direct naar inhoud van Regels
Plan: Gezichtslaan 99 te Bilthoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.18015BP0007-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Gezichtslaan 99 te Bilthoven met identificatienummer NL.IMRO.0310.18015BP0007-VG01 van de gemeente De Bilt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- en uitbouw:

een aangebouwd gebouw dat al dan niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en/of architectonisch opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.5 achterste bouwperceelsgrens:

de achterste grens van een bouwperceel;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingskarakteristiek:

de bouwhoogte van de hoofdgebouwen, de situering daarvan ten opzichte van de openbare weg, de mate van aaneenbouwen en/of de onderlinge afstanden tussen de hoofdgebouwen en de bouwmassa van de hoofdgebouwen ten opzichte van het bouwperceel;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.11 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of een bedrijfsactiviteit;

1.20 gastenverblijf:

een bijbehorend bouwwerk welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om niet-commercieel uitsluitend tijdelijk logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gebouwde parkeervoorziening:

een bouwwerk ten behoeve van parkeren, zoals een carport en garage;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.24 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.25 niet overdekte jacuzzi:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met al dan niet een verschuifbare overkapping dat dient als badvoorziening met bijbehorende voorzieningen voor de bewoner van de bijbehorende woning;

1.26 niet overdekt zwembad:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met al dan niet een verschuifbare overkapping dat dient als zwemvoorziening met bijbehorende voorzieningen voor de bewoner van de bijbehorende woning;

1.27 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.28 seksinrichting:

hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze planregels;

1.30 stedenbouwkundige visie:

de stedenbouwkundige visie zoals opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze planregels;

1.31 voorgevel:

de naar de wegzijde gekeerde gevel; in geval er meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel;

1.32 vrijstaande woning:

woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.33 woning:

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.34 zijdelingse bouwperceelsgrens:

zijdelingse grens van het bouwperceel;

1.35 zijgevel:

gevel aan de zijkant van een gebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Basisregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van een op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot of het boeibord of daarmee gelijk te stellen constuctieonderdeel c.q. de druiplijn;

2.1.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de breedte en diepte van een gebouw:

2.1.5 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren);

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Aanvullende regels
2.2.1 de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen:

De in lid 2.1.2 genoemde ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mogen de maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 meter overschrijden;

2.2.2 de grootte van dakoverstekken:

Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een diepte van 70 cm of meer gemeten vanaf de gevel, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van het dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven;
  • b. parkeergelegenheid (op eigen terrein), met dien verstande dat gebouwde parkeervoorzieningen niet zijn toegestaan;
  • c. wonen in de vorm van aan- en uitbouwen aan de voor- en zijgevels van hoofdgebouwen;
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 meter voor palen en masten;
    • 2. 1 meter voor erfafscheidingen grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied;
    • 3. 2 meter voor overige erfafscheidingen;
    • 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

3.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 sub a onder 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van een erfafscheiding grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied tot maximaal 2 meter, mits:

  • a. geen verslechtering plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de uiterlijke kenmerken van de naaste omgeving.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan de bouw van overkappingen.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Algemeen

Het is verboden om per bouwperceel meer dan 25% van de gronden met de bestemming 'Tuin' te voorzien van oppervlakteverharding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

3.4.2 Uitzondering

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakteverharding van 50 m² of minder betreffen;
  • b. het normale onderhoud van reeds bestaande oppervlakteverhardingen betreffen.
3.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 3.4.1 wordt slechts verleend als:

  • a. de oppervlakteverharding noodzakelijk is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. er zonder de oppervlakteverharding onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de gebruiksmogelijkheden van het bouwperceel of aangrenzende gronden.

Artikel 4 Wonen - 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  • c. een gastenverblijf, met dien verstande dat:
    • 1. per bouwperceel maximaal 1 bijbehorend bouwwerk als gastenverblijf is toegestaan;
    • 2. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
    • 3. parkeren vanwege het gastenverblijf op eigen terrein plaatsvindt;
    • 4. de totale oppervlakte voor een gastenverblijf niet meer dan 40 m² bedraagt;

inclusief bijbehorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

4.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.
4.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. de goothoogte van hoofdgebouwen/woningen mag niet meer bedragen dan 7 meter, waarbij dakkapellen buiten beschouwing blijven;
  • b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen/woningen mag maximaal 4 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte van hoofdgebouwen/woningen;
  • c. de breedte van de voorgevel van een vrijstaand hoofdgebouw/woning mag niet minder bedragen dan 8 m.
4.2.3 Aan- en uitbouwen aan de zijgevel
  • a. de goothoogte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel van een hoofdgebouw/woning mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van een hoofdgebouw/woning, plus 30 centimeter, waarbij dakkapellen buiten beschouwing blijven;
  • b. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel mag maximaal 2 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte voor aan- en uitbouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. de afstand van aan- en uitbouwen aan de zijgevel tot de voorgevel van een hoofdgebouw/woning mag niet minder bedragen dan 4 meter.
4.2.4 Bijgebouwen
  • a. de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • e. buiten het bouwvlak mogen ongeacht het bepaalde in lid 4.2.1 onder a en b vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen binnen en buiten het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 70 m2.
4.2.5 Onderkeldering
  • a. onderkeldering van bebouwing is toegestaan onder het grondoppervlak van een hoofdgebouw/woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van onderkeldering mag niet meer bedragen dan de grondoppervlakte van de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan bovengronds is toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.5 sub a onder 1 zijn ondergeschikte bouwdelen, zoals koekoeken, wel toegestaan buiten de grondoppervlakte van de bovengrondse bebouwing;
    • 3. onderkeldering mag niet leiden tot een toename van het aantal hoofdgebouwen/woningen;
    • 4. onderkeldering mag niet leiden tot een extra (functionele) woonlaag, maar dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. per hoofdgebouw/woning is maximaal 1 vlaggenmast toegestaan;
  • b. overkappingen mogen worden gebouwd, voor zover:
    • 1. de afstand van overkappingen tot de voorgevel van een hoofdgebouw/woning niet minder bedraagt dan 4 meter;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 meter voor palen en masten;
    • 2. 2 meter voor erfafscheidingen;
    • 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • d. de afstand tot de zijdelingse of achterste bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter, voor zover het gaat om bouwwerken behorende bij zwembaden en tennisbanen.
4.2.7 Dakterrassen
  • a. dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    • a. de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) dient minimaal 2 meter te bedragen;
    • b. indien de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) 3 meter of minder bedraagt, mag de diepte van het dakterras, gemeten uit de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 2 meter;
    • c. indien de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) meer dan 3 meter bedraagt, mag de diepte van het dakterras, gemeten uit de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 3 meter;
    • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een dakterras mag niet meer bedragen dan 1,50 meter.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in geval van onvoldoende bouwmogelijkheden een omgevingsvergunning verlenen voor bouwen overeenkomstig de bouwregels in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 sub a en b, 4.2.3 sub c, mits:

  • a. door de gebouwen op een andere positie te bouwen de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel toeneemt met maximaal 15%;
  • b. uit een stedenbouwkundige onderbouwing blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in hoofdstuk 3 van de Stedenbouwkundige visie beschreven eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. er geen onaanvaardbare gevolgen zijn voor gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, onder andere voor wat betreft de bouwmogelijkheden, de privacy en lichttoetreding;
  • d. er voldoende mogelijkheden blijven voor parkeren op eigen terrein.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Aan huis verbonden beroep

Uitsluitend in het hoofdgebouw of in een aan- of uitbouw van de woning is een aan huis verbonden beroep toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven; dit betekent, dat ten behoeve van een aan huis verbonden beroep niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van een woning mag worden gebruikt;
  • b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat in geval van bedrijfsactiviteiten slechts aan het vestigen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 van de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten medewerking wordt verleend;
  • c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen detailhandel betreffen;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting geluid

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van het bouwen van een woning kan uitsluitend worden verleend indien de woning beschikt over:

  • a. minimaal één gevel waar, ten gevolge van het wegverkeer op de Gezichtslaan én ten gevolge van het wegverkeer op de Provinciale weg N234, de geluidsbelasting lager is dan 48 dB Lden;
  • b. een buitenruimte waar de geluidbelasting, ten gevolge van het wegverkeer op de Gezichtslaan én ten gevolge van het wegverkeer op de Provinciale weg N234, niet hoger is dan 53 dB Lden.
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting water

Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, is slechts toegestaan indien regenwater dat op de verharding en bebouwing valt in de bodem wordt geïnfiltreerd. De bergingsconstructie dient te worden aangelegd en in stand te worden gehouden. De bergingscapaciteit die is vereist dient als volgt te worden berekend: het aantal m2 verharding en bebouwing x 0,045 mm = het aantal m3 benodigde berging.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het gaat om:
    • 1. vervanging van bestaande gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2;
    • 3. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen waarmee wordt afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien bij de aanvraag van de omgevingsvergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van Burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden zijn.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen Burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door Burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door Burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
    • 4. Burgemeester en wethouders winnen advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te beslissen.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van 500 m² of meer en dieper dan 0,5 m -mv de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven en ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
5.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan in werking treedt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd, mits dit onderzoek wordt verricht door een daartoe gecertificeerde instantie.
5.5.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 dient een rapport te overleggen, waaruit naar het oordeel van Burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden zijn.
5.5.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 5.5.3 genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde werken/werkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door Burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door Burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
5.5.5 Advies

Burgemeester en wethouders winnen advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

5.6 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, ter plaatse geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Als een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.
7.2 Zwembad, jacuzzi en (zwem)vijver

Niet overdekte zwembaden, niet overdekte jacuzzi's en (zwem)vijvers zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen - 5', met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van een niet overdekt zwembad, een niet overdekte jacuzzi en/of een (zwem)vijver niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • b. de afstand tot de bouwperceelsgrens van een niet overdekt zwembad en niet overdekte jacuzzi minimaal 5 meter bedraagt;
  • c. een niet overdekt zwembad en een niet overdekte jaccuzi wordt gebouwd op minimaal 4 meter achter (het verlengde van) de voorgevel;
  • d. een verschuifbare overkapping ter plaatse van een niet overdekt zwembad en een niet overdekte jacuzzi is toegstaan, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter boven peil;
  • e. bestaande zwembaden waarvan de situering of afmeting niet voldoet aan hetgeen in sub a t/m d is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot;
  • f. in geval van herbouw is het bepaalde onder sub e uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van overige regels in dit bestemmingsplan ter zake reeds kan worden afgeweken, en behoudens reeds bestaande afwijkingen en overschrijdingen, afwijken van de bepalingen van het plan, indien het betreft:

  • a. het bouwen van een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, of het waterbeheer, mits de inhoud van het gebouw niet meer bedraagt dan 50 m3 en de hoogte niet meer dan 3,50 meter;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  • d. het overschrijden van de in lid 2.2.1 genoemde regels ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  • e. overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m;
  • f. geringe afwijkingen van de bepalingen opgenomen in deze regels inzake de afmetingen van woningen, evenals de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover dit in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen omgevingsvergunning van de desbetreffende bepalingen van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  • g. uitbreiding van een woning of een bijgebouw bij een woning ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. degene die mantelzorg ontvangt (of gaat ontvangen) of de bewoner die aangepast wil gaan wonen, dient te beschikken over een Wmo-indicatie;
    • 2. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een aan- of uitbouw of bijgebouw;
    • 3. het plaatsen van een portocabin ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner is enkel toegestaan indien deze als onzelfstandige woonruimte valt aan te merken;
    • 4. de afstand tussen het hoofdgebouw en een bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen;
    • 5. de oppervlakte voor mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag maximaal bedragen:
      • 30 m2 bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner door één persoon;
      • 50 m2 bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor twee personen;
    • 6. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
    • 7. indien sprake is van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner in een bijgebouw, mag het bijgebouw bij beëindiging van de mantelzorgsituatie niet langer als woonruimte in gebruik blijven;
    • 8. de goothoogte van aan- en uitbouwen ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een goothoogte van minimaal 3,20 meter is toegestaan;
    • 9. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen mag maximaal 2 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen.

Artikel 9 Algemene procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld mondeling of bij voorkeur schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eis bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  • a. de in dit plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen;
  • b. tot het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven in de Bijlage 2, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven, mits de aanwezige bedrijven niet in een hogere milieucategorie worden gebracht.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

11.2 Parkeren
11.2.1 Bouwregels
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
11.2.2 Afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2.1 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en mits wordt voldaan aan de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • a. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • b. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Gezichtslaan 99 te Bilthoven'.