Plan: | Gezichtslaan 99 te Bilthoven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.18015BP0007-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een vrijstaande woning op het perceel aan Gezichtslaan 99 te Bilthoven. Het perceel betreft een voormalige bouwkavel en is in eigendom van initiatiefnemer.
Voor het betreffende perceel is het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013' van toepassing. De realisatie van de nieuwe woning is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan uit te kunnen voeren is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' dat op 22 mei 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied valt binnen de bestemming 'Wonen - 5'. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in de vorm van vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen. Per bouwperceel mogen niet meer hoofdgebouwen/woningen worden gerealiseerd dan bestaande ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan. Op die datum was geen sprake van een bestaande woning op het perceel.
Onderstaande afbeelding geeft door middel van rode lijnen het plangebied op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' weer.
Uitsnede bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het bouwen van een nieuwe woning op het perceel aan Gezichtslaan 99 te Bilthoven is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan 'Gezichtslaan 99 te Bilthoven' bestaat uit drie onderdelen:
De planregels, verbeelding en toelichting zijn als afzonderlijke onderdelen in het bestemmingsplan opgenomen. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting verduidelijkt het doel van het plan en verantwoordt de gemaakte keuzes.
De voorliggende toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In Hoofdstuk 2 is de beschrijving van het plan weergegeven;
In Hoofdstuk 3 is de geschiedenis en opbouw van het plangebied en omliggende gebieden beschreven;
In Hoofdstuk 4 zijn de voor het bestemmingsplan relevante beleidsdocumenten, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau, opgenomen;
In Hoofdstuk 5 zijn alle omgevingsaspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven;
In Hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving aan de orde;
In Hoofdstuk 7 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn verschillende onderzoeken en voorstudies uitgevoerd. Deze zijn als bijlage opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan Gezichtslaan 99 te Bilthoven. Het plangebied ligt in een groene bosomgeving in een villawijk in Bilthoven Noord. Het plangebied ligt op circa 54 meter ten zuiden van de provinciale weg N234. Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente De Bilt sectie A, nummer 2481. Het perceel heeft een oppervlakte van 1.464 m2. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Overzichtskaart plangebied (rode cursator), bron: Google Maps
Begrenzing plangebied (rood omlijnd) BGT ondergrond, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het perceel aan Gezichtslaan 99 is onbebouwd. In het verleden heeft op het perceel een bungalow gestaan. Deze woning heeft tot 2008 op het perceel gestaan en is vervolgens vanwege asbest gesloopt. Sindsdien is het perceel in gebruik als gazon met groenstrook.
Het omliggende gebied wordt gekenmerkt door grote villa's op grote ruime kavels in een groene bosomgeving. Het gebied bevat belangrijke stedenbouwkundige kenmerken zoals lange laanstructuren, diepe voortuinen, grote afstanden tussen de woningen en bosrijke tuinen. Het perceel is circa 30 meter breed en circa 50 meter diep. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Op het perceel aan Gezichtslaan 99 te de Bilt wordt een vrijstaande woning gerealiseerd.
In het geldende bestemmingsplan is de Stedenbouwkundige Visie Bilthoven Noord opgenomen. Deze visie is gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid om nieuwe woningen te kunnen realiseren. Het plangebied bevindt zich in deze visie in het subgebied met karakter 2.1.
Uitsnede kaart Stedenbouwkundige Visie Bilthoven Noord, plangebied rood omlijnd
In het subgebied met karakter 2.1 gelden de volgende richtlijnen:
In dit gebied is ruimtelijk gezien geen verdichting gewenst. Maximale breedte woning, passend in dit deel, is 20 meter. Het behouden van een afstand van ten minste 20 meter tot naastgelegen bebouwing zou betekenen dat de woning circa 5 meter breed zou zijn. Dit wijkt af van de bouwregels zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan Bilthoven - Noord 2013, waarin is geregeld dat de breedte van de voorgevel niet minder mag bedragen dan 8 m. Dat is onwenselijk. Omdat eerder op het perceel een woning stond, deze in de Stedenbouwkundige Visie Bilthoven Noord is aangegeven en kan worden voldaan aan de bouwregels voor woningen zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan is gekozen voor het volgen van een bestemmingsplanprocedure. In de regels van het plan is opgenomen dat er een afstand van 10 meter moet worden aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens.
De huidige kern van Bilthoven dankt zijn bestaan aan de maatschappelijke ontwikkelingen die in de loop van negentiende en twintigste eeuw plaats vonden. Het 'buiten wonen' werd in alle opzichten mogelijk en aantrekkelijk voor een groep welgestelde mensen, die de vruchten plukten van de economische groei op dat moment. In 1901 werd de spoorlijn Bilthoven-Zeist en het huidige station Bilthoven gerealiseerd. Dankzij de wisselwerking tussen deze nieuwe bereikbaarheid en de nieuwe maatschappelijke opvattingen werd Bilthoven aantrekkelijk als vestigingsplaats. Beide aspecten vormden een stimulans voor de rijke stedelingen om hier te gaan wonen. Vanaf 1900 verrezen de eerste villa's aan weerszijden van de Soestdijkseweg. De bewoners behoorden tot de rijke adel en zeer gegoede burgerij en hadden elders hun werk. In deze periode begon er ook meer leven te komen in de directe omgeving van de halteplaats. Er kwam een pleisterplaats voor de vele dagjesmensen. Het gebied van de Biltsche Duinen werd op zon- en feestdagen min of meer overspoeld door dagjesmensen uit Utrecht.
De bekendheid van Bilthoven speelde een grote rol bij de toenemende vraag naar woningen door mensen uit de stad. Deze vraag werd door bouwondernemers en de gemeenten gestimuleerd door het maken van reclame voor De Bilt. Bilthoven groeide vanaf 1910 stormachtig door de bouw van verschillende karakteristieke villaparken.
Villaparken in Bilthoven
Vanaf omstreeks 1920 werden plannen voor de realisering van twee grotere villaparken ten noorden van Drakenstein en De Biltsche Duinen ontwikkeld: Oosterpark en Ridderoord. Dit hield verband met een steeds grotere groep die het zich kon veroorloven om een woning buiten de stad te kopen.
Het villapark Ridderoord is genoemd naar de Ridderoordsche bossen die ten noordwesten van de villawijk aanwezig waren. Dit gedeelte van het huidige Bilthoven Noord, dat in feite een doorzetting van de Schildersbuurt in het villapark Biltsche Duinen was, werd zeer ruim opgezet met zeer grote kavels. Het villapark met een oppervlakte van 75 hectare, is in de loop der jaren steeds verder uitgebreid. Rond 1925 was de helft van het villapark nog niet bebouwd, maar de wegenstructuur was al wel aanwezig. In de loop van de jaren daarop is het villapark langzaamaan volgebouwd met zowel grote als kleine villa's. Na 1925 is de grens van de bebouwing van Bilthoven Noord verder naar het noorden opgeschoven, boven het villapark Ridderoord.
Bilthoven Noord vormt een ensemble van verschillende villaparken met elk een eigen tijdsgeest. Het grootste deel wordt gevormd door de villaparken uit 1910 en 1920. Ondanks de verschillende villaparken vormt het gebied een samenhangend geheel. Het hele gebied is vanaf een centrale as (de Soestdijkseweg Noord) ontwikkeld, waarvan uit diverse lanen in elkaar overlopen.
Karakteristieke eigenschappen van het gebied zijn:
Het hoofdkenmerk van Bilthoven Noord wordt gevormd door villa's op ruime kavels in een bosgebied. De maat van de kavels en van de stedenbouwkundige opzet is niet in het hele plangebied gelijk. Het noordelijke deel van het plangebied heeft een meer royale opzet waarvan het noordelijke deel van Oosterpark het meest groene en lommerrijke deel van Bilthoven Noord is. Ten zuiden van de Beethovenlaan verandert het karakter. De Nicolailaan en de Obrechtlaan hebben meer een dorps karakter. Deze lijn is de denkbeeldige grens tussen de ruime bosvillawijk en het meer verdichte deel van Drakenstein/Biltsche Duinen.
Omdat het gebied geen harde overgangsgrenzen kent en de lanen in grote mate bepalend zijn voor de ruimtelijke beleving, wordt de ruimtelijke structuur in beeld gebracht aan de hand van verschillende stedelijke elementen. Deze stedelijke elementen kunnen doorlopende lanen zijn, een schakeling van een aantal lanen of een compositie van gelijkwaardige lanen en pleinen. Naast de structuurdragers Soestdijkseweg Noord en Gezichtslaan bepalen deze lange doorlopende lijnen en de samenhangende bijzondere structuren en plekken het karakteristieke beeld van Bilthoven Noord. Dit principe gaat niet uit van opdeling in wijken, maar uit structuurbepalende lanen.
Er wordt een onderscheid gemaakt in een primaire en secundaire structuur. De primaire structuur bestaat uit de structuurdragers/hoofdassen, de lange lijnen en karakteristieke laanstructuren en de hieraan gekoppelde bijzondere plekken. De secundaire structuur bevat een aantal kortere lijnen of verbindingslanen. In de primaire structuur zijn tien verschillende ruimtelijke eenheden te onderscheiden. De secundaire structuur kent een zestal substructuren.
Ruimtelijke structuren Bilthoven-Noord
De Gezichtslaan en de Soestdijkseweg Noord zijn de structuurdragers van het gebied en behoren tot de primaire structuur. De Gezichtslaan is de historische oprijlaan naar het landgoed Eyckenstein en kent een samenhangend karakter. Vanaf de Soestdijkseweg Noord loopt deze kaarsrechte laan richting de Ridderoordse Bossen. Nu fungeert de Gezichtslaan als een lokale ontsluitingsweg. Tot aan de provinciale weg komen er woningen voor langs de Gezichtslaan. De laan is een continue laan met bomen met openingen ter plaatse van kruisingen. De diepte van de voortuinen is minimaal 10 meter en vaak dieper tot ongeveer 20 meter. De kavels hebben een diepte tussen 55 en 65 meter en een kavelbreedte van 40 tot 10 meter. De achterkanten sluiten aan op diepe kavels, waar veel bosbeplanting aanwezig is.
Impressie Gezichtslaan, foto genomen in september 2017, bron: Google Streetview
In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan voldoet aan het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Op 14 juni 2011 is de nieuwe Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangeboden aan de Tweede Kamer. De structuurvisie is op 14 december 2011 vastgesteld.
Het Rijk hanteert een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld. De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één vrijstaand woonhuis in stedelijk gebied. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.
Op 4 februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld door Provinciale Staten van de de provincie Utrecht (herijking 2016). In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.
De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:
Pijler duurzame leefomgeving
Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving wordt voorgesorteerd op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. In de steden moet een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden blijven. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.
Pijler vitale steden en dorpen
Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.
Pijler landelijk gebied met kwaliteit
Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid beschreven in de PRS.
Op 4 februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Er zijn sindsdien twee partiële herzieningen vastgesteld. Eind 2016 is een herijking van de PRS vastgesteld.
In de PRV zijn regels voor gemeenten opgenomen. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:
1.8 Landschap
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landschap' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Ook bevat het ruimtelijk besluit geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot onevenredige aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap.
4.1 Stedelijk gebied
Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
3.8 Mobiliteitstoets
De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de regels van de PRV. Het plangebied ligt in het landschap 'Utrechtse Heuvelrug'. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen.
Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan geeft regels voor verstedelijking. Omdat voorliggend bestemmingsplan enkel de bouw van een vrijstaande woning binnen het bouwvlak op het perceel aan Gezichtslaan 99 mogelijk maakt is een (onevenredige) aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap Utrechtse Heuvelrug niet te verwachten. Ook leidt de ontwikkeling niet tot een aanzienlijke toename van het aantal vervoersverplaatsingen, zie ook paragraaf 5.10.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en vindt een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.
Bilthoven Noord
Bilthoven Noord is in de structuurvisie benoemd als 'Wonen in het bos'. Volgens de structuurvisie woont men in deze wijk feitelijk bijna overal in het bos. Onder het bladerdek bevinden zich grotere en kleinere boskamers, waarin naast de vele villa’s met grote tuinen ook bijvoorbeeld een schoolgebouw, een verzorgingstehuis, een kerk of een kleine woonbuurt een plek hebben gevonden.
Eventuele nieuwe ontwikkelingen en transformaties dienen volgens de structuurvisie de fijnmazige structuur van boskamers en de kleinschalige opzet van de bebouwing te respecteren en bouwen er indien nodig op voort.
De nieuwe woning past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en beeld van de Gezichtslaan. Het plan voldoet aan de gemeentelijke structuurvisie.
Structuurvisie De Bilt
'Woonvisie 2013-2020' en 'Aanvullend woonbeleid van Woningwet naar gemeentelijk beleid' (2016) zijn de gemeentelijke beleidskaders waaraan initiatieven worden getoetst.
Thema's die belangrijk zijn:
Onderzoek (Stec, 2016) geeft aan dat komende tien jaar in de kern Bilthoven behoefte/ ruimte is aan 765 nieuwe woningen. Het accent ligt op appartementen en grondgebonden nultreden concepten voor ouderen en een beperkt aantal grondgebonden woningen (goedkope en middeldure koop is tot circa €300.000,-).
De aantrekkende markt en de regionale aantrekkingskracht van de gemeente De Bilt zorgt ervoor dat voor vrijwel alle nieuwbouwwoningen een koper te vinden is. Daarnaast is regionaal een (groeiend) tekort aan woningen en draagt woningbouw in onze gemeente bij aan het terugdringen van het regionale tekort.
In de kern Bilthoven zijn enkele tientallen locaties voor woningbouw beschikbaar dan wel in ontwikkeling. Op deze locaties worden appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd in verschillende prijsklassen. Diversiteit is van groot belang, door in alle segmenten en voor alle doelgroepen nieuw te bouwen kan lokaal doorstroming worden gecreëerd.
In bijlage 4 van de Woonvisie is het indicatieve woonprogramma opgenomen waarin is bepaald dat er tot 2020 een woningsbehoefte bestaat van 475-600 woningen in De Bilt en Bilthoven. Er is een beperkte vraag naar koopwoningen boven € 300.000 Voorliggend plan voorziet slechts in de bouw van één woning, in het hogere prijssegment. Op het perceel heeft al een woning gestaan. Bij de uitwerking van het bouwplan zal bovendien rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van duurzaamheid, zie paragraaf 5.11.
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.
De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.
De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:
Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente De Bilt. Deze objecten zijn weergegeven op een zestal kaarten. Voor elk van de 5 thema’s is een kaart gemaakt. Op de zesde en laatste kaart komen alle thema’s samen. Op kaart 2, genaamd Dorpen en Gehuchten, valt het plangebied binnen de aanduiding ‘villapark’. Op kaart 5 zijn de forten, linies en bunkers uit de 2e Wereldoorlog opgenomen. De bunkercomplexen hebben cultuurhistorische waarde als onderdeel van het militaire landschap in het kader van de Tweede Wereldoorlog, daarnaast is de ensemblewaarde erg hoog. Hieronder is een uitsnede van kaart 5 opgenomen, waarop is te zien dat ten oosten van het plangebied op korte afstand een schuilkelder is gelegen (rode plangebied is rode cirkel).
In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.
Op 28 november 2013 is de Nota Erfgoedbeleid en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. De Nota Erfgoedbeleid brengt structuur aan in de onderlinge samenhang van onder andere de documenten: het Bilts Manifest, de Structuurvisie gemeente De Bilt 2030, de Erfgoedverordening 2010 en de Cultuurhistorische Waardenkaart. De Nota Erfgoedbeleid formuleert het gemeentelijke erfgoedbeleid voor de periode tot en met 2022. Bedoeling van de nota is om op een eenduidige manier te zorgen voor het behouden en ontwikkelen van het cultuurhistorisch erfgoed. Door op een duurzame wijze met cultuurhistorisch erfgoed om te gaan wordt er voor gezorgd dat ook toekomstige generaties van het erfgoed kunnen blijven genieten. Leidende thema's in de Nota Erfgoedbeleid zijn: 'kwaliteit boven kwantiteit' en 'behoud door ontwikkeling'.
De Archeologische Beleidsadvieskaart is tegelijk vastgesteld met de Nota Erfgoedbeleid. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft concreet aan onder welke voorwaarden ingrepen (verstoringen) in de ondergrond mogen worden uitgevoerd en hoe daarmee moet worden omgegaan. Ook geeft de kaart inzicht in de archeologische verwachtingen en de verwachtingswaarden. De beleidsadvieskaart biedt een onderbouwd beslissingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen. De beleidsadvieskaart bevat vier kaartbijlagen.
Op kaartbijlage 1 is het perceel aangeduid als dekzandlandschap met een overgang naar het stuwwallenlandschap. Op kaartbijlage 4 is aan het perceel de aanduiding ‘VAW2’ (verwachte archeologische waarden 2) toegekend. Het gemeentelijk beleid voor de VAW2-zone is dat bij bodemingrepen groter dan 500m2 die dieper gaan dan 50 cm –MV voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van een nieuwe vrijstaande woning en blijft onder de grens van 500m².
Uitsnede Kaartbijlage 4 Archeologische beleidsadvieskaart met voorschriften ten behoeve van de Archeologische Monumentenzorg (plangebied rood omlijnd)
Het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van mensen om slimme keuzen voor vervoermiddelen te laten maken.
De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen. Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
Ten aanzien van Bilthoven Noord is de route Soestdijkseweg-Noord/Gezichtslaan benoemd als onderdeel van de hoofdstructuur (gebiedsontsluitingswegen). De Soestdijkseweg-Noord, ten noorden van de Gezichtslaan is aangewezen als wijksontsluitingsweg.
De kruising Soestdijkseweg-Zuid en Gezichtslaan wordt aangepast om de veiligheid te vergoten. De Jan Steenlaan wordt afgewaardeerd ten behoeve van fietsers van/naar de middelbare scholen, waarbij de Rembrandtlaan de functie krijgt als wijkontsluitingsweg. Tot slot dient de leefbaarheid te worden vergroot door het Duurzaam Veilig inrichten van erftoegangswegen.
In paragraaf 5.10 zijn de verkeerskundige gevolgen van de beoogde ontwikkeling nader beschouwd. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeerskundig verantwoorde situatie. De boogde ontwikkeling voldoet aan de beleidsuitgangspunten van het GVVP.
In hoofdstuk 4 is getoetst of het plan voldoet aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het plan past binnen het van toepassing zijnde beleid.
Wet geluidhinder
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van een woning. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is. Akoestisch onderzoek is verricht wat betreft de omliggende wegen van het plangebied. De resultaten daarvan zijn verwoord in het rapport "Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Gezichtslaan 99 Bilthoven", zie Bijlage 1.
Onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning binnen de geluidszone van de Gezichtslaan en de N234 ligt. Aan de hand van de door de gemeente verstrekte verkeersgegevens zijn geluidsberekeningen uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II. De berekeningen zijn uitgevoerd op hoogtes gekoppeld aan het op basis van het ontwerp te realiseren bouwhoogte.
Berekend is de geluidsbelasting van de voor-, zij- en achtergevels van de te realiseren woning van zowel vanwege de Gezichtslaan als de N234.
Rekenresultaten
Ten gevolge van het wegverkeer op de Gezichtslaan en de N234 wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op alle gevels van de te realiseren woning overschreden. Daarnaast wordt geconstateerd dat sprake is van cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder. Hiermee wordt rekening gehouden in die zin dat de cumulatie wordt betrokken bij het beoordelen van de gevelwering van de geluidgevoelige bebouwing.
Conclusie
De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de woning is hoger dan de ten hoogste toelaatbare gevelbelasting. Er kan pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder en het gemeentelijk geluidsbeleid.
De in het Besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Toetsing aan het besluit leidt tot de conclusie dat maatregelen aan de bron of tussen bron en waarneempunten niet mogelijk zijn.
De gemeente kan in een dergelijke situatie een hogere waarde tot ten hoogste 63 dB vaststellen. Deze waarde wordt niet overschreden. Wel dient bij de hogere waarde procedure rekening te worden gehouden met het gemeentelijk geluidsbeleid. Uit de berekeningen blijkt dat niet op voorhand kan worden voldaan aan de gemeentelijke eis dat de woning ten minste één gevel heeft die voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB (geluidsluwe gevel). Er is daarom in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin staat dat een woning uitsluitend mag worden gebouwd indien deze beschikt over minimaal één geluidluwe gevel en een buitenruimte waar de geluidbelasting, ten gevolge van het wegverkeer op de Gezichtslaan én ten gevolge van het wegverkeer op de Provinciale weg N234, niet hoger is dan 53 dB Lden.
Onder voorwaarde hiervan wordt een hogere waarde verleend.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Op onderstaande kaarten is de luchtkwaliteit weergegeven voor het betreffende plangebied in NO2, PM10 en PM2,5 in 2015.
Luchtkwaliteit fijnstof 2015 (NO2) plangebied rood omlijnd, Omgevingsdienst Utrecht
Luchtkwaliteit fijnstof 2015 (PM10) plangebied rood omlijnd, Omgevingsdienst Utrecht
Luchtkwaliteit fijnstof 2015 (PM2,5) plangebied rood omlijnd, Omgevingsdienst Utrecht
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) geldt een wettelijke jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3.
De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grenswaarden, wat betekent dat voor het hele plangebied in het jaar 2015 aan de uurgemiddelde grenswaarde voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) wordt voldaan. Uit de getoonde luchtkaarten voor fijn stof (PM10 en PM2,5) en NO2 blijkt dat de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 woning met in totaal 8 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project.
Rekentool luchtkwaliteit
De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Plangebied
Dit plan maakt de bouw van een woning mogelijk. Op 22 november 2018 is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie, zie Bijlage 2. Op basis van vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht'. Deze hypothese kan op basis van aangetroffen lichte verontreinigingen worden verworpen. Echter, gelet op de aard en de mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project 'Bestemmingsplan Gezichtslaan 99 te Bilthoven' is op 19 oktober 2018 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 3 bij de toelichting. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water:
Basisprincipes omgaan met water:
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
Afvoer hemelwater
Hemelwater wordt in de zandgrond geïnfiltreerd, conform het GRP van de gemeente De Bilt. In het kader van dit bestemmingsplan is er overleg gevoerd met de waterbeheerder (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden). In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te verzekeren dat hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Afvalwater
Afvalwater wordt afgevoerd via een gescheiden stelsel.
Toekomstige ontwikkelingen
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. Het verhard oppervlak zal derhalve niet toenemen met meer dan 500 m2 waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterhuishouding ter plaatse.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnladen adviseert positief over het ruimtelijke plan.
Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Risicokaart
Op onderstaande afbeelding is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.
Uitsnede Risicokaart (plangebied rood omlijnd), bron: www.risicokaart.nl
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden.
Transport van gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.
Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten.
In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied.
Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Plangebied
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die voor belemmeringen kunnen zorgen. Anderzijds zal de realisering van de woning ook niet voor belemmeringen van andere functies leiden, aangezien de locatie is gelegen binnen de bebouwde kom en dit gebied overwegend een woonfunctie heeft.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. De gemeente De Bilt heeft voorts op 28 november 2013 de Nota Erfgoedbeleid en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft inzicht in de archeologische verwachtingen en de verwachtingswaarden. Op kaartbijlage 4 bij de Beleidsadvieskaart is aan het perceel de aanduiding ‘VAW2’ (verwachte archeologische waarden 2) toegekend, zie rode kader op onderstaande afbeelding.
Archeologische beleidskaart uitsnede kaarbijlage 4
Op de Archeologische beleidsadvieskaart kaartbijlage 4 is aan het perceel de aanduiding ‘VAW2’ (verwachte archeologische waarden 2) toegekend. Het gemeentelijk beleid voor de VAW2-zone is dat bij bodemingrepen groter dan 500m2 die dieper gaan dan 50 cm –MV voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de bouw van een nieuwe vrijstaande woning aan Gezichtslaan 99 te Bilthoven. Het plan blijft ruimschoots onder de grens van 500m². Aangezien het totale perceel aan Gezichtslaan 99 1.464 m2 omvat, is een dubbelbestemming opgenomen voor de gronden met een archeologische verwachting, zodat bij eventuele werkzaamheden de archeologische waarden zijn beschermd. Er kan niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Op grond van artikel 5.10 Erfgoedwet is melding van deze vondsten bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente De Bilt) verplicht.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn hiervoor in paragraaf 5.7 afzonderlijk aan de orde geweest.
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Erfgoedwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Plangebied
In 2011 is door de gemeenteraad de 'Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente De Bilt (eerste selectie)' vastgesteld. Hierin zijn beschrijvingen en waarderingen van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren opgenomen. Daarnaast zijn op diverse kaarten de historische wegen, paden en sporen opgenomen. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente De Bilt is de Gezichtslaan opgenomen als cultuurhistorisch object. De Gezichtslaan is een zichtlijn. Een zichtlijn is een denkbeeldige lijn ontworpen als kijkrichting vanuit een buitenhuis naar een bepaald punt. De kijkrichting wordt bepaald door de beplanting van boomgroepen en heesters, door reliëfwerking van gazons en door zorgvuldig geplaatste tuinsieraden. Het is een kenmerkend element van de Engelse landschapsstijl uit de negentiende eeuw. Tijdens de onderzoeken die gedaan zijn voor het schrijven van het boek over Eyckenstein, is gebleken dat de Gezichtslaan precies op de Oude Hervormde Kerk in Zeist gericht is. Dat betekent dat de toren van deze kerk in die tijd vanaf Eyckenstein, op een afstand van een kleine 9 km hemelsbreed, ook zichtbaar geweest moet zijn. De zichtlijn loopt van Eyckenstein naar de kerk en blijkt precies over de Gezichtslaan te vallen.
In het plangebied staat geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monumenten is aangewezen. De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
KADER
De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel van Gezichtslaan 99 te Bilthoven de realisatie van een woning mogelijk te maken. Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 30 oktober 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden waren: bewolkt, circa 5°C, droog en een matige wind.
PROJECTGEBIED
Het projectgebied ligt in het bebouwde bosrijke gebied aan de noordzijde van Bilthoven en op korte afstand van de N234. Het projectgebied bestaat in de huidige situatie uit een enigszins verruigd braakliggend perceel, omgeven door groenstructuren (deels met schutting). Naast de oprit staan twee forse beuken. In het projectgebied zijn geen gebouwen en permanent oppervlaktewater aanwezig. De beoogde plannen bestaan uit de realisatie van een vrijstaande woning. Naar verwachting zal het omringende groen grotendeels behouden blijven.
De hierna volgende foto geeft een impressie van het projectgebied op 30 oktober 2018.
Projectgebie
d gezien vanuit het westen, richting de Gezichtslaan
Soortbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna2 (NDFF) via Quickscanhulp.nl blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het projectgebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreffen hoofdzakelijk vogels met jaarrond beschermde nesten, zoogdieren en amfibieën. Daarnaast is het voorkomen bekend van de vaatplant dennenorchis, reptielensoorten hazelworm, levendbarende hagedis en ringslang, de dagvlinder kommavlinder en de libel gevlekte witsnuitlibel. Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het projectgebied een beperkte natuurwaarde kent.
Op het enigszins verruigde deel van het projectgebied komen soorten voor als paardenbloem, late guldenroede, kruipende boterbloem, dagkoekoeksbloem, gewoon biggenkruid, pitrus, adelaarsvaren en hosta (een verwilderde tuinplant). De groenstructuren langs de randen van het projectgebied bestaan uit plantensoorten als rododendron, hulst, beuk, klimop, conifeer, ruwe berk, laurier, bamboe, sneeuwbes, meidoorn, Amerikaanse eik, gele dovenetel, braam en esdoorn. Beschermde plantensoorten zijn niet waargenomen tijdens het veldbezoek en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het projectgebied verwacht. De in de gegevens van Quickscanhulp.nl genoemde plantensoort dennenorchis groeit hoofdzakelijk in naaldbossen, welke niet in het projectgebied aanwezig zijn.
In het projectgebied zijn geen nesten (of aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid ervan) van broedvogels met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen dan wel te verwachten. Daarnaast is het projectgebied gezien de terreingesteldheid en ligging maar marginaal geschikt als onderdeel van het foerageergebied van soorten met een jaarrond beschermd nest als ransuil en huismus, die voorkomen in de omgeving van het projectgebied. In de groenstructuren zijn enkele meer algemeen voorkomende vogels broedend te verwachten, waaronder roodborst, vink, merel en Turkse tortel.
De bomen (bebouwing ontbreekt) zijn onderzocht op potentiële beschermde verblijfplaatsen voor vleermuizen. In één van de beuken (de linker gezien vanaf de Gezichtslaan) is een holte aangetroffen die in potentie geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. De groene randen van het projectgebied zijn geschikt als foerageergebied waaronder gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. De groenstructuren maken geen onderdeel uit van een doorlopende opgaande structuur en vormen zodoende geen potentiële (onmisbare) vliegroute voor vleermuizen.
In het projectgebied kunnen enkele algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals egel, bosmuis en rosse woelmuis voorkomen. Voor de te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Utrecht een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb. Niet-vrijgestelde (en dus beschermde) grondgebonden zoogdiersoorten (zoals de op Quickscanhulp.nl genoemde soorten boommarter, steenmarter, das en eekhoorn) worden gezien de terreingesteldheid, het ontbreken van sporen die duiden op de aanwezigheid van verblijfplaatsen en/of het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht in het projectgebied.
Door het ontbreken van permanent oppervlaktewater in en in de directe omgeving van het projectgebied zijn hooguit enkele overwinterende algemene amfibieënsoorten zoals gewone pad en bruine kikker te verwachten onder de strooisellaag en ruigte. Voor deze soorten geldt in de provincie Utrecht een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Geschikt leefgebied voor beschermde en niet-vrijgestelde amfibieën ontbreekt in het projectgebied. Dergelijke soorten (waaronder poelkikker, die bekend is uit de omgeving (Quickscanhulp.nl)) zijn zodoende niet te verwachten in het projectgebied.
Beschermde soorten uit de soortgroep vissen, reptielen en ongewervelden zijn niet in het projectgebied te verwachten vanwege het ontbreken van waarnemingen uit de omgeving van het projectgebied en/of het ontbreken van geschikt biotoop.
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Door de beoogde werkzaamheden verandert het projectgebied als (potentieel) foerageergebied voor huismus en ransuil (soorten met jaarrond beschermd nest). Zowel tijdens als na de werkzaamheden zal het projectgebied echter (deels) geschikt zijn en/of blijven als foerageergebied. Daarnaast is in de omgeving voldoende geschikt en hoogwaardiger foerageergebied voorhanden voor deze soorten.
Wanneer de linker beuk (vanaf de Gezichtslaan gezien) wordt gekapt, gaat mogelijk een verblijfplaats van vleermuizen verloren. In het geval van kap is aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen nodig. Aan de hand van dergelijk onderzoek kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd. In het vleermuisprotocol 20174 is de onderzoeksmethodiek voor vleermuisonderzoek beschreven. In deze situatie zal het gaan om vier inventarisatiemomenten, twee in de periode half mei-half juli en twee in de periode half augustus-eind september. De groene randen van het projectgebied blijven ook na herinrichting geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Hierop zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Utrecht. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met nega-tieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000 gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016). In het NNN staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen in het NNN mogen per saldo niet leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken ('Nee, tenzij'- regime).
NATUUR BUITEN HET NNN
Naast het NNN wijst de provincie Utrecht ook landbouwgronden aan als Groene Contour. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour wil de provincie Utrecht omvormen tot natuurgebied om daarmee het NNN te versterken. Na realisatie wordt de nieuwe natuur opgenomen als onderdeel van het NNN.
INVENTARISATIE
Het projectgebied ligt op een afstand van circa 5,5 kilometer ten oosten van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Aan de andere zijde van de N234 ligt op een afstand van circa 100 meter ten noorden van het projectgebied het meest nabij gelegen NNN. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour liggen op een afstand van meer dan drie kilometer ten noorden van het projectgebied. Tussen het projectgebied en deze beschermde gebieden liggen wegen, bebouwing en/of bosgebied.
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen project geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN en de Groene Contour te verwachten.
Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb of een nadere analyse van effecten op het NNN of natuur buiten het NNN.
Conclusie
Indien de linker beuk (gezien vanuit de Gezichtslaan) gekapt moet worden, is aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen nodig. Op basis van dergelijk onderzoek kan beoordeeld worden of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wnb nodig is. Als deze boom behouden blijft, kunnen negatieve effecten op vleermuizen echter op voorhand worden uitgesloten en is nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet nodig.
Verder komt uit de inventarisatie naar voren dat bij uitvoering van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel de bouw van de vrijstaande woning aan de Gezichtslaan 99 juridisch-planologisch mogelijk te maken. In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeers- en parkeerssituatie niet nadelig beïnvloed.
In paragraaf 5.10 is het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) benoemd. In het GVVP beschrijft de gemeente De Bilt hoe zij tot 2020 wil omgaan met het verkeer en vervoer zodat de gemeente groen, leefbaar en bereikbaar blijft. Het plangebied dient in 2020 te worden gekenmerkt door het aspect 'leefbaaheid'. Om de leefbaarheid in woonwijken te verbeteren moet het verkeer goed worden afgewikkeld. Dit betekent dat er soms langzamer gereden moet worden en dat men de fiets als vervoersmiddel dient te gaan gebruiken.
Plangebied
Voorliggend plan maakt de bouw van de vrijstaande woning op het braakliggende perceel aan de Gezichtslaan 99 mogelijk. De Gezichtslaan fungeert tevens als gebiedsontsluitingsweg. Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 kan de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning worden berekend. Uitgaande van een vrijstaande koopwoning in 'rest bebouwde kom' (matig stedelijk) bedraagt de verkeersgeneratie per woning circa 8,2 mvt/dag en het aantal benodigde parkeerplaatsen 2,2 per woning. De realisatie van de woning brengt ongeveer 8 extra voertuigbewegingen per dag met zich mee. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/ weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor voorliggend ontwikkeling.
Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012
De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:
Rc=4,5 m2.K/W voor gevels,
Rc=6,0 m2.K/W voor daken,
Rc=3,5 m2.K/W voor vloeren;
Gemiddelde Uw=1,65 W/m2.K voor alle ramen, deuren en kozijnen,
Maximale Uw=2,2 W/m2.K voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen;
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).
Gemeentelijk beleid
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:
Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.
Ambities duurzaam bouwen
In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. De gemeente gaat daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. De gemeente wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt
Bestaande Bouw | Een verhoging van de GPR-score met 2,5 Minimaal Label B Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen |
Nieuwbouw | Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema: Gemiddeld over alle thema's een 8* Minimaal een 9 voor 'energie' Minimaal een 7 voor 'milieu' Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen * Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5 |
Situatie
Bij de uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van duurzaamheid. Vanuit het aspect duurzaam bouwen gelden er geen belemmeringen voor dit plan.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het perceel Gezichtslaan 99 te Bilthoven planologisch vastgelegd.
De plansystematiek is gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan 'Bilthoven - Noord 2013'.
Het plan beoogt met een eenvoudige regeling de voorgestane ruimtelijke structuur en de functionele opzet te waarborgen. Conform naastgelegen percelen is het perceel bestemd als 'Wonen'.
Begrippen
Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen.
Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels. Veel van deze bepalingen zijn opgenomen in de SVBP2012 en dus voor ieder bestemmingsplan in Nederland gelijk. De gemeente De Bilt heeft twee aanvullende bepalingen opgenomen om duidelijk te maken hoe gemeten moet worden bij ondergeschikte bouwonderdelen op daken en grote dakoverstekken.
Tuin
De voortuin van het perceel is bestemd als 'Tuin'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Om de groene inrichting te beschermen geldt er een verbod op het aanleggen van oppervlakteverharding over meer dan 25% van de voortuin. Er geldt een uitzondering voor verhardingen van 50 m² of kleiner. Dit betekent dat een oprit naar de zij- en achterkant van het perceel zonder vergunning kan worden aangelegd. Een vergunning voor een oppervlakteverharding groter dan 25% van de voortuin wordt slechts verleend, indien dit noodzakelijk om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of indien er anders te grote beperkingen voor de gebruiksmogelijkheden zijn.
Wonen - 5
Het perceel aan Gezichtslaan 99 is bestemd als 'Wonen - 5'. Op deze gronden zijn vrijstaande woningen toegestaan.
Voor de hoogte van de woning is bepaald dat de goothoogte maximaal 7 meter mag zijn en de bouwhoogte maximaal 11 meter. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Er moet een afstand van 10 meter worden aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens. Om te voorkomen dat er zeer smalle of juist zeer brede panden worden gebouwd, geldt ook een minimale en maximale breedte van de voorgevel.
Voor aan- en uitbouwen aan de zijkant een maximale goothoogte van de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van een woning, plus 30 centimeter. Hierdoor blijven deze aanbouwen duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa. Om deze reden is ook opgenomen dat de afstand van aan- en uitbouwen tot de voorgevel minimaal 4 meter moet zijn.
Op de delen van het perceel achter het bouwvlak mogen enkel vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd. De totale oppervlakte bedraagt maximaal 70 m². De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter. Kelders mogen alleen onder het grondoppervlak van de woning worden gebouwd. De grote achtertuinen lenen zich voor de aanleg van privé-zwembaden of tennisbanen. Om hinder en overlast te voorkomen, is opgenomen dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter moet bedragen.
Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te verzekeren dat ten minste 1 geluidluwe gevel is gerealiseerd ten behoeve van wonen.
Waarde - Archeologie 3
De voor het plan van toepassing zijnde regeling uit de archeologische beleidskaart is vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. De gronden kennen een beschermingsregime die is afgestemd op de aanwezige verwachtingswaarde. Dit betekent dat een archeologisch rapport moet worden aangeleverd bij bodemingrepen groter dan 500m2 die dieper dan 50 cm –MV.
Anti-dubbeltelregel
In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) omgevingsvergunningen, zouden de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd kunnen worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn twee vormen van gebruik expliciet genoemd als strijdig met de regels van het bestemmingsplan, namelijk het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning. Daarnaast zijn in dit artikel de mogelijkheden voor het plaatsen van een zwembad, jacuzzi en (zwem)vijver opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
De regels in dit artikel gelden als flexibiliteitsbepalingen om in specifieke gevallen maatwerk te kunnen leveren.
Algemene procedureregels
In dit artikel is geregeld dat een ontwerpbesluit omtrent het stellen van nadere eisen twee weken ter inzage ligt. Belanghebbenden kunnen in die periode een zienswijze indienen.
Algemene wijzigingsregels
Ook de algemene wijzigingsregels hebben als doel het bestemmingsplan van enige flexibiliteit te voorzien. Indien noodzakelijk voor een goede uitvoering van het plan kunnen de bestemmingen worden gewijzigd, door de bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter te verschuiven. Ook zijn burgemeester en wethouders bevoegd de staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage van de planregels) aan te passen, wanneer de actuele situatie door veranderende productieprocessen hierom vraagt.
Overige regels
Dit artikel bepaalt dat voor zover in het bestemmingsplan wordt verwezen naar wet- en regelgeving, dat dan gedoeld wordt op de wet- en regelgeving zoals deze van kracht was op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Ook bevat dit artikel de parkeerregeling, die geldt bij het bouwen van bouwwerken.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.
Slotregels
De titelbepaling geeft de citeertitel van het plan aan: Gezichtslaan 99 te Bilthoven.
Per 1 januari 2019 is het Beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2019-2022 van de gemeente De Bilt (hierna: VTH-beleidsplan) in werking getreden. Het VTH-beleidsplan legt de focus op wat de gemeente wenselijk vindt in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen de fysieke leefomgeving.
Het VTH-beleidsplan kent drie doelstellingen:
Bij raadsbesluit van 18 december 2008 is de Kadernota integrale handhaving vergunningen en toezicht vastgesteld. Deze nota verklaart ondermeer de reeds in de Kadernota handhaving van 28 november 2002 vastgestelde uitgangspunten voor de handhaving van bestemmingsplan- en bouwregelgeving mede van toepassing op het milieutoezicht. De gezamenlijke Kadernota's hebben tot doel de handhaving van bestemmingsplan-, bouw- en milieuregelgeving te bevorderen.
Met het vastleggen van regels in het bestemmingsplan heeft de gemeente zichzelf de beginselplicht opgelegd de naleving van bestemmingsplanregels te controleren en, waar nodig, te handhaven. De gemeente heeft naast deze toezichtstaak ook een toezichtsbelang. De vele claims op de schaarse ruimte en de daarmee gepaard gaande dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het gebied vragen om een duidelijke samenhangende visie van het gemeentebestuur op de inrichting en het gebruik van het gemeentelijk grondgebied. Onderdeel van een dergelijke visie is het toezicht op en in het verlengde daarvan de handhaving van de regelgeving.
In de Kadernota handhaving zijn vijf doelstellingen geformuleerd, die worden nagestreefd bij de uitvoering van handhaving binnen de gemeente De Bilt:
Voor het bestuursrechtelijke en strafrechtelijk instrumentarium in het kader van de handhaving wordt verwezen naar de Nota handhaving. Voor de concrete nalevingsstrategie wordt verwezen naar het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma.
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf donderdag 13 juni 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij de gemeenteraad. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen schriftelijke zienswijzen ontvangen.