direct naar inhoud van Regels
Plan: Prinsenlaan 80 Groenekan 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.16004BP0002-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan 2016 van de gemeente De Bilt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0310.16004BP0002-VG02 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat al dan niet rechtstreeks vanuit dat hoofdgebouw toegankelijk is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingskarakteristiek:

de bouwhoogte van de hoofdgebouwen, de situering daarvan ten opzichte van de openbare weg, de mate van aaneenbouwen en/of de onderlinge afstanden tussen de hoofdgebouwen en de bouwmassa van de hoofdgebouwen ten opzichte van het bouwperceel;

1.8 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan bestaat, dat/die of in uitvoering is of dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend of krachtens een omgevingsvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met dit plan, niet mag worden geweigerd;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw:

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere panden en bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.21 onzelfstandige horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie(s);

1.22 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

1.23 peil:
  • a. de hoogte van het afgewerkte maaiveld +40 cm;
  • b. indien de kruin van de weg lager ligt dan de onder a genoemde hoogte, geldt de kruin van de weg als peil, waarbij onder 'weg' wordt verstaan, de Nieuwe Weteringseweg;
1.24 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in recreatieverblijven, met uitsluiting van kampeermiddelen en/of recreatiewoningen;

1.25 voorgevel:

de naar de zijde van de Nieuwe Weteringseweg gekeerde gevel;

1.26 voorgevelrooilijn:
  • 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • a. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    • b. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.27 woning

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Basisregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van een op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.5 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren);

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.7 het bebouwingspercentage:

het deel van het aanduidingsvlak, bouwvlak of bestemmingsvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.2 Aanvullende regels
2.2.1 de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen:

De in lid 2.1.2 genoemde ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mogen de maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 meter overschrijden.

2.2.2 de grootte van dakoverstekken:

Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een lengte van 70 cm of meer, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van de dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;
  • b. natuurontwikkeling;
  • c. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • d. dagrecreatie;

inclusief bijbehorende:

  • e. gras- en weilanden;
  • f. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, en parkeerterrein;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bermen en waterlopen.

Onder het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • de standpaatsen, vaste verblijfplaatsen, leef- en foerageergebieden van planten en dieren als bedoeld in de Flora- en faunawet;
  • de bestaande landschapselementen;
  • natuur- en landschapswaarden.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot het gebruik van bestaande voet- fiets- en ruiterpaden,
picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan:
    • 1. 3 meter;
    • 2. 6 meter voor vlaggenmasten.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    • 3. het ophogen van gronden;
    • 4. het vellen en rooien van houtopstanden;
    • 5. het vergraven van oevers en het verlagen van de waterstand van waterlopen;
    • 6. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning
      krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
    • 7. het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
    • 8. het dempen van sloten en andere watergangen.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt
    gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door
    het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

  • c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken het bepaalde in lid 3.1.

  • d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

  • e. Bij de beoordeling van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die betrekking hebben op het dempen van sloten zal ten
    minste een evenredige compensatie van het verlies aan waterareaal als voorwaarde worden
    gesteld. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien de breedte van het perceel dat
    ontstaat na demping van de sloot of watergang, die parallel aan de verkavelingsrichting (opstrek) loopt, meer dan 70 m zal bedragen.
3.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdige activiteit wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken krachtens de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, indien en voor zover niet is voorzien in de aanleg en instandhouding van een terreininrichting die voldoet aan de randvoorwaarden van het 'Natuurontwikkelingsplan 2014 Bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan', zoals dit als Natuurontwikkelingsplan deel uitmaakt van deze regels.

  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, alsmede bouwwerken worden gebouwd, onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van een terreininrichting die voldoet aan de randvoorwaarden van het 'Natuurontwikkelingsplan 2014 Bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan', zoals dit als Natuurontwikkelingsplan deel uitmaakt van deze regels.

  • c. Uiterlijk twee jaar na onherroepelijke inwerkingtreding van het bestemmingsplan dienen de gronden te zijn ingericht en ingericht te blijven conform de randvoorwaarden van het 'Natuurontwikkelingsplan 2014 Bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan', zoals dit als Natuurontwikkelingsplan deel uitmaakt van deze regels.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;
  • b. dagrecreatie;
  • c. ecologische voorzieningen;

inclusief bijbehorende:

  • d. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. bermen en waterlopen.


Onder het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden', worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • graslandschap in combinatie met droge beschutte delen;
  • behoud en bescherming van de openheid
  • sloten, ter plekke van de aanduiding 'water' (wa);
  • kavelgrensbeplantingen, ter plekke van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' (nlw).
  • een bosje ten behoeve van de ontwikkeling van een dassenburcht
  • een poel, begeleidende beplanting en een bosje ten behoeve van een verbindingsroute en leefruimte voor de das.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot het gebruik van bestaande voet- fiets- en ruiterpaden,
picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.


Het doel 'ecologische voorzieningen' is beperkt tot het aanbrengen van voorzieningen ter bevordering of instandhouding van ecologische verbindingen.

4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan:
  • 3 meter;
  • 6 meter voor vlaggenmasten.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    • 3. het ophogen van gronden;
    • 4. het vellen en rooien van houtopstanden;
    • 5. het vergraven van oevers en het verlagen van de waterstand van waterlopen;
    • 6. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning
      krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
    • 7. het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
    • 8. het dempen van sloten en andere watergangen.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt
    gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door
    het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

  • c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken het bepaalde in lid 4.1.

  • d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

  • e. Bij de beoordeling van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die betrekking hebben op het dempen van sloten zal ten
    minste een evenredige compensatie van het verlies aan waterareaal als voorwaarde worden
    gesteld. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien de breedte van het perceel dat
    ontstaat na demping van de sloot of watergang, die parallel aan de verkavelingsrichting (opstrek) loopt, meer dan 70 m zal bedragen.
4.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdige activiteit wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken krachtens de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, indien en voor zover niet is voorzien in de aanleg en instandhouding van een terreininrichting die voldoet aan de randvoorwaarden van het 'Natuurontwikkelingsplan 2014 Bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan', zoals dit als Natuurontwikkelingsplan deel uitmaakt van deze regels.

  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, alsmede bouwwerken worden gebouwd, onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van een terreininrichting die voldoet aan de randvoorwaarden van het 'Natuurontwikkelingsplan 2014 Bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan', zoals dit als Natuurontwikkelingsplan deel uitmaakt van deze regels.

  • c. Uiterlijk twee jaar na onherroepelijke inwerkingtreding van het bestemmingsplan dienen de gronden te zijn ingericht en ingericht te blijven conform de randvoorwaarden van het 'Natuurontwikkelingsplan 2014 Bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan', zoals dit als Natuurontwikkelingsplan deel uitmaakt van deze regels.

Artikel 5 Recreatie - Conferentiehotel

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Conferentiehotel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vergaderactiviteiten tot ten hoogste 400 m2 bvo;
  • b. verblijfsrecreatieve activiteiten, voor zover sprake is van overnachtinggerelateerde activiteiten ten behoeve van het verblijf van gasten tot ten hoogste 800 m2 bvo;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. onzelfstandige horeca, voor zover behorend tot categorie 1b 'overige lichte horeca' van de van deze planregels deel als Bijlage 1 uitmakende Staat van Horeca-activiteiten;

inclusief bijbehorende:

  • d. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water, ter plaatse van de aanduiding 'water' (wa).
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen dienen gebouwd te worden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing' (sba-1) en/of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tweedelijs bebouwing' (sba-2);
  • b. bebouwing is mogelijk tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 848 m²,

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing' (sba-1) gelden de volgende bouwregels:

  • c. de goothoogte en bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 meter en 8 meter, dan wel niet meer dan de bestaande maatvoering indien deze meer is;
  • d. de breedte van de voorgevel, evenwijdig aan de Nieuwe Weteringseweg, bedraagt maximaal 10 meter, dan wel niet meer dan de bestaande maatvoering indien deze meer is;
  • e. in samenhang met de aangrenzende bestemming 'Wonen' bedraagt de gezamenlijke breedte van de voorgevels, gericht naar de Nieuwe Weteringseweg, maximaal 30 meter;
  • f. de gebouwen worden gebouwd in 1 bouwlaag met kap;
  • g. de diepte van de gebouwen mag niet meer bedragen dat 15 meter,

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tweedelijns bebouwing' (sba-2) gelden de volgende bouwregels:

  • h. de goothoogte en bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter, dan wel niet meer dan de bestaande maatvoering indien deze meer is;
  • i. de breedte van de voorgevel, evenwijdig aan de Nieuwe Weteringseweg, bedraagt maximaal 15 meter, dan wel de bestaande breedte indien dat meer is;
  • j. de gebouwen worden gebouwd in maximaal 2 bouwlagen met kap;
  • k. de diepte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 34 meter,

ter plaatse van de aanduiding 'water' (wa) gelden de volgende bouwregels:

  • l. ten behoeve van het behoud van een zichtlijn over het erf zijn op deze gronden geen gebouwen toegestaan, met dien verstande dat ten hoogste één gebouwde verbinding is toegestaan tussen de bebouwing aan weerszijden van de zichtlijn;
  • m. de wanden van de gebouwde verbinding dienen in een transparant materiaal te worden uitgevoerd;
  • n. de bouwhoogte van deze gebouwde verbinding mag niet meer bedragen dan 3 meter,

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:

  • 7 meter voor palen en masten;
  • 2 meter voor erfafscheidingen, tenzij anders bepaald;
  • 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de activiteiten, zoals bedoeld onder 5.1 gelden de volgende gebruiksregels:

  • a. de oppervlakte ten behoeve van ondersteunende horeca-activiteiten, mag maximaal 20% van de totale bruto vloeroppervlakte van de gebouwen binnen de bestemming 'Recreatie - Conferentiehotel' omvatten;
  • b. het parkeerprogramma dat op basis van het definitieve plan wordt vastgesteld, moet volledig op eigen terrein worden ingepast;
  • c. overnachten in kampeermiddelen of kleine recreatiewoningen is uitgesloten.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterpartijen en waterlopen, inclusief taluds en bermen;
  • b. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  • c. waterberging;
  • d. waterhuishoudkundige werken;
  • e. bruggen en duikers.
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter. De breedte van bruggen mag niet meer bedragen dan 6 meter.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het vellen en rooien van houtopstanden;
    • 2. het vergraven van oevers en het verlagen van de waterstand van waterlopen;
    • 3. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
    • 4. het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
    • 5. het dempen van sloten en andere watergangen.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Indien de aanlegvergunning betrekking heeft op het dempen van sloten en andere watergangen zal ten minste een evenredige compensatie van het verlies aan waterareaal als voorwaarde worden gesteld. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien de breedte van het perceel dat ontstaat na demping van de sloot of watergang, die parallel aan de verkavelingsrichting (opstrek) loopt, meer dan 70 m zal bedragen.

  • c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken het bepaalde in lid 5.1

  • d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijgebouwen;
  • b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen;

inclusief bijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. groenvoorziening;
  • e. parkeergelegenheid (op eigen terrein).
7.2 Bouwregels

Op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal het bestaande aantal woningen toegestaan;
  • b. de voorgevels van de woningen dienen evenwijdig aan en in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • c. de hoofdgebouwen en bijgebouwen worden gebouwd met kap;
  • d. de oppervlakte van woningen inclusief aanbouwen mag niet meer dan 120 m² bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8m;
  • f. in samenhang met de aangrenzende bestemming 'Recreatie - Conferentiehotel' bedraagt de gezamenlijke breedte van de voorgevels, gericht naar de Nieuwe Weteringseweg, maximaal 30 meter;
  • g. bijgebouwen en overkappingen mogen niet binnen een afstand van 4 m achter (het velengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • h. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • i. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  • 1. voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn slechts erfafscheidingen
    toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter, met uitzondering van vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 meter;
  • 2. achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn bouwwerken, geen
    gebouwen zijnde, toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
  • 7 meter voor palen en masten;
  • 2 meter voor erfafscheidingen;
  • 3 meter voor overige bouwwerken; geen gebouwen zijnde;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen per woning mag niet meer dan 70 m² bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

7.4 Specifieke gebruiksregels

In het hoofdgebouw of in een aan- of uitbouw van de woning is een aan-huis-verbonden beroep alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven; dit betekent, dat ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van een woning mag worden gebruikt;
  • b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat in geval van bedrijfsactiviteiten slechts aan het vestigen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 van de van deze planregels als Bijlage 2 deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten medewerking wordt verleend;
  • c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen detailhandel betreffen;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden (middelhoge archeologische verwachting).

8.2 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de bouw van één of meerdere bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m² of groter en dieper dan 0,3 m -mv een rapport overlegt, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde;
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde bouwwerkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van 500 m² of meer en dieper dan 0,3 m -mv de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven en ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan in werking treedt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 8.4.1 dient een rapport te overleggen, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde.

8.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 8.4.3 genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde werken/werkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.5 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 8.1 genoemde doeleinden ontstaat.

8.5 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, ter plaatse geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti- dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone - c

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - c' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de veiligheidszonering rond militaire munitieopslagplaatsen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, indien het betreft:

  • a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 3,50 meter;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  • d. het overschrijden van de in lid 2.2.1 genoemde regels ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
  • e. overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • f. geringe afwijkingen van de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover dit in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen afwijking middels een omgevingsvergunning van de desbetreffende regels van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  • g. uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner, met inachtneming van de volgende regels:
  • 1. Degene die mantelzorg ontvangt (of gaat ontvangen) of de bewoner die aangepast wil gaan wonen, dient te beschikken over een Wmo-indicatie.
  • 2. Mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een aan- of uitbouw of bijgebouw.
  • 3. Het plaatsen van een portocabin ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner is enkel toegestaan indien deze als onzelfstandige woonruimte valt aan te merken. De afstand tussen het hoofdgebouw en een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen.
  • 4. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt.
  • 5. De oppervlakte voor mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag maximaal bedragen:
  • 30 m² bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor één persoon
  • 50 m² bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor twee personen.
  • 6. Indien sprake is van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner in een bijgebouw, mag het bijgebouw bij beëindiging van de mantelzorgsituatie niet langer als woonruimte in gebruik blijven.
  • 7. Voor een aan- en of uitbouw ten behoeve van mantelzorg is het bepaalde in artikel 6 lid 2 onder h van overeenkomstige toepassing.
  • h. het plaatsen van masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte van een vrijstaande mast mag niet meer bedragen dan 50 meter;
    • 2. de bouwhoogte van een mast op een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    • 3. plaatsing van een mast op een gebouw is uitsluitend mogelijk indien het betreffende gebouw 15 meter of hoger is;
    • 4. plaatsing op woongebouwen en/of een gemeentelijk monument is slechts toegestaan, indien kan worden aangetoond, dat plaatsing elders niet mogelijk is.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Als een strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte;
  • c. het gebruik van gronden als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen,
    stoffen of producten buiten erven van (bedrijfs)gebouwen of (bedrijfs)woningen, behoudens voor
    zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van gronden.

12.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
  • a. Bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering van de functie van een bouwwerk en/of bijbehorend bouwperceel, dient op eigen terrein te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens de parkeernorm zoals opgenomen in Parkeerkencijfers-CROW 2012, publicatie 317.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien op het bouwperceel redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar kunnen worden gehouden ten behoeve van een parkeerplaats en in voldoende mate binnen redelijke afstand van het bouwperceel in parkeerplaatsen is of kan worden voorzien.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien op het bouwperceel in de bestaande situatie meer of een gelijk aantal parkeerplaatsen aanwezig is, dan ingevolge het bepaalde onder a voor de in zijn geheel gerealiseerde bebouwing en/of wijziging van het gebruik is vereist.
  • d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien uitbreiding van de bebouwing niet leidt tot een grotere parkeerbehoefte.

12.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met het bestemmingsplan strijdige activiteit wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken, indien en voor zover niet is voorzien in de aanleg en instandhouding van een terreininrichting die voldoet aan de randvoorwaarden van hoofdstuk 3 Randvoorwaarden (Nieuw) van het document 'Ruimtelijke randvoorwaarden', zoals dit als Ruimtelijke randvoorwaarden deel uitmaakt van deze regels.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de toepasselijke bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van een terreininrichting die voldoet aan de randvoorwaarden van hoofdstuk 3 Randvoorwaarden (Nieuw) van het document 'Ruimtelijke randvoorwaarden', zoals dit als Ruimtelijke randvoorwaarden deel uitmaakt van deze regels.
  • c. Uiterlijk twee jaar na onherroepelijke inwerkingtreding van het bestemmingsplan dienen de gronden te zijn ingericht en ingericht te blijven conform de randvoorwaarden van hoofdstuk 3 Randvoorwaarden (Nieuw) van het document 'Ruimtelijke randvoorwaarden', zoals dit als Ruimtelijke randvoorwaarden deel uitmaakt van deze regels.

Artikel 13 Algemene procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld mondeling of bij voorkeur schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eis bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 14 Overige regels

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Prinsenlaan 80 Groenekan 2016.