Plan: | Prinsenlaan 80 Groenekan 2016 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.16004BP0002-VG02 |
De totstandkoming van dit bestemmingsplan kent een voorgeschiedenis. Deze paragraaf licht dat toe.
De aanleiding voor het opstellen van een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Maartensdijk Buitengebied 2000' is de verdere ontwikkeling van de bed and breakfast accommodatie Het Koningsbed op het perceel aan de Prinsenlaan 80 te Groenekan. De huidige bed and breakfast is opgericht als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf. Vanwege de economische ontwikkeling van het agrarische bedrijf en de goede belangstelling voor de bed and breakfast accommodatie, heeft de eigenaar een verzoek bij de gemeente ingediend om de bestemming die van toepassing is op het perceel te veranderen in een bestemming, gericht op verblijfsrecreatie, vergaderactiviteiten en daaraan ondergeschikte horeca, in combinatie met landschaps- en natuurontwikkeling op het terrein.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt heeft op 28 juni 2011 besloten principiële medewerking te willen verlenen aan het initiatief. De gemeente heeft d.d. 12 december 2011 een Intentieovereenkomst en op 22 mei 2012 een anterieure overeenkomst gesloten met de eigenaar van Het Koningsbed B.V. betreffende de herontwikkeling van de locatie. Verder heeft de gemeenteraad van de gemeente De Bilt op 26 april 2012 de ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld waarbinnen de ontwikkeling mag plaatsvinden. Na behandeling in de raadsvergadering is op 28 september 2012 het bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 te Groenekan' vastgesteld door de gemeenteraad van de Bilt.
Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voorts is een verzoek ingediend een voorlopige voorziening te treffen. Op 18 april 2013 is het verzoek tot voorlopige voorziening door de Raad van State afgewezen. Op 31 juli 2013 heeft de Raad van State het beroep gegrond verklaard en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan' van de raad van de gemeente De Bilt van 27 september 2012 vernietigd. In de uitspraak constateert de raad van State dat sprake is van een niet volledige motivering ten aanzien van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015. In de overweging van het vernietigingsbesluit is sprake van formele gronden voor vernietiging van het besluit. Er worden geen inhoudelijke argumenten aangedragen waarom het plan niet inpasbaar zou zijn. In de periode navolgend op het raadsbesluit inzake vaststelling bestemmingsplan ‘Prinsenlaan 80 Groenekan’ heeft de Provincie Utrecht nieuw beleid vastgesteld (‘Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028’ en ‘Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013’). In dit kader heeft de gemeente De Bilt de beoogde ontwikkeling opnieuw ter beoordeling voorgelegd aan de Provincie Utrecht. De provincie heeft aangegeven dat het plan zonder meer inpasbaar is binnen de voorwaarden die het provinciale beleid stelt ten aanzien van de beoogde functiewijziging. Zodoende bestond er, net als bij de vorige procedure, voldoende aanleiding tot het opstarten van een procedure van bestemmingsplanwijziging.
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2014' vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Bij tussenuitspraak van 5 augustus 2015, in zaak nr. 201500276/1/R2, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 30 oktober 2014 te herstellen. De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2015 een nieuw besluit genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak. Er is een zienswijze ingediend over de wijze waarop het gebrek is hersteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 3 februari 2016 het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2014 en het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2015 gegrond verklaard. De besluiten van 30 oktober 2014 en 29 oktober 2015 zijn vernietigd. Het onderhavige bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 te Groenekan 2016' geeft uitvoering aan die opdracht van de Raad van State. In paragraaf 6.3 van deze toelichting is uiteengezet tot welke aanpassingen in het bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 te Groenekan 2014' de uitspraak aanleiding heeft gegeven. Verder zijn in het nu voorliggende bestemmingsplan enkele ambtshalve aanpassingen en correcties doorgevoerd.
De bebouwing op het perceel maakt deel uit van de lintbebouwing langs de Nieuwe Weteringseweg, maar is ontsloten via de Prinsenlaan. De Prinsenlaan behoort tot het plangebied en vormt de begrenzing aan de oostelijke zijde van het plangebied. Aan de zuidelijke zijde wordt het plangebied begrensd door de Nieuwe Weteringseweg. Aan de noord- en westzijde volgt de plangrens de perceelsgrenzen van het eigen grondgebied van de initiatiefnemer zoals aangegeven op de volgende luchtfoto.
Begrenzing Plangebied
Op het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Maartensdijk Buitengebied 2000' en valt in het 'kleinschalig overgangsgebied'
Uitsnede plankaart ‘Maartensdijk Buitengebied 2000'
Agrarisch bedrijf
Het vigerend bestemmingsplan geeft aan de locatie een agrarische bestemming met ruime bebouwingsmogelijkheden ten dienste van het agrarisch bedrijf. Agrarische bebouwing dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 3 meter en 10 meter. Per agrarisch bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan met een maximaal oppervlak van 120 m2. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van agrarische bedrijfsgebouwen te wijzigen ten behoeve van de woonfunctie. Het veranderen van de bestemming naar andere functies valt niet binnen de wijzigingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.
Nevenfunctie met bed and breakfast activiteiten
In de huidige situatie is er ondergeschikt aan agrarische hoofdfunctie reeds sprake is van een verblijfsrecreatie. Enkele jaren geleden heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt middels een artikel 19 WRO-procedure vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het oprichten van een nevenfunctie met bed and breakfast activiteiten bij het agrarisch bedrijf. De gerealiseerde bed and breakfast omvat 9 kamers en twee kleinschalige bijeenkomstruimten.
Feitelijk is er bij voorliggend plan geen sprake van nieuwvestiging, maar uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatiemogelijkheden. De Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State heeft dit bevestigd in de uitspraak op het verzoek tot voorlopige voorziening (Uitspraak 201211685/2/R2) en de uitspraak in de bodemprocedure (Uitspraak 201211685/1/R2) tegen het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan.
In het kader van de actualisatie van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2000' is het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' vastgesteld, waarin de bestaande situatie wordt geactualiseerd en opnieuw planologisch wordt vastgelegd. Ten behoeve van de onderbouwing van dit bestemmingsplan is een milieueffectrapport (planMER) opgesteld. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Maartensdijk 2012’ is vastgesteld op 30 oktober 2014. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van dat bestemmingsplan. De systematiek vis wel afgestemd op die van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'.
Uitgangspunt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' is dat agrarische bedrijven voldoende ruimte wordt geboden om zich in de komende jaren verder te kunnen ontwikkelen. Door het vrijkomen van agrarische gronden is inmiddels twee agrarische bedrijven in de omgeving de mogelijkheid tot schaalvergroting geboden.
Het bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2016' bestaat uit drie onderdelen:
De planregels, verbeelding en toelichting zijn als afzonderlijke onderdelen in het bestemmingsplan opgenomen. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting verduidelijkt het doel van het plan en verantwoordt de gemaakte keuzes.
De voorliggende toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn verschillende onderzoeken en voorstudies uitgevoerd. Deze zijn als bijlage opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Geologie en bodemopbouw
Het buitengebied van Groenekan maakt deel uit van het Noorderparkgebied, het overgangsgebied tussen de hooggelegen Utrechtse Heuvelrug en de laaggelegen Vecht en het Vechtplassengebied. Dit overgangsgebied is in geologisch opzicht ontstaan als gevolg van vijf opvolgende processen:
Als gevolg van deze vijf processen heeft de bodem zich gevormd in het aanwezige bodemmateriaal: grind en zand op de flank van de Heuvelrug, dekzand en veen tussen Heuvelrug en Vecht en klei vlak langs de Vecht.
De ontginningsgeschiedenis
De eerste bewoning van het plangebied vond plaats op de hoge en droge dek-zandruggen. In het veengebied was geen bewoning mogelijk. Het laaggelegen moerasachtige veengebied ten westen van de Heuvelrug is lang zeer extensief gebruikt, totdat in de 14e eeuw de behoefte aan turf in de omliggende plaatsen groeide en het veen tot in de 16e eeuw planmatig werd afgegraven. Het startpunt van de ontginningen wordt dan ook gevormd door de ontginningsas: een dijk of wetering. Ten behoeve van de afvoer van de turf zijn vaarten gegraven, zoals de Maartensdijkse vaart, de Achttienhovense vaart en de Westbroekse vaart. Na een bepaalde ontginningsdiepte werd ongeveer evenwijdig aan de Vecht een weg aangelegd, zoals de Gagel Dijk, de Groenekansche Dijk, de Binnenwegsche Dijk, de Maartensdijk et cetera. De laatste drie ontginningen vonden plaats vanuit de weg Maartensdijk-Achttienhoven-Westbroek naar de Hollandsche Rading. De bebouwingslinten langs (voormalige) dijken en weteringen zijn in het plangebied nog erg goed bewaard gebleven.
Wanneer het veen uit een gebied was weggegraven, werd de grond geschikt gemaakt voor het gebruik als landbouwgrond. In het oostelijk deel van het gebied werd de grond vermengd. In het westelijk deel van het gebied is nog steeds sprake van veengrond.
Ontginningsgeschiedenis, Cultuurhistorische waardenkaart De Bilt
De ontginningen in de gemeente zijn voltrokken volgens het cope-systeem. De kavels binnen het cope-systeem bestonden uit smalle stroken. Bijzonder aan deze ontginningen was het feit dat de ontginning geen achtergrens had. Dit ‘recht van vrije opstrek’, kwam er in de praktijk op neer dat de kavels meer-malen konden worden verlengd. Dit alles resulteerde in zeer lange, smalle kavels die in het plangebied nog intact zijn. Het open weidelandschap en de fraaie ontginningslinten bepalen hier samen het landschapsbeeld. Ook het landschap van de groene kamers van Maartensdijk kent deze copeontginning, hier vormt echter het patroon van langgerekte kavelgrensbeplantingen een uniek overgangslandschap naar de heuvelrug.
historisch kaartbeeld ca. 1900 (locatie gemarkeerd met rode ster)
De locatie ligt, zoals hiervoor reeds is aangegeven, op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug en het Gooi naar de Vecht en het Vechtplassengebied. Dit gebied bestaat uit een samenstel van agrarische cultuurgrond met kavelgrensbeplantingen, bos zoals het Maartensdijksche bosch, landgoedcomplexen en daardoor begrensde ruimten. De Prinsenlaan is een historische route tussen Maartensdijk en de huizen Beuken Burgh en Bogaerts Burgh, die ten zuiden van de Nieuwe Wetering lagen. De laanbeplanting maakt onderdeel uit van de kleinschalige landschapsstructuur, die bepaald wordt door de opgaande kavelgrensbeplantingen.
Het landschap heeft de afgelopen eeuw een behoorlijke transformatie ondergaan. Wegen zijn forser en dominanter geworden. Niet alleen de komst van spoor- en snelwegen, maar ook de herinrichting van de Nieuwe Weteringseweg tot provinciale weg heeft veel gevolgen gehad voor het gebied.
In de agrarische sector heeft een forse schaalvergroting en rationalisatie plaatsgevonden, wat zich enerzijds uit in een zekere vervlakking van het landschap. Het slotenpatroon is grofmaziger geworden, maar is nog wel duidelijk aanwezig. Daarnaast heeft verdichting van de lintbebouwing langs de Nieuwe Weteringseweg plaatsgevonden.
De Nieuwe Weteringseweg bestaat uit een half open lint en biedt geregeld doorzicht over het open landschap. Vanwege de intensivering van de bebouwing aan de Nieuwe Weteringseweg is het lint op sommige plaatsen dichtgeslibt.
Ondanks de vele ontwikkelingen is het oude ontginningslandschap met zijn opstrekkende verkaveling nog altijd goed zichtbaar. Het grondgebruik bestaat voornamelijk uit grasland en deels akkerbouw en boomteelt. Kenmerkend zijn de kleine bossen, houtsingels, poelen en bomenrijen. Naast de houtmassa's zijn de vegetaties van akkerranden en graslanden kenmerkend voor het landschap. Het fraaie van de Nieuwe Weteringseweg is dat op deze weg de overgang van het open veenweidegebied naar de beboste heuvelrug is te ervaren.
De Prinsenlaan vormt een waardevolle route voor het recreatief netwerk. Het is een fraaie doorsteek voor voetgangers en fietsers en maakt de specifieke kwaliteiten van het kleinschalig overgangsgebied waarneembaar. De locatie grenst dan ook direct aan een recreatiezone van het Stadsgewenst Utrecht, conform Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028, Provincie Utrecht. De gewenste invulling van het plan past mede daarom goed in het landschap. De provincie geeft aan dat de verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder toeneem, mede als gevolg van de grote binnenstedelijke woningbouwambitie. Om die reden stimuleert de provincie gebiedsontwikkeling ten behoeve van bovenlokale recreatie rond het Stadsgewest Utrecht.
Maartensdijk wordt ontsloten door een aantal wegen van lokale en bovenlokale betekenis. Niet alle wegen vervullen een zelfde functie. Sommige wegen hebben een doorgaande functie en verbinden verschillende landsdelen met elkaar, andere hebben een regionale ontsluitingsfunctie, terwijl een groot aantal wegen binnen de gemeente uitsluitend een functie vervullen voor de ontsluiting van agrarische cultuurgrond en individuele agrarische bedrijven.
De A27 is van bovenregionale betekenis en doorsnijdt het plangebied noord-zuid. De N234 (Nieuwe Weteringseweg) en de N417 (Koningin Wilhelminaweg/ Tolakkerweg) hebben een regionale ontsluitingsfunctie. De overige wegen vervullen een lokale functie.
In het kader van de actualisatie van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2000' is een veldinventarisatie gedaan waarbij is gekeken naar de aanwezige functies, bebouwing en waarden in het buitengebied.
Verspreid door het buitengebied zijn circa 90 agrarische bedrijven aanwezig. Het merendeel hiervan betreft bedrijven voor het fokken en houden van rundvee. Daarnaast komen in het plangebied enkele intensieve veehouderijen en agrarische bedrijven met intensieve veehouderij als neventak voor. Tevens zijn er in het gebied enkele paardenfokkerijen en –houderijen gevestigd en komen er ook enkele akkerbouw- en glastuinbouwbedrijven voor.
Een veertigtal niet-agrarische bedrijven is in het buitengebied gevestigd. Niet-agrarische bedrijven zijn bedrijven die op grond van hun aard en/of productie niet tot de agrarische of recreatieve bedrijven behoren. Tevens zijn diverse nutsvoorzieningen in het buitengebied gevestigd.
In het buitengebied komen ruim 400 burgerwoningen voor. Er is tevens sprake van inwoning en dubbele bewoning bij (voormalig) agrarische bedrijfswoningen.
In het buitengebied zijn diverse verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen aanwezig. Onder de verblijfsrecreatie valt een bungalowpark, minicamping en een park met trekkershutten. Ook ligt er in het buitengebied een volkstuinen-complex. Het buitengebied functioneert tevens als een uitloopgebied dat gebruikt wordt voor dagrecreatie.
In het buitengebied komen nog diverse andere functies voor, zoals maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, horeca en militaire doeleinden. Naast deze maatschappelijke voorzieningen komt een aantal specifieke sport-voorzieningen voor in het plangebied, dit betreft onder meer een zwembad, sportvelden, golfbanen en diverse maneges. Tevens is een militaire functie gelegen in het plangebied, namelijk een dienstencentrum van Defensie bij Groenekan.
Luchtfoto plangebied
Het plangebied ligt in het halfopen landschap, gekenmerkt door lange smalle kavels, overwegend in agrarisch gebruik. Kenmerkend is de opgaande kavelgrensbeplanting. Naast de kavelgrensbeplantingen zijn er meer aaneengesloten bosvakken die onderdeel uitmaken van de landgoederenzone op de flank van de Utrechtse Heuvelrug. De Prinsenlaan vormt een herkenbare historische verbinding in dit coulissenlandschap.
De locatie heeft een landschappelijke indeling die bepaald wordt door:
De betrokken perceelsgronden van het plangebied hebben een agrarische bestemming en werden tot 2011 gebruikt ten behoeve van het agrarisch bedrijf (melkveehouderij) aan de Prinsenlaan 80.
De agrarische gronden zijn deels verkocht aan agrariërs in de omgeving. De verkochte gronden maken geen deel uit van het plangebied van de bestemmingsplanwijziging.
De verkochte gronden hebben een meerwaarde voor de agrarische activiteiten in de directe omgeving. De mogelijkheid tot schaalvergroting van de omliggende agrarische bedrijven draagt bij aan de vitaliteit van de agrarische sector.
In de huidige situatie, met de bestaande bed & breakfast accommodatie, is er (ondergeschikt aan de agrarische hoofdfunctie) feitelijk reeds sprake is van een bestaand (verblijfs)recreatieterrein. Er is bij de beoogde ontwikkeling dus geen sprake van nieuwvestiging van een (verblijfs)recreatieterrein, maar enkel sprake van uitbreiding bestaand (verblijfs)recreatieterrein.
Het voor- en het achtererf bestaat geheel uit grasland, omringd door kavelsloten. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Prinsenlaan met de kenmerkende opgaande laanbeplanting.
De ondergroei van struiken en kruiden is een wezenlijk onderdeel van de begroeiing en zorgt voor grote ecologische waarde. Het zoveel mogelijk 'vrijzetten' van houtwallen moet zich beperken tot het strikt noodzakelijke beheer ten behoeve van de vitaliteit van bomen, sloten en de toegankelijkheid van achtergelegen agrarische bedrijfspercelen.
Bestaande situatie, gezien vanaf de Nieuwe Weteringseweg
De erfbebouwing heeft zijn oorsprong in de 70-er jaren van de twintigste eeuw. De bebouwing bestaat uit een voormalige bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf aan de zijde van de Nieuwe Weteringseweg met daaraan gekoppeld een grote ligboxenstal. Enkele jaren geleden is een schuur aan de achterzijde van het erf gesloopt en is de bed and breakfast accommodatie op het achtererf opgericht.
De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. De ligboxenstal heeft een oppervlakte van circa 1120 m2 en heeft een goot- en nokhoogte van respectievelijk 2,2 m en 6,3 m. De bed and breakfast accommodatie heeft twee bouwlagen met een kap en beslaat een oppervlak van circa 288 m2.
De bebouwing is ingebed in een groenstructuur van bomen en heesters. De inrichting stamt eveneens uit de 70-er jaren van de twintigste eeuw. De opgaande beplanting geeft het erf, gezien vanuit de omgeving, een herkenbaar groen karakter. De erfbeplanting is wisselend van soort en kwaliteit. De erfbeplanting aan de zijde van de Nieuwe Weteringseweg draagt de signatuur van de periode waarin de lintbebouwing is ontwikkeld, waarbij er minder aandacht bestond voor de landschappelijke en cultuurhistorische inpassing dan nu het geval is. Sindsdien is het groen tot wasdom gekomen. Binnen de cluster zijn een aantal mooie en gezonde exemplaren aanwezig. Anderzijds is de beplanting van het bebouwingscluster vrij dicht en strekt het zich in de breedte uit, waardoor de langgerekte landschappelijke structuur, met doorzichten vanaf de weg op het achterliggende landschap, minder herkenbaar is geworden. Dit komt met name door de dichte onderbegroeiing.
Aan de achterzijde, rondom de bed and breakfast accommodatie is een nieuwe siertuin aangelegd. Voor een deel is hier voortgeborduurd op de bestaande erfbeplanting. Voor een deel zijn nieuwe vormen en soorten geïntroduceerd, die weinig relatie hebben met het omliggende landschap.
bestaande bed & breakfast accommodatie
Het middendeel van het erf is grotendeels verhard. Het betreft de voormalige logistieke ruimte van het agrarisch bedrijf. Een deel van de verharding is in gebruik genomen als parkeervoorziening bij de bed and breakfast accommodatie.
De bescherming van singelbeplanting is gewaarborgd in het bestemmingsplan. Het artikel 'natuur' beperkt de mogelijkheid tot uitvoeren van activiteiten in het gebied, waaronder het vellen en rooien van houtopstanden. Er mag uitsluitend vergunning worden verleend, indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4.3, lid b. In deze bepaling zijn de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen geborgd. De ecologische en landschappelijke waarden van de begroeiing langs de Prinsenlaan worden beschouwd als waarde van het landschap. Het onnodig verwijderen van ecologische waarden langs de Prinsenlaan is op deze wijze onmogelijk gemaakt. Er kan ook sprake zijn van het noodzakelijk verwijderen van ecologische waarden langs de Prinsenlaan. Ten behoeve van een goed onderhoud van de ondergroei en de overige begroeiing is het noodzakelijk om periodiek ondergroei (deels) te verwijderen. Indien dit wordt nagelaten, gaat dit op de lange termijn ten koste van variëteit en de overige begroeiing. Dit geldt ook voor begroeiing nabij sloten. De sloten maken onderdeel uit van een hoofdafvoer van het waterschap. Het waterschap vraagt van de grondeigenaar om de sloten schoon en vrij te houden van begroeiing. Dit geldt voor de sloot en de gronden (eerste twee meter) aan weerszijde van de sloot. In de nota van wijzigingen is een aanvulling op toelichting; paragraaf 2.2.1 opgenomen, waarin de beschermde waarden van het landschap nadrukkelijker worden beschreven. De achterliggende gronden moeten echter wel toegankelijk blijven voor agrarisch bestemmingsverkeer. Begroeiing mag daarom worden verwijderd, indien dit noodzakelijk is voor de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de achterliggende gronden door agrarisch bestemmingsverkeer.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van nieuw ruimtelijk beleid en regelgeving voor Prinsenlaan 80 te Groenekan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak vervangen. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Ten aanzien van de nationale belangen wat betreft
wordt aangesloten op de Structuurvisie en de AMvB Ruimte.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013, zijn op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. De provincie streeft meer flexibiliteit van beleid na, alsmede een omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat daarbij voorop.
De provincie kiest er voor om het evenwicht tussen de kwaliteitstoename en de rode ontwikkelingen zo min mogelijk in kwantitatieve zin te reguleren. Dit levert in praktijk minder kwantitatieve normering en juist meer kwalitatieve randvoorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Ruimtelijke kwaliteit laat zich kenmerken door toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde. De aspecten die hier een bijdrage aan leveren, sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap en zijn gericht op het verbeteren van het vitaal economisch functioneren van het landelijk gebied. Behoud en versterking van landelijke kwaliteiten met ruimte voor innovatie speelt hierbij een belangrijke rol.
Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw wordt ruimte geboden, ook vanwege de rol die de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke agrarische cultuurlandschap. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg- en recreatief en toeristisch aanbod, natuurbeheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie dragen bij aan dit perspectief. Het plangebied ligt in het zogenaamde landbouwkerngebied.
Landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit
In de agrarische gebieden in de provincie Utrecht is grondgebonden landbouw de hoofdfunctie, maar is ook sprake van functiemenging en -verbreding. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. Het provinciaal belang ten aanzien van landbouwgebieden:
De landbouw maakt, om zich te kunnen behouden, een proces van schaalvergroting door. De voortgaande schaalvergroting van agrarische bedrijven maakt het voor agrariërs steeds lastiger om te blijven concurreren. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave, waar omzetting van landbouwgrond naar groene, soms ook stedelijke gelieerde functies aanvaardbaar is.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het gebied. Het plangebied valt geheel binnen het landschap Groene Hart. Voor dit landschap is het van belang om de volgende kernkwaliteiten te behouden, te versterken en niet te verstoren:
Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten van de diverse landschappen, zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
Kernrandzone
De kernrandzone - het gebied grenzend aan stad of dorp – heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde functies, waaronder recreatieve voorzieningen. Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan is het provinciaal beleid gericht op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. De gemeente geeft invulling aan de wijze waarop de huidige kwaliteit wordt geborgd of verbeterd. De provincie streeft naar uitnodigende kernrandzones die stad en land verbinden en die een adequaat recreatieaanbod hebben. Bij kwaliteitsverbetering in het kader van recreatie, gelden als provinciaal belang:
Indien een bestemmingsplan bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone kunnen stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn.
Situatie
De (ruimtelijke) effecten van de nieuwe functie - en toebehorende activiteiten - zijn zorgvuldig gewogen en beoordeeld. De effecten zijn aanvaardbaar en niet strijdig met een goede ruimtelijke ordening. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid en past binnen de voorwaarden van artikel 4.8 'Kernrandzone'. Er is een groeiende behoefte aan kwalitatieve (verblijfs)recreatieve mogelijkheden in kernrandzones. Kleinschalige stedelijke functies worden onder voorwaarden toegestaan.
Het plan versterkt de recreatieve belevingswaarde van het gebied, omdat er een kwalitatieve bijdrage wordt geleverd aan de natuur en de recreatieve mogelijkheden. Het plangebied grenst aan een 'recreatiezone' en een deel van het plangebied wordt op dit moment al gebruikt als wandel- en fietsroute. Het toevoegen van een kleinschalige stedelijke functie versterkt de recreatieve belevingswaarde van het gebied en levert een bijdrage aan de recreatieve mogelijkheden.
De ontwikkeling leidt tot verhoging van de kwaliteit in het landelijk gebied en maakt bovendien het bereiken van een ander doel mogelijk: de realisatie van natuur en recreatief groen. Door de realisatie van het natuurontwikkelingsplan wordt het doel 'realisatie van natuur' bereikt en er wordt ca. 5 hectare aan gronden ingezet als 'recreatief groen'. Tenslotte krijgt een aanzienlijk deel van het plangebied de bestemming 'natuur', waarmee de gronden in kwestie op duurzame wijze worden gewaarborgd. Het plan voldoet ook aan de overige voorwaarden:
Onderzoek onderbouwt de ruimtelijke inpasbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Nieuwe functies in het landelijk gebied
De provincie streeft naar zones die stad en land verbinden en die een adequaat recreatieaanbod hebben. In het kader van recreatie gelden als provinciaal belang:
Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richt het provinciaal beleid zich op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn.
Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt echter gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden wil de provincie mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Voor vrijkomende agrarische bedrijven is het beleid van de provincie gericht op ruimtelijke kwaliteitwinst, door sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. Om dit te stimuleren is onder voorwaarden vervangende nieuwbouw mogelijk ten behoeve van de functie wonen, of voor een passende bedrijfsfunctie. Indien alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt en een nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt, stelt de provincie een limiet aan het totaaloppervlak van vervangende nieuwbouw.
Algehele agrarische bedrijfsbeëindiging
Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die bij algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing toestaan dat de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een andere bedrijfsmatige functie krijgen, mits is voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.7 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht, 2013.
Indien het bouwperceel niet optimaal gesitueerd en uitgerust is voor de grondgebonden landbouw, de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen met ten minste 50% wordt gereduceerd, de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden of versterkt, het agrarisch bedrijf niet is gesitueerd binnen het Landbouwontwikkelingsgebied en de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd, is het mogelijk de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing, een nieuwe bedrijfsmatige functie te laten verkrijgen. Verharding en bouwwerken, geen gebouw zijnde tellen niet mee in de rekensom. Afwijken van de genoemde maatvoering is mogelijk, mits dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. De vraag of sprake is van meer kwaliteit is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Situatie
In het algemeen geldt dat door de structureel te lage prijzen in de landbouw, er al jaren een ontwikkeling in de landbouw gaande is, waarbij de gronden van kleinere bedrijven worden opgekocht door grotere bedrijven of worden verkocht voor nieuwe natuur. De provinciale voorwaarden voor algehele agrarische bedrijfsbeëindiging:
Op de langere termijn zal het in stand kunnen houden van het agrarisch bedrijf ter plaatse onmogelijk worden. Bij onzeker toekomstperspectief zijn banken terughoudend met het verstrekken van nieuwe financieringen. De ligboxenstal uit 1979 is niet meer doelmatig bruikbaar als rundveestal. De stal moet worden vervangen om de bedrijfsmatige activiteiten te kunnen voortzetten. De vervangende nieuwbouw van de stal zou moeten worden gefinancierd uit een uitbreiding in de jongvee opfok. Een agrarisch bedrijf in de provincie Utrecht heeft een gemiddelde veestapel van 150 stuks, inclusief een bouwblok van circa 1,5 ha. De provincie heeft te weinig stikstofrechten om de uitbreiding van 100 stuks jongvee mogelijk te maken. Om in een periode, die zich laat kenmerken door schaalvergroting en professionalisering van agrarische bedrijven, te kunnen blijven concurreren met andere agrariërs, is het voor kleinere agrarische bedrijven noodzakelijk een minimaal oppervlak van ca 40 ha ter beschikking te hebben. Bij het stoppende agrarisch bedrijf ter plaatse is sprake van een totaaloppervlakte van 24 ha aan agrarische gronden, gesitueerd in een gebied waar gronden nauwelijks te huur of te koop aangeboden. In een omgeving waar agrarische bedrijfsgronden schaars zijn en maar zelden vrijkomen, is de ligging van een kleinschalig agrarisch bedrijf niet optimaal voor de grondgebonden landbouw. Een deel van de agrarische gronden is daarom reeds verkocht aan andere agrariërs in de regio. Deze bedrijven kunnen op deze manier hun agrarische bedrijf versterken en vergroten. Exploitant heeft nog circa 7 ha aan gronden in bezit, waarvan circa 4 ha wordt ingezet voor het behoud en het versterking van natuurwaarden. Het natuurontwikkelingsplan draagt hier in aanzienlijke mate aan bij.
In ruimtelijk perspectief worden de gronden aan drie zijden van het perceel sterk begrensd. Aan de zuidzijde grenst het perceel aan de Nieuwe Weteringseweg. Aan de oostzijde grenst het perceel aan de Prinsenlaan. Op beide wegen is sprake van grote verkeersintensiteit (respectievelijk gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer /wandelaars), waardoor de begrenzing werkt als barrière voor verdere uitbreiding. Aan de noordzijde is de dorpskern Maartensdijk gelegen, dat verdere uitbreiding van het agrarisch bedrijf onmogelijk maakt. Aan de westzijde grenst het perceel aan andere, in gebruik zijnde landbouwgronden. Het stoppende bedrijf is in ruimtelijke zin gelegen in een hoek, waar sprake is van zeer geringe uitbreidingsmogelijkheden en geen sprake is van optimaal gesitueerde landbouwgronden. Of er ten tijde van de aanvraag mogelijkheden waren om nieuwe gronden aan te trekken, wordt niet hard gemaakt. Daarbij is en was dit geen voorwaarde. Bovendien geldt in het landelijk gebied een tendens van stoppende agrarische bedrijven. Voorliggend initiatief past in de lijn van de teruglopende bedrijvigheid en is geen ongewone ontwikkeling.
Daar komt bij dat een optimale situering en uitrusting van een bouwperceel per definitie geen beletsel hoeft te zijn om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Op pagina 26 van de PRV stelt het provinciaal beleid dat, indien het bouwperceel optimaal gesitueerd en uitgerust is, de voorkeur uitgaat naar behoud van het bouwperceel voor de agrarische sector. Het provinciaal beleid sluit de mogelijkheid tot het oprichten van een vervangende functie dus niet uit.
Bovendien is sprake van een ondernemer die aantoonbaar kansen ziet voor een rendabele bedrijfsvoering in een andere sector. Deze mogelijkheden zijn niet alle agrariërs toebedeeld. De nieuwe vorm van bedrijfsvoering past goed in het karakter van het gebied en levert een bijdrage aan het voorzieningenniveau. Daar komt bij dat de functiewijziging geen afbreuk doet aan de mogelijkheden voor agrarische bedrijfsvoering in het gebied, het levert juist een bijdrage. De PRV en PRS geven de gemeenten bovendien ruimte voor een eigen, onderbouwde afweging.
Het sleutelwoord rond de gewenste functieverandering is 'ruimtelijke kwaliteit'. Zowel de gemeente als de provincie verwachten een duurzame bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit, op het moment een ondernemer de ruimte wordt geboden een nieuwe vorm van bedrijfsvoering op te starten en de huidige agrarische bedrijfsvoering wenst te beëindigen. Het PRV stelt dat daarbij kan worden gedacht aan het herstel van het omringende landschap, verbetering van recreatiemogelijkheden of verbetering van de waterhuishouding (toelichting artikel 4.7, pag. 24). Het plan voorziet de omgeving op alle benoemde onderdelen van een duurzame bijdrage. De bestemming 'natuur' zorgt voor een duurzame inbedding van waarden van en om de Prinsenlaan. Deze wens is tevens uitgesproken door de belangengroep Stichting behoud Prinsenlaantje en ommelanden. Daar komt bij dat, zoals eerder is aangegeven, slechts een substantieel deel van de gronden, dat daadwerkelijk als agrarische grond gebruikt zou kunnen worden, wordt gewijzigd naar de bestemming 'natuur'.
De samenhang van factoren maakt dat het bouwperceel niet optimaal is gelegen en is uitgerust voor de grondgebonden landbouw.
Overweging: de bedrijfsmatige, agrarische activiteiten worden beëindigd en de bijhorende bebouwing gesloopt. De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarde dat vrijkomende, overbodig geworden bebouwing wordt gesloopt. Door het saneren van 1120m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing is het mogelijk maximaal 560 m2 te herbouwen ten behoeve van de nieuwe functie. De bestaande nevenactiviteit wordt betrokken in de nieuwe hoofdfunctie , waardoor er in de planregels een maximale gezamenlijke oppervlaktemaat is opgenomen. In totaal is sprake van een minimale reductie van 50% en daarmee een ontstening van het buitengebied met een omvang van minimaal 560 m2. Door de huidige gebouwen die in slechte staat van onderhoud zijn te slopen en met substantieel minder vloeroppervlak een functioneel bruikbaar gebouw te realiseren, wordt een ruimtelijke kwaliteitswinst behaald. Het plan voldoet aan de reductievoorwaarde door het opnemen van een beperking n de planregels ten aanzien van vervangende nieuwbouw. De gemeente maakt wat betreft de maatvoering geen gebruik van de geboden afwijkingsmogelijkheden in het provinciaal beleid.
Overweging: de inpasbaarheid van de nieuwe functie in het landschap is door middel van ruimtelijke randvoorwaarden gewaarborgd. De vervangende nieuwbouw wordt ingebed binnen ruimtelijke kaders van een compact en landschappelijk ingepast bouwcluster. Om ook de natuurwaarden rond het gebied van de Prinsenlaan een kwaliteitsimpuls te geven is besloten om van de overblijvende agrarische grond 4 ha om te zetten in natuur. Bovendien is exploitant bereid tot het realiseren van een grootschalig natuurontwikkelingsplan op achterliggende gronden. Het natuurontwikkelingsplan versterkt landschappelijke en natuurwaarden in het gebied. Bovendien toont onderzoek aan dat de flora en fauna geen hinder zal ondervinden van de ontwikkeling. Er is dan ook geen ontheffing nodig voor het realiseren van het plan. De cultuurhistorische waarden in het plangebied ondervinden tevens geen nadelige gevolgen van de ontwikkeling. Er is sprake van zorgvuldige (ruimtelijke) inpassing van de nieuwe functie in het landschap, waarbij behoud van bestaande waarden is gewaarborgd en diverse waarden worden versterkt. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarde van artikel 4.7.
Overweging: het plangebied ligt niet in een Landbouwontwikkelingsgebied.
Overweging: er is geen sprake van belemmeringen in de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. De toelaatbaarheid van de ontwikkeling is beoordeeld aan de hand van voorwaarden, waarbij getoetst is aan milieukwaliteitprofielen en de (ruimtelijke) consequenties van de ontwikkeling. De functiewijziging mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven of onevenredig hinder opleveren voor nabijgelegen woningen. De effecten van de ontwikkeling zijn met behulp van milieutechnisch onderzoek in kaart gebracht. Onderzoeksresultaten tonen aan dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2025 en de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013. Het plan voldoet aan alle voorwaarden die volgens het provinciaal beleid van toepassing zijn op de planlocatie. De gemeente beschouwt de beoogde ontwikkeling zowel ruimtelijk als beleidsmatig, passend in de (directe) omgeving en het landelijk gebied. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft een nieuw regionaal structuurplan (RSP) opgesteld voor de planperiode 2005 – 2015, met een doorkijk naar 2030. Dit regionaal structuurplan heeft betrekking op het grondgebied van tien gemeenten, waaronder gemeente De Bilt.
Kaartbeeld RSP 2005-2015
Het RSP geeft de ruimtelijke visie voor de regio weer en is tegelijkertijd het kader voor regionale afstemming.
Het gebied ten noorden van de Nieuwe Weteringseweg is aangeduid als Vitaal platteland. Dit is beschreven als landelijk gebied met als hoofdfunctie zowel grondgebonden als niet-grondgebonden landbouw. Veel gebieden met grondgebonden landbouw hebben landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en worden gekenmerkt door recreatief medegebruik. Binnen deze zone bevinden zich ook kleine recreatie- en natuurgebieden en ecologische verbindingszones, tevens met aandacht voor de landbouwkerngebieden.
Gezien de ontwikkelingen in de landbouw, de toenemende behoefte aan recreatiemogelijkheden en de wateropgave, zijn grote (functie)veranderingen te verwachten in het landelijk gebied. Voor de Utrechtse regio is het van belang dat deze ontwikkelingen niet leiden tot een teruggang van de landschappelijke kwaliteit of de recreatieve waarde van het buitengebied. De agrariërs, als beheerder van de helft van het BRU-grondgebied, vervullen een belangrijke rol. De regio wil in de gebieden waar landbouw de primaire functie blijft, een goed landbouwperspectief bieden. Initiatieven op het gebied van recreatie, recreatief medegebruik en de specifieke benutting van cultuurhistorische waarden, dragen bij aan de vitaliteit van het landelijk gebied.
De agrariërs vervullen een belangrijke rol, als beheerder van de helft van het BRU-grondgebied. Het is van belang dat de ontwikkelingen in de agrarische sector (de komende tien jaar zal ieder jaar 5% van de agrariërs stoppen) niet leiden tot een teruggang van de landschappelijke kwaliteit of de recreatieve waarde van het buitengebied. De regio wil daarom bijdragen aan een impuls voor een vitaal platteland.
Deze bestaat uit:
Het RSP heeft belang bij een landelijk gebied waar agrariërs een goed landbouwperspectief wordt geboden. Op grond van de voorliggende plannen bestaat geen beweeggrond waaruit blijkt dat het landbouwperspectief voor agrariërs wordt bedreigd.
Het Regio Utrecht (BRU) gaat uit van een afnemend aantal agrarische bedrijven in de regio. De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven in de regio jaarlijks met 5% zal afnemen. Een beleidsdoelstelling is waar mogelijk bij agrarische bedrijfsbeëindiging kansen te benutten omtrent het combineren van huidige activiteiten met nieuwe functies zoals het beheer van water, natuur en landschap.
Er is in eerste instantie onderzocht of de toekomstige inrichting mogelijk beperkende werking heeft op het agrarisch gebruik van gronden in directe omgeving. Dit is niet het geval. Het landelijk gebied heeft behoefte aan een gezond beleid waar agrariërs een perspectief wordt geboden. Het BRU wil met dit beleid een stimulerende rol vervullen als het gaat om versterking van vitaliteit, dynamiek en het leveren van kwaliteitsimpulsen voor het buitengebied. Op grond van voorliggend plan bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat het landbouwperspectief voor agrariërs wordt bedreigd. Sterker nog, met de beëindiging van het agrarisch bedrijf aan de Prinsenlaan is de kans geboden aan agrariërs in de omgeving om hun bedrijfsvoering uit te breiden. Middels de verkoop van enkele gronden heeft dit reeds geleid tot uitbreiding van twee agrarische bedrijven in directe omgeving.
Het vervallen van de agrarische hoofdfunctie in het kader van functieverandering is niet in strijd met het Regionaal Structuurplan 2005-2015. Bij behandeling door de Raad van State is vast komen te staan dat in het RSP weliswaar is opgenomen dat in gebieden waar landbouw de primaire functie is een goed landbouwperspectief dient te worden geboden, maar hieruit volgt niet dat initiatieven voor nieuwe gebruiksfuncties - mits deze voldoen aan de voorwaarden - niet zijn toegestaan. De raad heeft bij toetsing van het plan aan dit beleid kunnen betrekken dat 18 hectare grond wordt verkocht ten behoeve van agrarisch gebruik. Daarmee is zowel de agrarische functie, als het landschapsbeheer van deze gronden gewaarborgd.
Bij de inrichting van gebieden zijn cultuurhistorische waarden richtinggevend. Een ontwikkelingsgerichte ontwerpaanpak vormt hierbij de basis voor de aanpak. Behoud door ontwikkeling wordt nagestreefd omdat vooral ontwikkeling van duurzame eigentijdse functies perspectief biedt voor een blijvende instandhouding. Het is dus uitdrukkelijk de bedoeling om nieuwe ontwikkelingen toe te staan, maar daarbij de bestaande cultuurhistorische waarden als inspiratiebron te gebruiken.
Bij de inrichting van de nieuwe situatie is rekening gehouden met een duurzame inkadering van groen en water, gebaseerd op het oorspronkelijke lanschapspatroon. Er wordt circa 5 hectare van het grondgebied beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van natuurbeheer. Het natuurontwikkelingsplan levert een aanzienlijke bijdrage aan de instandhouding van het waardevolle landschap.
Hieruit volgt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het RSP.
Op 29 maart 2012 is de gemeentelijke structuurvisie door de raad vastgesteld. Het bestemmingsplan is een doorvertaling van Het Bilts Manifest. De belangrijkste opgave is om diversiteit van verschillende karakteristieke landschappen en cultuurhistorische elementen te behouden en waar mogelijk te versterken. Om te behouden is verandering noodzakelijk.
De structuurvisie tracht voor het platteland een zorgvuldig evenwicht te vinden tussen beheerst ruimte bieden voor noodzakelijke, nieuwe ontwikkeling en behoud van de kwetsbare kwaliteiten van landschap en natuur. Voorliggend plan is een uitwerking waarin de gemeente streeft naar natuurontwikkeling op duurzame wijze te waarborgen en tegelijkertijd ruimte te bieden aan reguliere ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Autonome ontwikkelingen en maatschappelijke trends maken het noodzakelijk om mee te bewegen en te blijven werken aan kwaliteit en leefbaarheid. De structuurvisie richt zich voor het buitengebied, ter plekke van het onderhavige plangebied, op het versterken van het agrarisch gebruik en extensieve recreatie. Het landschap dient als onderlegger voor nieuwe ontwikkelingen. In de komende periode zet de gemeente uitdrukkelijk in op het blijven verbeteren en ontwikkelen van landschap en natuur: als agrarisch gebied, als recreatief buitengebied, als cultuurhistorisch element en als ecologische structuur. Grootschalige verstedelijking past daar niet bij, alleen kleinschalige en zorgvuldige ingepaste stedelijke ontwikkelingen zijn wenselijk; 'acupunctuur', ingepast in het landschap, rekening houdend met de landschappelijke karakteristiek.
Kaartbeeld Gemeentelijke structuurvisie
De algemene richtlijn voor het plangebied en wijde omgeving wordt aangeduid als ‘versterken van het agrarisch gebruik en extensieve recreatie’. Dit is overeenkomstig met andere beleidsdocumenten één van de hoofddoelstellingen in het gebied. Dit wil echter niet zeggen dat er enkel sprake is van één geldende richtlijn. De Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030 representeert een gemeentelijk ambitiedocument waarin richtlijnen en doelstellingen voor de lange termijn onder woorden zijn gebracht. Een beleidsdocument als dit kent gebruikelijk geen specifiek en/of maatgevend kader voor planuitwerkingen van relatief kleinschalige omvang. De ontwikkeling past binnen de gemeentelijke ambities van het structuurplan, waarvan het zorgvuldig omgaan met landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied een gemeentelijke doelstelling is. Hiervoor levert het plan een aanmerkelijke bijdrage.
In de Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030 wordt aan het plangebied en de omgeving van het plangebied belangrijke betekenis toegekend als natuur- en agrarisch gebied en is één van de speerpunten van het beleid het verbeteren en ontwikkelen van de natuur en de agrarische functie. Bij behandeling door de Raad van State is niet gebleken dat de in het plan voorgestane functiewijziging, waarbij de agrarische functie wordt beëindigd ten gunste van uitbreiding van de verblijfsrecreatieve functie, hiermee in strijd is. Daarbij is mede van belang dat de raad in dat verband aan een deel van de gronden de bestemming 'Natuur' heeft toegekend.
Hieruit volgt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030.
De gemeente De Bilt heeft de nota 'Ruimte voor een vitaal platteland' in juni 2006 vastgesteld om het platteland vitaal te houden en sturing te geven aan de functieverandering en functieverbreding.
Onder vitaal platteland wordt onder andere een duurzame landbouw en een aantrekkelijk landschap verstaan. De vitaliteit kan verder versterkt worden, onder andere door ruimte te bieden voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw op het platteland en de vergroting en aanpassing van toeristisch recreatieve mogelijkheden. De nota zoekt een balans tussen ruimte voor bedrijvigheid en het behoud van het karakter van het landschap. De drie pijlers zijn:
In de nota wordt onderscheid gemaakt tussen vijf landschapstypen waarvan de kernkwaliteiten zijn vastgelegd. Tevens zijn toetsingscriteria en waarborgen aangegeven waarbinnen nieuwe activiteiten plaats mogen vinden. De doelstelling van de nota is het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit in een vitaal platteland.
De onderhavige ontwikkeling valt binnen het kleinschalig landgoederengebied, gekenmerkt door kleine landschapselementen als bosjes en singels. In de nota zijn waarborgen opgenomen waarbinnen nieuwe ontwikkelingen kunnen/mogen plaatsvinden. Deze zijn gebaseerd op de drie pijlers en de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen. Er zijn waarborgen voor vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit.
Tekstfragment Nota Ruimte voor een vitaal platteland (pag. 10/11)
Bij de beoordeling van initiatieven speelt de ruimtelijke aanvaardbaarheid een rol. Voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid is van belang dat nabijgelegen agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Dat de landschappelijke en natuurwaarden goed worden afgewogen en dat de nieuwe (neven-)functie niet te veel verkeersbewegingen met zich meebrengt. Kleinschaligheid staat voorop, waarbij echter wel de mogelijkheden voor inkomstentoename voor met name grondgebondenbedrijven goed worden afgewogen. Bij de nota is een (niet limitatieve) lijst opgesteld van mogelijke functies op het platteland, waaronder kleine horeca, bed & en recreatieappartementen.
Het beleid van de Nota Ruimte voor een vitaal platteland heeft als primair doel veerkracht te bieden aan het gehele buitengebied, waarbij een voorwaarde is dat de activiteiten of bestemmingen (per saldo) geen afbreuk doen aan de diverse kwaliteiten van het buitengebied. In NVP is het in dit verband belangrijk dat agrariërs toegestaan wordt nevenactiviteiten te ontwikkelen. Dat de nevenfunctie op termijn uitgroeit tot hoofdfunctie, sluit NVP niet uit (NVP, p.15 eerste kolom). Daarnaast zijn de nadelige gevolgen van schaalvergroting per saldo beperkt: de vervangende nieuwbouw wordt middels bepalingen in het bestemmingsplan gelimiteerd. Er is in voorliggend plan geen sprake van het realiseren van extra bebouwing , aangezien de reductiemaatregel de vervangende nieuwbouw limiteert tot maximaal 50% van het bouwvlak van de te slopen schuur. Daarnaast biedt de natuurontwikkeling een maatschappelijke winst voor het buitengebied. In onderdeel 4.3 wordt nader ingegaan op de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functie.
De beleidsnota sluit niet uit dat de nevenfunctie op termijn uitgroeit tot hoofdfunctie, mits de nadelige gevolgen van schaalvergroting beperkt zijn. Hiermee wordt onder andere gerefereerd aan voorwaarden die de provincie stelt aan dergelijke functiewijzigingen. De nadelige gevolgen van schaalvergroting zijn daarnaast onderzocht en blijken per saldo beperkt: de vervangende nieuwbouw wordt middels bepalingen in het bestemmingsplan gelimiteerd. Er is geen sprake van realisatie van extra bebouwing (de vervangende nieuwbouw betreft maximaal 50% van het bouwvlak van de te slopen schuur), de natuurontwikkeling levert een maatschappelijke bijdrage voor het buitengebied en tot slot heeft onderzoek aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functie dermate beperkt is, dat maatregelen niet vereist zijn. De provincie heeft inhoudelijk ingestemd met (de eindresultaten van) het onderzoek.
In de Nota wordt expliciet aandacht besteed aan het functieveranderingsbeleid waarbij een reductie van 50% van de overige bedrijfsgebouwen dient te worden bereikt. Gelet op het in artikel 5, lid 5.2, onderdeel b, van de planregels maximaal toegestane bebouwingsoppervlak van 848 m2 is deze bebouwingsreductie verzekerd.
Hieruit volgt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten van de Nota Ruimte voor een vitaal platteland.
Het landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijn is een visie op het landschap en de natuur van de zes gemeenten in het Kromme Rijn gebied. Het dient als landschappelijk toetsingskader en inspiratiebron bij nieuwe ontwikkelingen. De visie gaat uit van een landschappelijke driedeling: het open veenweidegebied van Westbroek en Maartensdijk (1), de bossen en flanken van de Utrechtse Heuvelrug (2) en het rivierenlandschap van de Kromme Rijn en Lek (3).
Indeling landschapstypen
De onderhavige locatie ligt in het overgangsgebied tussen de heuvelrug en het open veenweidegebied. Op deze overgang gaat de visie uit van een groene kamerstructuur en recreatieve ontsluiting in combinatie met duurzaam landgebruik.
Er wordt een verweving beoogd van landbouw met recreatief medegebruik. Kenmerkend is de kleinschalige singelstructuur.
Middels een verbindende groene pijl (de 'Slang') is de ambitie weergegeven de recreatieve en ecologische verbindingen te verbeteren en een groene bufferzone in te richten.
uitsnede kaartbeeld Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijn
Het landschapsontwikkelingsplan zet in onderhavig plangebied onder andere in op het:
Met de beoogde ontwikkeling blijft er sprake van verweving van landbouw met recreatief medegebruik. De doelstelling van het beleid is niet zozeer gericht op agrarische bedrijven, maar de agrarische bedrijvigheid. Het duurzaam verankeren van gronden ten behoeve van recreatief medegebruik is tevens een doelstelling van dit beleidsdocument. Hoe de invulling wat betreft grondeigendom en onderlinge concurrentie plaatsvindt, is hierbij niet relevant. Ondanks dat het agrarisch bedrijf is beëindigd, blijven de gronden grotendeels ongewijzigd en in agrarisch gebruik. Deels komen agrarische gronden beschikbaar voor natuurontwikkeling.
De mate waarin sprake is van medegebruik blijft ongewijzigd in de nieuwe situatie: het openbare karakter van de Prinsenlaan blijft behouden en zal verder worden uitgebreid bij aanmelding onder de Natuurschoonwet. Hiermee wordt aangesloten op het beleid van het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijn.
Bij behandeling door de Raad van State is vast komen te staan dat in het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijn het duurzaam ontwikkelen van landbouw als opgave wordt geformuleerd, maar dat niet is gebleken dat functieverandering zoals in het plan wordt voorgestaan hiermee in strijd is. De raad heeft bij toetsing van het plan aan dit beleid kunnen betrekken dat 18 hectare grond wordt verkocht ten behoeve van agrarisch gebruik. Daarnaast is aan een deel van de gronden de bestemming 'Natuur' toegekend, hetgeen aansluit op de doelstelling in het Landschapsontwikkelingsplan om in het gebied de landschappelijke kwaliteit te verbeteren.
Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op het Landschapsontwikkelingsplan en geeft richtlijnen voor bijvoorbeeld de bebouwingslinten:
Bij het opstellen van de regels is waar mogelijk aangesloten bij de bepalingen uit het Landschapsontwikkelingsplan en het beeldkwaliteitsplan.
Bij de het vastleggen van de bebouwingsmogelijkheden is rekening gehouden met het karakter van de langgerekte kavels en het waarborgen van open doorzichten. De afstand tot de kavelgrenzen wordt door middel van de bouwvlakken geborgd.
Hieruit volgt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het landschapsontwikkelingsplan en beeldkwaliteitsplan Kromme Rijn.
Het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van mensen om slimme keuzen voor vervoermiddelen te laten maken. Ten aanzien van het buitengebied Maartensdijk zijn de N234, N417 (Tolakkerweg, Koningin Wilhelminaweg), A27, spoor Utrecht-Hilversum de belangrijkste infrastructurele voorzieningen in het gebied. De Nieuwe Weteringseweg is opgenomen als hoofdontsluiting in het beoogde verkeersnetwerk voor 2020.
Kaartbeeld GVVP, Netwerk 2020
In hoofdstuk 4.3.1 zijn de verkeerskundige gevolgen van de beoogde ontwikkeling nader beschouwd. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeerskundig verantwoorde situatie en de verkeersafwikkeling op de provinciale weg niet in het geding is.
De boogde ontwikkeling voldoet dus aan de beleidsuitgangspunten van het GVVP.
In het welstandsbeleid van de gemeente de Bilt vormt de landschappelijke driedeling de onderlegger: de Utrechtse Heuvelrug, het open veenweidegebied en het overgangsgebied daartussen. Per gebied varieert de invloed van de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken op hun omgeving. In de open gebieden is vooral de zichtbaarheid over een grote afstand van belang. Voor deze gebieden gaat de nota uit van een eenvoudige hoofdvorm van de bebouwing en het afstemmen op de omgeving. De gemeente streeft naar het herkenbaar houden van de (oorspronkelijke) agrarische functie van de bebouwing en het instandhouden van de harmonieuze relatie tussen bebouwing en landschap. De uitstraling van een complex van agrarische gebouwen met bedrijfswoningen is vaak te danken aan de opzet van de kavel en de onderlinge groepering van de gebouwen en de erfbeplanting.
Uitsnede welstandsgebiedenkaart
De agrarische bebouwing op het perceel van Prinsenlaan 80 te Groenekan heeft geen specifieke historische of regionale kenmerken. Wel vormen de woning en de agrarische bedrijfsbebouwing samen een herkenbare bebouwingscluster in het buitengebied. De welstandsnota gaat ervan uit dat het agrarisch 'verleden' op een eigentijdse manier weerklinkt in nieuwe ontwikkelingen.
In het onderhavige plan is een zorgvuldige opzet van het perceel beoogd en een configuratie van de bebouwing die refereert aan de oorspronkelijke agrarische functie van het perceel. Zie hiervoor verder hoofdstuk 4.1.1 Ruimtelijke randvoorwaarden.
De boogde ontwikkeling voldoet daarmee aan de beleidsuitgangspunten van de welstandsnota.
De gemeente beschouwt het plan als passend binnen de kaders van het nationaal en provinciaal beleid. De beoogde ontwikkeling levert op diverse vlakken een kwalitatieve bijdrage aan het landelijk gebied, waarbij geen belemmeringen ontstaan voor de vitaliteit van bestaande functies. De ontwikkeling draagt onder andere bij aan de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden en belevingswaarde. Daarnaast levert het plan een bijdrage aan de kwaliteit van de natuur en het landschap. Bovendien draagt het plan bij aan de economische vitaliteit van het landelijk gebied, aangezien een bedrijf zonder toekomstperspectief de mogelijkheid wordt geboden een nieuwe hoofdfunctie op te richten in de verblijfsrecreatieve sector. Tegelijkertijd spant de ondernemer zich nadrukkelijk in voor de vitaliteit van het landschap, door een groot deel van zijn gronden te bestemmen als 'natuur' en door het realiseren van een grootschalig natuurontwikkelingsplan. Lokale agrariërs profiteren van deze functiewijziging, aangezien meerdere agrariërs een schaalvergroting kunnen realiseren.
Ten aanzien van de nationale belangen is aangesloten op de Structuurvisie en de AMvB Ruimte. Het nieuwe provinciale ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Hieraan wordt in het onderhavige bestemmingsplan verdere invulling gegeven, mede op basis van het (inter)regionaal en gemeentelijk beleid.
De provincie richt zich in de nieuwe structuurvisie op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Dit sluit vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Het beleid is gericht op een economisch vitale landbouw en verweving van landbouw met recreatief medegebruik.
Specifieke uitwerkingen van het provinciaal beleid zijn opgenomen in de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
voorts:
Daarmee zijn de provinciale belangen geborgd.
De structuurvisie van de gemeente De Bilt richt zich voor het buitengebied, ter plekke van het onderhavige plangebied, op het versterken van het agrarisch gebruik en extensieve recreatie. De gemeente zet uitdrukkelijk in op het blijven verbeteren en ontwikkelen van landschap en natuur: als agrarisch gebied, als recreatief buitengebied, als cultuurhistorisch element en als ecologische structuur. Alleen kleinschalige en zorgvuldige ingepaste stedelijke ontwikkelingen zijn wenselijk, rekening houdend met de landschappelijke karakteristiek.
Tal van ander beleid ondersteunt deze hoofdlijn. De rode draad in het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente voor het plangebied is een goede balans tussen behoud en ontwikkeling. Het beleid richt zich met name op een zorgvuldig omgaan met landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk wanneer deze landschappelijk zorgvuldig worden ingepast en de bruikbaarheid van de omliggende agrarische bedrijvigheid niet in het geding is.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk waarbij het oorspronkelijke landschap het uitgangspunt is en de landschappelijke structuur wordt versterkt. De functie is tevens goed inpasbaar in de agrarische omgeving.
De ontwikkeling past dus goed in het beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Uitgangspunt van de ontwikkeling is een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het landschap. De invulling van het perceel dient zich te voegen in het kleinschalig overgangsgebied van de Utrechtse Heuvelrug in het oosten naar het open veenweidelandschap in het westen.
De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (Provincie Utrecht) beschrijft hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gestuurd en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft. Het plangebied is gelegen in het Groene Hart, waarbinnen het contrast tussen de landschapskwaliteiten openheid en intimiteit, rust en reuring en oude en nieuwe overgangen een rol spelen. Het bouwcluster is zoveel mogelijk geconcentreerd op het voorste gedeelte van het kavel, gelegen binnen de bestaande lintbebouwing langs de Nieuwe Weteringseweg. Er ontstaat zicht op het achterliggend landschap, door de bewuste clustering van het bebouwde deel in de lint. Het plan past binnen het uitwerkingskader van de kwaliteitsgids.
Om een goede landschappelijke inpassing van de herontwikkeling van het perceel te kunnen waarborgen heeft de gemeenteraad van de gemeente De Bilt op 26 april 2012 de ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het onderhavige perceel vastgesteld. Deze maken als Bijlage 4 deel uit van de regels ('Ruimtelijke Randvoorwaarden Prinsenlaan 80 Groenekan, Gemeente De Bilt/Vollmer & Partners, Vastgesteld door de gemeenteraad van De Bilt op 26 april 2012). Hoofdstuk 3 van deze bijlage is integraal vervangen door een een nieuw hoofdstuk 3 Randvoorwaarden (Nieuw), welk hoofdstuk als normatief kader is verwerkt in lid 12.3 van de regels.
Bovendien is door een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer verzekerd dat ontwikkelingen moeten voldoen aan het door de raad vastgestelde document.
Algemene randvoorwaarden
Als uitgangspunt gelden de volgende algemene randvoorwaarden:
Randvoorwaarden perceel
De specifieke randvoorwaarden op perceelsniveau kunnen als volgt worden samengevat:
Configuratie
De locatie heeft een landschappelijke indeling die bepaald wordt door:
Ontsluiting via Prinsenlaan
Uitgangspunt is het verkeer van en naar Het Koningsbed te laten verlopen via de bestaande ontsluiting.
Begeleiding kavelgrenzen
Uitgangspunt is het versterken van de landschapsstructuur van het kleinschalig overgangsgebied door het benadrukken van de kenmerkende opstrekkende verkaveling met begeleidende beplanting.
Groen kader
Uitgangspunt is eenduidige invulling van de gehele kavel en een sterke groene ruimte van (bloemrijk) grasland als tegenvorm van de bebouwingscluster.
Natuurverbinding
Uitgangspunt is de aanleg van een natuurlijke verbindingsroute, met name voor de das, gekoppeld aan de landschappelijke opzet van het perceel.
Compact cluster
Uitgangspunt is het realiseren van een compact en landschappelijk inpasbaar cluster van bebouwing en erfverharding. Uitgangspunt is sloop van de agrarische bedrijfsstal op het terrein, handhaving van de woning en de bed and breakfast accommodatie en de nieuwe ontwikkeling in samenhang daarmee.
In de regels van het onderhavige bestemmingsplan is de maat van 540 m2 aangepast naar 560 m2, aangezien de oppervlakte van de te slopen stal geen 1080 m2, maar 1120 m2 bedraagt.
schematische weergaven randvoorwaarden perceel
Zonering
De zonering van het cluster zorgt voor het handhaven en versterken van bestaande en nieuwe doorzichten op het terrein. Daarnaast zorgt de zonering in de bebouwingsmogelijkheden voor een goede aansluiting van de nieuwe bebouwing bij de landschappelijke karakteristiek.
zonering cluster
1: eerstelijns bebouwing
(zone van ca. 22 meter)
2: vrij doorzicht
(zone van ca. 17 meter)
3. tweedelijns bebouwing
(zone van ca. 34 meter)
A: doorzicht langs kavelgrensbeplanting
B: Doorzicht over middensloot
C: Doorzicht langs laanbeplanting Prinsenlaan
De bebouwingsmogelijkheden worden bepaald door het samenspel van de zoneringen.
Daarbij geldt dat op het erf in totaal maximaal 960 m2 bebouwd mag worden:
In verband met de beoogde doorzichten A/B/C geldt dat in die zones geen nieuwe erfbeplanting mag worden gezet die het doorzicht belemmert. Voorkomen moet worden dat de ruimte tussen kavelgrensbeplanting en compact bebouwingscluster dichtslibt. Bestaande waardevolle bomen dienen zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven, maar dichte onderbegroeiïng dient te worden verwijderd zodat er meer openheid ontstaat.
Nieuwe bebouwing
Uitgangspunt is de bestaande en de nieuwe bebouwing samen te brengen in een compact bebouwingscluster. Het 'erf' ligt herkenbaar in de groene ruimte. De nieuwe erfbebouwing ligt parallel aan de lange lijnen in het landschap.
Uitgangspunt is dat de nieuwe bebouwing wordt vormgegeven in een architectuur die refereert aan de oorspronkelijke agrarische functie van het perceel. De bebouwing mag daarbij een eigentijdse interpretatie zijn van agrarische erfbebouwing. De bebouwing moet landschappelijk inpasbaar zijn in de omgeving.
Inrichting erf
Uitgangspunt is te komen tot een samenspel van bebouwing, verharding en groen waarbij het erf een functionele en uitnodigende verblijfsruimte is.
Voor de erfinrichting wordt uitgegaan wordt van een streekeigen palet aan materialen en beplanting en daarmee met de kenmerkende eenheid in het erf te bewaren. De erfinrichting is overwegend open en overzichtelijk. Voorkomen moet worden dat het zicht verder wordt beperkt dan door al door de bebouwing gebeurt. Het zicht vanaf de Nieuwe Wetering op de nieuwbouw wordt grotendeels uit het zicht gehouden door opgaand groen.
Van belang is een afgewogen verhouding tussen verharding en groen. Waardevolle bomen worden gehandhaafd. De delen van het erf die niet meedoen in de logistiek, zoals met name de rand van het erf, krijgen een zachte groene invulling met laagblijvende hagen of heesterbeplanting. Verder verdienen de overgangen tussen bebouwing en erf een zorgvuldige detaillering.
Terrassen en andere buitenruimtes worden mee-ontworpen, in samenhang met de bebouwing en de bestaande bomen. Het parkeren wordt groen ingepast door omkransende hagen en/of heestervakken.
De houtwallen langs de Prinsenlaan dienen zoveel mogelijk te worden vrijgezet zodat deze ruimtelijk goed herkenbaar en de bomen vitaal blijven. De aanvullende houtsingel langs de westzijde van het perceel volgt de gehele lengte, waardoor de dieptewerking wordt versterkt. De singel bestaat uit streekeigen beplanting.
De poel en boomgroep die ten behoeve van de das wordt aangelegd, dient in vormgeving aan te sluiten bij de streekeigen invulling die gangbaar is bij boerenerven.
Eindbeeld
Het compacte bebouwingscluster in de groene ruimte bepaalt het beeld naar buiten.
Het erf is opgenomen tussen de (bestaande) bomen en boomgroepen. Tussen de bomen kunnen buitenruimtes/terrassen van de bed and breakfast een plek krijgen. Het erf heeft een zodanige functionele geleding dat de overlast voor de omgeving minimaal is. Toegangen, parkeergelegenheid en logistiek bevinden zich aan de ‘binnenzijde’ van het erf, terrassen aan de achterzijde.
Bebouwing, erf, landschap en natuur vormen een samenhangend geheel. Ze vertegenwoordigen gezamenlijk meer dan een optelsom van delen.
Realisatie
Het rapport 'Prinsenlaan 80 Groenekan: ruimtelijke randvoorwaarden' vormt de onderlegger voor de verbeelding en regels van het voorliggende bestemmingsplan. Hierin worden de nieuwe functies mogelijk gemaakt en worden de ruimtelijke, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten geborgd. Een bestemmingsplan kan echter geen realisatie afdwingen ten aanzien van de landschaps- en natuurontwikkeling. Daartoe is een separate overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarin de initiatiefnemer verplicht wordt om de landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling te realiseren zodra de nieuwbouw is gerealiseerd.
In opdracht van de initiatiefnemer is een schetsontwerp opgesteld voor de inrichting van het perceel en de uitwerking van het natuurontwikkelingsprogramma (Natuurontwikkelingsplan 2014). Dit plan maakt als Bijlage 3 deel uit van de regels. Het is als normatief kader verwerkt in artikel 3, lid 4 en artikel 4, lid 4 van de regels.
Het schetsplan richt zich met name op vormgeving van landschaps- en natuurontwikkeling. De plaatsing en vormgeving en inrichting van het bebouwde erf is indicatief weergegeven. Dit wordt nader uitgewerkt op basis van de ruimtelijke randvoorwaarden.
Het schetsvoorstel is een nadere uitwerking van en een aanvulling op de anterieure overeenkomst ten
behoeve van de functieverandering ter hoogte van de Prinsenlaan 80 te Groenekan.
Het schetsplan gaat uit van een versterking van de landschapsstructuur van het veenweidegebied. Deze structuur wordt versterkt door het benadrukken van de voor dit gebied zo kenmerkende opstrekkende verkaveling. In het plan is veel ruimte gecreëerd voor natuurontwikkeling, er wordt ruim 5 hectare omgevormd naar natuur. Een groot deel van de natuur bestaat uit bloemrijk grasland,
waarmee de karakteristieke openheid van het veenweidegebied blijft bestaan. Een kwelsloot met natuurvriendelijke oevers benadrukt de kavelrichting en biedt ruimte voor waterberging.
De locatie ligt in een dassenrijke omgeving. Met de aanleg van een poel, begeleidende beplanting en een dassenburcht wordt er voor de das een verbindingsroute gecreëerd en de leefruimte wordt vergroot. Ook andere plant- en diersoorten zullen profijt hebben van de nieuwe natuur, het draagt bij aan de soortenrijkdom van het gebied.
De nieuw te bouwen multifunctionele accommodatie sluit aan op de bestaande bed & breakfast accommodatie. De bebouwing en het erf worden landschappelijk ingepast. Bestaande beplanting blijft gehandhaafd.
Schetsontwerp natuurontwikkelingsplan Het Koningsbed, 14 maart 2012
gemengde houtsingel
Aan de westzijde van het gehele perceel wordt een gemengde houtsingel aangelegd. De singel benadrukt de kavelstuctuur, maar de beplanting is niet helemaal gesloten waardoor er af en toe doorkijkjes naar het aangrenzend perceel zijn. De singel bestaat uit een menging van els, geoorde wilg, meidoorn en zoete kers. Lijnvormige elementen zijn van betekenis als voorplantingsbiotoop voor een groot aantal diersoorten, vooral in de meer open gebieden. Ze zijn belangrijk voor de verplaatsingen van dieren, zowel voor hun dagelijkse tochten tussen de foerageergronden en de verblijfplaatsen (das, vleermuizen) als voor seizoensgebonden verplaatsingen (dispersie, trek).
poel (achterkant perceel)
Ook aan de achterzijde van het perceel wordt een poel aangelegd ten behoeve van de dassenverbinding. Deze poel is groter dan de die op het voorterrein en wordt begeleid door een bosje met een dassenburcht erin. De poel heeft ecologische betekenis als standplaats, leefgebied en voortplantingsgebied van een aantal specifieke soorten (o.a das).
bosje met dassenburcht
Op de plek waar vroeger een historisch bosje lag wordt deze opnieuw aangeplant met gebiedseigen beplanting zoals eik en els. (Of deels aanplanten en deels spontane begroeiing) Met de grond die vrijkomt door de gegraven poel wordt hierin een dassenburcht aangelegd. In combinatie met de poel en de ‘droge’ verbinding (houtsingel) vormt dit een waardevolle uitbreiding van de habitat voor de das.
kwelsloot met natuurvriendelijke oever
Het natuurgedeelte wordt doorsneden door een kwelsloot met natuurvriendelijke oevers aan beide zijden. Deze benadrukt de lengterichting van de kavelstructuur. De sloot is middels een stuw afgekoppeld van het watersysteem. Mede door de aanvoer van kwel ontstaat zo een sloot met een hoge waterkwaliteit en grote ecologische betekenis. Het is een zeer geschikte habitat voor bijzondere flora en fauna. Daarnaast zijn lijnvormige wateren met hun oevers van betekenis voor de verplaatsing van dieren.
Bloemrijk grasland en graspad
Een deel van het perceel wordt omgevormd tot bloemrijk grasland: vochtig bont hooiland (o.a. brunel, kale jonker en biezeknoppen). Vochtige tot natte graslanden zijn van betekenis als leefgebied voor een beperkt aantal specifieke soorten, oa. als foerageer- en jachtgebied voor zoogdieren en vogels. Met grasland blijft de karakteristieke openheid van het veenweide gebied behouden. Middels extensief beheer (enkele grote grazers, niet bemesten en maaisel afvoeren) zal dit natuurdoeltype bereikt worden. De grote grazers zorgen tevens voor behoud van het agrarisch karakter. Het ommetje voor de gasten van de multifunctionele accommodatie wordt zo aangelegd (gemaaid) dat de dassen niet verstoord worden.
De das
Het plan beoogt een bijdrage te leveren aan het leefgebied van de das. De planlocatie ligt in een gebied waar veel dassen voorkomen. Volgens de gegevens van Utrechts Landschap leven hier circa 90 dieren. Met name landgoed Beukenburg dat zich ten zuiden van de N234 bevindt, vormt een belangrijk leefgebied voor de das. In de omgeving van het landgoed zijn reeds enkele faunpassages gerealiseerd zodat de dassen zich veilig kunnen verplaatsen, zo ook onder de Nieuwe Weteringseweg door. Daarnaast liggen er faunapassages onder de A27.
De das is vooral ’s nachts actief. De das leeft in een burcht, deze wordt aangelegd in struiken, heggen en houtwallen, bij voorkeur op hogere, droge delen in het terrein. De afstand naar het gebied waar ze foerageren mag niet te groot zijn. Ze leven bij voorkeur in een kleinschalig weide- of akkerlandschap waar voldoende dekking (houtwallen, bosjes) en voldoende voedsel aanwezig is. De das is een echte alleseter. Ze eten met name wormen, larven, slakken. De wormen haalt hij met name uit begraasde graslanden.
Dassen leven in groepen en hebben een territorium dat ca 30 tot 50 ha groot is. De das graaft zijn hol bij voorkeur in een steile helling, dan verloopt het afvoeren van de grond makkelijker. Ook de grondsoort is van belang bij de keuze van een hol; liefst goed vergraafbare grond, waarin bovendien regenwater snel wordt afgevoerd. Dassen bouwen hun burchten bij voorkeur in bosranden of houtwallen, in de buurt van gras of akkerland en water. De meest ideale locatie bevindt zich op de overgang van hoog naar laag, van droog naar nat.
Een dassenfamilie verlaat soms voor kortere of langere tijd de hoofdburcht. Niet ver van die hoofdburcht ligt in de regel een tweede burcht. En op grotere afstand bezit de familie vaak meerdere kleine bijburchten en vluchtholen. Ze liggen in strategisch opzicht in bepaalde seizoenen soms gunstiger ten opzichte van bepaald voedsel. Langs de vaste paden (‘wissels’), in de beschutting van een houtwal, een bosrand of bijvoorbeeld een heg, graven dassen vluchtholen. Wanneer een das tijdens zijn voedseltochten wordt gestoord, weet hij vliegensvlug de dichtstbijzijnde vluchtpijp te vinden.
In de huidige situatie is op de planlocatie vrijwel geen opgaande beplanting aanwezig (uitgezonderd de
Prinsenlaan) en ook enige vorm van reliëf ontbreekt. De achterliggende weilanden van het plangebied zijn geschikt als foerageergebied voor en worden mogelijk ook gebruikt als foerageergebied voor dassen. Niet bewezen is of het gebied daadwerkelijk wordt gebruikt door dassen. De das heeft zijn vaste verblijfplaats op landgoed Beukenburg en steekt de weg over om in de weilanden ten zuiden van Maartensdijk te foerageren. Hier ontbreekt het echter op dit moment aan opgaande beplanting waarlangs de das zich kan verplaatsen.
Met de aanleg van een gemengde houtsingel aan de westkant van de planlocatie wordt een verbindingszone voor de das gecreëerd. De gronden worden verder ingericht als bloemrijk grasland. Bemesting zal plaatsvinden met ruige stalmest, dit zorgt voor een goed bodemleven en veel wormen. Het grasland wordt beweid met enkele koeien en zal aanvullend periodiek gemaaid worden. Aan de noordzijde van het landgoed zal een dassenburcht aangelegd worden. Deze burcht zal bestaan uit een verhoogde ‘heuvel’ met daarop gebiedseigen beplanting. Hierbij is het van belang dat de burcht boven het grondwater komt te liggen. In de burcht worden kamers aangebracht die met grond worden afgedekt. De overige kamers kunnen de dassen zelf in de aarde uitgraven. Er kan ook voor gekozen worden om met behulp van gresbuizen een burcht aan te leggen. Ook hierbij kunnen de dassen op een gegeven moment de burcht zelf verder uitgraven. De burcht zou een functie kunnen krijgen als bijburcht of wellicht in de toekomst als hoofdburcht. Tenslotte zorgt de aanleg van een poel voor een extra toename aan diverse insecten en amfibieën en daarmee voor een aanvulling op het menu van de das.
De gemeente De Bilt heeft besloten medewerking te verlenen aan de functiewijziging en de herontwikkeling van het perceel. Ten aanzien van de bestemming 'Recreatie - Conferentiehotel' worden de onderstaande activiteiten mogelijk gemaakt:
Verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan in de beoogde multifunctionele accommodatie. In de huidige situatie is er (ondergeschikt aan agrarische hoofdfunctie) feitelijk reeds sprake is van een bestaand (verblijfs)recreatieterrein. Er is bij de beoogde ontwikkeling dus geen sprake van nieuwvestiging van een(verblijfs)recreatieterrein, maar enkel sprake van uitbreiding bestaand (verblijfs)recreatieterrein. Verblijfsrecreatie in kampeermiddelen of recreatiewoningen is uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan.
De bestaande bedrijfswoning zal worden bestemd als woning.
Een klein gedeelte van het terrein, nabij de bestaande toegang vanaf de Prinsenlaan, krijgt een agrarische bestemming.
Ten behoeve van de landschaps- en natuurontwikkeling wordt aan het overige, en tevens grootste, deel van het perceel de bestemming 'Natuur' toegekend.
De verkeerskundige situatie verandert door de beoogde ontwikkeling op het onderhavige perceel. Op verzoek van de gemeente De Bilt is daarom een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd te worden om deze veranderingen in kaart brengen.
De resultaten zijn weergegeven in de rapportage 'Verkeerskundige beoordeling Kruispunt Prinsenlaan -N234, Hotel ’t Koningsbed, Grontmij, 13 juni 2012'.
Doel van de beoordeling is om te bepalen of na uitbreiding van Hotel 't Koningsbed uit oogpunt van verkeersafwikkeling problemen te verwachten zijn en of daarom maatregelen op de N234 c.q. het kruispunt Prinsenlaan-N234 noodzakelijk zijn.
Ten behoeve van de beoordeling is in eerste instantie de huidige en toekomstige verkeersproduktie van Hotel 't Koningsbed ingeschat. Op basis van deze cijfers en huidige en toekomstige cijfers op de N234 is een beoordeling van de verkeersafwikkeling voor een 'worst-case situatie' uitgevoerd. Daarnaast heeft een analyse van de geregistreerde ongevallen plaatsgevonden.
aantal verkeersbewegingen
Het aangenomen dagelijks aantal verkeersbewegingen bedraagt voor de huidige bed & breakfast accommodatie 47 autoritten per dag. De verwachting is dat in de toekomstige situatie, na de realisering van de beoogde multifunctionele accommodatie, sprake zal kunnen zijn van een totaal maximum gemiddelde van 123 ritten per dag. Deze waarden gelden voor een worst-case situatie die een paar keer per jaar zal kunnen voorkomen. In praktijk zal veelal sprake zijn van een gunstiger situatie dan theoretisch berekend.
beoordeling verkeersafwikkeling
Uit de beoordeling van de verkeersafwikkeling kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
analyse ongevallen
Uit de analyse van de ongevallen (in de periode 2006-2010) kunnen de volgende (belangrijkste) conclusies worden getrokken:
beantwoording onderzoeksvragen
De gemeente De Bilt heeft gevraagd om op vijf vragen antwoord op te geven. Hieronder wordt op deze vragen antwoord gegeven:
conclusie
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeerskundig verantwoorde situatie. Vanuit verkeerskundig oogpunt kan geconludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het is niet nodig verkeerskundige maatregelen te treffen. Mocht in de toekomst desondanks een verbetering van de verkeersafwikkeling gewenst zijn dan staat het onderhavige bestemmingsplan de voorgestelde oplossingsrichtingen (verbod om links af te slaan op de N234, verruimen binnenbocht, bewegwijzering) niet in de weg.
Vanuit landschappelijk perspectief is het gewenst het parkeren centraal op het erf, tussen de bebouwing, te laten plaatsvinden. Uitgegaan wordt van efficiënte, ruimtelijk zorgvuldig ingepaste parkeervoorzieningen.
In het bestemmingsplan is parkeren mogelijk binnen de functie 'Recreatie - Conferentiehotel'. De totale oppervlakte met de
bestemming 'Recreatie - Conferentiehotel' bedraagt 4.400 m2. Binnen de functie 'Recreatie - Conferentiehotel' is bebouwing mogelijk met een gezamenlijk oppervlakte van 848 m2. De onbebouwde ruimte binnen het erf bedraagt dus 3.560m2. Deze ruimte is beschikbaar voor groen, water en parkeren.
Aan de randen van het erf dient ruimte vrijgehouden te worden voor (bestaande) erfbeplanting. Over het midden van het erf dient ruimte vrijgehouden te worden voor de beoogde watergang. Wanneer rekening wordt gehouden met de beoogde oppervlakte voor bebouwing, groen en water resteert circa 1600 m2 aan ruimte ten behoeve van parkeervoorzieningen.
Er zijn naar schatting circa 50 parkeerplaatsen, op een stedenbouwkundig verantwoorde manier, te realiseren binnen het bebouwingscluster. Het definitieve ontwerp moet in overeenstemming zijn met de parkeernorm. In het ontwerp dient een balans te vinden tussen de bouwmogelijkheden per zone en de toebehorende parkeernorm.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op enkele omgevingsaspecten van het plangebied. Het gaat zowel om milieutechnische aspecten als luchtkwaliteit en geluidhinder als om bijvoorbeeld archeologie en ecologie. Er wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan hinder door bedrijven, luchtkwaliteit, geluidhinder, bodemkwaliteit, externe veiligheid, water, duurzaam bouwen, ecologie en archeologie.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Het provinciale beleid voor de archeologische monumentenzorg is er in de eerste plaats op gericht waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ).
Omdat het gemeentelijke archeologiebeleid in de gemeente De Bilt nog in ontwikkeling is, wordt bij beslissingen aangaande archeologie voorlopig de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) gehanteerd. Op de AMK staan de terreinen met een archeologische waarde. De IKAW geeft zones aan met de kans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische resten. De gemeente De Bilt heeft in een erfgoedverordening aan zowel de AMK-terreinen en de verwachtingszones van de IKAW ondergrenzen gekoppeld. Indien een plangebied groter is dan de gestelde ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Het plangebied maakt geen deel uit van een archeologisch monumententerrein (AMK).
Op het terrein zal de bodem geroerd worden vanwege de volgende werkzaamheden: de sloop van de bestaande ligboxenstal, de bouw van een multifunctionele accommodatie en de aanleg van nieuwe landschapselementen, waaronder twee poelen, nieuwe kavelgrensbeplanting en een bosje ten behoeve van een dassenburcht.
Gezien de omvang van de van de bodemingrepen (groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter) en de archeologische verwachting op basis van het IKAW komt het plangebied komt niet in aanmerking voor vrijstelling van archeologisch onderzoek. Daarom is onderzoek uitgevoerd conform de Archeologische Monumentenzorg (AMZ)-cyclus.
In januari 2012 is door Econsultancy een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Prinsenlaan 80 te Groenekan in de gemeente De Bilt, Econsultancy, januari 2012).
Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen,over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Uit het bureau onderzoek volgt dat er archeologische resten kunnen worden aangetroffen voor verschillende perioden.
Het plangebied ligt op de lagere flank van een ten oosten/zuidoosten gelegen dekzandrug, op de overgang naar een ten westen gelegen dekzandvlakte. Mede op basis van de diverse eerder gevonden vuurstenen artefacten had het plangebied voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Neolithicum) een gunstige ligging als (tijdelijke) nederzettingslocatie (jachtkampementen) of een locatie waar veel onbewerkt vuursteen kon worden gevonden en bewerkt. Mogelijk was het plangebied ook nog geschikt voor landbouw in de Bronstijd, waarbij grondwaterstanden nog niet dermate hoog waren (gekoppeld aan de zeespiegelstijging) dat het een belemmering vormde voor de ontplooiing van agrarische activiteiten. Vanaf rond het Begin-Subatlanticum was het plangebied vermoedelijk te nat en geen geschikte bewoningslocatie in de perioden Ijzertijd, Romeinse tijd en Vroege-Middeleeuwen. Indien er enige veenvorming heeft plaatsgevonden dan is dit (dunne) pakket reeds afgegraven. Vanaf het einde van de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd werd het landbouwareaal in stand gehouden door het opbrengen van een plaggendek. Binnen het plangebied wordt op basis van het eerder gekarteerde bodemprofiel een matig dik plaggendek verwacht. Historisch kaartmateriaal geeft echter veelal een gebruik als grasland aan.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten kunnen er in het plangebied archeologische resten worden aangetroffen voor de perioden Laat-Paleolithicum t/m Bronstijd en de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor de perioden Laat-Paleolithicum t/m Neolithicum (Steentijd, Jagers-Verzamelaars en Vroege-Landbouwers) wordt de trefkans hoog geacht, mede gezien de vele vondsten in de directe omgeving van het plangebied. Voor de perioden Bronstijd, Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd wordt de kans middelhoog geacht.
De archeologische resten worden verwacht in het matig dikke plaggendek en in de top van de dekzandrug.
Als gevolg van eerdere bodemingrepen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn.
Binnen het huidige woonerf hebben bouwactiviteiten plaatsgevonden. Voor de aanleg van de diverse strook-/sleuffunderingen en onderkeldering (mestkelders) zal de grond ver-/afgraven zijn, waardoor in het verleden eventueel aanwezige archeologische resten of sporen ter plaatse mogelijk niet meer aanwezig zijn of in een verstoorde context voorkomen. Wel is het zo dat het woonerf is opgehoogd, waardoor de bouwwerkzaamheden mogelijk minder verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel zal hebben veroorzaakt.
Buiten het bestaande woonerf is het plangebied voor zover bekend tot op heden grotendeels alleen in agrarisch gebruik geweest. Hier mag in eerste instantie verwacht worden dat de bodem, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat binnen het gehele plangebied sprake is van een sterk verstoorde bodemopbouw.
De boringen binnen het woonerf/boerenerf laten de meest diepe verstoringen zien, zeer waarschijnlijk veroorzaakt tijdens het ontstaan van het boerenerf met bijbehorend woonhuis en schuur/veestal, als tijdens de bouw van de ten noorden gelegen slaapaccomodatie en omliggende/heringerichte siertuin.
Onder de huidige bouwvoor loopt deze verstoring door tot een diepte van minimaal 55 en maximaal 140 cm -mv. De verstoringen zullen zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door diepe ploegwerkzaamheden.
Aangezien binnen het gehele plangebied het oorspronkelijke bodemprofiel geheel verstoord is, zullen eventueel aanwezige archeologische sites (nederzettingscomplexen) niet meer in situ worden aangetroffen.
Op basis van artikel 3.1.1a Bro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Welliswaar is het archeologisch onderzoek al in 2012 uitgevoerd, echter de archeologische waarden zijn in het verleden ontstaan. Uitkomsten van het onderzoek wijzigen niet met het verstrijken van enkele jaren. Het onderzoek is houdbaar.
Op basis van de waargenomen diepe bodemverstoringen, kan worden geconcludeerd dat voorheen eventueel aanwezige archeologische sites (nederzettingscomplexen) niet meer aanwezig zullen zijn, dan wel in situ zullen worden aangetroffen.
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden/de verstoorde bodemopbouw, wordt in het archeologisch onderzoek geadviseerd om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
De gemeente de Bilt neemt dit selectieadvies over.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.
Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten.
In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied.
Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv)
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag het milieuaspect 'geurhinder vanwege dierenverblijven' moet beoordelen, indien een veehouderij een uitbreidings- of nieuwvestigingsvergunning aanvraagt. Hoewel de geurregelgeving regels stelt voor beoordeling van geurhinder vanwege de veehouderij, heeft zij indirect consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren. Die uitstraling van de geurregelgeving naar de ruimtelijke ordening wordt wel aangeduid met de term 'omgekeerde werking'.
Een geurgevoelig object is gedefiniëerd als een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
Een veehouderij mag niet in zijn belangen worden geschaad. Bouwen binnen een geurcontour is een inbreuk op het vergund recht van een veehouder en beperkt dan ook de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij binnen de reeds gebruikte milieuruimte.
Bedrijven en milieuzonering
Het onderhavige plangebied is volgens de VNG-systematiek een gemengd gebied.
gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen, Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging
De 'Staat van bedrijfsactiviteiten' voor functiemenging geeft een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van geluidhinder, geur- en stofhinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn afhankelijk van de categorie waarin bedrijven zijn ingedeeld (categorie A, B of C)
In de staat van bedrijven is een aantal activiteiten opgenomen onder de noemer 'Logies, maaltijden en drankenverstrekking'. De in het bestemmingsplan beoogde functies (verblijfsrecreatie, vergaderaccommodatie en daaraan ondergeschikt horeca) zijn in te delen in categorie A, vergelijkbaar met SBI 5511,5512 en 553.
Categorie A heeft de volgende betekenis: toelaatbaar aanpandig aan woningen.
De beoogde multifunctionele accommodatie is uit oogpunt van milieuzonering dus goed toelaatbaar in relatie met de aangrenzende woonbestemmingen.
Wet geurhinder en veehouderijen
Artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderijen stelt dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Binnen een afstand van 50 meter van het nieuwe bouwperceel zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Bovendien worden de nabijgelegen veehouderijen die vallen onder de Wet geurhinder en veehouderij al beperkt door bestaande woningen (niet zijnde een agrarische bedrijfswoningen). Deze woningen liggen dichterbij de betreffende bedrijven dan de nieuwe geurgevoelige functies in het plangebied.
Met de wijziging van het bestemmingsplan vervalt de bestemming 'Agrarisch' op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk'. Dit heeft vanuit het oogpunt van milieuzonering tot gevolg dat de invloed van de (voormalige) veehouderij op de omgeving verdwijnt.
Besluit Algemene regels voor inrichting milieubeheer
De nieuwe multifunctionele accommodatie valt onder het 'Besluit Algemene regels voor inrichting milieubeheer' (oftewel het Activiteitenbesluit). Dit besluit stelt voorwaarden waaraan de inrichting dan zal moeten voldoen. Er is sprake van zodanige afstanden tot de direct in de omgeving gelegen agrarische bedrijven dat deze nieuwe functie geen nadelige invloed heeft c.q. beperkingen oplevert voor die agrarische bedrijven.
Er wordt een goed woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd en het bouwblok van omliggende agrarische bedrijven blijven optimaal benut blijft.
In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.
Op de locatie is in 2007 een verkennend bodemonderzoek (Grondslag milieukundig adviesbureau B.V., rapportnummer: 11559, 11 november 2007) uitgevoerd. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van een bouwaanvraag (bouwplannummer: 20077015; nieuwbouw ten behoeve van een Bed and Breakfast). Hierin komen de volgende resultaten naar voren:
Op basis van artikel 3.1.1a Bro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Het onderzoek is ouder dan 2 jaar. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, op basis van het voorliggende bestemmingsplan, dient een bodemonderzoek conform de NEN5740 worden uitgevoerd.
Geconcludeerd wordt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. Er is geen vervolg onderzoek nodig.
Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, op basis van het voorliggende bestemmingsplan, dient een bodemonderzoek conform de NEN5740 worden uitgevoerd. Bij de onderzoeksopzet dient rekening te worden gehouden met de ligging van de voormalige sloten en de andere verdachte locaties. Bekend is dat de te slopen ligboxenstal asbesthoudende platen bevat. Voor de omgevingsvergunning voor het slopen moet een asbestinventarisatie conform de SC-540 worden uitgevoerd.
Duurzame stedenbouw is plannen en bouwen met zo min mogelijk schade voor het milieu en de gezondheid. Op alle overheidsniveaus wordt momenteel gewerkt aan het vormgeven en uitwerken van beleid op het gebied van duurzaam bouwen. Belangrijke aspecten waaraan in het kader van duurzaam bouwen aandacht wordt besteed, zijn:
In de lijn van deze drie aspecten wordt bij de bouw van eventuele nieuwe woningen alsmede bij de eventuele (her)inrichting van openbare ruimte, als uitgangspunt gehanteerd dat er zo min mogelijk materialen worden toegepast en dat de materialen die worden toegepast zo min mogelijk milieubelastend zijn.
In het kader van het convenant 'duurzaam bouwen' wordt verstaan onder:
Bouwen :
invulling geven aan het bouwproces, dat wil zeggen de gehele levensloop van een bouwwerk (initiatieffase, planfase, gebruiks-, onderhouds- en renovatiefase en de sloopfase), op zowel stedenbouwkundig-, gebouw- en materiaalniveau.
Duurzaam bouwen:
een wijze van bouwen (tevens planvorming en beheer) die erop is gericht een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig woon- en leefmilieu te realiseren met een zo laag mogelijke milieubelasting.
Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014 wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. De ambities zijn onder andere vastgelegd in de Dubo-convenant 2010-2014, waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-, weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:
'De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR (gemeentelijke praktijkrichtlijn)-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen. Voor bestaande woningen geldt bij renovatie een verhoging van de GPR-gebouw-score met 2 punten en een CO2-reductie van 30-50%.
In navolgende fasen dient bij de ontwikkeling en uitvoering van een bouwplan aan de Prinsenlaan 80 te Groenekan, rekening te worden gehouden met bovenstaand beleid.
Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming) en de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming). De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken, zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese wetgeving ten aanzien van de soortbescherming is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming is vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Hiermee heeft Nederland de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd.
Om alle natuurgebieden met elkaar te verbinden en om uitwisseling en verspreiding van soorten mogelijk te maken, wordt er in Nederland gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder worden diverse Rode lijsten van bedreigde soorten gehanteerd bij beoordelingen voor de aanwijzing van bescherming en compensatie.
Econsultancy heeft in opdracht van Het Koningsbed bv een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan Flora en Fauna Prinsenlaan 80 te Groenekan, Gemeente De Bilt 80, Econsultancy, 12 januari 2012). Er is onderzoek verricht naar de te verwachten soorten in het gebied en de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving.
Soortbescherming
waarnemingen en te verwachten soorten
Huismussen komen voor binnen de onderzoekslocatie en hebben naar verwachting grotendeels hun nesten onder de dakpannen van te handhaven woning. Tevens biedt de bestaande accommodatie nestgelegenheid voor huismus. Het groen op de onderzoekslocatie is van belang voor huismus. De te slopen rundveestal biedt nestgelegenheid voor algemene broedvogels en erfvogels als zwarte roodstaart en witte kwikstaart.
In de beplanting kunnen algemene broedvogels nestgelegenheid vinden. De te slopen rundveestal en het hotel zijn potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, vanwege de aanwezigheid van voor de soortgroep toegankelijke spouwmuren. De onderzoekslocatie biedt foerageerhabitat voor vleermuizen.
De waterloop en de houtwal, gelegen langs de Prinsenlaan (oostzijde onderzoekslocatie), kan als een potentiële vliegroute voor vleermuizen fungeren. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën (landhabitat). De uitgestrekte graslandpercelen, op en in de wijde omgeving van de onderzoekslocatie, vormen leefgebied voor das. Het is niet uit te sluiten dat incidenteel een individu van ringslang en alpenwatersalamander op of nabij de onderzoekslocatie kan voorkomen. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet
Indien het groen op de onderzoekslocatie, buiten het broedseizoen wordt verwijderd, en de rundveestal buiten het broedseizoen wordt gesloopt, zullen er geen overtredingen plaats vinden met betrekking tot algemeen voorkomende broedvogels. Voor huismus geldt dat de werkzaamheden ter plaatse van het hotel tevens buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd.
Algemene zorgplicht
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht geldt tevens voor ringslang en alpenwatersalamander, dat indien tijdens de werkzaamheden een individu aanwezig is, het dier de gelegenheid moet krijgen om weg te komen (met name zorgvuldig handelen bij het verwijderen van struweel en ruigte, ook voor algemene soorten).
Gebiedsbescherming
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, de Oostelijke Vechtplassen, bevindt zich op circa 4 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie. Externe werking op Natura 2000 gebied is niet aan de orde.
Ecologische Hoofdstructuur
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van de EHS. De onderzoekslocatie ligt wel in de nabijheid van een onderdeel behorend tot de EHS.
Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van EHS (groen)
Het meest nabijgelegen EHS-onderdeel bevindt zich circa 180 meter ten zuiden van de onderzoekslocatie. Het betreft een bosgebied aangewezen als EHS natuur. Ten oosten van de onderzoekslocatie is tevens bos aanwezig eveneens bestemd als EHS natuur. De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie.
Nader onderzoek Vleermuizen
Op basis van de Quickscan kon niet op voorhand worden uitgesloten dat vleermuizen gebruik maken van de bebouwing op de onderzoekslocatie als verblijfplaats. Daarom is dit middels nader onderzoek, in het juiste seizoen, vastgesteld (Vleermuisonderzoek Prinsenlaan 80 te Groenekan in de gemeente De Bilt, Econsultancy, 12 januari 2012).
beschermingsregime
Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten genieten zowel binnen de Flora- en faunawet als binnen de Natuurbeschermingswet een strikte bescherming. Alle vleermuissoorten staan vermeld in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. Dit betekent dat ze beschermd zijn tegen verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen. Onder deze vaste rust- en verblijfplaatsen wordt verstaan: 'het gehele systeem waarvan een populatie gebruik maakt tijdens de jaarcyclus van de soort'. Dit houdt in dat niet alleen de zomer- en winterverblijfplaatsen maar ook de verbindingen hiertussen (vliegroutes) en de foerageergebieden bescherming genieten.
onderzoeksresultaten
Voor vleermuizen zijn in de periode mei tot eind september 2012 in totaal vijf aanvullende veldbezoeken uitgevoerd. De resultaten zijn weergegeven in de rapportage 'Vleermuisonderzoek Prinsenlaan 80 te Groenekan in de gemeente De Bilt, Econsultancy, 12 september 2012'.
Het vleermuizenonderzoek is uitgevoerd binnen de meest gunstige periode van het jaar waarin vleermuizen aantoonbaar van de onderzoekslocatie gebruik kunnen maken. Tijdens de veldbezoeken is voornamelijk gelet op uitvliegende, invliegende of zwermende vleermuizen rond de bebouwing. Daarnaast is er ook gelet op foeragerende en passerende vleermuizen.
Op de onderzoekslocatie is in de te slopen bebouwing geen vaste rust- en verblijfplaats vastgesteld van vleermuizen. Er zijn geen zomerverblijven en kraamverblijven of paar/ baltverbijfplaatsen van laatvlieger of gewone dwergvleermuis vastgesteld. Omdat het protocol voor vleermuisonderzoek is gevolgd kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat er geen verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig is in de te slopen bebouwing op de onderzoekslocatie.
Het woonhuis heeft mogelijk een functie als verblijfplaats van een enkel individu van een gewone dwergvleermuis. De vermoedelijke verblijfplaats hierin ondervindt geen hinder van de sloop. Binnen het toekomstig ontwerp wordt nieuwe natuur gerealiseerd met onder andere bloemrijk grasland, een kwelsloot met natuurvriendelijke oevers, twee poelen en houtsingels. Hierdoor is er geen sprake van aantasting van foerageergebied binnen de onderzoekslocatie, er wordt meer foerageergebied voor vleermuizen verkregen. Het zuidelijk deel van de Prinsenlaan (nabij de doorgaande Nieuwe Weteringseweg) zal mogelijk verlicht worden. Met name rond de Prinsenlaan en het aangrenzende weiland (noordelijk deel onderzoekslocatie) zijn foeragerende vleermuizen waargenomen, deze zullen geen hinder ondervinden van verlichting van het zuidelijke deel van de laan. Overigens zal in toekomstige situatie geen sprake zijn van aanvullende verlichting op de Prinsenlaan, het betreft hier enkel de verlichting binnen het bouwcluster van de planlocatie. In het kader van de voorgenomen plannen zijn er geen overtredingen te verwachten ten aanzien van vleermuizen.
Op basis van artikel 3.1.1a Bro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Het onderzoek is ouder dan 2 jaar. Het ecologisch onderzoek dateert uit 2012. Een ecologisch onderzoek is 3 tot 5 jaar bruikbaar, afhankelijk van de aangetroffen soorten en de veranderingen in een gebied. Na deze termijn dient een onderzoek geactualiseerd te worden. Uit het onderzoek blijkt dat bij de werkzaamheden rekening gehouden moet worden met verwijdering van groen en sloop van de rundveestal buiten het broedseizoen. Tevens dienen de werkzaamheden ter plaatse van het hotel buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd in verband met huismussen. Als rekening wordt gehouden met deze richtlijnen is een ontheffingsaanvraag niet aan de orde. Een actualisatie van het ecologisch onderzoek is niet nodig, aangezien het aannemelijk is dat volgens de aangegeven richtlijnen gewerkt zal worden. De situatie in het plangebied is bovendien niet veranderd. Bovenstaande conclusie van het ecologisch onderzoek is onverkort van toepassing.
Indien het groen op de onderzoekslocatie, buiten het broedseizoen wordt verwijderd, en de rundveestal buiten het broedseizoen wordt gesloopt, zullen er geen overtredingen plaats vinden met betrekking tot algemeen voorkomende broedvogels. Voor huismus geldt dat de werkzaamheden ter plaatse van het hotel tevens buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd.
Op basis van de huidige gegevens kan met voldoende (ecologische en juridische) zekerheid worden aangenomen dat de te slopen bebouwing binnen de onderzoekslocatie geen verblijfsfunctie heeft voor vleermuizen. Er is vermoedelijk een verblijfplaats van een enkele gewone dwergvleermuis in het woonhuis op de onderzoekslocatie. Het deel van de Prinsenlaan, ten noorden van het erf, heeft een functie als foerageergebied. De voorgenomen plannen hebben geen potentieel negatieve invloed op deze functie, aangezien slechts het zuidelijke deel van de Prinsenlaan wordt verlicht.
Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde.
Het aspect flora en fauna staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vormen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving het beleidskader. Dit pakket van wet- en regelgeving zal volgens verwachting medio 2012 worden geactualiseerd vanwege de introductie van het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.
Provinciaal beleid
De Provincie Utrecht heeft in het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 voor verschillende gebiedstypen milieukwaliteitprofielen opgesteld. Per milieuthema zijn indicatoren daarbij gedefinieerd waaraan gewenste kwaliteitsniveaus en ambitiewaarden zijn verbonden. Voor externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico als indicatoren gekozen.
Op de risicokaart (bron: Provincie Utrecht) is de omgeving van het plangebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart Provincie Utrecht
Risicobedrijven:
Ten oosten van de planlocatie ligt aan de Nieuwe Weteringseweg 1 op een afstand van circa 500 meter een LPG-tankstation. Ten noordwesten ligt op circa 800 meter in defensie-inrichting waar militaire explosieven worden opgeslagen.
Beide risicobronnen liggen, op basis van de risicokaart, op een zo grote afstand dat de planlocatie buiten de invloedssfeer van de risico's ligt.
Het beleid voor de externe veiligheid rond militaire munitieopslagplaatsen was vastgelegd in de nota Van Houwelingen van 12 april 1988. Deze nota is vervangen door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), waarin alle militaire munitiecomplexen en de daarbij behorende veiligheidszones zijn vastgelegd. Na het vaststellen van het Barro is de nota Van Houwelingen vervallen. In het Barro wordt gewerkt met A-, B- en C-zones. Voor de verschillende zones gelden de volgende ruimtelijke beperkingen:
de A-zone ligt direct om het complex. De volgende objecten zijn niet toegestaan binnen de A-zone: nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de aanleg van autowegen, autosnelwegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, parkeerterreinen of nieuwe recreatieve voorzieningen. Verder zijn agrarische bestemmingen uitsluitend toegestaan als die kunnen worden gebruikt zonder een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen;
in de B-zone zijn de volgende objecten niet toegestaan: nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
in de C-zone zijn de volgende objecten niet toegestaan: bouwwerken met vlies- of gordijngevelconstructies of met grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.
Het plangebied bevindt aan de uiterste rand van de C-zone.
De gronden binnen deze zone kriijgen in het onderhavige bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'. Op basis van deze bestemming zijn geen gebouwen mogelijk. De bouwlocatie aan de Prinsenlaan 80 ligt volledig buiten C- Zone. De C- Zone heeft dus geen consequenties voor de voorgenomen planontwikkeling.
Op de verbeelding is ter indicatie de aanduiding 'veiligheidszone - c' opgenomen.
Transport van gevaarlijke stoffen:
Ten oosten ligt op circa 950 meter de rijksweg A27. Deze afstand is zo groot dat risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A27 de planlocatie niet beïnvloeden.
Buisleidingen:
Er zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Hoogspanningslijnen:
De in het gebied aanwezige hoogspanningslijnen zijn niet van invloed op de risicocontouren van het plangebied.
Zendmasten:
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Beoordeling nieuwe situatie
De toekomstige situatie zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een groepsrisico.
De beoordeelde ontwikkeling zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een groepsrisico. Er is geen noodzaak voor het uitvoeren van een risicoanalyse of andere externe veiligheidsonderzoeken.
Bij geluid (Wet geluidhinder) wordt onderscheid gemaakt in de geluidsbelasting ten gevolge van gezoneerde bedrijventerreinen, spoorwegen, wegverkeer en luchtverkeer. Voor deze ontwikkeling is alleen het wegverkeer relevant.
Wet geluidhinder (Wgh)
Geluid veroorzaakt door verkeer moet worden getoetst aan de Wgh. Volgens de Wet geluidhinder liggen aan beide zijden van een weg geluidszones, een geluidszone geeft het gebied aan waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vereist is. Voor nieuwe woningen, of andere geluidgevoelige bestemmingen, binnen deze geluidszone geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijke wegen, waaronder snelwegen en 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De toetsing wordt gedaan per afzonderlijke weg. De 30 km/uur wegen en wegen binnen een woonerf zijn niet voorzien van een geluidszone en worden niet getoetst aan de Wet geluidhinder.
Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De akoestische kwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde bestemming/functie. Uit jurisprudentie blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen moet worden bepaald om te bepalen of de geluidsbelasting acceptabel is. De gemeente heeft dit in haar 'Beleidsregel hogere waarden Wgh' uitgewerkt.
Gemeentelijke geluidsbeleid
Voor het verlenen van hogere waarden heeft de gemeente De Bilt de Beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In de beleidsregel is opgenomen dat de geluidsbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen op dezelfde wijze wordt onderzocht als 50 km/uur wegen. Daarnaast worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De belangrijkste randvoorwaarden zijn:
Afsluitend zijn de situaties omschreven waarin vanaf het begin van een planproces een geluiddeskundige dient te worden betrokken. Bij overschrijding van de maximale ontheffingswaarde moet altijd vanaf het begin van het planproces een geluidsdeskundige worden betrokken.
De nieuwe multifunctionele accommodatie is conform de Wet geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. De woning van de eigenaar wordt echter wel aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming. Daarom heeft de Milieudienst berekeningen uitgevoerd naar de geluidsbelasting met het rekenprogramma GeoMilieu 1.9. De maatgevende weg voor de geluidsbelasting is de Nieuwe Weteringseweg. De Rijksweg A27 en de spoorlijn Utrecht – Hilversum zijn op ruime afstand, circa 1.000 meter, gelegen. De nieuwe ontwikkeling bevindt zich dus niet binnen de geluidszone van de wegen. De geluidsbelasting is berekend op 4 meter hoogte en weergegeven in onderstaande figuur.
geluidsbelasting in 2020 ten gevolge van het wegverkeer, inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh
Uit bovenstaande figuur blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte van de nieuwe multifunctionele accommodatie circa 53 dB bedraagt ten gevolge van het wegverkeer. Dit komt overeen met de maximale ontheffingswaarde voor buitenstedelijke wegen.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte van het plangebied voor de uitbreiding van de beoogde multifunctionele accommodatie circa 53 dB bedraagt. De beoogde multifunctionele accommodatie is conform de Wet geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Dit betekent dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is. De woning van de eigenaar wordt wel aangemerkt als geluidgevoelige bestemming, echter deze behoort tot de bestaande situatie en hoeft daarom niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
Een geluidbelasting van 53 dB wordt, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ook acceptabel geacht. Voor geluid zijn geen nadere acties vereist.
Opgemerkt wordt dat er in het kader van een omgevingsvergunning voor het bouwen, op basis van het voorliggende bestemmingsplan, nog wel eisen worden gesteld aan de geluidwerendheid vanuit het Bouwbesluit.
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Wet milieubeheer
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieu-beheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate (nibm) en de Regeling niet in betekenende mate (nibm). In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dit, dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.
Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen die afgewogen dient te worden. De luchtkwaliteit moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.
De Milieudienst heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof berekenend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 1.81. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS+ geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. De concentraties zijn grafisch weergegeven in onderstaande figuren.
Concentraties stikstofdioxide in 2011 in en nabij het plangebied
Concentraties fijn stof in 2011 in en nabij het plangebied
Uit de resultaten is af te leiden dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde bedraagt 60 microgram per m3. De concentraties in het plangebied bedragen maximaal 28 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof ter hoogte van de beoogde ontwikkelingen maximaal 25 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
De uitbreiding van de accommodatie van 't Koningsbed draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Dit betekent dat de ontwikkelingen voldoen aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Uit de berekeningen blijkt dat de concentraties stikstofdioxide maximaal 28 microgram per m3 bedragen in en rond het plangebied in het jaar 2011. De concentraties fijn stof in het gebied bedragen maximaal 25 microgram per m3 in het jaar 2011. Dit betekent dat de eigenaar en de toekomstige bezoekers niet worden blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarde. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen pakken samen de waterproblematiek in Nederland aan. Hiertoe is door deze partijen op 2 juli 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend. De watertoets is verplicht gesteld (met ingang van 1 november 2003 ook wettelijk) voor ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. De watertoets houdt in dat bij ruimtelijke planvorming alle relevante waterhuishoudkundige aspecten worden betrokken. Hiervoor wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders. Het resultaat van de watertoets wordt beschreven in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. In het kader van dit bestemmingsplan is er overleg gevoerd met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het hoogheemraadschap heeft bijgedragen aan deze waterparagraaf.
Waterstaatkundig gezien ligt het bestemmingsplangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). In het gebied is het HDSR verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en de waterkeringen. De gemeente is als initiatiefnemer en verantwoordelijke voor de inzameling van afvalwater en afstromend hemelwater bij de inrichting van de waterhuishouding betrokken. De provincie is verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer en beoordeelt het bestemmingsplan. Op waterhuishoudkundig vlak vraagt zij tevens advies van de andere waterbeheerders.
Voor waterbeheer zijn de volgende beleidsnota's van belang: derde en vierde nota waterhuishouding (ministerie V&W), beleid waterbeheer 21e eeuw (ministerie VROM), provinciaal waterhuishoudingsplan (provincie Utrecht), de Keur, waterbeheersplan 2003-2007, waterstructuurvisie deel 1 Visie op lange termijn, nota Dempingen, nota Oeverinrichtingen, Rioleringsnota Afkoppeling hemelwater, Beleidsplan secundaire waterkering en beweidingsnota en het Lokaal Waterplan van de gemeente De Bilt. Het beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater (schoonwater tracé) en het streven naar een duurzaam watersysteem en -beheer.
Het kabinet is van mening dat een omslag in het waterbeleid en in het denken over water noodzakelijk is om Nederland de komende eeuw, wat betreft het water, voldoende veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' kan gezien worden als een verdere concretisering van het thema veiligheid uit de Vierde Nota Waterhuishouding.
De volgende uitgangspunten staan centraal in het waterbeleid voor de 21e eeuw:
De hoofddoelstelling van NW4 houdt in: Een veilig en bewoonbaar land hebben en houden, en gezonde en veerkrachtige watersystemen instandhouden, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. In deze nota komen aan de orde: watersystemen, de thema's veiligheid, verdroging, emissies en waterbodems, bestuurlijke organisatie, internationaal waterbeleid, en de financiële en economische consequenties.
De Waterstructuurvisie beschrijft de toekomstvisie van het waterschap. Het gaat om de hoofdlijnen van het waterbeleid voor de lange termijn. Dit is ingegeven door de klimaatverandering en bodemdaling. Het leidend principe in de Waterstructuurvisie is 'vasthouden, bergen, afvoeren.' Dat betekent dat meer water in de grond moet kunnen infiltreren en dat meer gebieden worden aangewezen voor waterberging. Andere belangrijke veranderingen in het waterbeheer in de 21e eeuw bestaan uit water als ordenend principe meenemen in ruimtelijke plannen, meer ruimte voor water in de stad houden, het combineren van diverse functies met water en watervervuiling aan de bron aanpakken.
Het waterschap streeft met het waterbeheer de volgende doelen na:
Met deze doelen wordt gestreefd naar robuuste, zelfvoorzienende en veerkrachtige watersystemen.
Randvoorwaarde hierbij is dat de doelen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten gerealiseerd
kunnen worden. De maatregelen in het waterbeheersplan zijn hierop gebaseerd.
Voor het bestemmingsplan is het gestelde in de Keur van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing. De handhaving van de Keur is in handen van HDSR. Voor het Keurgebied gelden verbods- en gebodsbepalingen tot het onderhoud en gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengronds als in de grond. In de Keur worden een aantal nota's genoemd waarin de algemene gedragsregels, ontheffingsbepalingen en voorwaarden staan waarmee een Keurontheffing verkregen kan worden. Langs de hoofdwatergangen liggen voor het overgrote deel wegen en groenvoorzieningen, waardoor onderhoud ook praktisch gezien goed mogelijk is. In combinatie met de verbods- en gebodsbepalingen van de Keur is een extra dubbelbestemming voor waterstaatsdoeleinden niet noodzakelijk.
Het Lokaal Waterplan De Bilt (oktober 2002) is op initiatief van de gemeente De Bilt en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ontstaan. Het is door zowel de gemeenteraad als het bestuur van het Hoogheemraadschap vastgesteld in oktober 2002. De provincie Utrecht en Hydron Midden-Nederland hebben beide actief geparticipeerd in de planvorming.
Het waterschap HDSR heeft ook de belangen van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en waterschap Vallei en Eem, die beiden ook een (klein) deel van het grondgebied van de Bilt bestrijken. Dit heeft geresulteerd in een breed gevormd en gedragen lokaal waterplan. De Bilt was de eerste gemeente in de provincie Utrecht die een dergelijk plan opgesteld heeft.
Het waterplan geeft het toekomstige beleid aan voor de inrichting en het gebruik van water. Voorop staan de integrale benadering voor het creëren van een aangenaam leefklimaat voor mens en dier en daarnaast een optimale beleving en duurzame gebruikswaarde van het watersysteem. Er is een aantal duurzaam waterbeheer doelstellingen uitgewerkt op basis waarvan streefbeelden voor de lange termijn zijn geformuleerd voor de onderscheiden gebieden binnen de gemeente. In totaal worden 58 concrete maatregelen voorgesteld om op termijn die streefbeelden te benaderen.
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het gebied met het streefbeeld 'Spannend Water'. Deze benaming is gekozen, aangezien het een overgangszone is van sterke infiltratie naar kwel. Het is een gebied met veel dynamiek, waar het water beleefd kan worden. Verder wordt in het Lokaal waterplan voorgesteld om in ieder bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. Binnen het plangebied worden geen concrete maatregelen voorgesteld.
Uitgangspunt van een goede waterhuishouding moet gebaseerd zijn op de twee drietrapsstrategieën.
Voor waterkwantiteit geldt:
De gemeentelijke instrumenten die hier voor worden ingezet zijn het rioleringsplan en het afkoppelplan. Daarnaast kan het watersysteem worden behouden of worden verbeterd door bij ruimtelijke (her)ontwikkeling als uitgangspunt aan te houden dat dit waterneutraal moet gebeuren.
Voor waterkwaliteit geldt:
Ook hier zijn afkoppelen en infiltreren, het aanleggen van een gescheiden stelsel en bestrijding van diffuse bronnen de door de gemeente in te zetten instrumenten.
Er gelden de volgende aandachtspunten:
Mocht in de toekomst het verhard oppervlak in het plangebied toenemen met meer dan 250 m2, dan dienen maatregelen genomen te worden om het afstromende hemelwater te infiltreren in de bodem. Als dit niet mogelijk is, moet er naar extra waterberging in de vorm van open water worden gezocht ter compensatie, bij voorkeur in combinatie met natuurvriendelijke oevers. Over deze zaken wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Verder moet bij de materiaalkeuze bij een aantal zaken worden stilgestaan. Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumineuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
Oppervlaktewater
De watergang langs de Prinsenlaan is een hoofdwatergang en dient op de bestemmingsplankaart te worden bestemd als water. Om problemen met de waterkwaliteit te voorkomen stelt het hoogheemraadschap voor om de beide delen (noord en zuid van de bebouwing) nieuw te graven kwelsloot te koppelen met de watergang aan de oost- of westzijde. Hierdoor wordt doorstroming en ophoping van vuil voorkomen. Aan de noordzijde van de bebouwing ligt momenteel al een watergang die gekoppeld zit aan de watergang aan de westzijde van het plangebied. Hierdoor wordt de kwelsloot verbonden. Om de poel geschikt te maken voor amfibieen heeft het de voorkeur om deze geisoleerd te houden van de rest van het watersysteem.
Toename verhard oppervlak
Als er sprake is van toename van verhard oppervlak >1000m², dan is er 15% compensatie nodig. De kwelsloot geldt als compensatie. Op basis van het definitief ontwerp wordt het parkeerprogramma bepaald. De compensatie is afhankelijk van deze resultaten.
Grondwater
Het gebied ligt deels in de 100 jaarszone van het waterwingebied van Groenekan. Dit levert enkele beperkingen op met betrekking tot funderingen (vermeld in PMV).
Riolering
Het is van belang dat er geen uitlogende materialen worden gebruikt (tenzij gecoat of voorzien van KOMO-keur), zodat er geen verontreiniging kan optreden van grond- of oppervlaktewater. Het afvalwater moet op het gemeentelijk stelsel worden aangesloten.
Beheer
De kwelsloot wordt onderhouden door de aanliggende eigenaar.Door de aanplant van de houtwal langs de oostoever van de westelijke watergang is het onderhoud aan deze watergang alleen nog vanaf de westzijde mogelijk. Er zijn afspraken nodig tussen de eigenaren van beide aanliggende percelen (als deze verschillen uiteraard) over het onderhoud van de sloot en het ontvangen van het slootmateriaal.
Rioolpersleiding
Parallel aan de Nieuwe Weteringseweg in het weiland ten zuiden van de toekomstige bebouwing ligt een rioolpersleiding van het waterschap.
De te graven watergang kan deze persleiding op twee manieren kruisen:
In het bestemmingsplan is, voor zover planologisch relevant, rekening gehouden met bovengenoemde aandachtspunten.
In 2012 is reeds een bestemmingsplanprocedure gevoerd voor de onderhavige ontwikkeling (bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan'). In het kader van deze procedure zijn omwonenden ge:informeerd en heeft overleg met instanties plaatsgevonden.
Na vernietiging van het vaststellingsbesluit door de Raad van State is door de gemeenteraad van De Bilt besloten opnieuw een bestemmingsplan in procedure te brengen (het onderhavige bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2014').
Op 28 februari 2012 is een informatieavond georganiseerd voor omwonenden van het perceel waarin de ruimtelijke randvoorwaarden, die mede de basis vormen voor het onderhavige bestemmingsplan, zijn toegelicht. (Voor de ruimtelijke randvoorwaarden zie ook hoofdstuk 4.1.1.).
Bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan '
Deze paragraaf beschrijft de resultaten van het overleg met instanties, ex artikel 3.1.1 Bro.
In het portefeuillehouderoverleg Ruimtelijke Ontwikkelingen van Provincie Utrecht is de ontwikkeling van Prinsenlaan 80 te Groenekan op 23 mei 2011 besproken. Gemeente De Bilt wil medewerking verlenen aan het omvormen van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar een horecabedrijf met 19 B&B eenheden en enige ondersteunende ruimten. Aanvrager wil bovendien 4 hectare grasland omvormen naar natuur. Gemeente De Bilt heeft het plan aan de afdeling PRO voorgelegd met het verzoek om aan te geven of het plan in een officiële ruimtelijke procedure al dan niet kansrijk is. De afdeling PRO acht het plan kansrijk en geeft aan dat, indien de geschetste ontwikkeling planologisch wordt verankerd in een bestemmingsplan of Wabo projectbesluit, GS in de ontwerpfase geen zienswijze zal indienen en bij de vaststelling geen reactieve aanwijzing zal geven.
Vanuit het provinciale beleid zijn er voldoende redenen om medewerking te verlenen aan het verzoek. Op de eerste plaats voldoet het verzoek aan de voorwaarden uit de PRV met betrekking tot functieverandering van agrarische bedrijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op deze locatie een aan een verblijfsrecreatieve gerelateerde functie aanvaardbaar. Bovendien wordt er op kosten van initiatiefnemer een impuls gegeven aan natuur- en landschapsontwikkeling. Dit is een extra kwaliteitsimpuls met betrekking tot de natuur- en landschapsontwikkeling in het gebied.
Bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2014'
In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is overleg met instanties opgezet, waamee is voldaan aan artikel 3.8, lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het voorliggende bestemmingsplan geeft instanties geen aanleiding opmerkingen te plaatsen. De provincie heeft tevens aangegeven geen opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.
Naast het reguliere overleg met instanties is de gemeente ook nader in overleg getreden met belangenvereniging Stichting Behoud Prinsenlaantje en ommelanden. De belangenvereniging is zodoende de mogelijkheid geboden mee te denken over de toe te passen maatregelen in het natuurontwikkelingsplan.
Bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2016'
Het onderhavige bestemmingsplan volgt op de uitspraak van de Raad van State van 3 februari 2016, waarin het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2014' werd vernietigd. De Afdeling droeg de raad op het plan binnen 52 weken te herzien, met inachtneming van de uitspraak. Gelet op het reparatieve karakter van dit bestemmingsplan, is het plan niet opnieuw in de inspraak gebracht. Evenmin gaf het plan aanleiding om regulier overleg met instanties te voeren.
Bestemmingsplan 'Prinsenlaan 80 Groenekan 2016'
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 3 februari 2016 het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2014 en het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2015 gegrond verklaard. De besluiten van 30 oktober 2014 en 29 oktober 2015 zijn vernietigd.
In de uitspraak van 3 februari 2016 is onder 1. het volgende aangegeven: De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 10.3 overwogen dat het bestreden besluit van 30 oktober 2014 in strijd is met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), omdat in de planregels geen voorwaardelijke verplichting was opgenomen. Die voorwaardelijke verplichting had moeten strekken tot het inrichten van het plangebied in overeenstemming met het natuurontwikkelingsplan en de ruimtelijke randvoorwaarden.
Voorts onder 5.2 (..) In de voorwaardelijke verplichting die met het herstelbesluit is geïntroduceerd wordt alleen verwezen naar het natuurontwikkelingsplan en niet naar de ruimtelijke randvoorwaarden. Gelet op het voorgaande heeft de raad niet voorzien in een voorwaardelijke verplichting waarmee is verzekerd dat bij realisering van het conferentiehotel ook tot een inrichting van het plangebied in overeenstemming met het natuurontwikkelingsplan en de ruimtelijke randvoorwaarden zal worden overgegaan. De Afdeling komt dan ook tot het oordeel dat de raad met het besluit van 29 oktober 2015 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
In deze herziening zijn de consequenties van de uitspraak verwerkt. Daarbij is geconstateerd dat het Natuurontwikkelingsplan betrekking heeft op de bestemmingen 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden-2'. Het houdt aanwijzingen in voor de inrichting en het onderhoud van het terrein. Vertaald naar het bestemmingsplan gaat het om regels voor het gebruik. Gebruik in afwijking van het Natuurontwikkelingsplan is strijdig met de bestemming. Dit betekent dat in de bestemmingen 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden-2' de voorwaardelijke verplichting is opgenomen, inhoudende dat gebruik conform de bestemming niet is toegelaten indien niet is voorzien in het Natuurontwikkelingsplan.
De Ruimtelijke voorwaarden hebben betrekking op alle bestemmingen. Zij houden aanwijzingen in voor de inrichting van het terrein en het erf en de erfbebouwing. Vertaald naar het bestemmingsplan gaat het om regels voor het gebruik en bouwen. De bouwregels van artikel 5 zijn opgesteld conform de eisen uit de Ruimtelijke voorwaarden. Voor het overige zijn de Ruimtelijke voorwaarden als voorwaardelijke verplichting en als Bijlage 4 bij de regels, opgenomen in de algemene gebruiksregels van artikel 12. Inhoudelijk blijft deze bijlage ongewijzigd, met dien verstande dat:
Aangezien het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld op 30 oktober 2014 en sindsdien enige tijd verstreken is, is in de toelichting bij de oorspronkelijke onderzoeken gemotiveerd waarom deze nog van toepassing zijn.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het perceel Prinsenlaan 80 te Groenekan planologisch vastgelegd.
Het bestemmingsplan kent een nauwe samenhang met:
De plansystematiek is gebaseerd op de systematiek van het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'.
Het plan beoogt met een eenvoudige regeling de voorgestane ruimtelijke structuur en de functionele opzet te waarborgen.
Eer is gebruik gemaakt van een beperkt aantal bestemmingen. Waar nodig zijn enkele aanduidingen opgenomen die specifieke randvoorwaarden voor dit perceel vastleggen.
Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde.
De begrippenlijst is zoveel mogelijk gebaseerd op de systematiek van het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'.
Ten aanzien van het peil (1.24) is een specifieke aanpassing gedaan.
Aangezien het erf een sterk glooiend profiel heeft, is er een ruimere definitie van het 'peil' opgenomen. Het erf loopt vanaf de Prinsenlaan relatief sterk af, waarmee nieuwbouw op basis van de begripsomschrijving, zoals opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012', niet mogelijk zou zijn. Het maximale verschil is verhoogd naar +40 cm, zodat het nieuwe gebouw wel kan worden gerealiseerd.
De bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' is onder andere gericht op landschaps- en natuurontwikkeling, inclusief toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, en parkeerterrein. Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen in relatie tot het Natuurontwikkelingsplan.
Natuur
De bestemming 'Natuur' is gericht op landschaps- en natuurontwikkeling op het terrein. Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen in relatie tot het Natuurontwikkelingsplan.
De bestemming 'Recreatie - Conferentiehotel' is een multifunctionele bestemming, gericht op verblijfsrecreatieve, vergader- en daaraan ondergeschikte, onzelfstandige horeca-activiteiten.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is gericht op de bestaande bedrijfswoning, die in het onderhavige bestemmingsplan wordt omgezet naar een burgerwoning.
Water
De bestemming 'Water' heeft betrekking op de hoofdwatergang langs de Prinsenlaan.
veiligheidszone - c
De veiligheidszone heeft betrekking op defensie-inrichting aan de Nieuwe Weteringseweg 229 , gelegen op circa 800 meter van het plangebeid.
natuur- en landschapswaarden
Deze aanduiding heeft betrekking op de nieuw aan te leggen kavelgrensbeplanting aan de westzijde van het plangebied en de waardevolle, te behouden laanbeplanting langs de Prinsenlaan.
water
Deze aanduiding heeft betrekking op de nieuw aan te leggen middensloot, in de lengterichting van het perceel
specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing (sba-1a)
Deze aanduiding regelt de specifieke bouwmogelijkheden (o.a. de bouwhoogte) van de eerstelijns bebouwing.
specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing (sba-2a)
Deze aanduiding regelt de specifieke bouwmogelijkheden (o.a. de bouwhoogte) van de tweedelijns bebouwing.
Stedenbouwkundige bepalingen behoren geen deel meer uit te maken van de Bouwverordening. Voor de regeling van de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen betekent dit dat deze is overgeheveld naar het bestemmingsplan, meer in het bijzonder naar artikel 12.
De Ruimtelijke voorwaarden hebben betrekking op alle bestemmingen. Zij houden aanwijzingen in voor de inrichting van het terrein en het erf en de erfbebouwing. Vertaald naar de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan gaat het hier om regels voor het gebruik en bouwen. De bouwregels van artikel 5 zijn opgesteld conform de eisen uit de Ruimtelijke voorwaarden. Dit betekent dat voor het overige de Ruimtelijke voorwaarden uitsluitend betrekking hebben op het gebruik. Nu ze op alle bestemmingen betrekking hebben, zijn ze als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de algemene gebruiksregels van artikel 12.
Bij raadsbesluit van 18 december 2008 is de Kadernota integrale handhaving vergunningen en toezicht vastgesteld. Deze nota verklaart onder meer de reeds in de Kadernota handhaving van 28 november 2002 vastgestelde uitgangspunten voor de handhaving van bestemmingsplan- en bouwregelgeving mede van toepassing op het milieutoezicht. De gezamenlijke Kadernota's hebben tot doel de handhaving van bestemmingsplan-, bouw- en milieuregelgeving te bevorderen.
Met het vastleggen van regels in het bestemmingsplan heeft de gemeente zichzelf de beginselplicht opgelegd de naleving van bestemmingsplanregels te controleren en, waar nodig, te handhaven. De gemeente heeft naast deze toezichtstaak ook een toezichtsbelang. De vele claims op de schaarse ruimte en de daarmee gepaard gaande dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het gebied vragen om een duidelijke samenhangende visie van het gemeentebestuur op de inrichting en het gebruik van het gemeentelijk grondgebied. Onderdeel van een dergelijke visie is het toezicht op en in het verlengde daarvan de handhaving van de regelgeving.
In de Kadernota handhaving zijn vijf doelstellingen geformuleerd, die worden nagestreefd bij de uitvoering van handhaving binnen de gemeente De Bilt:
Voor het bestuursrechtelijke en strafrechtelijk instrumentarium in het kader van de handhaving wordt verwezen naar de Nota handhaving. Voor de concrete nalevingsstrategie wordt verwezen naar het Uitvoeringsprogramma Integrale handhaving Vergunningen en Toezicht 2009.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
In het voorliggende geval is een intentieovereenkomst gesloten tussen de gemeente De Bilt en de initiatiefnemer. Op basis van deze overeenkomst is een overeenkomst tot kostenverhaal voor de ontwikkeling van het perceel Prinsenlaan 80 te Groenekan gesloten tussen de gemeente De Bilt en de initiatiefnemer.
Het doel van deze overeenkomst is het vastleggen van de voorwaarden waaronder de gemeente medewerking verleent aan de door Exploitant gewenste wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling en realisatie van het door Exploitant voorgenomen Bouwplan en de betaling van de Exploitatiebijdrage door Exploitant aan de Gemeente.
Exploitant zal voor eigen rekening en risico het betrokken perceel ontwikkelen. De overeenkomst regelt onder andere de sloop voormalige bedrijfsstal, het oprichten van een nieuw gebouw ten behoeve van horeca-, vergader- en verblijfsrecreatieve activiteiten, de vereiste natuurcompensatiemaatregelen.
Ten aanzien van de natuurcompensatie is vastgelegd dat deze binnen een jaar na vaststelling van de bestemmingsplanwijziging gerealiseerd dient te zijn.
In de overeenkomst is ene boeteclausule opgenomen voor het geval de exploitant de verplichting tot sloop van de stal en de aanleg van natuurcompensatie niet zou nakomen. Hiermee zijn de sloop van de bebouwing en de natuurcompensatie verzekerd.
Het risico van planschade uit hoofde van de wijziging van het partiële bestemmingsplan is voor rekening van Exploitant.
Door het afsluiten van de overeenkomsten is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.