Plan: | Kloosterpark 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.0021BV12015-VG01 |
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een bestemmingsplan ouder dan 10 jaar uiterlijk 1 juli 2013 worden herzien. Voor het gebied Kloosterpark is het planologisch regime verouderd. Dit heeft tot gevolg dat voor dit gebied een nieuw juridisch planologisch kader moet worden opgesteld. Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente kiezen om een beheersverordening op te stellen in plaats van een bestemmingsplan. De beheersverordening is een relatief nieuw instrument in de ruimtelijke ordening en kan worden ingezet om een ruimtelijke regeling te treffen voor gebieden waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. De beheersverordening voorziet in de behoefte om het vigerend planologisch regime voort te zetten.
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern 'De Bilt' en nabij enkele belangrijke verkeersaders (A27 en A28).
Afbeelding 1.1 de locatie van het plangebied
De noordzijde wordt begrensd door de Utrechtseweg. De oostzijde loopt van de oude Bunnikseweg over naar het Kloosterpad aan de zuidzijde. En van zuid naar west; langs het terrein van het KNMI terug naar de Utrechtseweg.
Het plangebied valt onder de werking van de Beheersverordening De Bilt, zoals vastgesteld op 27 juni 2013. Met deze beheersverordening wordt de bestaande feitelijke of planologisch toelaatbaar gebruik geregeld. Hiermee wordt verwezen naar de regels en de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan 'Kloosterpark 2002'. Dit plan is op 28 maart 2002 door de raad vastgesteld en op 29 oktober 2002 door de provincie goedgekeurd. Het bestemmingsplan is op 19 december 2002 in werking getreden en is sinds 17 december 2003 onherroepelijk.
De bestaande rechten op grond van het vigerende bestemmingsplan Kloosterpark 2002 vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Tevens is rekening gehouden met sindsdien verleende vrijstellingen en omgevingsvergunningen. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de modelregels van de gemeente De Bilt, voor zover dat niet leidt tot nieuwe ontwikkelingen.
In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het gebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een beheersverordening beschreven. In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het instrument De Beheersverordening toegelicht en in hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente De Bilt uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 en 8 een beschrijving van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van deze beheersverordening en de resultaten van de inloopavond en inspraakprocedure.
Een goede (feitelijke) kennis van gebied is een belangrijke basis voor het opstellen van de beheersverordening. Het uitvoeren van een inventarisatie zorgt voor een duidelijk beeld van de huidige omvang, het huidige gebruik (gronden en bebouwing) en de relatie met het vigerende planologische regime. De inventarisatie heeft bestaan uit een veld- en bureauinventarisatie en heeft als uitgangspunt gediend bij het opstellen van deze beheersverordening. De inventarisatie is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
In 1139 is een vrouwenklooster gebouwd voor adellijke dames op het huidige KNMI-terrein. Hier dankt het plangebied haar naam aan. Behalve het klooster waren er in het gebied veel agrarische gebouwen aanwezig. In 1585 werd het klooster afgebroken. In 1893 heeft het rijk 10 ha van het terrein aangekocht ten behoeve van het KNMI. De resterende 125 ha werden verkocht voor de ontwikkeling van een villawijk.
Afbeelding 2.1 Het KNMI-terrein omstreeks 1901 (Bron: www.historischekringdebilt.nl)
De villawijk Kloosterpark werd rond 1903 verkaveld en daarna geleidelijk gebouwd. Het stedenbouwkundig ontwerp is van de architect Otto Schulz en kenmerkt zich door een slingerende wegenpatroon, ontleend aan de Engelse landschapsstijl. Uniek aan het stedenbouwkundig ontwerp is de variatie van grote villa's en kleinere woningen. Doordat niet van de oorspronkelijke verkaveling is afgeweken heeft de wijk nog steeds een geheel eigen karakter.
Afbeelding 2.2 Wilhelminalaan omstreeks 1902 (Bron: www.historischekringdebilt.nl)
Het KNMI heeft de afgelopen jaren een nieuw complex gerealiseerd van hoge ruimtelijke en architectonische kwaliteit.
Begrenzing
Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Utrechtseweg, aan de oostzijde door de Oude Bunnikseweg, aan de zuidzijde door een volkstuinencomplex en aan de westzijde door de westelijke begrenzing van het KNMI-terrein.
Afbeelding 2.3 De begrenzing
Deelgebieden
Het gebied bestaat grofweg uit drie delen: het KNMI-terrein, een noordwestelijk deel en een zuidoostelijk deel. Het KNMI-terrein is een groot parkachtig terrein met hoge bebouwing en monumenten. Het noordwestelijk deel kenmerkt zich door grote kavels en grote villa's. Door de grote kavels is er geen sprake van wandvorming, maar heerst er een parkachtige sfeer door de aanwezigheid van groen. Het zuidoostelijk deel wordt gekenmerkt door kleinere kavels en veelal aaneengeschakelde woningen. Hierdoor is sprake van wandvorming en dat geeft het gebied een besloten en intieme sfeer.
Verkeersstructuur
De Utrechtseweg ten noorden van het plangebied is een belangrijk ruimtelijk element voor Kloosterpark. Deze weg is een belangrijke verbinding vanuit de stad Utrecht naar het oosten. De hoofdroute binnen het gebied wordt gevormd door de Wilhelminalaan. Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten door de Utrechtseweg.
Afbeelding 2.4 de verkeersstructuur binnen het gebied
Groen- en waterstructuur
Het gebied heeft een groen karakter. Dit komt vooral door de laanbeplanting en aanwezig groenvoorzieningen (zowel privé als openbaar). In het noorden loopt de waterweg Biltse Grift. De Biltse Grift vormt een belangrijke te behouden natte ecologische verbinding binnen het grotere gebied De Bilt-Zuid. Het natuur- en landschapsbeleid is erop gericht om ter versterking van deze natte verbinding langs de gehele Biltse Grift natuurvriendelijke oevers te ontwikkelen.
Afbeelding 2.5 de Biltse Grift (peildatum augustus 2012)
Bebouwing en woningtyplogie
De woningbouw bestaat voornamelijk uit vooroorlogse villa's en twee aaneen geschakelde woningen. De bebouwing op het KNMI-terrein bestaat uit een kantoorcomplex en vooroorlogse villa's. De vooroorlogse villa's betreffen voormalige dienstwoningen, waarvoor op termijn een nieuwe planologische procedure gevolgd moet worden om deze om te zetten naar burgerwoningen.
Verder is in het gebied een aantal monumenten aanwezig:
Het gebied heeft overwegend een woonfunctie. Zoals eerder in dit hoofdstuk staat omschreven, wordt het gebied getypeerd als een villawijk. De functionele opbouw van het gebied wordt om die reden dan ook met name bepaald door de aanwezigheid van de woonfunctie. Echter, ook andere functies komen in het gebied voor. Deze functies, zoals kantoor, bedrijf, groen maar ook wegen, bepalen naast de woonfunctie de functionele opbouw van het gebied. Hieronder een overzicht van de voornaamste aanwezige functies.
Wonen
In het plangebied zijn ongeveer 64 woningen gelegen. Dit zijn deels vrijstaande villa's en deels aaneengeschakelde woningen.
Bedrijf
De bedrijvigheid vindt plaats op het KNMI-terrein. Het gaat hierbij om kennis georiënteerde bedrijvigheid. Dat wil zeggen dat er naast kantoorwerkzaamheden, werkzaamheden van een landelijk onderzoekscentrum plaats vinden. In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 heeft het bedrijf de omschrijving 'Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk'. Deze heeft de SBI-code 731 met een maximale milieucategorie van 2.
Kantoor
De kantoren zijn vooral gehuisvest in de aanwezige kantoorvilla's. Het gaat hierbij om kleinschalige kantoren en bestaat vooral uit zakelijke dienstverlening.
Groen
In het gebied zijn een aantal plekken met een groenfunctie waarin speelvoorzieningen, waterpartijen en paden mogelijk zijn.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee - naast de beheersverordening - het ruimtelijke beheer van het plangebied kan worden ingevuld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening voor een gebied vast te stellen. Een beheersverordening vormt, net als een bestemmingsplan, het kader waaraan onder andere aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen worden getoetst en op basis waarvan de gemeente handhavend kan optreden op het moment dat in strijd met bepalingen uit de verordening wordt gehandeld (denk aan illegale gebruiksvormen of illegale bebouwing).
Het plangebied wordt getypeerd als een gebied dat is uitontwikkeld. Er vinden slechts kleinschalige ontwikkelingen plaats, zoals nevenfuncties aan huis of wijzigingen in hoofdgebouwen en erfbebouwing en eventueel herinrichting in het openbaar gebied.
Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaande gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening.
Het 'bestaand gebruik' is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijke aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Bij het gebruik in de ruime zin worden de gebruiks- en bebouwmogelijkheden van het bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Dat laatste is bij deze beheersverordening het geval.
Anders dan bij een bestemmingsplan, bepaalt de Wro niet uit welke onderdelen een beheersverordening bestaat. De beheersverordening heeft in ieder geval betrekking op een afgebakend gebied en geeft regels voor het beheer van het gebied. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro.
De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning, staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen (bezwaar en) beroep open en is de doorloopperiode tot aan vaststelling relatief kort.
Bij de voorbereiding van deze beheersverordening is door middel van inspraak in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening de gelegenheid aan belanghebbenden gegeven een reactie op de beheersverordening in te dienen.
De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld, tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie leidend.
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Het beleidsmatige uitgangspunt voor dit gebied bestaat uit het behoud van de bestaande ruimtelijke situatie. Dat neemt niet weg dat daarbinnen, beperkte mogelijkheden blijven bestaan voor aanpassing. De instrumenten die om die reden niet los van de beheersverordening kunnen worden gezien, zijn de volgende:
In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen, tenzij sprake is van een welstandsvrij gebied. Daarmee is het welstandstoezicht een instrument voor het beheer van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied net zoals de beheersverordening of een bestemmingsplan.
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
Het vergunningvrij bouwen is per 1 november 2014 verruimd. Met de verruiming worden een aantal politieke wensen ingevuld - zoals vergunningvrije mantelzorgwoningen – wordt het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken verder verruimd. Zo mag je 4 meter uitbouwen – en is ook een puntdak op een bijgebouw onder voorwaarden toegestaan. Is sprake van een groot perceel/erf? Dan mag meer vierkantemeters vergunningvrij bebouwd worden.
Vergunningsvrij is echter niet van toepassing voor zover er regels gelden die in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt.
In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om onder andere zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de omgevingsvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten en gebruiksveranderingen van aangrenznde gronden. Er kan een verzoek worden ingediend om af te wijken van een beheersverordening.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag (mits compleet bij indiening aanvraag). Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
De gemeente heeft beleid ontwikkeld voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling. Dit beleid is waar mogelijk rechtstreeks verwerkt in de regels van de voorliggende verordening.
Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument 'de beheersverordening' een belangrijke rol gespeeld. De beheersverordening is bedoeld om de bestaande situatie te beheren. Op het moment dat zich een geval voordoet dat niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerdergenoemde alternatieve instrumenten worden ingezet. Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze in het gebied zullen voorkomen zijn:
Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren (door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning) alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van beheersverordening Kloosterpark 2015.
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het rijksbeleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat geen direct relevante passages ten aanzien van het plangebied.
Afbeelding 4.1: gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.
Afbeelding 4.2: visiekaart Provinciale Structuurvisie, in blauw is globaal het plangebied aangegeven. (Bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028)
In de gemeente De Bilt liggen de bebouwingskernen Bilthoven/De Bilt, Groenekan, Hollandse Rading, Maartensdijk en Westbroek. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 670 woningen. Dit aantal kan volledig in het stedelijk gebied gerealiseerd worden op de binnenstedelijke locaties Centrum Bilthoven, Melkweg en voormalig gemeentehuis Maartensdijk.
Kloosterpark valt binnen een geledingszone. Deze geledingszone zorgt ervoor dat kernen niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen ze de recreatieve en ecologische schakels tussen de grote steden en de kernen daaromheen met het buitengebied.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit de PRS en de PRV.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.
Door de aanwezigheid van kantoren, het KNMI en een goede ontsluiting via onder meer de A27 en A28 is Kloosterpark in de structuurvisie aangeduid als onderdeel van de Life-science as. Deze as is een optimaal vestigingsklimaat voor kennisintensieve en duurzame bedrijven. Er is plaats voor gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van het 'nieuwe werken' en er is ruimte voor vergadervoorzieningen.
Afbeelding 4.3: uitsnede structuurvisiekaart, in rood is globaal het plangebied aangegeven (Bron: Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030)
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.
Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit het GVVP.
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Op 1 november 2014 is de AMvB "Quick wins" (Stb. 2014, nummer 333) en op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. De AMvB wijzigt artikel 3.1.2 (lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening terwijl de Reparatiewet enkele bepalingen in de Woningwet herziet. Het eerste artikel legt expliciet vast dat een bestemmingsplan regels mag bevatten die betrekking hebben op een bevoegdheid waarvan de uitoefening afhankelijk is gesteld van beleidsregels. De aanpassing van de Woningwet komt er op neer dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing zijn op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen of beheersverordeningen en in ieder geval volledig vervallen op 1 juli 2018.
Gezien het nieuwe artikel 3.1.2 Bro bestaat de mogelijkheid om via algemene regels in het bestemmingsplan op de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Daarom is Artikel 11 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen aan de regels van deze verordening toegevoegd.
Deze regels sluiten aan bij artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in de verordening zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen de verordening en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd hoeft in beginsel niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.
Hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid? De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties.
Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.
De regeling van Artikel 11 biedt overigens (net als de voorheen geldende Bouwverordening) de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregels uit het GVVP (lid 4). Afwijken kan bijvoorbeeld indien wordt bijgedragen aan het gemeentelijk parkeerfonds.
Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad een nieuwe woonvisie voor de periode 2013-2020 vastgesteld. Dit meest recente volkshuisvestingsplan speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukkelijk de wijze aan waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2020 op het gebied van wonen wil realiseren. Waarbij de focus meer verschoven is van kwantiteit naar kwaliteit.
Met name de omstandigheden van de woningmarkt zijn gewijzigd, vooral door de economische ontwikkelingen in de afgelopen jaren. De visie richt zich op een beperkt aantal concrete ambities die ervoor moeten zorgen dat de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente De Bilt naar tevredenheid blijven wonen in de gemeente. Twee van die ambities zijn ruime keuzemogelijkheden en het op gang houden van de productie. Knelpunten daarbij zijn starters en jonge gezinnen, ouderen en lagere inkomens. Vooral door het bouwen van woningen die voor senioren geschikt zijn, komen eengezinswoningen vrij. Op deze wijze komen meer passende woningen beschikbaar, wat de doorstroming voor starters en jonge gezinnen helpt.
De beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Voor ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt dient afzonderlijk een procedure te worden gevolg. Er volgen vanuit de woonvisie dan ook geen directe aandachtspunten ten aanzien van het plangebied.
De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:
De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen, tenzij sprake is van een welstandsvrij gebied.
Het beleid vormt geen belemmering voor het toepassen van het instrument beheersverordening.
Bij een beheersverordening moet worden aangetoond dat de diverse milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. De beheersverordening voorziet in de behoefte om het vigerend planologisch regime voort te zetten. Er is dus geen sprake van ruimtelijke ontwikkelingen of functiewijzigingen. Gelet op het karakter en de strekking van de beheersverordening is het dan ook niet nodig om specifiek onderzoek te verrichten. In dit hoofdstuk is per milieuaspect een korte onderbouwing van de huidige situatie weergegeven.
Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2010 in werking getreden.
In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente heeft een eigen Archeologische (verwachtings) waarden- en beleidsadvieskaart opgesteld (vastgesteld op 28 juni 2013). Deze kaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.
Situatie
Het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachting volgens de IKAW. Wel is er binnen het plangebied een archeologisch monument aanwezig volgens de AMK. Het gaat hierbij om het klooster dat op deze plek heeft gestaan. Op deze plek geldt een hoge archeologische verwachting.
Met de archeologische beleidskaart (afbeelding 5.1) zullen de ondergrenzen worden aangepast. Op basis van de laatste inzichten wordt binnen het plangebied een zone met bekende archeologische waarde onderscheiden (AW1) en een zone met een archeologische verwachtingswaarde (VAW2). Hiervoor worden de volgende regels in de beheersverordening opgenomen:
Afbeelding 5.1 archeologische verwachting volgens de beleidskaart
Voor het gebied met Archeologische waarde AW1 is een besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Voor het gebied met de te verwachten Archeologische Waarden VAW2 is een besluitvlak 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
Wettelijk kader
In een beheersverordening dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Situatie
Binnen het plangebied is, afgezien van een aantal kleinschalige kantoren, het KNMI gevestigd. In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 heeft het bedrijf de omschrijving 'Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk'. Deze heeft de SBI-code 731 met een maximale milieucategorie van 2. De grootste aan te houden afstand ten opzichte van woningen bedraagt hierbij 30 meter. Dit houdt in dat het KNMI deze grootste afstand ten minste moet aanhouden tot aan de bestaande woningen binnen het plangebied.
Conclusie
Aan de grootste afstand tussen de bestaande woningen en het KNMI-terrein wordt volgens de handreiking niet voldaan. Omdat deze beheersverordening voorziet in het voortzetten van het huidige planologisch regime vormt het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze beheersverordening. Bij nieuwe (her)ontwikkelingen is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Wettelijk kader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.
Naar verwachting stelt de gemeente De Bilt in 2015 de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer voor haar grondgebied vast.
Situatie
Bodemverontreinigingssituatie
Een Wbb-locatie (Wet bodembescherming) is een locatie waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De provincie Utrecht is in dergelijke gevallen bevoegd gezag. In het plangebied komen enkele Wbb-locaties voor. Voor deze gevallen geldt dat ze zijn gesaneerd, of naar verwachting geen onaanvaardbare milieuhygiënische risico's opleveren bij het huidige gebruik van de locatie. Bij de Omgevingsdienst regio Utrecht zijn meerdere bodemonderzoeken bekend. Voor geen van deze locaties worden onaanvaardbare milieuhygiënische risico's verwacht bij het huidige gebruik van de locatie. In afbeelding 5.2 zijn de Wbb-locaties weergeven.
Afbeelding 5.2 locatie bodemonderzoeken, Wbb-locaties, slootdempingen
Bodemkwaliteitskaart
De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het het bebouwde deel van het plangebied valt volgens de Regionale bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen (met gebiedsspecifiek beleid PCB's)'. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) op het weiland achter het KNMI-gebouw, en de ondergrond (vanaf 0,5 meter diepte) van het gehele plangebied valt onder de klasse 'landbouw/natuur'. Dit betekent dat vrijkomende bovengrond ter plaatse van het bebouwde deel van het plangebied naar verwachting voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen, en als zodanig toepasbaar is binnen de Regionale bodemkwaliteitskaart op locaties met kwaliteitsklasse 'wonen (met gebiedsspecifiek beleid PCB's)' of 'industrie'. Vrijkomende bovengrond achter het KNMI-gebouw en vrijkomende ondergrond kan worden toegepast op alle locaties binnen de Regionale bodemkwaliteitskaart. Voor het toepassen van grond binnen het plangebied geldt dat de aan te brengen grond minimaal moet voldoen aan de vastgestelde bodemkwaliteitsklassen van de ontvangende grond.
Ondergrondse brandstoftanks
In het verleden zijn ondergrondse tanks gebruikt ten behoeve van de verwarming van de woningen middels opslag van huisbrandolie of andere brandstoffen. In afbeelding 5.3 zijn de locaties weergegeven waarvan informatie beschikbaar is over ondergrondse tanks. Voor al deze locaties geldt dat de tanks in het verleden onklaar zijn gemaakt of verwijderd. Voor geen van deze locaties wordt verontreiniging verwacht met onaanvaardbare milieuhygiënische risico's bij het huidige gebruik van de locatie.
Afbeelding 5.3 aanwezige ondergrondse opslagtanks (bron: Geoloket omgevingsdienst regio Utrecht)
Historisch bodembestand (HBB)
De provincie Utrecht heeft in 2004 door ReGister historisch onderzoek uit laten voeren naar verdachte activiteiten zoals (voormalige) bedrijfsactiviteiten en ondergrondse brandstoftanks. In het plangebied 'Kloosterpark' komen geen HBB-locaties voor met een NSX-score groter dan 300. Dat betekent dat met de huidige gegevens van het historisch bodembestand er geen locatie zijn met potentieel ernstige bodemverontreiniging, waarbij vanwege de bron spoedeisendheid is te verwachten.
Gedempte sloten en stortplaatsen/ophogingen
In 2004 is in opdracht van de provincie Utrecht door ReGister/DHV een inventarisatie gemaakt van gedempte sloten en stortplaatsen/ophogingen. Uit deze inventarisatie blijkt dat in het plangebied een gedempte sloot aanwezig is. In afbeelding 5.2 is de locatie van deze sloot weergeven. Bij nieuwe ontwikkelingen moet deze locatie worden meegenomen in vervolgonderzoek.
Conclusie
Omdat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is er geen vervolgonderzoek nodig. Bij nieuwe (her)ontwikkeling is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Wettelijk kader
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan of beheersverordening rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een beheersverordening de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een beheersverordening moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'Kloosterpark' bevindt zich een groot aantal waardevolle monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) en waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd).
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Situatie
Vrouwenklooster en K.N.M.I.-terrein
De ruimtelijke opzet van het plangebied gaat in oorsprong terug naar het voormalige Benedictijner Vrouwenklooster. Na de vernietiging van het kloostercomplex in 1585, komt op het terrein een buiten tot stand, dat geleidelijk steeds meer met de naam 'Het Klooster' wordt aangeduid. In 1826 wordt het huis door de nieuwe eigenaar W.F. de Vrij vernieuwd en vergroot, waarbij delen van de oudere bebouwing opgenomen worden. Het park werd gelijktijdig in landschapsstijl aangelegd. Deze vroeg 19de-eeuwse parkaanleg is nog duidelijk herkenbaar in de opzet van het plangebied.
In 1893 werd de buitenplaats aangekocht ten behoeve van de huisvesting van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut te Utrecht. Het oostelijk deel van het park werd verkocht voor de ontwikkeling van de villawijk Kloosterpark. Bij deze verkoop werden voorwaarden gesteld aan de bebouwing, om verstoring van het windpatroon te voorkomen. Zo mocht de nieuwe bebouwing in het Kloosterpark niet hoger zijn dan zeven meter en waren alleen platte daken toegestaan.
Villawijk Kloosterpark
In 1903 werd door bouwexploitanten op een deel van de voormalige buitenplaats Het Klooster de villawijk Kloosterpark aangelegd. Het ontwerp was van tuinarchitect Otto Schulz. Opmerkelijk is de combinatie van grote villa's met kleine woningen. De verkaveling en het slingerende stratenpatroon vertonen overeenkomsten met de opzet van de villaparken in Bilthoven. Het Kloosterpark is echter iets dichter bebouwd en er staan relatief meer kleine woningen. Ook het straatprofiel is anders, mede door de smallere bermen. Het voormalig landhuis Het Klooster, nu onderdeel van het K.N.M.I.-terrein, is op harmonische wijze in het park opgenomen.
Oude Bunnikseweg
De Oude Bunnikseweg dateert uit de middeleeuwen, en maakte tot 1966 deel uit van de verbindingsweg tussen De Bilt en Bunnik. Deze weg vormde, bij de aanleg van het Kloosterpark, de afsluiting van het plangebied.
Aanwezige monumenten en erfgoedwaarden
Binnen het plangebied bevinden zich diverse beschermde monumenten en niet beschermde karakteristieke panden en objecten. Hieronder volgt een overzicht van de binnen het plangebied aanwezige monumenten.
Wilhelminalaan 10, magnetisch paviljoen van het K.N.M.I. | Rijksmonument |
Emmalaan 5-6, dubbelpand | Gemeentelijk monument |
Oude Bunnikseweg 8, villa | Gemeentelijk monument |
Wilhelminalaan 12, K.N.M.I. | Beeldbepalende pand |
Emmalaan 1-2, dubbele villa | Beeldbepalende pand |
Emmalaan 7-8, middenstandswoning | Beeldbepalende pand |
Emmalaan 10-11, dubbel woonhuis | Beeldbepalende pand |
Emmalaan 12-13, Oude Bunnikseweg 2, villa | Beeldbepalende pand |
Prinsenlaan 1-2, dubbel herenhuis | Beeldbepalende pand |
Prinsenlaan3/Wilhelminalaan 7, dubbel herenhuis | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 17-21, dubbele middenstandswoning | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 18-24, arbeiderswoning | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 26-28, arbeiderswoning | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 31.33, dubbel herenhuis | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 38, villa | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 40, villa | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 42, villa | Beeldbepalende pand |
Wilhelminalaan 48-50, dubbele villa | Beeldbepalende pand |
Een hoge landschappelijke waarde wordt toegekend aan de verkaveling, het slingerende stratenpatroon en de afwisseling tussen villa's, middenstandswoningen en geschakelde (arbeiders)woningen.
Conclusie
Omdat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is er geen vervolgonderzoek nodig. Bij nieuwe (her)ontwikkelingen is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente De Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Het bouwbesluit
Het bouwbesluit stelt de volgende eisen aan nieuwbouw en/of verbouwingen van nieuwbouw.
Gemeentelijk beleid
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:
Duurzaam inkopen
De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.
De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt de verplichting om in 2015 voor 100% duurzaam in te kopen. Vanaf 2010 willen de gemeenten al voor 75% duurzaam inkopen. Praktisch betekent dit dat voor alle opdrachten en projecten van overheid nu al voor minimaal 75% dienen te voldoen aan de 'minimale eisen' zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.
Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten duurzame kansen bieden, deze criteria zijn op te delen in:
Situatie
Wettelijk zijn er eisen aan duurzaamheid in voor (nieuw)bouwprojecten. De gemeente heeft zelf duurzaamheid ook als een aandachtspunt geformuleerd en beoogt duurzaamheid ook in bouwprojecten mee te nemen met ambities die verder gaan dan de wettelijke minimumeisen. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
De gemeente dient bij minimaal 100% van de inkopen te voldoen aan de minimale eisen voor duurzaam inkopen zoals die te vinden zijn op www.pianoo.nl. Verder heeft de gemeente met andere partijen afgesproken dat de kansen voor duurzame alternatieven in GWW-projecten zoveel mogelijk worden gekozen binnen de (financiële) randvoorwaarden.
Conclusie
Omdat de beheersverordening voorziet in het voortzetten van het vigerende planologisch regime zijn nieuwe ontwikkelingen hier niet van toepassing. Er worden binnen het plangebied geen nieuwe projecten gerealiseerd. Nieuwe projecten zullen moeten worden getoetst aan het wettelijk en gemeentelijk kader. In voorkomende gevallen zal rekening worden gehouden met het beschreven beleid ten aanzien van duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Situatie
Gebiedsbescherming
Ten westen van het plangebied ligt Ecologische hoofdstructuur (EHS). Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van de EHS. Tevens voorziet de beheersverordening in het voortzetten van het vigerende planologisch regime. Nieuwe ontwikkelingen zijn hier niet van toepassing.
Afbeelding 5.4 Ecologische hoofdstructuur (bron: webkaart.provincie-utrecht.nl)
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 7 kilometer van het plangebied. Toetsing in kader van de natuurbeschermingswet is niet nodig omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Nadelige effecten op dit gebied is uit te sluiten.
Soortenbescherming
Er is een reële kans dat binnen het plangebied beschermde soorten als in de Flora- en faunawet voorkomen. Gezien het conserverend karakter van de beheersverordening worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die effect hebben op populaties van beschermde soorten.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Toetsing in kader van gebiedsbescherming is niet nodig omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Gebiedsbescherming staat de uitvoerbaarheid van de beheersverordening niet in de weg.
Soortenbescherming
Aangezien de beheersverordening geen ruimtelijke ontwikkeling of functiewijziging toestaat is onderzoek naar beschermde soorten op dit moment niet noodzakelijk. Als er in de toekomst ontwikkeling of functiewijziging is voorzien moet deze getoetst worden aan de Flora- en faunawet.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Situatie
Risicobedrijven
Ruim 700 meter ten westen van het plangebied ligt aan de Utrechtseweg een LPG-tankstation. Deze afstand is zo groot dat het risico-effect hiervan het gebied niet beïnvloed. Er zijn in de omgeving verder geen andere inrichtingen aanwezig die het risico-effect eventueel kan beïnvloeden.
Afbeelding 5.5 uitsnede Risicokaart
Transport van gevaarlijke stoffen
Op circa 600 meter ten zuiden van het plangebied ligt de rijksweg A28. Deze weg behoort tot het Basisnet Weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze afstand is zo groot dat de risico-effecten van de A28 het plangebied niet beïnvloeden. In de omgeving van het plangebied zijn de Universiteitsweg en de Utrechtseweg bij Raadsbesluit aangewezen als gemeentelijke routes die voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vrijgesteld van een ontheffingsplicht. De aard en frequentie van het vervoer over deze wegen is van zodanig beperkte omvang, dat dit niet tot berekenbare risico-effecten buiten de rijweg leidt. Dit vervoer vormt daarom geen belemmering.
Buisleidingen
Langs de rijksweg A28 ligt een hogedruk aardgasleiding. De afstand van deze leiding tot het plangebied is zo groot, dat de risico's van deze leiding het plangebied niet beïnvloeden.
Hoogspanningsleidingen
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningsleidingen aanwezig die de risicocontouren van het plangebied beïnvloeden.
Zendmasten
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de zendmasten in de omgeving geen overschrijding veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Conclusie
De externe veiligheidsrisico's vormen geen knelpunt voor het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. Ook zijn er geen elektromagnetische stralingsbronnen die een belemmering kunnen vormen.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W zal daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vaststellen. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).
Situatie
Het plangebied is gelegen in de zone wegverkeerslawaai van de Utrechtseweg en de Universiteitsweg. Op de wegen in het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Met indicatieve berekeningen is voor wegverkeer de situatie 2025 berekend. Hieruit blijkt dat een deel van de voorkeurswaarde wordt overschreden. In afbeelding 5.6 zijn de geluidscontouren weergegeven. Uit deze afbeelding blijkt dat in een klein deel van het plangebied de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden.
Afbeelding 5.6 geluidscontouren
Conclusie
De geluidssituatie wordt vooral bepaald door de Utrechtseweg en de Universiteitsweg. Een toetsing aan het wettelijk kader is niet nodig omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Mochten er nieuwe (her)ontwikkelingen plaatsvinden dan zal deze moeten worden getoetst aan het wettelijk kader en het gemeentelijk kader.
Wettelijk kader
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden ‘Wet luchtkwaliteit’, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico’s van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). Een van deze nieuwe AmvB’s is de AmvB ‘Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.
Situatie
In het plangebied zijn de concentratie stikstofdioxide en fijnstof ruim benden de wettelijke normen. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wettelijke kader en dat er geen personen worden blootgesteld aan concentraties boven deze grenswaarden.
Afbeelding 5.7 concentraties stikstofdioxide
Afbeelding 5.8 concentraties fijn stof
Concluisie
Er wordt voldaan aan het wettelijk kader. Nieuwe (her)ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het wettelijk kader en het gemeentelijk kader.
De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.
Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.
De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013, door Provinciale Staten verlengd tot en met 31 december 2015, heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)
Situatie
Binnen het plangebied bevindt zich een primaire watergang, de Biltse Grift. Deze loopt evenwijdig aan de Utrechtseweg. Het hoogheemraadschap 'De Stichtse Rijnlanden' is verantwoordelijk voor het onderhoud aan de primaire watergang. In de Keur staan de regels die het hoogheemraadschap hanteert bij de bescherming van de watergang en een strook van 5 meter aan beide zijden van de watergang. Daarnaast bevindt zich een zijtak van de Biltse Grift tussen de Wilhelminalaan het het KNMI-terrein en enkele kleinere watergangen langs en op het KNMI-terrein. Deze wateren zijn in beheer van derden. In afbeelding 5.7 is in blauw de primaire watergang 'de Biltse Grift' weergegeven. De overige watergangen zijn in groen aangegeven.
Afbeelding 5.7 Overzicht van de watergangen
Het plangebied ligt op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar het komklei gebied van de Kriin dekzandgebied op droge (zand)grond. In het plangebied is sprake van een infiltratiezone van 0,5 tot 1,0 mm infiltratie per dag. Binnen het plangebied wordt geen wateroverlast of verdroging verwacht.
Beschermingsgebieden
In de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Begin 2013 wordt een vernieuwing van de PMV verwacht. Hierbij zijn wijzigingen in de contouren van de meeste beschermingszones en wijzigingen in de regels ter bescherming van de drinkwatervoorraad aangebracht. Het plangebied ligt buiten de beschermingszones van zowel de huidige als de nieuwe PMV.
Warmte Koude Opslag (WKO)
Het is niet bekend of binnen het plangebied WKO-systemen aanwezig zijn. Omdat voor gesloten WKO (nog) geen vergunning- of meldingplicht bestaat, is er geen overzicht van de eventuele systemen die aanwezig zijn.
Conclusie
Ter bescherming hebben alle watergangen op de verbeelding- bijhorende deze beheersverordening- het besluitvlak 'Water' gekregen. Verder is het uitvoeren van een watertoets niet nodig omdat deze beheersverordening niet voorziet in nieuwe (her)ontwikkelingen.
De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Zowel het behoud van de bestaande situatie als het behoud van de planologische ruimte vormen de onderlegger voor de beheersverordening. Op basis van het vigerend plan, Bag-gegevens en veldinventarisatie zijn de verschillende functies in het plangebied geïnventariseerd.
In de volgende alinea wordt per functievlak uitleg gegeven aan de regeling (dit betreft hoofdstuk 2 van de regeling). Ook wordt stilgestaan bij de overige voor het gebied geldende bepalingen (hoofdstuk 3 van de regels).
Bedrijf (Artikel 3)
De regels zoals genoemd in dit artikel gelden voor het KNMI-terrein. De vigerende rechten zoals opgenomen in het vigerende plan zijn overgenomen in de voorliggende beheersverordening. Naast bedrijvigheid (categorie 1 en 2) zijn ook kantoren toegestaan.
Groen (Artikel 4)
Voor de structuurbepalende groenvoorzieningen is het besluitvlak 'Groen' opgenomen. Hierin zijn de aanwezige fietslanen met bomen geregeld. Ook speelvoorzieningen zijn mogelijk binnen dit besluitvlak zonder dat zij nader zijn aangegeven op de verbeelding. Op deze wijze ontstaat flexibiliteit bij realisering of verplaatsing van speelvoorzieningen en kan worden ingespeeld op wijzigende omstandigheden in een woonbuurt.
Kantoor (Artikel 5)
Voor de verspreid voorkomende kleinschalige kantoren is het besluitvlak 'Kantoor' opgenomen. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangeduid. Een verdere uitbreiding van het aantal kantoren is niet gewenst, gezien de ligging in een woongebied en nabij de rand van landelijk gebied.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6)
Het besluitvlak 'Verkeer - Verblijfsgebied' heeft een verblijfsfunctie. De verkeersfunctie is vooral gericht op de toegang tot erven.
Water (Artikel 7)
Dit besluitvlak is toegekend aan de belangrijkste open waterlopen en waterpartijen. De regels zijn gericht op instandhouding van dit open water, ten behoeve van een goede waterhuishouding en/of ten behoeve van behoud van het ruimtelijk beeld.
Wonen (Artikel 8)
Voor de woonpercelen is het besluitvlak wonen opgenomen. Voor de regeling is de bestaande situatie (diepte, breedte, hoogte van woningen) als uitgangspunt genomen. Woningvergrotingen zijn onder voorwaarden toegestaan. De goot- en bouwhoogte is in de regels geregeld. Het maximum aantal woningen is op de kaart aangegeven.
Waarde - Archeologie 1 (Artikel 9)
Om de archeologische waarden te beschermen is een besluitvlak Waarde - Archeologie 1 opgenomen. Hierbij geldt een vrijstelling bij een plangebied kleiner dan 50 m2 en/of niet dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.
Waarde - Archeologie 2 (Artikel 10)
Om de archeologische waarden te beschermen is een besluitvlak Waarde - Archeologie 2 opgenomen. Hierbij geldt een vrijstelling bij een plangebied kleiner dan 500 m2 en/of niet dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden (artikel 11)
In dit artikel zijn regels ten aanzien van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden opgenomen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van de verordening te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent de verordening net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels. Dit betekent dat onder andere een verruiming van bouwmogelijkheden kan plaatsvinden, nadat hiervoor een vergunning is verleend.
Algemene gebruiksregels (artikel 13)
In dit artikel zijn enkele gebruiksregels opgenomen die binnen het hele plangebied van toepassing zijn.
Algemene procedureregels (artikel 14)
Voor het toepassen van de regeling voor het stellen van andere eisen, is een procedureregel opgenomen.
Anti-dubbeltelregel (artikel 15)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens de beheersverordening bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Overige regels (artikel 16)
Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
Overgangsrecht (artikel 17)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van de verordening bestaat. Gedurende de werking van deze verordening is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van de verordening niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuwe beheersverordening of een bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel (artikel 18)
In het laatste artikel is bepaald dat naar deze verordening kan worden verwezen onder de naam 'Kloosterpark 2015'.
De beheersverordening Kloosterpark 2015 heeft voor een ieder in de periode van 24 september 2015 tot en met 4 november 2015 ter inzage gelegen. Daarnaast is er een inloopavond georganiseerd op 8 oktober 2015.
Gedurende de inspraaktermijn zijn twee inspraakreacties ingediend. Deze hebben geleid tot aanpassing van de beheersverordening. In de inspraaknotitie zijn de reacties beknopt samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze notitie is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Op 21 april 2016 is de beheersverordening vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente De Bilt.
De beheersverordening treedt in werking, de dag nadat de vastgestelde beheersverordening en het bijbehorende besluit gepubliceerd wordt.