direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e Brandenburgerweg 16A, Bilthoven
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het perceel 1e Brandenburgerweg 16A, Bilthoven is een aanvraag ingediend ten behoeve van de realisatie van twee of (maximaal) drie woningen-onder-één-kap. De gemeente heeft door middel van de principe-uitspraak van 23 december 2013 besloten een positieve grondhouding ten aanzien van de plannen aan te nemen. Daarbij is tevens besloten om voor de plannen in het destijds in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Nu het bestemmingsplan op 26 juni 2014 is vastgesteld en vervolgens rechtskracht heeft gekregen, kunnen burgemeester en wethouders de wijzigingsbevoegdheid toepassen. Aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt met het voorliggende plan voldaan.

Het voorliggende plan 1e Brandenburgerweg 16A, Bilthoven is een wijzigingsplan artikel 3.6 lid 1 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' van de gemeente De Bilt. De gewenste wijziging, het mogelijk maken van maximaal drie woningen, past binnen de wijzigingsbevoegdheid (lid 9.5). Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling die de ontwikkeling en realisatie van de woningen mogelijk maakt.

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie, de toekomstige situatie en de geldende bestemmingsregeling. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader dat voor het planinitiatief van toepassing is. De omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden, komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte bevat hoofdstuk 6 de toelichting op en onderbouwing van de juridische regeling.

Het wijzigingsplan bevat bij de regels en bij de toelichting tevens enkele bijlagen. In het analoge exemplaar van het wijzigingsplan zijn de bijlagen in een apart boekje opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De planlocatie is gelegen aan de 1e Brandenburgerweg 16A in Bilthoven. De achterzijde van het perceel is gelegen aan de Meyenhagen. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0001.png"

Figuur 1: Globale ligging plangebied (rood omlijnd), Google Earth

Op het perceel staat een gebouw dat in het verleden gebruikt werd als aula voor het verderop gelegen rouwcentrum. Het gebouw wordt niet meer voor deze doeleinden gebruikt en staat leeg in afwachting op een nieuwe bestemming.

De bebouwing (aula) is voorzien van één bouwlaag zonder kap. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 840 m2. De bebouwingsoppervlakte van de aula is ongeveer 260 m2 (bron: Basisadministratie Gebouwen). In figuur 2 is een foto van de bebouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0002.png"

Figuur 2: Luchtfoto situatie 2015, Google Streetview.

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer heeft het plan de huidige aula te slopen. Op de locatie wordt voorzien in de realisering van maximaal drie-onder-een-kapwoningen.

Zoals in de inleiding is vermeld heeft de gemeente door middel van een principe-uitspraak op 23 december 2013 besloten dat zij mee wil werken aan de herontwikkeling van de locatie 1e Brandenburgerweg 16A. Het principe-besluit is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Naast de randvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen (zie hoofdstuk 2.3) zijn in de principe-uitspraak enkele aanvullende uitgangspunten opgenomen. Deze aanvullende voorwaarden zijn:

  • het oprichten van een twee-onder-één-kapwoning of een drie-onder-één-kapwoning is toegestaan: het bouwplan voorziet in de bouw van 2 of maximaal 3 woningen;
  • hoofdgebouwen bestaan uit twee bouwlagen en zijn voorzien van een kapvorm met de nokrichting parallel aan de voorgevel. Als kapvorm is een zadeldak of een schilddak toegestaan:
    de woningen worden voorzien van een kap;
  • eventuele garages en bijgebouwen zijn voorzien van een plat dak en kennen een ondergeschikte situering aan het hoofdgebouw:
    de garages en bijgebouwen hebben een plat dak. De berging bij de middelste woning heeft een bouwhoogte van 2,5 m. Daarmee is de hoogte van de goothoote in overeenstemming meet de regels uit het moederplan;
  • een uitrit is maximaal 3,5 meter breed: 
    de breedte van de uitritten is afgestemd op de breedte van de parkeerplaatsen op eigen terrein en zijn smaller dan 3,5 meter;
  • parkeren op eigen terrein dient zoveel mogelijk achter de voorgevel plaats te vinden:
    door de situering van de woningen in de rooilijn en de keuze om de garages aan de woningen te bouwen, heeft de voortuin een beperkte diepte. Het is daardoor niet mogelijk om de parkeerplaatsen achter de voorgevel te situeren. Dit sluit aan op de parkeeroplossingen zoals die bij de woningen in de omgeving bestaan. Verder kan opgemerkt worden dat in de huidige situatie in het plangebied de parkeerplaatsen ook op het voorerf zijn gesitueerd. De gekozen situering van de parkeerplaatsen bij de nieuwe woningen wordt daarom aanvaardbaar geacht;
  • het aantal openbare parkeerplaatsen mag door de ontwikkeling niet afnemen. Indien dit toch noodzakelijk is, dienen verdwenen plekken volledig te worden gecompenseerd in het openbare gebied:
    het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt op eigen terrein gerealiseerd, waardoor het aantal openbare parkeerplaatsen niet afneemt;
  • ten behoeve van het parkeren op eigen terrein is ontsluiting vanaf Meyenhagen een mogelijkheid:
    bij de middelste woning wordt een van de parkeerplaatsen in de achtertuin, dus aan de zijde van de Meyenhagen gesitueerd;
  • bij de nieuwe ontsluiting dienen bestaande bomen te worden behouden:
    op de plaatsen waar de ontsluiting van de woningen gerealiseerd worden zijn in de bestaande situatie geen bomen aanwezig.

De gemeente heeft in het principebesluit aangegeven dat het aantal woningen maximaal drie mag zijn. Het is ook mogelijk er ter plaatse een twee-onder-één-kapwoning te bouwen. In figuur 3 is de situatietekening van het plan opgenomen indien er drie-onder-één-kapwoningen worden gebouwd. Een 3D view van de woning is opgenomen in figuur 4.

De woningen worden georiënteerd op de 1e Brandenburgerweg en staan in dezelfde rooilijn als de omliggende woningen. De nokrichting is evenwijdig aan de 1e Brandenburgerweg, overeenkomstig de overige woningen aan deze weg.

De hoekwoningen hebben een aangebouwde berging aan de zijkant, de tussenwoning heeft deze in de achtertuin.

Per woning worden twee parkeerplaatsen op eigen erf gerealiseerd. Bij de hoekwoningen zijn de twee parkeerplaatsen gelegen voor de garage/berging. Bij de tussenwoning is één parkeerplaats gelegen aan de voorkant van het huis en één parkeerplaats in de achtertuin, bereikbaar via een aparte inrit via de Meyenhagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0003.png"

Figuur 3: Situatietekening drie-onder-een-kapwoning, Paul Tesser Architect, 10 juni 2015

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0004.png"

Figuur 4: Situatietekening 3D view drie-onder-één-kapwoningen, Paul Tesser architect, 10 juni 2015

Indien initiatiefnemer er voor kiest om twee-onder-één-kapwoningen te realiseren, blijven de voorwaarden zoals hiervoor vermeld, onverminderd van kracht. Een uitwerking van de twee-onder-één-kapwoningen is opgenomen in figuur 5 en 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0005.png"

Figuur 5: Situatietekening twee-onder-een-kapwoning, Paul Tesser Architect, 16 december 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0006.png"

Figuur 6: Situatietekening 3D view twee-onder-een-kapwoning, Paul Tesser Architect, 16 december 2016

Advies welstandscommissie
In het kader van het principe-besluit is het ontwerp van de woningen voorgelegd aan de welstandscommissie. In de vergadering van 12 december 2013 is in de commissie met de architect over het ontwerp van gedachten gewisseld. De commissie heeft daarbij een positief advies gegeven: zij kunnen instemmen met de hoofdopzet qua massaopbouw en vormgeving. Indien het bouwplan met zorg wordt uitgewerkt, dan leidt het plan tot een aantrekkelijk vormgegeven bebouwingsbeeld dat zich op een goede wijze voegt in de omgeving. Op onderdelen wordt daarbij nog aandacht gevraagd. Het definitieve bouwplan zal te zijnertijd opnieuw voor worden gelegd aan de welstandscommisie.


De opgenomen situatietekeningen zijn ter illustratie opgenomen. Dit wijzigingsplan geeft geen uitsluitsel over het daadwerkelijke bouwplan. Vaststaat dat de nieuwe woningen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de regels behorende bij dit wijzigingsplan moet voldoen. De voorwaarden zijn afgestemd op de regels uit de wijzigingsbevoegdheid, de voorwaarden uit de principe-uitspraak en huidige regels voor de bestemming Wonen uit het bestemmingsplan Antonie van leeuwenhoeklaan e.o. 2013.

2.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' zoals dat op 26 juni 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het bestemmingsplan zijn de volgende regelingen opgenomen:

  • Het hele plangebied van het wijzigingsplan heeft de bestemming 'Maatschappelijk -1' (het bruine vlak in figuur 7). Daarbij is een bouwvlak ingetekend, waar de gebouwen gebouwd kunnen worden. Daarbij geldt een bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte van 5 meter.
  • Daarnaast geldt voor het hele perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (de arcering met + tekens). Dat houdt in dat voor alle werkzaamheden in de bodem groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m vooraf archeologisch onderzoek plaats moet vinden.
  • Over de gehele locatie ligt een wijzigingsbevoegdheid (de rode lijn met haaientandjes), die het mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013


Toetsing woningen aan de wijzigingsregels

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid staan in het bestemmingsplan wijzigingsregels. Hieronder zijn deze opgenomen en is in cursief aangegeven of voorliggend initiatief past binnen deze regels:

  • a. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied';

De voorgenomen ontwikkeling zal plaatsvinden op gronden met de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'.

  • b. het aantal woningen niet meer dan drie mag bedragen;

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal drie woningen.

  • c. de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;

De woningen worden aaneen gebouwd.

  • d. de woningen met de voorgevel en de entree dienen te zijn georiënteerd op de 1e Brandenburgerweg;

De woningen zijn georiënteerd op de 1e Brandenburgerweg.

  • e. de goothoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;

De goothoogte van de nieuwe woningen zal maximaal 7 meter bedragen.

  • f. de bouwhoogte 4 m meer mag bedragen dan de toegestane goothoogte;

De maximale bouwhoogte is 11 meter. De bouwhoogte van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 11 meter.

  • g. de voorgevel in de voorgevelrooilijn dient te worden gebouwd;

De nieuwe woningen zijn gelegen in de voorgevelrooilijn van de woningen met nummer 22 en 24. Dit is in de regels van het wijzigingsplan vastgelegd.

  • h. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen, tenzij de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd;

De nieuwe woningen worden aaneen gebouwd. Bij de buitenste woningen is wel sprake van een zijdelingse perceelgrens. De afstand is aan beide kanten 3 meter.

  • i. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de hoofdgebouwen niet meer dan 240 m2 mag bedragen;

De gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de hoofdgebouwen is afhankelijk of er een twee- of een drie-onder-een-kapwoning worden gebouwd, maar zal niet meer dan 240 m2 bedragen.

  • j. ten aanzien van het realiseren van woningvergrotingen en bijgebouwen het bepaalde in artikel 15 lid 15.2 sublid 15.2.2 en sublid 15.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn;

In voorliggend initiatief is op voorhand geen sprake van woningvergroting. Voor de bij de woningen te realiseren bergingen is artikel 15.2.3 van toepassing (zie hierna).

  • k. per woning 1,9 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;

Per woning worden 2 parkeerplaatsen op eigen erf gerealiseerd, dit is als zodanig vastgelegd in lid 3.5.2  van de regels.

  • l. voorafgaande aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Zie paragraaf 4.6 Geluidhinder en verkeer. De voorliggende locatie heeft een geluidsbelasting van maximaal 55 dB vanwege de 1e Brandenburgerweg en voldoet daarmee niet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In samenhang met het voorliggende wijzigingsplan wordt een procedure hogere grenswaarde gevolgd.

Toetsing bijgebouwen

De bij de woningen horende bergingen zijn in juridische zin bijgebouwen. In artikel 15.2.3 zijn daarvoor de volgende bepalingen opgenomen:

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer dan 50 m² bedragen, met een maximum van 15 % van het bouwperceel;

De bijgebouwen bedragen niet meer dan 50 m2 en ook niet meer dan 15% van het bouwperceel.

  • de bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 4 meter achter de (verlengde) voorgevel te worden gebouwd;

Bij de woningen is de afstand van de verlengde voorgevel tot het bijgebouw meer dan 4 meter.

  • de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen;

De bouwhoogte van de aangebouwde bijgebouwen (bergingen/garages) is 2.9 m. De bijgebouwen hebben een plat dak.

 

  • de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;

In het bouwplan voor drie woningen wordt de berging bij de middelste woning in de achtertuin en derhalve vrijstaand gerealiseerd. Daarbij is in vormgeving en detaillering aangesloten op de bergingen/garages van de twee andere woningen. Dat wil zeggen dat is gekozen voor een platte afdekking. De bouwhoogte van het vrijstaande bijgebouw is 2,5 m.

In hoofdstuk 6 is aangegeven op welke wijze de wijzigingscriteria zijn vastgelegd in de regels van onderhavig wijzigingsplan.

2.4 Stedenbouwkundige analyse

In het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' zijn in artikel 9 lid 5, wijzigingsregels opgenomen die de kaders bieden voor onderhavig wijzigingsplan, zie paragraaf 2.3. Bij het opstellen van de wijzigingsregels is rekening gehouden met de stedenbouwkundige mogelijkheden van het perceel.


Het perceel 1e Brandenburgerweg 16A ligt in de woonwijk Bieshaar, gerealiseerd midden jaren vijftig van de vorige eeuw naar een ontwerp van architectenbureau Dudok & Magnée. Het maakt onderdeel uit van een strook woonbebouwing ingeklemd tussen de doorgaande 1e Brandenburgerweg en de woonstraat Meyenhagen. Bijzonder is dat de 2^1-kapwoningen met de voor-en achterzijde om-en-om zijn gepositioneerd richting 1e Brandenburgerweg of de Meyenhagen. Aan de oostzijde van de Meyenhagen is sprake van een strokenverkaveling met de privé-achtertuinen georiënteerd op de zon.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0008.png"

Figuur 8: Woonwijk Bieshaar met om-en-om geschakelde 2^1-kappers (wit) en perceel Brandenburgerweg 16A (rood)


De wijzigingsregels bieden ruimte voor maximaal drie aaneengebouwde woningen met een goot-/nokhoogte van 7m respectievelijk 11m, georiënteerd op de 1e Brandenburgerweg.

Vanuit het feit dat het perceel gelegen is in een omgeving met overwegend woningen, is voor de ontwikkeling ook voor woningbouw gekozen. Stedenbouwkundig gezien zijn er op deze locatie twee hoofdkeuzes mogelijk om hier invulling aan te geven. Ten eerste kan er voortgeborduurd worden op de om-en-om geschakelde 2^1-kapwoningen van plan Bieshaar. Ten tweede kan er aangesloten worden op de bestaande typologie van bebouwing aan de zuidzijde van het perceel 1e en de overzijde van de 1e Brandenburgerweg, zijnde 2^1, 3^1 en 4^1-kapwoningen.


Voortborduren op plan Bieshaar lijkt wellicht logisch, maar aan deze keuze kleven een aantal stedenbouwkundige nadelen.

De wisseling van voor- en achterkanten zorgt voor confrontaties tussen de privé achtertuinen en collectieve voorzijden. Vooral aan de Meyenhagen is dit goed zichtbaar door de plaatsing van schuttingen en bijgebouwen op de overgang van privé naar openbaar. Aan de 1e Brandenburgerweg is hier (nog) geen sprake van, maar is dit planologisch wel mogelijk binnen de huidige woonbestemming. Gezien de functie en het karakter van de 1e Brandenburgerweg zijn alleen voorkanten gewenst. Qua verkaveling en oriëntatie van de nieuwe bebouwing is daarom aangesloten bij de omgeving van de 1e Brandenburgerweg.


Voor de maatvoering van goot- en bouwhoogte is de bestaande bebouwing op de belendende percelen richtinggevend geweest. De toegestane maatvoering op deze percelen is als volgt:

  Goothoogte   Bouwhoogte  
1e Brandenburgerweg 2-6   12*   14*  
1e Brandenburgerweg 10-16   5,8**   10,6**  
1e Brandenburgerweg 22-24   5,5**   7,9**  

* gebaseerd op de maximale mogelijkheden uit het bestemmingsplan

** gebaseerd op de bouwvergunningen aangezien het bestemmingsplan hier voor de goothoogte de bestaande maat regelt en voor de bouwhoogte de goothoogte + 4 m. In het bestemmingsplan ons er op de percelen 1e Brandenburgerweg 22-24 een bouwhoogte van 9,5 m toegestaan.

De maatvoering in het wijzigingsplan past daarmee bij de maatvoering van de zuidelijke percelen (nummers 10 t/m 16) en noordelijke percelen (nummers 22 en 24). Ook passen de aangegeven goot- en bouwhoogte bij de bebouwing aan de overzijde van de 1e Brandenburgerweg, worden ze veelal als standaard voor andere bestemmingsplannen in de gemeente gehanteerd en zijn deze overeenkomstig de eisen uit het nieuwe Bouwbesluit.

De afstand tot de overliggende bebouwing bedraagt ongeveer 37 m. Hierbij is gemeten van de voorgevel van de bestaande woningen tot de geplande voorgevel van de nieuwe woningen, ervan uitgaande dat deze in lijn met de voorgevels van 1e Brandenburgerweg 22 en 24 worden gebouwd. De afstand tot 1e Brandenburgerweg 22 bedraagt ca. 8 m, dit is de afstand gemeten tussen de zijgevels. De garage is hierbij buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk dient aandacht besteed te worden aan de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie, de regio en het eigen gemeentelijk beleid, waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van het wijzigingsplan. Omdat de beleidsuitgangspunten uit het recent vastgestelde bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' nog steeds van kracht zijn, kan voor de beleidsuitgangspunten worden verwezen naar het betreffende hoofdstuk in de toelichting van het bestemmingsplan. Dit hoofdstuk is als bijlage 2 bij de voorliggende toelichting opgenomen.

Daarbij dient te worden opgemerkt dat Provinciale Staten in februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 hebben vastgesteld. Tevens is besloten de visie en de verordening vierjaarlijks te herijken. In de periode 24 mei t/m 11 juli hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp van de visie en het ontwerp van de verordening voor een ieder ter inzage gelegd. In deze eerste herijking zijn diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma’s e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel, landbouw en de opbouw van de verordening.

De herijking van beide plannen heeft voor het wijzigingsplan geen consequenties.

Ook voor het overige zijn er geen nieuwe beleidskaders vastgesteld welke gevolgen hebben voor het wijzigingsplan.

3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De Ladder voor duurzame verstedelijking is in oktober 2012 ingevoerd en leidde vanaf die datum tot een constante stroom jurisprudentie. Om die reden is op 1 juli 2017 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De nieuwe Ladder voorziet in de volgende uitgangspunten:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Voorliggend plan betreft een plan voor woningbouw, waarbij het aantal woningen met maximaal drie woningen mag bedragen. Er is daarom geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling', zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Verkennend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek

Bij een bestemmingswijziging dient een bodemonderzoek uit te wijzen dat de grond geschikt is voor de nieuwe functie. Bij de Omgevingsdienst zijn geen bodembedreigende activiteiten, verdachte deellocaties en/of gevallen van bodemverontreiniging op en in de directe buurt van de locatie bekend.

In augustus 2016 heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek in de bodem uitgevoerd aan de 1e Brandenburgerweg 16A in Bilthoven (zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek in bodem 1e Brandenburgerweg 16A te Bilthoven). Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 5740 voor bodemonderzoek en de norm NEN 5707 voor het asbestonderzoek. Het plangebied is aangemerkt als onverdachte locatie.

De conclusie uit het onderzoek is dat zowel in de boven- als in de ondergrond geen verontreinigingen zijn geconstateerd. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Het bouwjaar van het pand op de locatie is 1975. Er is een redelijk vermoeden dat tijdens de bouw van de bestaande bebouwing (aula van het verderop gelegen rouwcentrum) asbesthoudende materialen zijn toegepast.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden evenwel geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte (> 20 mm) materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Conclusie 

Op basis van voornoemd onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen belemmering bestaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

4.2 Archeologie

Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend bodemonderzoek

Voor het plangebied is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen (zie ook hoofdstuk 2.3). Daarbij dient aangetekend te worden dat er inmiddels sprake is van gewijzigd archeologisch beleid in de gemeente. Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente De Bilt ligt het plangebied inmiddels in een gebied met een te Verwachten Archeologische Waarde 2 (VAW 2). Deze gebieden hebben een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Overigens is het beleid bij gebieden met VAW 2 in de voorbereiding op de planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening niet anders dan thans geregeld in het geldende bestemmingsplan, namelijk, bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m -mv en over een oppervlakte van meer dan 500 m², is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied is groter dan 500 m2 en er wordt dieper geroerd dan 0,5 m. Om deze reden is voor het plangebied archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. Het onderzoek is uitgevoerd door Econsultancy.


Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de natuurlijke bodemopbouw binnen het plangebied al sterk verstoord is door moderne bodemverstorende ingrepen. Deze verstoringen reiken tot een diepte van minimaal 80 en maximaal 160 cm -mv, gemiddeld tot 100 cm -mv. Slechts bij één boring lijkt nog een restant van een BC-horizont te zijn aangetroffen, in de vorm van lichtbruingeel gekleurd zwak siltig, zeer fijn zand. Daarbij dient wel gemeld te worden dat dus in geen van de gezette boringen een intact bodemprofiel is aangetroffen, om daarmee te fungeren als referentie van de natuurlijke bodemopbouw. Alleen in het geroerde/verstoorde deel van de bodemopbouw zijn resten recent bouwpuin aangetroffen. Meest waarschijnlijk zijn deze resten vermengd met de bodem in de tijd dat het bestaande pand binnen het plangebied werd gebouwd en het terrein verder werd ingericht. Bij het onderzoek zijn verder geen in situ liggende archeologische indicatoren aangetroffen.
De verwachting op het aantreffen van archeologische indicatoren, zoals aangegeven in de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied, wordt daarmee niet bevestigd. Voor het plangebied kan geconcludeerd worden dat de archeologische verwachting voor alle perioden laag is.

De hoge archeologische verwachting voor de perioden (Laat-)Paleolithicum - Vroeg-Neolithicum (Jagers-Verzamelaars) en de middelhoge verwachting voor de perioden vanaf het Midden-Neolithicum (Landbouwers) kan dan ook worden bijgesteld naar een lage verwachting.


Advies

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Erfgoedwet, geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. De natuurlijke bodemopbouw is reeds sterk verstoord door moderne bodemingrepen. Ook zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen bij het onderzoek.
Te allen tijde dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente De Bilt en diens adviseur (Omgevingsdienst regio Utrecht) hiervan per direct in kennis te stellen.

Conclusie

Op basis van voornoemd onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen archeologische waarden in de bodem voorkomen die een belemmering opleveren voor het bouwplan. Er is geen aanleiding voor een afzonderlijk beschermingsregime voor archeologie. Om deze reden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 uit het wijzigingsplan geschrapt.

4.3 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. De archeologische (verwachtings)waarden zijn hiervoor in hoofdstuk 4.2 afzonderlijk aan de orde geweest.


Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

De 1e Brandenburgerlaan komt al op vroege historische kaarten voor en vormde historisch gezien de grens van het landgoed Jagtlust. De bebouwing is grotendeels in de eerste helft van de 20e eeuw gerealiseerd en bestaat uit ensembles van 2 of 3 onder-een-kapwoningen. Deze zijn parallel aan de laan gesitueerd met enige ruimte tussen de bouwblokken. Hierdoor en door de laanbomen heeft de laan een groen karakter.

Begin 19e eeuw was het plangebied in gebruik als bouwland. Eind van deze eeuw was het plangebied mogelijk in gebruik als tuin of als onderdeel van een ten oosten van het plangebied gevestigde boomkwekerij. Tenslotte wordt in de loop van de 20e eeuw de begraafplaats Brandenburg aangelegd ten noordoosten van het plangebied.

In 2011 is door de gemeenteraad de 'Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente De Bilt (eerste selectie)' vastgesteld. Hierin zijn beschrijvingen en waarderingen van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren opgenomen. Daarnaast zijn op diverse kaarten de historische wegen, paden en sporen opgenomen. Aan het plangebied en/of de 1e Brandenburgerweg zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden toegekend.

Overigens is het vermeldenswaardig dat er inmiddels een geactualiseerde Nota Erfgoedbeleid is vastgesteld (gemeenteraad, 28 november 2013). Het gewijzigde beleid geeft voor het betreffende bouwplan geen gewijzigde inzichten.

De bestaande bebouwing in het plangebied wijkt in massaopbouw, materiaalvoering en detaillering sterk af van de omgeving. Het gebouw zelf heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Door de vervangende nieuwbouw wordt in de toekomst beter aangesloten op de structuur en het karakter van de 1e Brandenburgerweg.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorische waarden vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan en de realisering van het bouwplan.

4.4 Water

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Wijzigingsplan 1e Brandenburgerweg 16A is op 11 februari 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen en heeft via het digitale loket aangegeven in te kunnen stemmen met de plannen. De Watertoets is als bijlage 5 Watertoets bij de toelichting opgenomen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water:

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger);
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening);
  • Gemeente (Waterplan, GRP, Milieuplan).

Basisprincipes omgaan met water

  • vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit);
  • schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit);
  • waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid).

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt toe met ongeveer 10 m2. Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater

Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.

Afvalwater

Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: via gemengd stelsel.

Toekomstige ontwikkelingen

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnladen adviseert positief over het ruimtelijke plan.

4.5 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 16 oktober 2014 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Vervolgens heeft in 2017 een actualisatie van het onderzoek uit 2014 plaatsgevonden. In 2014 is het plan beoordeeld in het kader van de toen geldende Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de Flora- en faunawet (Ffw). Deze wetten zijn met ingang van 1 januari 2017 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Gezien de vrijwel ongewijzigde situatie in het plangebied en de houdbaarheid van onderzoeksgegevens is geen nieuw veldbezoek afgelegd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0009.png"

Figuur 9: Aanzicht plangebied vanaf de Brandenburgerweg

4.5.1 Soortbescherming

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.


Plangebied

Het plangebied ligt geheel binnen de bebouwde kom van Bilthoven en betreft een grotendeels verhard terrein met hierop een rouwcentrum. Het gebouw bestaat uit een bouwlaag met een plat dak. Rondom de bebouwing staan enkele sierheesters, coniferen en een enkele spar. Het plangebied omvat geen oppervlaktewater. De omliggende bebouwing is ruim opgezet met royale erfbeplantingen. De plannen bestaan uit sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw op de vrijgekomen locatie. Tevens wordt beplanting en verharding verwijderd.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 29-10-2014) blijkt dat in de omgeving van het plangebied een aantal op basis van de Nbw beschermde soorten zijn waargenomen. In een omtrek van één kilometer tot het plangebied gaat het onder andere om alpenwatersalamander, vroedmeesterpad, kamsalamander, levendbarende hagedis en hazelworm. Daarnaast komen veel soorten beschermde vogels en vleermuizen voor. In het plangebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Ten opzichte van 2014 is een aantal soorten niet langer beschermd en is er een aantal nieuw beschermde soorten. Vooral ten aanzien van vissen, planten en ongewervelden zijn er veranderingen opgetreden. De nieuw beschermde plantensoorten betreffen vrijwel allemaal zeldzamere rode lijstsoorten welke gezien de terreinomstandigheden niet in het plangebied worden verwacht.

De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de meeste complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens. Informatie is te vinden op www.natuurloket.nl.
Quickscanhulp.nl is een online applicatie waarmee een afgeleide van data uit de NDFF wordt weergegeven. Het is daarmee een hulpmiddel om te bepalen of een beschermde soort wel of niet in het plangebied kan voorkomen. Quickscanhulp.nl geeft aan op welke afstand waarnemingen van beschermde soorten in relatie tot het plangebied zijn aangetroffen. Voor Quickscanhulp.nl worden alleen gevalideerde waarnemingen gebruikt.  

De bomen in het plangebied hebben geen holtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. De bebouwing is laag en er bevinden zich geen typische voor vleermuizen geschikte invliegopeningen zoals open stootvoegen of spleetvormige ruimtes achter boeiborden. Woningen in de directe omgeving zijn gezien de bouwhoogte en aanwezigheid van overhangende gevelpannen veel kansrijker voor vleermuizen. Het plangebied heeft wel enige waarde als foerageergebied voor vleermuizen en vogels. In het plangebied zijn geen nesten van eekhoorn aangetroffen.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied verder een beperkte natuurwaarde heeft. In struiken en bomen in het plangebied komen algemene vogels van tuin en park tot broeden zoals merel, houtduif, vink en winterkoning. Het plangebied biedt geen broedgelegenheid voor vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals huismus en gierzwaluw.

In het plangebied en de directe omgeving zijn verder enkele beschermde diersoorten zoals huisspitsmuis, egel en gewone pad te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Utrecht bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de verbodsartikelen. Geschikt leefgebied voor beschermde niet-vrijgestelde soorten uit de soortgroepen grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden is niet aanwezig in het plangebied.


Toetsing

Het plangebied verandert als foerageergebied voor vleermuizen maar zal niet als zodanig verloren gaan. Negatieve effecten op vleermuizen treden niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.


Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

4.5.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013. In het NNN staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen in het NNN mogen per saldo niet leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken ('Nee, tenzij'-regime).


Natuur buiten het NNN

Naast het NNN wijst de provincie Utrecht ook landbouwgronden aan als Groene Contour. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour wil de provincie Utrecht omvormen tot natuurgebied om daarmee het NNN te versterken. Na realisatie wordt de nieuwe natuur opgenomen als onderdeel van het NNN.


Inventarisatie

Beschermde gebieden in het kader van de Wnb liggen op ruime afstand van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000 gebied Oostelijke Vechtplassen, gelegen op een afstand van 6 km tot het plangebied.


Het plangebied heeft geen betrekking op gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn aangewezen als NNN of de Groene contour. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van het NNN ligt op een afstand van ongeveer 600 meter ten oosten van het plangebied. Het betreft landgoed Noord Houdringe.


Toetsing

Gezien de aard van de ontwikkelingen en de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de afstand tot beschermde gebieden, zijn met betrekking tot de voorgenomen plannen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet aan de orde.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.


Een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013.


Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.6 Geluidhinder en verkeer

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal drie woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of de betreffende woningen moeten worden getoetst aan de eisen van de Wet geluidhinder. Hiertoe is door BügelHajema Adviseurs het rapport 'Akoestisch onderzoek 1e Brandenburgerweg 16A te Bilthoven' opgesteld. Het rapport is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. In het rapport is het akoestisch onderzoek uitvoerig beschreven en toegelicht.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de betreffende locatie een geluidsbelasting van maximaal 57 dB kent vanwege de 1e Brandenburgerweg. Daarmee voldoet het plan niet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om de woningen te kunnen realiseren dient voor deze locatie gemotiveerd een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Bilt aangevraagd te worden.

De geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de Groenekanseweg voldoet wel aan de voorkeursgrenswaarde en blijft daar zelfs ver onder.

Motivatie hogere waarde

Gezocht is naar maatregelen om een hogere waarde procedure te voorkomen overeenkomstig de wijze uit het Besluit geluidhinder. De in dit Besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

In eerste instantie is gekeken naar maatregelen aan en om de weg en daarna aan de uitbreiding. Daarbij is gedacht aan het volgende.

  • Bronmaatregelen:
    gelet op het feit dat het hier om een beperkt aantal woningen gaat is het niet reëel om op het betreffende wegvak een geluidsreducerend verhardingstype toe te passen.
  • Vergroting afstand bron - waarneempunt:
    vergroting van deze afstand is niet of nauwelijks mogelijk. De tuinen kennen reeds een beperkte diepte en verder terugplaatsen maakt de tuinen onacceptabel klein. Daarnaast wordt met het verder terugplaatsen een hogere waarde procedure niet voorkomen. Tenslotte is het uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk om in de rooilijn te bouwen.
  • Maatregelen in het overgangsgebied:
    het oprichten van schermen en/of wallen voor incidentele geluidsgevoelige gebouwen is om stedenbouwkundige en landschappelijke redenen niet gewenst en is in dit geval fysiek ook niet mogelijk. Samengevat kan worden gesteld dat maatregelen aan de weg of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn.
  • Maatregelen aan de gevel:
    de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt aan de voorgevel maximaal 9 dB. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de woningen niet mogelijk zijn, zullen in de te realiseren woningen, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden.

Daarnaast wordt door de gemeente in de "Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder" een aantal eisen gesteld. De voor deze locatie van toepassing zijnde regels zijn de volgende.

  • Geluidsluwe gevel (eis): de woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen.
  • Indeling woning (inspanningsverplichting): de woning heeft per etage minimaal één verblijfsruimte aan de zijde van de geluidsluwe gevel.
  • Buitenruimte (inspanningsverplichting): indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger te zijn dan bij de geluidsluwe gevel.
  • Maximale ontheffingswaarde voor weg- en railverkeerslawaai (inspanningsverplichting): de gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB.


Uit de berekeningen blijkt dat de gevels aan de oostzijde van het pand ruimschoots voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Wat betreft de indeling van de woningen zal worden getracht de geluidsgevoelige ruimtes zoveel mogelijk aan de geluidsluwe gevels te situeren. In de buitenruimte is een drietal waarneempunten gelegd. Uit de berekeningen blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB.

De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB bedraagt maximaal 9 dB en wordt voldaan aan de eis in de beleidsnotitie dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet met meer dan 10 dB mag worden overschreden.

Daarbij wordt aan de eisen en inspanningsverplichtingen uit de gemeentelijke beleidsregels voldaan. Mogelijk zijn daarbij geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van de betreffende woningen nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit dient bij de beoordeling van het bouwplan te worden getoetst.

Gelet op bovenstaande conclusie is een hogere grenswaarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Bilt aangevraagd. Ten behoeve van de procedure dient uit aanvullend onderzoek te blijken op welke wijze in het bouwplan gevoelige ruimten aan de geluidluwe zijde worden gepositioneerd en op welke wijze geluidwerende voorzieningen aan de gevel worden getroffen.

Conclusies

De woningen in het plangebied kennen een geluidsbelasting van maximaal 57 dB vanwege de 1e Brandenburgerweg en voldoen daarmee niet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de Groenekanseweg voldoet wel aan de voorkeursgrenswaarde en blijft daar onder.

Om de woningen te kunnen realiseren dient de gemeente een hogere grenswaarde te verlenen. De overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB bedraagt maximaal 9 dB, waarmee wordt voldaan aan de eisen in de beleidsnotitie. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan, mits uit aanvullend onderzoek blijkt op welke wijze in het bouwplan gevoelige ruimten aan de geluidluwe zijde worden gepositioneerd en op welke wijze geluidwerende voorzieningen aan de gevel worden getroffen.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 12-05-2010' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool (zie figuur 10) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 3 woningen met in totaal 21 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0010.png"

Figuur 10: Rekentool luchtkwaliteit.

Omdat het plan direct aan een drukke doorgaande weg ligt, is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit de luchtkaarten uit het Geoloket van Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) kunnen voor de 1e Brandenburgerweg de volgende waarden voor de luchtkwaliteit in 2025 worden afgeleid:

  • NO2 0-18 µg/m3;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0011.png"

  • PM10 20-21 µg/m3;

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0012.png"

  • PM2,5 12-13 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0013.png"

Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof aan de wettelijke normen wordt voldaan.

Conclusie

Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een project dat 'niet in betekenende mate' invloed heeft op de luchtkwaliteit. In het plangebied wordt aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof voldaan. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van de plannen.

4.8 Externe veiligheid

In het kader van externe veiligheid zijn de volgende onderwerpen aan de orde:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijv. propaantanks);
  • transport van gevaarlijke stoffen;
  • elektromagnetische straling.

Risicokaart

In figuur 11 is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0014.png"

Figuur 11: Uitsnede Risicokaart professionele gebruiker

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.


Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In de omgeving van het plangebied zijn geen Bevi inrichtingen welke risicocontouren hebben die invloed hebben op het plangebied.


Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijv. propaantanks)

In het wijzigingsplan onderbouwing worden bedrijven welke op basis van overige milieuwetgeving een afstandsnorm bezitten niet specifiek benoemd of uitgesloten. Op een afstand van ongeveer 500 meter van het plangebied is het RIVM gevestigd. Deze afstand is voldoende om geen risico te vormen voor het plangebied.


Transport van gevaarlijke stoffen

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen, spoorwegen, en vaarwegen dient te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De afstand van de genoemde transportaders is dermate groot dat deze geen risico vormt voor het plangebied.

Gemeentelijke routering
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente De Bilt een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt mede over de 1e brandenburgerweg en is vastgelegd voor de bevoorrading van het LPG tankstation aan de “Kleine Beer”. Recent is geconstateerd dat het bedrijf geen LPG meer verkoopt en dat de afleverzuilen niet meer aanwezig zijn. De rechten ten aanzien van de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer dienen te worden ingetrokken, daarmee kan ook de routering van gevaarlijke stoffen worden aangepast. Over de vastgestelde route kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd ten bate van het (inmiddels beëindigde) LPG tankstation, het is echter zeer onwaarschijnlijk dat er langs het plangebied nog route plichtige stoffen worden getransporteerd, er dient echter nog wel rekening gehouden te worden met de route.


Tevens kan er langs het plangebied ook transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn. Dit wordt echter niet duidelijk in het plan omschreven en dient te worden verduidelijkt.


Elektromagnetische straling

Het onderwerp elektromagnetische straling is in het wijzigingsplan niet behandeld. Ten aanzien van hoogspanningslijnen zijn deze op voldoende afstand gelegen om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.


Conclusie

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen te verwachten voor de woningbouw in het plangebied.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die voor belemmeringen kunnen zorgen. Anderzijds zal de realisering van de woningbouw ook niet voor belemmeringen van andere functies leiden, aangezien de locatie is gelegen binnen de bebouwde kom en dit gebied overwegend een woonfunctie heeft.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Bezonning

Een van de uitgangspunten bij het ontwerp van de nieuwe woningen is het respecteren van de belangen en privacy van omwonenden. In dat kader is er door Paul Tesser Architect onderzoek gedaan naar de bezonning. Het gaat daarbij zowel om de invloed van het bouwplan op de bezonning van de omliggende woningen, als om de bezonningssituatie van de nieuwe woningen zelf. De Bezonningsstudie is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. In deze studie is uitgegaan van het plan voor de bouw van drie-onder-één-kapwoningen. Hierbij is uitgegaan van een goothoogte van 10,68 m, een bouwhoogte van 5,88 m en een daktype schilddak. De regels in dit wijzigingsplan gaan uit van een goothoogte van 11 m, een bouwhoogte van 7 m en geen dakvorm, wel een kap. De verschillen in de goothoogte en bouwhoogte zullen geen significante effecten hebben. Vooral de dakvorm kan een verschil maken. Een worst-case dakvorm is echter niet realistisch aangezien ook aan de eisen van Welstand moet worden voldaan.

Een gewijzigd bouwplan naar twee-onder-één-kapwoningen kan aanleiding zijn deze studie hierop aan te passen. Overigens is niet te verwachten dat de conclusies anders zijn, omdat de bouwmassa niet toeneemt.

Een paar tekeningen uit de Bezonningsstudie zijn in figuur 12 weergegeven. Het gaat daarbij om drie situaties bij de wisseling van de seizoenen op 21 maart, 21 juni (langste dag) en 21 december (kortste dag).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0015.jpg"

Figuur 12: Bezonningsstudie


Uit de tekeningen blijkt dat voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied de oude en nieuwe situatie in grote mate vergelijkbaar zijn. Het gaat daarbij met name om de woningen aan de overzijde van de 1e Brandenburgerweg, die op circa 37 m van het plangebied liggen.

Er bestaan momenten dat de toegenomen hoogte van de bebouwing meer schaduwwerking als gevolg heeft dan de bestaande bebouwing. Echter door de combinatie van:

  • de altitude (hoogte van de zon)
  • de azimuth (hoek van de zon t.o.v. Noord/Zuid)
  • de reeds aanwezige beperkingen door omliggende bebouwing
  • de afstand van de geplande voorgevels tot de voorgevels van de tegenoverliggende woningen
    (ca. 37 m) en de afstand van de geplande zijgevel tot de zijgevel van de 1e Brandenburgerweg 22 (ca. 8 m)
  • de aanwezigheid van bomen (buiten beschouwing gelaten)

is het effect van schaduwwerking door de geplande nieuwbouw op de omliggende woningen aanvaardbaar.

De bezonningssituatie voor de nieuwe woningen is weer vergelijkbaar met de aangrenzende woningen. Met name in de winter zal de schaduw van de woningen aan de Meyenhagen in de achtertuin van de nieuwe woningen vallen.

Conclusie

De bezonningssituatie is in de oude en de nieuwe situatie in grote lijnen vergelijkbaar. Daarmee voldoet het plan aan het wettelijke kader en het gemeentelijk beleid.

4.11 Duurzaamheid

Bij het onderwerp Duurzaamheid kunnen verschillende acpecten onderscheiden worden.

Bouwbesluit

Op rijksniveau zijn met name de Ladder voor duurzame verstedelijking en het Bouwbesluit van belang. De Ladder voor duurzame verstedelijking is reeds aan de orde geweest in hoofdstuk 3.2.

Per 1 januari 2015 is het Bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De eisen zijn als volgt:

  • 1. Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  • 2. Een maximale U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  • 3. Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen geldt een EPC van 0,4.
  • 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw (MPG). De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.


Om te voldoen aan de punten 1 t/m 3 wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC-berekening aangeleverd. Aan deze toelichting is wel de MPG berekening als bijlage 8 bijgevoegd.

Provinciaal beleidskader

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. In dit beleid wordt ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.

Daarnaast geldt de provinciale ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Hierbij gaat het om zowel CO2-reductie alsook het onafhankelijk zijn van de beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. Bij gebiedsontwikkelingen wordt daarom gestreefd naar zelfvoorzienendheid voor energie. Om deze reden geldt bij verstedelijking, renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding de voorwaarde dat omschreven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (4 februari 2013) behorende bij de structuurvisie is dan ook (in artikel 3.1, lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer oom wijzigingsplannen. Onderhavig plangebied behoort tot het stedelijk gebied en de provinciale eis is dan ook van toepassing.

Gemeentelijk beleidskader

De gemeenteraad van de gemeente De Bilt heeft op 26 mei 2016 het nieuwe DuBobeleid vastgesteld. In het nieuwe DuBobeleid gaat het om een ambitie en niet om een verplichting. Het streven naar een (hoog) rapportcijfer in GPR gebouw past daarbij. Het college wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan het wettelijke. In deze notitie verkennen we wat bij deze ambitie past en wat een reële extra stap kan zijn. Daarbij zijn wij er ons van bewust dat bij veel partijen, waaronder ook de gemeente zelf, nog een aanzienlijke achterstand in energieprestatie van de gebouwen bestaat. De ambitie een energieneutraal De Bilt in 2030 betekent dat de inspanningen hier wel op gericht moeten zijn, maar dat per project inzichtelijk gemaakt wordt wat de ambitie het aan extra investering vergt. De keuze voor een ambitieniveau zet de kaders voor het maken van afspraken door gemeente (projectleiders) met bouwers.


Ambitie voortvarend

De gemeente De Bilt heeft ingezet op de ambitie voortvarend. Dat betekent een forse maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. Voortvarend gaat een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling.

  • De maatregelen zijn bovenwettelijk en dus niet afdwingbaar.
  • Met een voortvarende ambitie geldt ook dat de gemeente rekening moet houden met de wijze van uitvoering. Dit kan betekenen dat er extra geïnvesteerd wordt in voorlichting vooraan in het proces.
  • Uit een onderzoek blijkt dat voor Nieuwbouw van woningen met een GPR score van gemiddeld een 8, afhankelijk van type woning, de meerkosten liggen tussen de €5.000,- en €10.000,- per woning. Een gemiddelde woning van EPC=0,4 heeft een verbruik van ongeveer €750,- per jaar. Binnen 20 jaar zijn de energiekosten dan terugverdiend.
  • Bij dit ambitieniveau past streven naar Nul-op-de-meter woningen voor de bestaande bouw. Voor nieuwbouw is dit met €15.000 meerkosten al mogelijk.


Eigen gebouwen

  • De milieucriteria Duurzaam Inkopen bestaande bouw worden toegepast.
  • De voorbeeldfunctie van de gemeente wordt benadrukt.
  • De markt wordt uitgedaagd door nu al na te denken over energieconcepten die verder gaan dan het bouwbesluit door een GPR-energie van 9 te vragen.
  • Het aandeel energieverbruik bestaande bouw t.o.v. het totale energieverbruik in de gemeente is nu groot. Bij de verduurzaming van de Meerjarenonderhoudsplan (MOP) wordt onderzocht minimaal energielabel B mee te nemen of een verhoging van de GPR-score met 2,5 %. De facetten onderhoud en duurzaamheid worden integraal benaderd. De hieruit voortvloeiende energiebesparing levert een belangrijke bijdrage aan de doelstelling Energieneutrale gemeente 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012WP14013-VG01_0017.png"

Het wijzigingsplan maakt de bouw van maximaal drie-onderéén-kapwoningen mogelijk. Er ligt een bouwplan voor de bouw van drie-onder-één-kapwoningen. De initiatiefnemer levert evenwel het GPR aan als bijlage bij de Omgevingsvergunning, omdat er op dat moment volstrekte duidelijkheid bestaat over het aantal (twee of maximaal drie-onder-één-kapwoningen) te bouwen woningen. In dat geval kan ook het GPR gebouw goed worden beoordeeld.

Conclusie

Het GPR gebouw wordt ingediend bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen en een EPC-berekening om te voldoen aan de punten 1 t/m 3 bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

4.12 Samenvatting en conclusies

In dit hoofdstuk zijn de relevante omgevingsaspecten beschreven. Het wijzigingsplan levert geen problemen op ten aanzien van de onderzochte milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten (bodem, water, ecologie, geluidshinder en verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en duurzaamheid) mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit de onderzoeken en aan de gestelde kaders waarop de onderzoeken zijn gebaseerd.

De volgende voorwaarden dienen bij uitvoering van het plan acht genomen te worden.

Bodem

Op basis van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen belemmering bestaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Archeologie

Op basis van voornoemd onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen archeologische waarden in de bodem voorkomen die een belemmering opleveren voor het bouwplan.

Cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorische waarden vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan en de realisering van het bouwplan.

Water

Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnladen adviseert positief over het ruimtelijke plan.

Ecologie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van natuurwaarden in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid uit te voeren. Voor deze activiteit is geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Uit de ecologische inventarisatie komt naar voren dat in het kader van de Flora en faunawet geen noodzaak bestaat voor het uitvoeren van vervolgonderzoek dan wel het aanvragen van ontheffingen. Er dient bij de uitvoering van de werkzaamheden wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Voor de meeste vogels loopt het broedseizoen van 15 maart tot 15 juli.

Geluidhinder en verkeer

De woningen in het plangebied kennen een geluidsbelasting van maximaal 55 dB vanwege de 1e Brandenburgerweg en voldoen daarmee niet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de Groenekanseweg voldoet wel aan de voorkeursgrenswaarde en blijft daar zelfs ver onder.

Om de woningen te kunnen realiseren dient de gemeente een hogere grenswaarde te verlenen. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB bedraagt maximaal 7 dB, waarmee wordt voldaan aan de eisen in de beleidsnotitie. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan.

Luchtkwaliteit

Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een project dat 'niet in betekenende mate' invloed heeft op de luchtkwaliteit. In het plangebied wordt aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof voldaan. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van de plannen.

Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen te verwachten voor de woningbouw in het plangebied.

Bedrijven en milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Bezonning

De bezonningssituatie is in de oude en de nieuwe situatie in grote lijnen vergelijkbaar. Daarmee voldoet het plan aan het wettelijke kader en het gemeentelijk beleid.

Duurzaamheid

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het GPR gebouw wordt ingediend bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer en de gemeente zijn een overeenkomst aangegaan waarin de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Het college zal derhalve bij vaststelling van het wijzigingsplan tevens besluiten dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het wijzigingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan regelt de wijziging van de geldende bestemming 'Maatschappelijk' naar de nieuwe bestemming 'Wonen'. In het geldende bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' is voor de betreffende locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De raad heeft onder voorwaarden reeds in 2013 aangegeven in principe bereid te zijn aan de bestemmingswijziging naar wonen medewerking te verlenen en heeft de uitvoering aan het college overgedragen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om gedurende de looptijd van het bestemmingsplan gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid (zie hoofdstuk 2.3).

Informatieavond

Op vrijdag 12 december 2014 is een informatieavond georganiseerd voor belanghebbenden. Het doel van deze avond was het informeren door initiatiefnemer van omwonenden over het bouwplan en het ophalen van reacties. In het kort volgt een overzicht van de reacties van omwonenden:

  • omwonenden hebben aangegeven bevreesd te zijn voor het verlies aan ochtendzon in hun woning. Om deze reden is een bezonningsstudie verricht. Deze studie is toegevoegd als bijlage 7 bij deze toelichting.
  • voorts is de maximaal toegestane bouwhoogte voor omwonenen te hoog. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid staan in het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' wijzigingsregels. De maximale toegestane bouwhoogte is in overeenstemming met de wijzigingsregels.
  • De parkeerdruk aan de 1e Brandenburgerweg is hoog. Omwonenden stellen dat de nieuwbouw moet voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Hierin wordt voorzien, dit is geregeld in artikel Wonen onder sublid 3.5.2 waarin eisen worden gesteld omtrent parkeergelegenheden.

Vervolgens heeft op 15 februari 2017 een tweede informatieavond plaatsgevonden. Hierbij zijn de eerder geïnteresseerden uitgenodigd. Voor de volledigheid zijn wederom de direct omwonenden van de 1e Brandenburgerweg uitgenodigd aangezien enkele mailadressen niet bezorgd konden worden. Aanleiding van deze tweede avond was het wijzigingsplan dat in ontwerp ter visie gelegd zou worden. Tijdens de avond is aangegeven dat het wijzigingsplan een 3-onder-1 kapwoning mogelijk maakt, maar dat het bouwplan ziet op een 2-onder-1-kapwoning. Het exacte bouwplan kan echter binnen de grenzen van de wijzigingsregels nog aan wijzigingen onderhevig zijn. De gemeente was niet aanwezig bij deze informatieavond.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn twee overlegreacties ontvangen, namelijk van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en van de Provincie Utrecht. De overlegreacties bevatten geen inhoudelijke opmerkingen.

Zienswijzen

Op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpwijzigingsplan met bijbehorende stukken vanaf donderdag 9 februari 2017 tot en met woensdag 22 maart 2017 in ontwerp ter inzage gelegen. Hierop zijn zeven zienswijzen ontvangen. In de Nota Zienswijzen zijn deze reacties samengevat en van commentaar voorzien. Bij de beantwoording is de gehele zienswijze betrokken. De gehele nota is opgenomen als bijlage 9.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

Algemeen

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening voorgeschreven standaarden zoals die zijn opgenomen in onder andere de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

De verbeelding

Zoals eerder is opgemerkt, komt de plangrens van dit wijzigingsplan overeen met de grens van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013'. Op de verbeelding komt de alleen bestemming 'Wonen' voor.

De regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen.

De regels zijn opgesteld conform het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' en de hierin genoemde wijzigingsvoorwaarden voor deze locatie. Hieronder wordt de bestemming Wonen zoals deze is opgenomen in onderhavig wijzigingsplan, behandeld.

Wonen 

De woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn maximaal drie aaneengebouwde woningen toegestaan. De maatvoering van de woningen is afgestemd op de bestaande woningen in de omgeving, op de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013 en de voorwaarden die zijn gesteld in de principe uitspraak van 23 december 2013. Naar aanleiding van de wijzigingsvoorwaarden is in de regels opgenomen dat voorgevel van de woningen in de voorgevelrooilijn moet worden gebouwd. De voorgevelrooilijn is de denkbeeldige lijn die kan worden getrokken vanuit de woningen welke zijn gelegen aan de 1e Brandenburgerweg, de nummers 22 en 24. Daarnaast is opgenomen dat gezamenlijke oppervlakte van de woningen, minus de woningvergrotingen en de oppervlakte van de bijgebouwen, niet meer mag bedragen dan 240 m2. Ook is als voorwaarde gesteld dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m dient te bedragen.

Daarnaast heeft de gemeente op 23 december 2013 een principe-uitspraak gedaan waar in ze stelt dat ze onder voorwaarden meewerkt aan de herontwikkeling van de locatie 1e Brandenburgerweg 16A (zie ook paragraaf 2.2 Toekomstige situatie). Deze voorwaarden zijn waar mogelijk vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan. Om deze reden is onder andere vastgelegd dat woningen moeten worden voorzien van een kap, minimaal 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein moeten worden gerealiseerd en de breedte van de uitrit niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

Tevens zijn in de planregels bepalingen opgenomen ten behoeve van het vergroten van de woning. Zowel aan de voorgevel, de oorspronkelijke zijgevel en de oorspronkelijke achtergevel mag de woning worden vergroot. Ook bijgebouwen zijn binnen de bestemming toegestaan. De oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2 tot een maximum van 15% van het bouwperceel.

In deze bestemming zijn gebruiksregels opgenomen waarin de mogelijkheid is geboden voor aan-huis-verbonden beroepen. Wel stelt de gemeente voorwaarden om te voorkomen dat het beroep aan huis overlast geeft voor omwonenden of gebruikers van de gronden in de omgeving.