direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijvenpark Larenstein, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijf aan de C. de Haasweg 6 te Bilthoven. Voor het betreffende perceel is de beheersverordening 'Beheersverordening De Bilt 2' van toepassing. De uitbreiding van het bedrijf is op grond van de geldende beheersverordening niet mogelijk. Voorts is het wenselijk om op de percelen ten zuiden van D. de Haasweg 6 meer ondergeschikt kantoor toe te staan dan de beheersverordening mogelijk maakt. Dit is aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

1.2 Vigerende regeling

Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Beheersverordening De Bilt 2', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 2015. Volgens de regeling in de beheersverordening zijn de gronden die tot het plangebied behoren aangewezen voor gebruik als 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De gronden gelegen ter plaatse van het aangewezen gebruik als 'Bedrijfsdoeleinden' zijn nader aangeduid als 'zone I' en 'zone 2'.

Op 18 mei 2017 is een motie aangenomen met het verzoek van de raad aan het college om met een positieve grondhouding mee te werken aan het verzoek om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken en compensatie van het groen bij voorkeur buiten Larenstein te zoeken.

De beoogde uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw aan C. de Haasweg 6 te Bilthoven valt binnen het aangewezen gebruik als 'Groenvoorzieningen'. Dit gebruik staat de uitbreiding van het bedrijfsgebouw niet toe. De als 'Groenvoorzieningen' aangegeven gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en water. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het aangewezen gebruik 'Groenvoorzieningen' omgezet naar een bedrijfsbestemming. Het gebruik als 'Groenvoorzieningen' maakt deel uit van het groene casco rondom bedrijvenpark Larenstein. Het robuuste groene casco behoort tot de essentie van het bedrijvenpark Larenstein. De uitbreiding van het het bedrijvenpark tast de essentie niet aan. De groene zoom blijft immers bestaan.

Gelijktijdig met voorgenomen ontwikkeling wordt het perceel gelegen ten zuiden van C. de Haasweg omgezet van bedrijfsmatig gebruik naar een groenbestemming. Dit perceel kan hierdoor niet meer worden gebruikt voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.

De percelen ten zuiden van D. de Haasweg 6 zijn gelegen ter plaatse van het aangewezen gebruik als 'Bedrijfsdoeleinden'. Per bedrijf mag maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van daarmee onlosmakelijk verbonden kantooractiviteiten tot een maximum van 1.000 m2 bruto vloeroppervlak. De geldende beheersverordening staat de gewenste oppervlakte kantoor niet toe.

Onderstaande afbeelding geeft door middel van rode lijnen globaal het plangebied weer, afgezet op een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0001.jpg"

Uitsnede verbeelding beheersverordening ; Beheersverordening De Bilt 2', plangebied rood omlijnd

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Larenstein, 1e herziening' bestaat uit twee onderdelen:

  • de planregels;
  • een verbeelding;

Daarnaast gaat het plan gepaard met een toelichting.

De planregels, verbeelding en toelichting zijn als afzonderlijke onderdelen in het bestemmingsplan opgenomen. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting verduidelijkt het doel van het plan en verantwoordt de gemaakte keuzes.

De voorliggende toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In Hoofdstuk 2 is de beschrijving van het plan weergegeven;

In Hoofdstuk 3 zijn de voor het bestemmingsplan relevante beleidsdocumenten, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau, opgenomen;

In Hoofdstuk 4 zijn alle omgevingsaspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven;

In Hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan de orde;

In Hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein 'Larenstein', aan de westrand van de kern Bilthoven. De beoogde uitbreiding van het bedrijf is geprojecteerd ten noorden van het perceel aan C. de Haasweg 6 te Bilthoven. Het plangebied betreft het bestaande bedrijfsgebouw, de gewenste uitbreiding en de compensatiegronden.

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich het overige deel van het Bedrijvenpark Larenstein, terwijl aan de westzijde een rioolwaterzuiveringsinstallatie ligt met de woningen Groenekanseweg 191 en 193. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0002.png"

Locatie plangebied (binnen de rode lijnen)

De bestaande bedrijfsbebouwing is gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Maartensdijk, sectie N, nummer 2188 en gemeente De Bilt, sectie F, nummer 5484 welke in eigendom zijn van initiatiefnemer. De gewenste uitbreiding bevindt zich op de percelen kadastraal bekend gemeente Maartensdijk, sectie N nummer 2509 en gemeente De Bilt, sectie F, nummer 5754 welke in eigendom zijn van gemeente De Bilt. De gronden die worden omgezet naar een groenbestemming zijn kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, nummers 5587 en 5754 en in eigendom van gemeente De Bilt.

Ten zuiden van het perceel aan C. de Haasweg 6 is meer ondergeschikt kantoor gewenst dan de geldende beheersverordening toestaat. De percelen zijn kadastraal bekend gemeente Maartensdijk, sectie N, nummer 2510 en kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, nummer 5744.

Op onderstaande uitsnede van de kadastrale kaart is het plangebied met rode lijnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart, bron: ruimtelijke plannen.nl

2.2 Bestaande situatie

Sinds 2012 is op het adres C. de Haasweg 6 te Bilthoven een groothandel in de foodsector gevestigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in het importeren van afkomstig uit Nieuw Zeeland en Australië. Het bedrijf importeert dit en exporteert het verder Europa in.

Het huidige bedrijfsperceel is in eigendom van initiatiefnemer. Het huidige bedrijfsgebouw kent een hoogte van 10 meter en bestaat uit bedrijfsruimten en kantoorruimten. Aan de voorzijde is tevens een laad- en losplaats aanwezig. De parkeerplaatsen bevinden zich in hoofdzaak aan de zuidzijde van het perceel. Ter plaatse zijn 12 parkeerplaatsen voor bezoekers en personeel aanwezig. Aan de noordzijde van het perceel liggen nog 6 extra parkeerplaatsen. De brutovloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt 1.986 m2.

Het huidige bedrijf en de gronden waar de uitbreiding is voorzien zijn gelegen in de westelijke bosstrook van het bedrijvenpark Larenstein. Het perceel waar de gewenste uitbreiding van het bedrijfspand is voorzien, bestaat volledig uit lage groene beplanting en verspreid staande bomen.

De gronden die worden omgezet naar een groenbestemming zijn begroeid met hoogopstaande beplanting en bomen. De gronden zijn direct gelegen naast het perceel dat in gebruik is als verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief carwash.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0004.jpg"

Bestaande situatie van het bedrijf aan C. de Haasweg 6 te Bilthoven , bron: Google Streetview

2.3 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens het bestaande bedrijfsgebouw aan C. de Haasweg 6 te Bilthoven in noordelijke richting uit te breiden met 1.548 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. De bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt na de uitbreiding 3.534 m2. Het perceel krijgt een oppervlakte van circa 4.500 m2. De gewenste uitbreiding vindt aansluitend aan het bestaande bedrijfsgebouw plaats en kent eveneens een maximale bouwhoogte van 10 meter.

Het nieuwe deel van het bedrijfsgebouw wordt voornamelijk gebruikt als expeditie- en opslagruimte. De kantoorruimten worden niet uitgebreid. Aan de voorzijde van de uitbreiding wordt een laad- en losplaats gerealiseerd. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het plangebied wordt ontsloten via C. de Haasweg richting Groenekanseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0005.png"

Impressie beoogde uitbreiding Schoonderwoerd, bron: Bouwpartners 25-07-2019

Daarnaast wordt voor de percelen ten zuiden van C. de Haasweg 6 een ondergeschikte wijziging doorgevoerd waarmee meer ondergeschikt kantoor wordt toegestaan dan in de geldende beheersverordening is opgenomen. Per bedrijf mag ten hoogste 49% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van daarmee onlosmakelijk verbonden kantooractiviteiten. Door meer kantoor mogelijk te maken neemt het bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor overige bedrijfsmatige activiteiten af. Het betreft een geringe aanpassing ten opzichte van de vigerende regeling.

Elders op het bedrijventerrein wordt een bestemming Bedrijventerrein omgezet naar een bestemming Groen.

Kernkwaliteiten landschap Utrechtse Heuvelrug

Het plangebied ligt op de grens van landschap Utrechtse Heuvelrug. Provincie Utrecht wil de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 1. robuuste eenheid;
  • 2. reliëfbeleving;
  • 3. extreme historische gelaagdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0006.png"

Uitsnede ambitiekaart Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen - Utrechtse Heuvelrug, plangebied binnen blauwe cirkel, bron: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids


Het provinciaal landschap vraagt om voor 'werken' gebruik te maken van de bestaande bebouwing, want door het bijzondere karakter van de Utrechtse Heuvelrug is er weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Het stedelijk gebied wordt met het voorliggende plan niet vergroot of verplaatst. Voorgenomen ontwikkeling tast de kernkwaliteiten van Landschap Utrechtse Heuvelrug niet aan.

Stedenbouwkundige verantwoording

De stedenbouwkundige opzet van Bedrijvenpark Larenstein is gebaseerd op:

  • het behoud en inpassing van waardevol groen;
  • milieuaspecten als veiligheid en behoud van een aantrekkelijke, rustige woonomgeving.

Ten behoeve van het behoud van het waardevolle groen is als inrichtingsconcept gekozen voor de zogenaamde 'bril'. De hoofdontsluiting is hierbij voor te stellen als het montuur van een bril. De 'glazen' van de bril worden gevormd door de twee clusters van bedrijven. De bril wordt omsloten door een 'etui' van groen. De waardevolle beplanting van lanen en hagen blijft zoveel mogelijk gehandhaafd en wordt zo nodig versterkt en opgenomen in de parkachtige buitenrand.

Uitgangspunt voor Bedrijvenpark Larenstein is een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld, dat aansluit bij - en ingebed is in - het groene casco en voor de omgeving tot zo min mogelijk (visuele- en/of geluids-)overlast leidt. Hiertoe zijn aan de bebouwing zowel kwalitatieve als kwantitatieve beeldkwaliteitseisen gesteld. Deze zijn uiteengezet in het separaat uitgebrachte beeldkwaliteitsplan 'Stedenbouwkundig beeld Bedrijvenpark Larenstein' van 19 december 2002, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 februari 2004. De kwantitatieve aspecten (bebouwingsrichtlijnen) zijn hieronder samengevat weergegeven:

  • de bedrijfsbebouwing wordt gebouwd in de bestemmingsgrens;
  • er dient een representatieve (groen)strook tussen de weg en het uit te geven gebied te komen;
  • er wordt gestreefd naar dubbel grondgebruik.

De maximale bebouwingshoogte van een gebouw is vastgesteld op 10 meter. Op deze maximale hoogtemaat zijn geen uitzonderingen mogelijk. In verband met het realiseren van een zo intensief mogelijk ruimtegebruik is ook een minimale bebouwingshoogte vastgesteld. Deze bedraagt 5 meter.

Afweging

Met de gewenste uitbreiding van het bedrijfsgebouw kan het ter plaatse aanwezige groen niet behouden blijven.

Een aantrekkelijke en rustige woonomgeving wordt gewaarborgd door aan de westzijde van het groene casco, net als in de huidige situatie, een buffer van circa 20 meter te behouden met bebossing. De parkachtige buitenrand van het Bedrijvenpark blijft ondanks de beoogde uitbreiding volledig bestaan. Verder wordt met een bedrijfsperceel van 4.500 m2 nog altijd voldaan aan het uitgangspunt van kleinschaligheid voor het Bedrijvenpark Larenstein.

Door de uitbreidingsplannen van de firma Schoonderwoerd moeten we het groene casco op een andere manier bekijken. De verandering van ritmiek van open kamers en de tussengelegen groene gebieden, geeft een groter belang aan een goede groene inrichting aan de voorzijde van elke boskamer. De ritmiek van de ingesloten boskamers moet zoveel mogelijk behouden blijven. Dit betekent dat er gezocht moet worden naar een optimaal ingericht voorterrein waar de gebouwontsluiting, het parkeren, de expeditie en een robuuste groeninrichting gezamenlijk hun plek vinden.

Voor het terrein van Schoonderwoerd heeft dat gevolgen voor zowel de inrichting van het huidige voorterrein als van het nieuwe deel. Door een strook aan de voorzijde van het terrein in te richten als groenstrook (breedte 5-6m tot circa 1,20m hoog) scherm je de expeditie en het parkeren gedeeltelijk af en wordt het stenige karakter van het voorterrein verzacht.

De groenstrook ligt iets meer naar voren ten opzichte van de oude laanstructuur. Aanvulling met nieuwe bomen versterkt de groene afscherming van de boskavel. Er ontstaat een soort van groen scherm aan de voorzijde van het terrein als intermediair tussen de boskavel en het clusters van verschillende bedrijven in het hart van Larenstein.

De uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw past verder binnen de destijds opgestelde kwantitatieve beeldkwaliteitseisen als opgenomen in het beeldkwaliteitsplan 'Stedenbouwkundig beeld Bedrijvenpark Larenstein'. De uitbreiding betreft een logische aansluiting op het bestaande gebouw en kent eveneens een maximale bouwhoogte van 10 meter. De voorste bebouwingsgrens wordt aangehouden en de opslag vindt niet plaats vóór de bedrijfsbebouwing. De bedrijfsactiviteiten vinden inpandig plaats. Ter plaatse van de boskamers is parkeren vóór de bedrijfsbebouwing toegestaan, zoals nu ook al plaatsvindt.

Gelet op het bovenstaande is de uitbreiding stedenbouwkundig verantwoord en passend in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en AMvB Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Conclusie

De Structuurvisie heeft met name betrekking op Rijksbelangen. Het initiatief schaadt deze Rijksbelangen niet. Onderhavige ontwikkeling moet wel worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Laddertoets wordt behandeld in paragraaf 3.1.3.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Voor het plangebied is geen specifieke opgave bepaald.

Conclusie

In de Barro zijn vijftien onderwerpen met een bijzonder Rijksbelang behandeld. De uitbreiding van een bedrijfsgebouw valt niet onder één van deze onderwerpen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Sinds 1 juli 2017 geldt een nieuwe laddersystematiek. De voormalige drie treden van de ladder zijn vervangen door twee eisen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig om te gaan met duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Voorafgaande aan de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking dient getoetst te worden of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1, onder 1, aanhef en onder i wordt stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van het bedrijfsgebouw met 1.548 m2 bedrijfsvloeroppervlakte ten noorden van het perceel aan C. de Haasweg 6 te Bilthoven, gelegen op bedrijvenpark Larenstein. De uitbreiding betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro.

Is er sprake van een behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte bepaalt men aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling.

In artikel 1.1.1, eerste lid onder h Bro wordt bestaand stedelijk gebied gedefinieerd als: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Of een gebied kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Het plangebied is gelegen op het bedrijvenpark Larenstein dat kan worden aangemerkt als stedelijk gebied. Derhalve is een beschrijving nodig waaruit de behoefte blijkt van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Beoordeling kwalitatieve behoefte

Op bedrijvenpark Larenstein is aan C. de Haasweg 6 te Bilthoven sinds 2012 een groothandel gevestigd. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt in noordelijke richting uitgebreid. Als gevolg van verdergaande groei van het bedrijf zullen de huidige bedrijfsruimten op korte termijn te klein zijn om verdergaande groei te continueren en op te vangen. De levensvatbaarheid van deze locatie is daarmee in het geding, waardoor een kwalitatieve behoefte bestaat aan de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw.

Conclusie

Na toetsing van het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat het belang van een duurzame verstedelijking niet in de weg staat aan de onderhavige ontwikkeling.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Onderdeel van het NWP zijn:

  • de Deltabeslissingen;
  • de Beleidsnota Noordzee;
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord;
  • de Natuurvisie
  • de Nationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

Conclusie

Het NWP vormt het kader voor regionale waterplannen. Bij het vaststellen hiervan kan niet worden afgeweken van het NWP. In paragraaf 4.13 wordt verder op het thema water ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. Op 12 december 2016 is de PRS herijkt. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.

Het ruimtelijke beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Voor het plangebied geldt de eerste beleidsopgave. De herstructurering van bedrijventerreinen maakt deel uit van de binnenstedelijke opgave. De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie, aansluitend bij de economische kracht van de regio. Het profiel van Utrecht is groen, gezond en slim. Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering.

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw op bedrijvenpark Larenstein. Omdat er geen nieuwe locatie als bedrijventerrein ontwikkeld wordt, past voorgenomen ontwikkeling binnen het provinciaal beleid.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld. Hierop zijn sindsdien twee partiele herzieningen vastgesteld. Eind 2016 is een herijking vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeentelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Het plangebied is in de verordening aangeduid als 'mobiliteitstoets', 'landschap', 'stedelijk gebied', 'bedrijventerrein stedelijk gebied', 'Bedrijventerrein stedelijk gebied', 'Kantoren en kantoren op knooppunten'. De relevante regelgeving uit de verordening betreft artikel 1.6 (Mobiliteitstoets), artikel 1.8 (Landschap), artikel 4.1 (Stedelijk gebied), artikel 4.2 (Bedrijventerrein stedelijk gebied) en artikel 4.3 (Kantoren en kantoren op knooppunten)

Dit plan voegt zich naar de eisen uit de provinciale verordening. In hoofdstuk 4 wordt beschreven op welke wijze bij voorgenomen ontwikkeling rekening is gehouden met verkeer en duurzaamheid. Het plangebied is gelegen in Landschap Utrechtse Heuvelrug. In paragraaf 2.3 is beschreven hoe wordt omgegaan met de bescherming van de kernkwaliteiten van het landschap. Aangezien voorliggend bestemmingsplan niet voorziet in nieuwvestiging van een bedrijventerrein, uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein, nieuwvestiging van zelfstandig kantoor of nieuwvestiging van ondergeschikt kantoor met een bvo groter dan 2.000 m2 is voorliggend plan niet in strijd met artikel 4.2 en 4.3 van de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente De Bilt is strategisch gelegen in de Noordvleugel van de Randstad en in de directe nabijheid van Utrecht. Tegelijkertijd is de gemeente De Bilt een uitgesproken groene en landschappelijke gemeente, met een grote diversiteit aan karakteristieke landschappen en cultuurhistorische elementen. Deze specifieke karakteristieken maken de gemeente De Bilt tot een aangename en gewilde plek om te leven en geven haar een keur aan kwaliteiten. Een belangrijk doel van de structuurvisie is dan ook om deze waarden in de toekomst te behouden en zo mogelijk te versterken. Dit vertaalt zich in zes speerpunten, namelijk:

  • het landschap als duurzame onderlegger;
  • een sterke sociale cohesie;
  • zes kernen met een eigen gezicht;
  • life-science As als groene loper van De Uithof;
  • goed bereikbaar en leefbaar;
  • een recreatief buitengebied van formaat.

In de structuurvisie wordt de strategie voor bedrijfslocaties gegeven. Op het moment dat bestaande Biltse bedrijven uit hun jas groeien, zal gekeken worden of er nog ruimte te vinden is op één van de bestaande bedrijventerreinen (eventueel door herstructurering/intensivering), mits dit de leefbaarheid en verkeersdruk niet onevenredig aantast. Voorgenomen uitbreiding van het bestaande bedrijf vindt plaats op het bedrijventerrein 'Larenstein' in Bilthoven. De leefbaarheid en verkeersdruk worden met voorgenomen uitbreiding niet aangetast, zie voor een nadere onderbouwing hiervan hoofdstuk 4, waarin wordt aangetoond dat de diverse omgevingsaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan.

3.3.2 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de 'leesbaarheid' van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema's. De vijf thema's zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

3.3.3 Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan

Het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan 'Wat beweegt De Bilt?' is opgenomen in de planregels van voorliggend plan. Hierdoor is verzekerd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de diverse omgevingsaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. In dit hoofdstuk is per omgevingsaspect een korte onderbouwing van de huidige situatie weergegeven. Resultaten van onderzoeken zijn hier in verwerkt.

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

Het archeologische erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Gemeenten zijn verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.

De gemeente De Bilt heeft een Archeologische Beleidskaart opgesteld. De archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische waarden binnen de gemeente. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologische (veld) onderzoek in de gemeente. In de bijbehorende beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.

Situatie

Het plangebied is op de archeologische beleidskaart gelegen in een gebied met een archeologische waarde en binnen een zone met een middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.

Dit betekent dat wanneer bodemingrepen dieper dan 50 cm plaatsvinden met een oppervlakte vanaf 50 m2 (in de rode zone) en 500 m2 (in de oranje zone), archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Voor het planvoornemen is een archeologische onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek gecombineerd met een verkennend booronderzoek, om de gespecificeerde archeologische verwachting en de bodemopbouw in kaart te brengen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Uit het bureau-onderzoek is gebleken dat in het plangebied gordeldekzanden met een landbouwdek aanwezig zijn. In de top van de dekzanden worden resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd verwacht. In de top van het eerddek worden resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd verwacht. Het inventariserend veldonderzoek heeft de verwachting grotendeels bevestigd. De podzolbodem in de top van het dekzand is in een deel van het plangebied verdwenen, waardoor de verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum hier laag is. Eventueel aanwezige archeologische waarden worden waarschijnlijk bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden.

Gezien de archeologische verwachting is, voorafgaand aan vergunningplichtige bodemverstorende werkzaamheden, vervolgonderzoek noodzakelijk. Er wordt geadviseerd om dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase, door middel van proefsleuven, dit omdat archeologische resten voornamelijk in de vorm van grondsporen worden verwacht (Neolithicum – Bronstijd en Late Middeleeuwen –Nieuwe tijd). Resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum kunnen worden opgespoord met een karterend booronderzoek.

Wanneer het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd zal een besluit worden genomen over vrijgave of verder vervolgonderzoek in de vorm van opgraving of archeologische begeleiding. Nader onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat de dubbelbestemming archeologie vooralsnog gehandhaafd blijft.

Conclusie

Het aspect 'archeologie' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Niet gesprongen conventionele explosieven

Het bedrijfspand ter plaatse van het perceel aan de C. de Haasweg 6 in Bilthoven wordt uitgebreid. Tijdens de uitbreiding zullen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Als gevolg van oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog is een vooronderzoek naar mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven uitgevoerd, zie Bijlage 2. Er zijn binnen het plangebied geen oorlogshandelingen en/of bombardementen bekend. In het onverdachte gebied kunnen werkzaamheden regulier worden uitgevoerd. Vervolgstappen in explosievenonderzoek zijn niet noodzakelijk.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten.

In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied.

Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

Situatie

De rioolwaterzuiveringsinstallatie

In artikel 5.3b Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen dat de geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk ter plaatse van geurgevoelige objecten niet meer mag bedragen dan 0,5 odour unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel. Een geurgevoelig object is in het Activiteitenbesluit (onder verwijzing naar de Wet geurhinder en veehouderij) gedefinieerd. Bedrijfsgebouwen kunnen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten als deze zijn bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt zijn om te worden gebruik voor menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Direct ten westen van het plangebied is een rioolwaterzuiveringsinstallatie gelegen. Deze dient ten opzichte van bestaande bedrijfsgebouwen reeds te voldoen aan de norm uit het Activiteitenbesluit. De bestemmingsvlakken met de bestemming Bedrijf waarin gebouwen mogen worden gesitueerd, komt ten opzichte van de geldende bestemmingsregeling niet dichter bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie te liggen. Geconcludeerd mag worden dat geen sprake is van geurhinder voor de bedrijven in het plangebied.

Milieuzonering

In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In de directe omgeving van het plangebied zijn twee woningen gelegen welke in het kader van milieuzonering worden gezien als gevoelige objecten. Het betreft Groenekanseweg 191 en 193. Door de ligging nabij het Bedrijvenpark Larenstein en nabij de rioolwaterzuiveringsinstallatie kan de ligging van de gevoelige objecten gekarakteriseerd worden als ‘gemengd gebied’.

Het initiatief voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw. Het bedrijf betreft een groothandel in de foodsector. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering passen de activiteiten onder milieucategorie 3.1 (SBI -2008 4632, 4633). Het bedrijf heeft in de bestaande en toekomstige situatie een koelinstallatie met een natuurlijke koudmiddel met minder dan 1.500 kilogram ammoniak en minder dan 100 kg propaan, brutaan of een mengsel van propaan en brutaan. Het bedrijf valt niet onder Bijlage I onderdeel C categorie 2.7 onder p Bor en het bedrijf is geen BEVI inrichting.

Een richtafstand van 30 meter ten opzichte van deze milieubelastende functie is, uitgaande van het omgevingstype ‘gemengd gebied’, dan ook gerechtvaardigd. De woningen aan de Groenekanseweg 191 en 193 zijn feitelijk gelegen op circa 45 meter van de uitbreiding. De woonbestemming, waarbinnen de beide woningen mogelijk zijn, is gelegen op circa 30 meter van de uitbreiding. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand en er is ter plaatse van de woningen Groenekanseweg 191 en 193, ook na de uitbreiding van het bedrijfsgebouw, sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Tot slot geldt dat er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied zijn gelegen waardoor uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw aan de C. de Haasweg 6 niet mogelijk zou zijn. De bedrijven op het terrein zijn niet gevoelig waardoor omliggende bedrijven als gevolg van onderhavige ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

Met voorliggend initiatief zal het gebruik van een deel van de gronden in het plangebied worden gewijzigd van een onbebouwde groenfunctie naar een bedrijfsfunctie. De gronden waarop de gewenste uitbreiding is voorzien, zijn gelegen ter plaatse van het onbebouwde/beboste deel van het voormalige MOB-terrein. Bij de ontwikkeling van Bedrijvenpark Larenstein is gebleken dat er op het MOB-terrein sprake was van bodemverontreiniging en dat bodemsanering noodzakelijk was. In april 2010 is de bodemsanering Larenstein te De Bilt afgerond. In juni 2019 is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 7. Uit de analyseresultaten blijkt dat er maximaal lichte verontreinigingen zijn gemeten in de grond en het grondwater. De aangetoonde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geeft geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

Conclusie

Het aspect 'bodem' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Rijksbeleid

Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Gemeentelijk beleid

In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Situatie 

De bebouwing in het plangebied en in de directe omgeving daarvan is niet aangeduid als monument en kent geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Het plangebied is gelegen aan C. de Haasweg (ook wel bekend als het Eikenlaantje). Het Eikenlaantje is uit cultuurhistorisch oogpunt als zeer waardevol aan te merken. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijfspand aan C. de Haasweg leidt tot aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Daartegenover staat het economisch en financieel belang dat de gemeente heeft bij de uitbreiding van het bedrijfspand aan de C. de Haasweg 6.

In 2003 heeft de gemeente besloten het voormalig MOB terrein om te zetten in een bedrijvenpark met hoofdbestemming Bedrijfsdoeleinden. De beoogde ontwikkeling is de uitbreiding van een bedrijfspand op een bedrijventerrein en past daarmee bij de hoofdbestemming van het gebied Larenstein. Het betreffende familiebedrijf is gestart aan de Ambachtstraat en vanuit daar verhuisd naar Larenstein. Dat paste in de oorspronkelijke visie van Larenstein: 'Biltse overlastgevende bedrijven vanuit woongebieden verplaatsen naar Larenstein'. De betreffende ondernemer moet nu uitbreiden om mee te kunnen in de internationale concurrentiestrijd.
De gemeente heeft met de ondernemer uitgebreid gezocht naar alternatieve locaties op bedrijvenpark Larenstein en in de rest van De Bilt. Er zijn geen geschikte andere locaties. Het bedrijft betreft een groothandel in de foodsector. In de foodsector is 'routing' een belangrijk onderdeel van het bedrijfsgebouw. Ieder bedrijf heeft zijn eigen gebouw dat niet kan worden gebruikt door een ander bedrijf. Dit houdt in dat als een bedrijfsgebouw leeg komt te staan, het niet of nauwelijks verkoopbaar is. De verkoop van de gronden naast de kavel levert bovendien inkomsten op voor de gemeente.

Alles zorgvuldig afwegende laat de gemeente het economische en financiële belang zwaarder wegen dan het cultuurhistorische belang.

Conclusie

De gemeente laat de voorgenomen bedrijfsuitbreiding vanuit economisch financiële redenen prevaleren boven het behoud van de cultuurhistorische waarden van het Eikenlaantje.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

Wettelijk kader

Bouwbesluit 2012

De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:

  • Minimale isolatiewaarden (Rc):

Rc=4,5 m2.K/W voor gevels,

Rc=6,0 m2.K/W voor daken,

Rc=3,5 m2.K/W voor vloeren;

  • Maximale warmtedoorgangscoëfficiënten (Uw):

Gemiddelde Uw=1,65 W/m2.K voor alle ramen, deuren en kozijnen,

Maximale Uw=2,2 W/m2.K voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen;

  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek;
  • Van de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale ruimtelijke verordening. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 4.1 lid 3).

Gemeentelijk beleid

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:

  • 1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  • 2. Stimuleren van een circulaire economie

Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.

Ambities duurzaam bouwen

In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling.

De gemeente wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Bestaande bouw   Een verhoging van de GPR-score met 2,5
Minimaal Label B
Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  

Situatie

Ten aanzien van het aspect duurzaamheid zal voldaan worden aan het bouwbesluit en wordt gestreefd om een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsambities van gemeente de Bilt.

4.7 Ecologie

Wettelijk kader

Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland wordt geborgd via de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet zowel in gebiedsbescherming als in soortbescherming.

Gebiedsbescherming

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. In sommige gevallen is het nodig om voor de ontwikkeling een vergunning aan te vragen.

Soortbescherming

In de Wet natuurbescherming is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd.

Situatie

Onderhavig initiatief voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw op Bedrijvenpark Larenstein. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'De Oostelijke Vechtplassen' Dit gebied ligt ten westen van de planlocatie, op circa 5,5 kilometer afstand. Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is op enige afstand ten westen van het plangebied gelegen.

Om te bepalen of er sprake is van een toename stikstofdepositie is een Aerius-berekening uitgevoerd. Op 1 mei 2020 is de depositie van stikstof ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijf berekend, zie Bijlage 3. Deze berekening is uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Uit de Aeriusberekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden zijn waarin meer dan 0,00 mol/jaar extra stikstofdepositie plaatsvindt als gevolg van het initiatief.

De ontwikkeling is van ondergeschikte omvang en zal dan ook geen invloed hebben op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'De Oostelijke Vechtplassen'. De voorgenomen ingreep legt geen ruimtebeslag op het NNN. Het is niet de verwachting dat eventuele storende factoren die voortkomen uit de beoogde activiteiten, afgezet tegen de doelstelling van de nabijgelegen NNN, leiden tot (significant) negatieve effecten op het NNN.

De beoogde uitbreiding van het bedrijfsgebouw is gepland op gronden welke in de huidige situatie in gebruik zijn ten behoeve van groen/bos. Op 23 mei 2018 is een quickscan en bomenanalyse uitgevoerd, zie Bijlage 4. Op basis van de quickscan dient voor de uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van de vaste rust- en verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Op 10 oktober 2018 is nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, zie Bijlage 5.

Bij de voorgenomen kapwerkzaamheden is geen sprake van verstoring of vernietiging van verblijfplaatsen of vliegroutes van vleermuizen. Een ontheffingsaanvraag is niet aan de orde.

Tijdens het nader onderzoek naar vleermuizen zijn langs de ten westen van het plangebied gelegen wandelpad mogelijke dassenuitwerpselen aangetroffen. Het wandelpad dient mogelijk als een migratieroute voor deze beschermde soort alsmede voor andere licht beschermde soorten zoals de vos en ree. De onderzoekslocatie is zelf niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor dassen, er zijn geen burchten of vluchtpijpen aangetroffen. Daarnaast zijn er geen andere sporen van gebruik aangetroffen, zoals snuitputjes of krabsporen. De in de omgeving verblijvende dassen hebben hun leefgebied naar alle waarschijnlijkheid in de nabij gelegen natuurgebieden en de aansluitende weilanden. Ten aanzien van in de omgeving foerageerde/migrerende zoogdieren wordt geadviseerd om gedurende de werkzaamheden een scherm van ten minste twee meter hoog en ondoorzichtig te plaatsen langs de westelijke grens om zo min mogelijk verstoring te veroorzaken ten aanzien van de in de omgeving foerageerde/migrerende grondgebonden zoogdieren.

Er is daarnaast naar verwachting geen sprake van het verloren gaan van de potentiële migratieroute door de voorgenomen werkzaamheden. De bosstrook aan de westzijde (achterzijde) van het bedrijfspand en de voorgenomen uitbreiding kan blijven functioneren als migratieroute. De strook is bebost en 30 meter breed en daardoor goed geschikt. Verstoring van dieren in deze strook dient te worden voorkomen. Voor das kan met name verlichting verstorend werken. Daarom worden er regels in het bestemmingsplan opgenomen die verstoring door licht voorkomen, in ieder geval voor de westrand en het liefste ook voor de noordrand. Dit kan door:

  • aan de westkant worden geen raampartijen aangebracht om uitstraling van licht te voorkomen;
  • aan de westkant wordt geen buitenverlichting aangebracht;
  • aan de noordkant buitenverlichting tot maximaal 5 meter hoog, met gerichte armaturen die het licht uitsluitend richting het bedrijfsgebouw richten (dus van de bosrand af);
  • aan de noordrand naast de parkeerplaatsen wordt een ondoorzichtig scherm geplaatst dat uitstraling van licht naar het aangrenzende bos voorkómt (o.a. om uitstraling van licht van auto's te voorkomen).

Er dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht ten aanzien van de algemene zoogdieren en amfibieën.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Het op het plangebied aanwezige winterkoningsnest kan buiten het broedseizoen van deze soort ongeschikt gemaakt worden (van augustus tot en met maart). Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt dient er vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden door een ter zakekundige.

Conclusie

Met inachtneming van voorgenoemde adviezen kan worden geconcludeerd wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming.

4.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Situatie

Op onderstaande afbeelding is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0007.png"

Uitsnede risicokaart (plangebied paars omlijnd), bron: www.risicokaart.nl

Transport gevaarlijke stoffen

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

  • Transport over water

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

  • Transport over spoor

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied. De spoorlijn Utrecht-Amersfoort is op ruim 300 meter van het plangebied gelegen.

  • Wegtransport

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt.

  • Transport per buisleiding

Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.

Inrichtingen 

Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt. Anderzijds is het bedrijf geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijfsgebouw aan de C. de Haasweg 6.

Elektromagnetische straling

In de omgeving van het plangebied zijn geen bronnen van elektromagnetische straling aanwezig.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.

Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde.

Gemeentelijk beleid

De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie

Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Evenmin ziet de beoogde ontwikkeling toe op de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg of op een zone industrielawaai. Akoestisch onderzoek is derhalve niet benodigd. Gelet op het voorgaande, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief. De geluidbelasting welke voortkomt uit de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied, komt in de volgende paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' aan de orde.

Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Gemeentelijk beleid

De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.

Situatie
De uitbreiding van het bedrijfsgebouw aan de C. de Haasweg 6 te Bilthoven leidt tot een toename van verkeer. Het aantal voertuigbewegingen neemt met maximaal 88 motorvoertuigen per etmaal toe. Om het aandeel vrachtverkeer te bepalen is aangesloten bij CROW-publicatie 256 van een distributieterrein. Hieruit blijkt dat circa 22% van het verkeer vrachtverkeer is (CROW-256). Voor deze toename is met de 'Niet in betekenende mate tool' berekend wat de gevolgen zijn voor de luchtverontreiniging (NIBM-tool, versie 2019). Deze rekentool is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0008.jpg"

Rekentool Luchtkwaliteit 2019

Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling de toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de ontsluitende wegen onder de 1,2 µg/m3 blijft. Hieruit volgt dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is. Op onderstaande kaarten is de luchtkwaliteit weergegeven voor het betreffende plangebied in NO2, PM10 en PM2,5 in 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0009.jpg"

Luchtkwaliteit fijnstof 2018 (NO2) locatie beoogde bedrijfsuitbreiding rood omlijnd, Omgevingsdienst Utrecht

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0010.jpg"

Luchtkwaliteit fijnstof 2018 (PM10) locatie beoogde bedrijfsuitbreiding rood omlijnd, Omgevingsdienst Utrecht

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19001BP0014-VG01_0011.jpg"

Luchtkwaliteit fijnstof 2015 (PM2,5) locatie beoogde bedrijfsuitbreiding rood omlijnd, Omgevingsdienst Utrecht

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5)  geldt een wettelijke jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3.

De Omgevingsdienst Regio Utrecht heeft getoetst aan de waarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5) en NO2 in 2015 en aangegeven dat aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Op de kaarten voor 2018 is de hoeveelheid fijnstof en NO2 lager dan is 2015. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grenswaarden, wat betekent dat voor het hele plangebied in het jaar 2018 aan de uurgemiddelde grenswaarde voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) wordt voldaan. Uit de getoonde luchtkaarten voor fijn stof (PM10 en PM2,5) en NO2 blijkt dat de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden.

Conclusie

Op basis van de 'niet in betekenende mate' - tool hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. De huidige luchtkwaliteit ligt wat betreft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beneden de wettelijk normen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de C. de Haasweg. Dit betreft de weg die het zuidelijk deel van het bedrijvenpark Larenstein ontsluit. In zuidelijke richting sluit de C. de Haasweg aan op de Groenekanseweg.

De uitbreiding van het bedrijfsgebouw zal, net als het bestaande bedrijfsgebouw, direct ontsluiten op de C. de Haasweg. Als gevolg van de gewenste uitbreiding zal de oppervlakte van de bebouwing toenemen met 1.548 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen bedrijfsruimte is te bepalen aan de hand van kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (2018). Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Verder is het uitgangspunt dat het bedrijf, gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten, valt in de categorie 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief'. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:

Omschrijving   Min. (per 100 m2 bvo)   Max. (per 100 m2 bvo)   Tot. min.   Tot. max.  
Bedrijf 'arbeidsextensief/bezoekersextensief (ca. 1.548 m2 BVO)   3,9   5,7   60,7   88,2  
Totaal verkeersbewegingen/etmaal       60,7   88,2  

Op basis van bovenstaande berekening resulteert de toename van het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de gewenste uitbreiding in circa 60 tot 88 verkeersbewegingen. Hierin is vrachtverkeer reeds begrepen. Aangezien het plangebied is gelegen op een bestaand bedrijventerrein waarbij de C. de Haasweg dient ter ontsluiting hiervan en het aantal verkeersbewegingen slechts beperkt toeneemt, mag er vanuit worden gegaan dat voorliggend initiatief niet zal leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het plangebied.

Parkeren

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Op basis van de kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Het bedrijf kent na de gewenste uitbreiding een bebouwde oppervlakte van 3.534 m2 BVO. Van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de volgende berekening gemaakt:

Omschrijving   Min. (per 100 m2 bvo)   Max. (per 100 m2 bvo)   Tot. min.   Tot. max.  
Bedrijf 'arbeidsextensief/bezoekersextensief (ca. 3.534 m2 BVO)   0,8   1,3   28,3   45,9  
Totaal aantal parkeerplaatsen       28,3   45,9  

In de nieuwe situatie zijn op het terrein van het bedrijf 32 parkeerplaatsen beschikbaar. Gelet op bovenstaande tabel wordt hiermee voldaan aan het minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen. Er is sprake van een parkeernorm van ruim 0,8 per 100 m2 BVO voor het gehele terrein. In het onderhavige geval kan worden uitgegaan van de minimale norm nu de huidige situatie voldoet met een parkeernorm van 0,9 per 100 m2 BVO (18 parkeerplaatsen en circa 1.986 m2 BVO). De parkeerdruk wordt in de bestaande situatie niet op de omgeving afgewenteld. Voorts is van belang dat in de bestaande situatie de zes parkeerplaatsen aan de noordzijde van het perceel, gezien de situering, nooit ten volle worden benut. Mede gelet op de huidige situatie mag er dan ook vanuit worden gegaan dat met 32 parkeerplaatsen wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

De aangegeven parkeernormen zijn exclusief vrachtwagenparkeren. Hiervoor geldt dat één of meerdere vrachtwagens geparkeerd kunnen worden in één van beide laadkuilen. Laden en lossen vindt plaats op eigen terrein.

Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot onevenredige verkeerskundige en/of parkeerproblemen.

4.12 Vormvrije m.e.r.

4.12.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.12.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde voor mer-beoordeling betreft 200.000 m2. In dit geval is sprake van een uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein met ca 2.100 m2. Hier staat echter tegenover dat aan de zuidzijde van het bedrijventerrein 1.300 m2 groenbestemming wordt toegevoegd. Dit oppervlak komt overeen met de uitbreiding van het bouwvlak.

Dit plan betreft het uitbreiden van een bedrijfsbestemming in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In navolgende tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.

Tabel: Vormvrije-mer-beoordeling

1 kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   Dit project maakt de uitbreiding mogelijk van een bestaand bedrijfsgebouw op een bedrijventerrein in het aangrenzende groen. Elders op het bedrijventerrein wordt een bedrijfsbestemming omgezet naar een bestemming Groen. De oppervlak bebouwd terrein (bouwvlak) neemt niet toe. De bedrijfsbestemming neemt toe met 800 m2.
Dit valt onder categorie D11.2 ( stedelijk ontwikkelingsproject) als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r. De omvang van dit project is zeer klein. De milieueffecten op de omgeving van de uitbreiding zijn nihil ten opzichte van het geldende bestemmingsplan  
Cumulatie met andere projecten   Geen  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De woningen hebben geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.  
Productie van afvalstoffen   Huishoudelijk afval, afvalwater  
Verontreiniging en hinder   De woningen veroorzaken CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer  
2 Plaats van het project    
Bestaand grondgebruik   Groen  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang   In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. In het bestaande groen is geen sprake van beschermde flora en fauna. Het groen wordt binnen het plangebied gecompenseerd.
Er is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden worden beschermd
Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied  
3 kenmerken van potentieel effecten    
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)   Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   De effecten zijn niet groot en niet complex  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Een bestaand bedrijfsgebouw wordt uitgebreid. Elders op het bedrijventerrein wordt ter compensatie een groenbestemming toegevoegd.  
Conclusie    
De ontwikkeling leidt niet tot significante omgevingseffecten  

4.12.3 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.

4.12.4 Conclusie

Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.13 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 -2021 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug).

Situatie

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein, 1e herziening is op 15 mei 2019 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 6. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg op de hoogte gebracht van de plannen.

Voorgenomen bedrijfsuitbreiding leidt tot een toename van het verhard oppervlak met circa 2.000 m2. Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. De (gescheiden) riolering ten behoeve van de gewenste uitbreiding zal worden aangesloten op het bestaande gescheiden stelsel. Bij de uitbreiding van het bedrijfsgebouw wordt gebruik gemaakt van niet-uitlogende materialen.

De toename van het verhard oppervlak moet conform het beleid van het hoogheemraadschap worden voorkomen of gecompenseerd. In het onderhavige geval vindt compensatie plaats in het plangebied door het hemelwater via het gescheiden stelsel met een strook infiltratiekratten in de bodem te infiltreren, eventueel door middel van grasstenen of een bezinkput.

Ten westen van het plangebied bevindt zicht een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Door werkzaamheden bij onderhoud en calamiteiten op de rioolwaterzuiveringsinstallatie kan mogelijk kortdurende geuroverlast ontstaan in de directe omgeving.

Uit de digitale analyse blijkt dat voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling gevolgen heeft voor water. Dit betekent dat er in overleg met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden wordt gekeken naar waterkansen en -knelpunten.

Conclusie

Het aspect 'water' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting.

De planregels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd en welke vormen van gebruik zijn toegelaten. In de planregels is deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de planregels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de planregels te bekijken in samenhang met de verbeelding als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als ontwikkelingen worden gepland.

De toelichting geeft achtergrondinformatie bij het plan en laat zien welke keuzes (en waarom) zijn gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke situatie/ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven.

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010 is een aantal vergunningen, zoals de bouwvergunning, sloopvergunning en aanlegvergunning, alsmede de flexibiliteitsbepalingen uit de Wro opgegaan in de omgevingsvergunning. Deze in de Wabo opgenomen vergunningen en de daarbij behorende systematiek zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

De SVBP2012 en het Bro bevatten onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingsplan. Dit betreft:

  • begrippen: (SVBP2012);
  • de wijze van meten (SVBP2012);
  • anti-dubbeltelregel (Bro);
  • overgangsrecht (Bro).

De SVBP2012 geeft een verplichte indeling van de hoofdstukken van de planregels uit oogpunt van leesbaarheid en raadpleegbaarheid:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels (begrippen; wijze van meten);
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels (anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels);
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (overgangsrecht en slotregel).

5.2 Inleidende regels

Begrippen

Artikel 1 Begrippen geeft de betekenis van een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor is de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot. Een deel van de begrippen is afkomstig van de RO Standaarden 2012. Deze begrippen, bijvoorbeeld de begrippen 'bouwen' en 'gebouw', dienen verplicht te worden overgenomen (als ze worden gebruikt in de bestemmingsplanregels). De overige begrippen sluiten zoveel mogelijk aan op de geldende beheersverordening 'Beheersverordening De Bilt 2'.

Wijze van meten

Artikel 2 Wijze van meten geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend. Ook hier geldt dat de RO Standaarden 2012 voor een deel van de gebruikte maten een verplicht over te nemen omschrijving bevat. Voor het overige is aangesloten op de geldende beheersverordening 'Beheersverordening De Bilt 2'.

5.3 Bestemmingsregels

De beschreven ontwikkeling is vertaald in de bestemmingsregels. In deze paragraaf is een toelichting gegeven op de afzonderlijke bestemmingsregels.

Bedrijf

Het bestaande bedrijfsperceel en de gronden die worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding zijn bestemd als 'Bedrijf'. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd onder de categorieën 1 tot en met 3a van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bouwen van gebouwen binnen de bestemmingsgrenzen is toegestaan mits de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedraagt dan 4.000 m². Om te voldoen aan het stedenbouwkundig plan van bedrijvenpark Larenstein dienen gebouwen in de gevellijn te worden gebouwd zoals aangegeven op de verbeelding.

De percelen ten zuiden van C. de Haasweg 6 zijn eveneens bestemd als 'Bedrijf'. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd onder de categorieën 1 tot en met 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze gronden zijn aangeduid als 'kantoor' en ter plaatse mag maximaal 49% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van met het bedrijf onlosmakelijk verbonden kantooractiviteiten. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de gronden ten zuiden van het bedrijf. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een beperkte hoogtemaat zijn toegestaan.

Waarde - Archeologie 3

De voor het plan van toepassing zijnde regeling uit de archeologische beleidskaart is vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. De gronden kennen een beschermingsregime die is afgestemd op de aanwezige verwachtingswaarde. Dit betekent dat een archeologisch rapport moet worden aangeleverd bij bodemingrepen met een gezamenlijke oppervlakte van 500m2 of groter en dieper dan 50 cm beneden maaiveld.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis is gesteld.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is strijdig gebruik en niet-strijdig gebruik opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat een afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen van bouwwerken van openbaar nut.

Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen met maximaal 3 m.

Overige regels

In de overige regels is de parkeerregeling opgenomen waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel

In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam Bedrijvenpark Larenstein, 1e herziening'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Situatie

De gemeente is eigenaar van de uitbreidingslocatie. Er is door de gemeente met de initiatiefnemer anterieure overeenkomst gesloten waarmee kostenverhaal is afgedekt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Informatiebijeenkomst

Op 19 juni 2019 wordt een informatiebijeenkomst gehouden voor buurtbewoners en belanghebbenden.

6.2.2 Overleg met instanties

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het HDSR en de provincie Utrecht.

6.2.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 12 maart 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens deze periode van tervisielegging zijn bij de gemeenteraad 10 ontvankelijke zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota zienswijzen', die als Bijlage 8 bij deze toelichting is gevoegd.