieerde houtsingel bestaande uit inheemse ter plaatse thuishorende soorten bomen en struiken, kan de nieuwbouw hier landschappelijk worden ingepast. Indien er op het erf zelf nog ruimte is voor beplanting, dan kunnen er nog enkele hoogstamfruitbomen worden geplant.
De bestaande bomen op het perceel zijn ingemeten. Ook is de staat van de bomen opgenomen om te beoordelen of ze de komende tientallen jaren kunnen blijven bestaan. Dit is opgenomen in Bijlage 6 Bomenanalyse. Aan de hand van de inmeting en opname is het inrichtingsplan bijgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 8.
Versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur
De kenmerkende cultuurhistorische /landschappelijke structuur wordt hier met name bepaald door de langgerekte sloten van de slagenverkaveling, grasland en een boerenerf met een ruime erfbeplanting. Het inrichtingsplan voor het perceel dient hier op te worden afgestemd.
Ook van cultuurhistorische waarde is de lichte verhoging langs de sloot aan de noordwestzijde van het erf, de Maarsseveense Kade.
Realiseren van extra natuur (binnen de Groene contour)
Wanneer extra natuur moet worden toegevoegd, zou dat kunnen door op het aangrenzende graslandperceel aan de zuidwestzijde van het erf natuurvriendelijke oevers aan te leggen langs de bestaande sloten en een extra poel als stapsteen, als onderdeel van de reeks poelen die al in de omringende natuurterreinen zijn aangelegd (indien de eigenaar van het desbetreffende graslandperceel hiermee kan instemmen)
Overige aanpassingen die ruimtelijke kwaliteit verhogen
Het nieuwe gebouw voor de brandweerpost bevat een groen dak met sedum, waar ook bloemenmengsels kunnen worden toegepast. Alle reeds bekende voordelen van een sedumdak worden behaald, maar met meer bloemen worden ook meer insecten aangetrokken. Verder bevat het gebouw een stuk loze gevel aan de noordwestzijde, de zijde van het natuurgebied, die gebruikt kan worden voor het maken van nestkasten voor vogels en vleermuizen en waar ook voorzieningen voor insecten gemaakt kunnen worden.
Voor de bouw van de brandweerpost en de herinrichting van het omliggende terrein wordt de bestaande verharding van het perceel verwijderd en komt er minder verharding voor terug.
Naast het belang van de landschappelijke inpassing is er de maatschappelijke urgentie dat er een brandweerpost binnen dit dekkingsgebied vereist is om binnen de gestelde tijd bij een brand te kunnen zijn. Er is een quickscan uitgevoerd (Bijlage 1) om alle potentiële locaties binnen het dekkingsgebied te onderzoeken. Met deze locatie, waarbij de brandweerpost op de plaats van een bestaand gebouw wordt gebouwd, is een betere ruimtelijke inpassing mogelijk dan bij onbebouwde locaties in het buitengebied.
Conclusie
Het initiatief voorziet niet in een slooppercentage van 50%. Om deze reden wordt er bijgedragen aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Het inrichtingsplan is door een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. De ontwikkeling is daarmee niet strijdig met de provinciale omgevingsverordening.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.
Lintdorpen
Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als 'Lintdorpen'. Kenmerkend voor de lintdorpen zijn de langgerekte opzet en de doorkijkjes naar het open landschap. Het lint zelf is een aaneenschakeling van kleinschalige dorpse woningen en boerderijen met royale tuinen. Achter het lint liggen vaak de grotere eenheden als schuren, kassen of kleinschalige woonbuurtjes.
De ontwikkeling van de brandweerpost dient de kenmerken van het gebied 'Lintdorpen' in acht te nemen
Conclusie
Het initiatief past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en blijft binnen het huidige bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan. Het plan voldoet daarmee aan de gemeentelijke structuurvisie.
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
In het kader van mogelijk aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in Bijlage 2 van dit plan. Uit het onderzoek blijkt dat de grond ter plaatse reeds verstoord is tot een diepte van 1,7 meter onder het maaiveld. In het kader van de voorgenomen werkzaamheden is het niet aannemelijk dat er dieper dan 1,7 meter wordt gegraven. Aanvullend onderzoek is in dit kader niet noodzakelijk.
Bij het gebruik van heipalen ter plaatse van het initiatief wordt geadviseerd om in het heipalenplan, wat ten behoeve van de bouw wordt opgesteld, rekening te houden met de 'Handreiking Archeologievriendelijk Bouwen' van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er worden geen monumenten aangetast door de realisatie van dit project. Wel maakt het plangebied onderdeel uit van het Agrarisch Cultuurlandschap van de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Bovendien ligt de locatie in een genomineerd Werelderfgoedgebied. Aangezien er wordt gebouwd in plaats van de huidige bebouwing en er geen sprake is van een groter ruimtebeslag is er geen sprake van een aantasting van het Agrarisch cultuurlandschap. Ten aanzien van het genomineerde Werelderfgoedgebied is om diezelfde reden en gezien het feit dat de bouwhoogte beperkt blijft en het initiatief goed wordt ingepast, geen sprake van aantasting van de kernkwaliteit van het Werelderfgoed.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Onderzoek
Dit initiatief betreft de realisatie van een brandweerpost. Een brandweerpost is een gebouw waar voortdurend mensen zullen verblijven. Om deze reden is het noodzakelijk een vooronderzoek bodem uit te voeren. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen onnatuurlijke bodemverontreinigingen op de locatie aanwezig zijn. Wel wordt er geadviseerd om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op de plaats van het initiatief. Dit vervolgonderzoek is te vinden in Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse geen verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn. Nader onderzoek of saneringen kunnen in dit kader achterwege blijven.
In het kader van asbest zijn er minimale verontreinigingen te verwachten.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat ter plaatse geen verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn. Nader onderzoek of saneringen kunnen in dit kader achterwege blijven.
Waterbeheer en watertoets
Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie is er in het plangebied een agrarisch bedrijf aanwezig. Op het erf zijn enkele opstallen en enkele stukken verharding aanwezig. De bebouwing (400 m2) en terreinverharding (390 m2) worden verwijderd in het kader van dit initiatief. Totaal betreft dit 790 m2. Het nieuwe initiatief voorziet in de realisatie van 312 m2 bebouwing en 483 m2 terreinverharding; totaal 795 m2.
Waterkwantiteit
In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal watergangen gelegen. De watergangen gelegen direct tussen de Kerkdijk en het plangebied zijn door het waterschap als 'primaire watergang' aangemerkt. Aan de achterzijde van het perceel liggen ook enkele watergangen. Deze watergangen zijn niet voorzien van een status door het waterschap.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering. Aan de overkant van de primaire watergang (Meijerijwetering) is een tertiaire kering gelegen. Het plangebied ligt op circa 13 meter afstand van deze waterkering.
Waterkering t.o.v. plangebied.
Toekomstige situatie
Algemeen
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door toename van verhard oppervlak en/of dempingen binnen het gebied te compenseren. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
In de toekomstige situatie zal een deel van de aanwezige bebouwing worden gesloopt. In de plaats hiervoor wordt een brandweerpost aangelegd. Bij deze brandweerpost worden twee nieuwe inritten aangelegd. Deze inritten worden gerealiseerd middels twee kruisingen (bruggen of duikers) die over de aanwezige 'primaire watergang' worden aangelegd. Deze bruggen passen binnen het geldende bestemmingsplan. Met betrekking tot de aanleg van de inritten en de aanleg van de nieuwe kazerne zal dit plan voorgelegd en besproken worden met het waterschap.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Hemelwaterafvoer/riolering
Op het perceel is onvoldoende ruimte om een robuuste hemelwaterberging te maken zoals een wadi. Een deel van het regenwater kan direct infiltreren in de bodem. Bij een aanhoudende regenbui stort het teveel aan water over in de watergang aan de weg.
Oefeningen brandweer
De brandweer zal ter plaatse oefeningen uitvoeren waarbij ook gebruik wordt gemaakt van water. per oefening wordt maximaal 1500 liter drinkwater vanuit de tank geloosd op oppervlaktewater en verder wordt er oppervlaktewater uit de sloot gepompt en weer geloosd. De activiteiten met water vinden naar verwachting 10 keer per jaar plaats.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan wordt voorgelegd aan het waterschap ter beoordeling. De aanleg van de inrit zal besproken worden met het waterschap.
Kader
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.
Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Onderzoek
Flora en fauna
Voor het plan is er een ecologische quickscan uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen in Bijlage 5. Uit de inventarisatie blijkt dat mogelijke verblijfplaatsen van ringslangen, rugstreeppadden en heikikkers zich binnen het plangebied kunnen bevinden. Deze verblijfplaatsen zitten zeer waarschijnlijk tussen stapels stenen en dakpannen op het terrein. Geadviseerd wordt om deze te verwijderen in de winterperiode. Tevens wordt naar de aanwezigheid van de heikikker, rugstreeppad en ringslang nader onderzoek uitgevoerd. Indien uit dit uit te voeren onderzoek blijkt dat de beschermde soort daadwerkelijk in het plangebied aanwezig is wordt een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming bij de provincie aangevraagd. Indien noodzakelijk worden mitigerende maatregelen getroffen.
De sloop van de opstallen dient buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Er is een bomenanalyse uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 6. Geadviseerd wordt een aantal bomen welke in matige en slechte staat verkeren te verwijderen voordat de werkzaamheden plaatsvinden. Na de werkzaamheden wordt er op elke open gevallen plek een nieuwe boom aangeplant.
Stikstof
In het kader van gebiedsbescherming is een berekening naar stikstofdepositie uitgevoerd ten aanzien van dit initiatief. Deze berekening is tevens in Bijlage 5 opgenomen. Uit de berekening blijkt dat er geen extra stikstofdepositie plaatsvindt als gevolg van het initiatief. Op 29 mei 1990 is een milieuvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundvee- en mestvarkenshouderij op het perceel Kerkdijk 176 te Westbroek.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief. Wel zal er in het kader van stikstof gesaldeerd moeten worden, conform de Aerius-berekening in Bijlage 5. Dit wordt nader beoordeeld door de provincie.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Situatie plangebied
Verkeer
Dit plan maakt de realisatie van een brandweerpost mogelijk. De Kerkdijk ontsluit het perceel. Door de komst van de brandweerpost zullen er in de toekomst extra verkeersbewegingen plaatsvinden. Deze verkeersbewegingen kunnen op een goede manier worden opgevangen door de Kerkdijk. Er worden voor de brandweerpost twee aparte inritten aangelegd waardoor er geen knelpunten ontstaan met de verkeersbewegingen van de bewoners van Kerkdijk 176.
Hieronder is de verkeersgeneratie nader uitgewerkt:
Brandweerauto's:
Aantal uitrukken: 30 per jaar.
Aantal oefenavonden: 40 per jaar.
De brandweerauto gaat derhalve 70 keer per jaar rijden. Dat is 6 x per maand. Verdeeld over Westbroek 3x en Tienhoven 3x.
Personenauto's:
Bij uitrukken: aantal vrijwilligers Tienhoven: 10, aantal vrijwilligers Westbroek: 15
Gemiddelde opkomst bij een uitruk van 12 personen. 30 x 12 = 360 voertuigen per jaar. Daarvan 150 uit Tienhoven en 210 uit Westbroek.
Bij oefenavonden: Niet iedereen komt met 1 voertuig, maar carpoolt of fietst. Gemiddeld (hoog) 20 voertuigen. 20 x 40 = 800 voertuigen per jaar. Verwachten 400 uit Tienhoven en 400 uit Westbroek.
Totaal aantal personenauto's: 550 Tienhoven en 610 Westbroek. Dat is per maand 45 auto's uit Tienhoven en 50 uit Westbroek
Parkeren
Op het terrein zal er voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid voor het personeel. Parkeren wordt dus geheel op eigen terrein opgelost.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe brandweerpost. Deze brandweerpost is geen gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Wel is de brandweerpost een geluidgenerende functie. Dit is met name te wijten aan het uitrukken van brandweerwagens en eventuele activiteiten op het terrein zelf. Om deze reden is er een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd om de invloed van het geluid van de brandweerpost op de omliggende gevoelige functies te onderzoeken. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 7.
Uit het onderzoek blijkt dat er weinig uitrukken plaatsvinden waarbij de sirene van de brandweerwagens wordt gebruikt. De sirene is de meest overlast genererende factor van de brandweerpost. De momenten dat de richt- en grenswaarden overschreden worden zullen dan ook minimaal zijn. Met gemiddeld minder dan 15 keer op jaarbasis ‘prio 1’ uitrukken kan gesteld worden dat de momenten waarop de richt- en grenswaarden worden overschreden zeer beperkt van invloed zullen zijn op het woon- en leefklimaat ter hoogte van de woningen rond de kazerne. Gelet op het beperkte aantal uitrukken met sirene en de uitsluiting hiervan in het activiteitenbesluit wordt voorgesteld hier maatwerkvoorschriften aan te verbinden.
Conclusie
Met betrekking tot het aspect geluidhinder wordt er een beperkte overschrijding van de richt- en grenswaarden verwacht. Hiervoor wordt voorgesteld maatwerkvoorschriften op te stellen.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Voorliggend planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een brandweerpost. Er is niet exact bekend wat de verkeersgeneratie van de brandweerpost zal zijn. Worst case is uitgegaan van 100 verkeersbewegingen per dag waarvan 50% is aangemerkt als vrachtverkeer. Onderstaand is de berekening in de Nibm-tool weergegeven.
Berekening Nibm-tool
Het voorgestelde initiatief kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:
Op basis van de Nederlandse risicokaart is onderzocht of er in de nabijheid van het plangebied inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Een uitsnede van de risicokaart is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Uitsnede risicokaart; Plangebied rood omlijnd
Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen of transportroutes met gevaarlijke stoffen zijn. Er is geen toename van het groepsrisico ter plaatse.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Situatie plangebied
Een brandweerpost is in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt als een bedrijf in de categorie 3.1. Dit houdt in dat er in de eerste instantie 50 meter afstand gehouden moet worden. Deze 50 meter is in dit geval gebaseerd op het aspect geluid. De bedrijfswoning, welke omgezet wordt naar een burgerwoning, bevindt zich binnen de afstand van 50 meter. Daarnaast bevinden enkele woningen in de omgeving zich ook binnen deze afstand van 50 meter. Om deze reden is een akoestisch onderzoek industrielawaai noodzakelijk. Dit onderzoek is reeds beschreven in paragraaf 4.6. Uit het onderzoek blijkt dat er weinig uitrukken plaatsvinden waarbij de sirene van de brandweerwagens wordt gebruikt. De sirene is de meest overlast genererende factor van de brandweerpost. De momenten dat de richt- en grenswaarden overschreden worden zullen dan ook minimaal zijn. Al met al zal dit neerkomen op maximaal 15 keer per jaar. Een overschrijding van de waarde zal maximaal met 6 dB zijn.
Desalniettemin wordt aanbevolen om ten behoeve van deze overschrijding maatwerkvoorschriften op te stellen.
Conclusie
Een brandweerkazerne is in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt als een bedrijf in de categorie 3.1. Dit houdt in dat er 50 meter afstand gehouden moet worden. Met betrekking tot het aspect geluidhinder wordt er een beperkte overschrijding van de richt- en grenswaarden verwacht (zie paragraaf 4.6). Hiervoor wordt voorgesteld maatwerkvoorschriften op te stellen.
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:
Deze regels gelden niet voor restauratie. Bij de renovatie van de gebouwen zal zoveel mogelijk worden geanticipeerd op deze nieuwe regelgeving.
In de wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen. Deze regels gelden niet voor restauratie, desondanks wil de eigenaar onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn zodat geanticipeerd kan worden op deze nieuwe regelgeving.
Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012
De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt hecht veel belang aan duurzaamheid. Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze). De gemeente heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWWprojecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen. De Bilt streeft er naar om in 2030 een CO2 neutrale gemeente te zijn. Verduurzaming van gebouwen, energiebesparende maatregelen en het winnen van duurzame energie zijn de belangrijkste doelen.
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:
Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.
Ambities duurzaam bouwen
In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt
Bestaande Bouw | Een verhoging van de GPR-score met 2,5 Minimaal Label B Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen |
Nieuwbouw | Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema: Gemiddeld over alle thema's een 8* Minimaal een 9 voor 'energie' Minimaal een 7 voor 'milieu' Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen * Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5 |
Aanbod gemeente
Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Voor een licentie kan contact opgenomen worden met E. Rot van de Omgevingsdienst regio Utrecht (tel. 088 022 50 00). Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.
Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.
Duurzaam inkopen
De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.
De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt vanaf 2015 de verplichting om voor 100% duurzaam in te kopen. Dat betekent dat we minimaal dienen te voldoen aan de eisen zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.
Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten
duurzame kansen bieden. Deze criteria zijn op te delen in:
Situatie
De gemeente is zelf de ontwikkelaar van dit initiatief. Het initiatief zal dan ook geheel volgens het geldende gemeentelijke beleid eisen voor nieuwbouw worden gerealiseerd. Voorts wordt het gebouw gasloos gerealiseerd.
Conclusie
Het initiatief wordt conform de door het rijk en door de gemeente gestelde eisen aan duurzaamheid. Het initiatief is in lijn met het beleid voor duurzaamheid.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Dit plan betreft de ontwikkeling van een nieuwe brandweerpost in een buitengebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije mer-beoordeling
1 kenmerken van het project | ||
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | Dit project maakt de ontwikkeling van een nieuwe brandweerpost mogelijk. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein (ca. 1.600 m2). |
|
Cumulatie met andere projecten | Geen | |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. | |
Productie van afvalstoffen | Huishoudelijk afval, afvalwater | |
Verontreiniging en hinder | Het gebouw veroorzaakt CO2 uitstoot en lucht- verontreiniging door verkeer | |
2 Plaats van het project | ||
Bestaand grondgebruik | Huidige grondgebruik is agrarisch (schuur), dit wordt een brandweerpost met bijbehorende voorzieningen. | |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen | |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied. Archeologische waarden worden beschermd. Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied. |
|
3) kenmerken van potentieel effecten | ||
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving. | |
Grensoverschrijdend karakter | Nee | |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn niet groot en niet complex en met name lokaal. Verwezen wordt naar paragraaf 4.1 tot en met paragraaf 4.9 van deze toelichting. | |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | De uitvoertermijn bedraagt circa één jaar, waardoor ook de hinder beperkt blijft, ervan uitgaande dat hiervoor maatregelen getroffen worden. | |
Conclusie | ||
De ontwikkeling van de brandweerpost leidt niet tot significante omgevingseffecten. |
Voorliggend bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op dit plan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De ontwikkeling van een brandweerpost veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.
Onderhavig plan maakt de realisatie van een brandweerpost mogelijk. Daarnaast krijgt de naastgelegen voormalige bedrijfswoning de bestemming Wonen.
De plansystematiek is grotendeels gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk, dat is vastgesteld op 30 oktober 2014. Vervolgens is na een tussenuitspraak van de Raad van State een nieuw raadsbesluit genomen op 27 oktober 2016, waarna het op 12 april 2017 onherroepelijk is geworden.
Begrippen
Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen.
Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels. Veel van deze bepalingen zijn opgenomen in de SVBP2012 en dus voor ieder bestemmingsplan in Nederland gelijk. De gemeente De Bilt heeft twee aanvullende bepalingen opgenomen om duidelijk te maken hoe gemeten moet worden bij ondergeschikte bouwonderdelen op daken en grote dakoverstekken.
Maatschappelijk - 5
De brandweerpost is bestemd als Maatschappelijk - 5. Naast een brandweerpost zijn ook groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen mogelijk. Voor de hoogte van de brandweerpost is bepaald dat de goothoogte 4,3 meter mag zijn en de bouwhoogte 8 meter. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 550 m2 bedragen. De bouwhoogte van bouwwerken is maximaal 3 meter.
Voorts in in de bouwregels van de bestemming ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting schrijft voor dat de gronden met deze bestemming alleen mogen worden bebouwd indien uit de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat ten aanzien van soortenbescherming geen provinciale belangen worden geschaad. Het gaat dan in het bijzonder om heikikker, ringslang en rugstreeppad. Zoals ook uit paragraaf 4.4 (Ecologie) volgt moet naar de aanwezigheid van heikikker, rugstreeppad en ringslang nader onderzoek worden uitgevoerd. Indien uit dit uit te voeren onderzoek blijkt dat een of meerdere beschermde soorten daadwerkelijk in het plangebied aanwezig zijn, is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming bij de provincie noodzakelijk. Indien noodzakelijk zijn mitigerende maatregelen nodig.
Een tweede voorwaardelijke verplichting in de bestemming is opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De tweede voorwaardelijke verplichting schrijft voor dat "het gebruik van de gronden die zijn bestemd als 'Wonen' overeenkomstig deze bestemming is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat het inrichtingsplan is verwezenlijkt en daarna in stand wordt gehouden overeenkomstig het inrichtingsplan dat als Bijlage 2 Inrichtingsplan bij de planregels behoort en van de planregels deel uitmaakt". Dat maakt dat geborgd is dat het inrichtingsplan wordt uitgevoerd.
Wonen
De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bestemd voor wonen met tuinen en erven, aan-huis-verbonden beroepen, en verder groenvoorziening, parkeergelegenheid (op eigen terrein)en bermen en waterlopen. Voor woningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.
Voorts is 70 m² aan bijgebouwen toegestaan. Indien sprake is van meer oppervlakte aan bijgebouwen, valt de afwijkende maatvoering voor bijgebouwen onder het vervangend voorschrift van de algemene bouwregels. Bijgebouwen zijn voorzien van een kap. Aanbouwen aan het hoofdgebouw mogen ook met een plat dak worden uitgevoerd. Een aanbouw vormt een onderdeel van het hoofdgebouw. Aanbouwen dienen te worden meegerekend in de maximale maat voor het hoofdgebouw, de woning, van 120 m2. Aanbouwen worden om die reden niet meegerekend in de maximale maat van 70 m2 voor bijgebouwen. Wanneer sprake is van agrarische nevenactiviteiten, dan kan de maximale maat van 70 m2 worden verhoogd tot 100 m2 op basis van een afwijkingsbevoegdheid.
Zo mogen de omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd worden.
Tot slot wordt opgemerkt dat in deze bestemming eenzelfde voorwaardelijker verplichtingen zijn opgenomen als in de bestemming 'Maatschappelijk - 5'.
Anti-dubbeltelregel
In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) omgevingsvergunningen, zouden de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd kunnen worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn drie vormen van gebruik expliciet genoemd als strijdig met de regels van het bestemmingsplan, namelijk het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen, gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en het gebruik van gronden als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten buiten erven van (bedrijfs)gebouwen of (bedrijfs)woningen, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van gronden.
Algemene afwijkingsregels
De regels in dit artikel gelden als flexibiliteitsbepalingen om in specifieke gevallen maatwerk te kunnen leveren.
Algemene procedureregels
In dit artikel is geregeld dat een ontwerpbesluit omtrent het stellen van nadere eisen twee weken ter inzage ligt. Belanghebbenden kunnen in die periode een zienswijze indienen.
Algemene wijzigingsregels
Ook de algemene wijzigingsregels hebben als doel het bestemmingsplan van enige flexibiliteit te voorzien. Indien noodzakelijk voor een goede uitvoering van het plan kunnen de bestemmingen worden gewijzigd, door de bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter te verschuiven. Ook zijn burgemeester en wethouders bevoegd de staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage van de planregels) aan te passen, wanneer de actuele situatie door veranderende productieprocessen hierom vraagt.
Overige regels
Dit artikel bepaalt dat voor zover in het bestemmingsplan wordt verwezen naar wet- en regelgeving, dat dan gedoeld wordt op de wet- en regelgeving zoals deze van kracht was op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Ook bevat dit artikel de parkeerregeling, die geldt bij het bouwen van bouwwerken.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.
Slotregels
De titelbepaling geeft de citeertitel van het plan aan: Brandweerpost Kerkdijk, Westbroek.
De beide gemeenten De Bilt en Stichtse Vecht zijn voor dit project de initiatiefnemers. De beide gemeenten hebben in haar begroting geld gereserveerd voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en nieuwbouw van de brandweerpost. Ook voor alle bijkomende kosten hebben de gemeenten geld gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Grondexploitatie
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een grondexploitatieregeling opgenomen. Hiermee kunnen kosten verhaald worden, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betreft bijvoorbeeld de kosten voor het bouwrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een brandweerpost. Dit valt onder het begrip van een bouwplan zoals opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. De gemeente ontwikkelt de brandweerpost, waardoor kostenverhaal niet nodig is.
Digitale informatie en consultatieronde
De gemeenten De Bilt en Stichtse Vecht hebben op 13 juni 2020 de inwoners van Westbroek en Tienhoven geïnformeerd over de plannen voor de nieuwe brandweerpost in Westbroek. De nieuwe brandweerpost in Westbroek zal de bestaande brandweerposten in Westbroek en Tienhoven gaan vervangen. De brandweerkorpsen uit beide brandweerposten gaan fuseren tot één brandweerkorps die in de nieuwe brandweerpost wordt ondergebracht.
Vanwege de coronabeperkingen is geen informatiebijeenkomst gehouden voor de inwoners. In plaats daarvan hebben alle inwoners huis-aan-huis een nieuwsflits ontvangen waarin het schetsontwerp van de nieuwe brandweerpost is opgenomen. In de nieuwsflits is ook een verwijzing opgenomen naar een digitale enquête waarin de inwoners opmerkingen en suggesties konden geven tot 5 juli 2020.
In de enquête zijn vragen opgenomen over het ontwerp van het gebouw, de inrichting van het terrein van de brandweerpost, de aansluiting op Natura-2000 en inpassing in de landelijke omgeving,
76 personen hebben de enquête ingevuld. 75 personen hebben positief gereageerd op het plan, 1 persoon heeft negatief gereageerd.
De algemene conclusie is dat er een groot maatschappelijk draagvlak is voor een nieuwe brandweerpost op deze locatie.
Vooroverleg bestemmingsplan
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de volgende instanties:
Gemeente Stichtse Vecht en Natuurmonumenten hebben geen reactie gegeven. Provincie Utrecht en Waternet hebben wel gereageerd. De reacties van deze organisaties zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
De eigenaar van het perceel heeft er voor gekozen geen wijziging aan te brengen door een groene bestemming te leggen op het onbebouwde gedeelte aan de noordoostelijke uiteinde van het perceel, zoals de provincie suggereert. Met de wijziging van de agrarische bestemming van dit perceel naar een woonbestemming worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel beperkter. Door het bouwvlak zoals dat voor de agrarische bestemming was opgenomen te verkleinen voor de bestemming wonen zouden de gebruiksmogelijkheden nog verder worden beperkt. Het perceel maakt overigens onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Kerkdijk. Op het perceel dat naast het onbebouwde gedeelte aan de noordoostelijke uiteinde ligt is bebouwing aanwezig.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd worden. In deze periode kan een ieder een zienswijze indienen op het plan.