direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Leyen - Jan Steenlaan 2015
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot de beheersverordening

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een bestemmingsplan ouder dan 10 jaar uiterlijk 1 juli 2013 worden herzien. Voor het gebied De Leyen - Jan Steenlaan is het planologisch regime verouderd. Dit heeft tot gevolg dat voor dit gebied een nieuw juridisch planologisch kader moet worden opgesteld. Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente kiezen om een beheersverordening op te stellen in plaats van een bestemmingsplan. De beheersverordening is een relatief nieuw instrument in de ruimtelijke ordening en kan worden ingezet om een ruimtelijke regeling te treffen voor gebieden waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. De beheersverordening voorziet in de behoefte om het vigerend planologisch regime voort te zetten.

1.2 Begrenzing van het gebied

De exacte ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied omvat zowel het gebied De Leyen als het gebied Jan Steenlaan en wordt begrensd door de spoorlijn Utrecht - Amersfoort, het bosgebied 'de Leyense bossen', de Dwarsweg/Jan Steenlaan, de Jan van Eycklaan, de Rogier van der Weydenlaan en de Rembrandtlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende regelingen

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan De Leyen/Jan Steenlaan 2000, door de gemeenteraad vastgesteld op 27 maart 2001, waarna het plan op 23 mei 2001 in werking is getreden en onherroepelijk is geworden. Dit plan is integraal opgenomen in de op 27 juni 2013 vastgestelde “Beheersverordening De Bilt”. Dit om geen leges inkomsten mis te lopen. Deze verordening is op 4 juli 2013 in werking getreden.

De bestaande rechten op grond van het vigerende bestemmingsplan De Leyen/Jan Steenlaan 2000 vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Tevens is rekening gehouden met sindsdien verleende vrijstellingen en omgevingsvergunningen. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de modelregels van de gemeente De Bilt, voor zover dat niet leidt tot nieuwe ontwikkelingen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bij de verordening is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 is de ruimtelijke en functionele analyse van het gebied beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van de beheersverordening als instrument gegeven en wordt de regeling uitgelegd;
  • in hoofdstuk 4 zijn de relevante beleidsstukken samengevat en is beoordeeld in hoeverre de uitgangspunten van deze verordening binnen het geldende beleid passen;
  • in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante sectorale aspecten;
  • in hoofdstuk 6 wordt de regeling (het juridisch bindende onderdeel van de verordening) toegelicht;
  • in hoofdstuk 7 wordt besproken op welke wijze de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

Een goede (feitelijke) kennis van gebied is een belangrijke basis voor het opstellen van de beheersverordening. Het uitvoeren van een inventarisatie zorgt voor een duidelijk beeld van de huidige omvang, het huidige gebruik (gronden en bebouwing) en de relatie met het vigerende bestemmingsplan. De inventarisatie heeft bestaan uit een veld- en bureauinventarisatie en heeft als uitgangspunt gediend bij het opstellen van deze beheersverordening.

2.1 Ruimtelijke opbouw

Begrenzing
De wijk De Leyen/Jan Steenlaan heeft aan de zuidzijde (de spoorlijn) en de westzijde (het bos) duidelijke grenzen. De spoorlijn vormt een barrière. Ter hoogte van het plangebied zijn er maar twee oversteekmogelijkheden: een fietstunneltje bij de Berlagelaan en de overweg bij de Leyenseweg. Overigens valt deze overweg buiten het plangebied. De zone langs de spoorlijn is bijna overal rustig, groen en natuurlijk ingericht, en wekt daardoor de (positieve) indruk een uitloper van het buitengebied te zijn. De bosrand is fraai. Aan het bos grenzen vooral achtertuinen. Aan de noord- en oostzijde wordt het gebied globaal begrensd door de Dwarsweg/Jan Steenlaan en de Jan van Eycklaan. Deze gebiedsgrenzen zijn functioneel bepaald. Buiten de gebiedsgrenzen liggen scholen en een bedrijventerrein. Het woongebied langs de Leyenseweg, de Massyslaan en de Rogier van der Weydenlaan valt binnen het plangebied.

Ontsluiting
De Leyenseweg en de Jan Steenlaan zijn de twee enige ontsluitingswegen voor autoverkeer, aan elkaar verbonden door de route Massijslaan/Jan van Eycklaan. Aanvullend op deze twee wegen lopen twee weglussen door de wijk, de Berlagelaan en de Jan Provostlaan/Hans Memlinglaan. Het profiel van deze wegen is niet overal constant en evenmin hiërarchisch geordend. Een doorgaande boombeplanting ontbreekt. Langs de wegen liggen onregelmatig verwijde ruimten die meestal als parkeerterrein in gebruik zijn.

Verkavelingspatronen 
Een groot deel van het plangebied is verkaveld volgens de oude agrarische kavelrichtingen. De spoorlijn kruist deze richtingen diagonaal. Waar de bebouwing raakt aan de spoorlijn is een getrapte rand ontstaan die het contrast van de richtingen duidelijk zichtbaar maakt. Ten oosten van de spoorwegovergang en in een kleine hoek in het zuidwesten (het J.J.P. Oudkwartier) is loodrecht op de spoorbaan verkaveld. Deze afwijkende kavelrichtingen bemoeilijken de oriëntatie. Deelgebieden zijn afwisselend verkaveld als open bouwblokken met straatjes en als hoven. Naast deze twee basistypen komen ook fragmenten van stempelverkavelingen en strokenbouw voor. Door de weinig consequente toepassing van verkavelingtypen vormt het stedenbouwkundig verkavelingspatroon op blokniveau geen eenheid. Architectonisch gezien zijn wel duidelijke deelgebieden te onderscheiden door eenheid van woningtypen, bouwvormen en materiaalgebruik. Bijzondere bebouwing ligt langs de ontsluitingswegen maar voegt zich niet in het verkavelingspatroon van de omgeving. Door de ontwikkeling van het gebied in meerdere fasen vormt het een duidelijke weergave van de veranderende verkavelingopvattingen sedert het begin van de zeventiger jaren.

Bouwvormen en bebouwingskenmerken
Per deelgebied komen min of meer duidelijk te onderscheiden bouwvormen voor.

  • a. Een groot deel van de noordelijke helft van het plangebied is traditioneel verkaveld met open bouwblokken. Bebouwingswanden begrenzen en omsluiten de openbare ruimte. Naast traditionele rijtjeswoningen en geschakelde woningen met kappen komen ook gestapelde woningen voor die duidelijk recenter gebouwd zijn, zoals aan de Jan Provostlaan, rond het bejaardencomplex aan de Jan van Eycklaan, en aan de Massyslaan. Bij de gestapelde bouw komen de in de jaren '70 gebruikelijke 45-graden hoeken voor. Voor- en achterzijde is niet overal helder te onderscheiden. Ook komen hier milieuwoningen en houtskeletbouwwoningen voor. Bijzondere bebouwing is niet in de blokken opgenomen maar los gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Deelgebieden

  • b. Dit buurtje ligt door drukke wegen en de spoorwegen wat apart. Aan de Massyslaan en op de hoeken staan gestapelde portiekwoningen (2 lagen met kap); overigens laagbouw. Haakvormige, meanderende blokken vullen het middengebied. Aan de randen staan stroken drive-in woningen en rijtjeswoningen.

  • c. Kenmerkend voor dit deel zijn de vele aangebouwde bergingen aan de straatzijde, rode baksteen en asymmetrische pannendaken. Aan de bosrand komt strokenbouw voor. Laagbouw met enkele (bescheiden) gestapelde bouwblokken.

  • d. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door stempelverkavelingen met ringontsluitingen, ingevuld door overwegend zaagtandvormige rijen met 2-3 lagen, hoge goten en dwarskappen. Er is vrij veel openbaar groen aanwezig.

  • e. Dit is een op zichzelf staand laagbouwbuurtje met een ringvormige ontsluiting. Langs de Berlagelaan staat de enige gehandhaafde boerderij vrij in het groen. De overige woningen staan verspreid in korte rijtjes met symmetrische kappen. Deze rijtjes worden beëindigd door rugwoningen in twee bouwlagen.

  • f. De verkaveling van dit buurtje lijkt op die van het vorige, met iets meer hoven en een minder constante verkaveling. Bergingen komen voor aan de voorzijde.

  • g. Dit buurtje is opgebouwd uit een herhaling van 'stempels', ingevuld met traditionele laagbouwrijtjes, symmetrische kappen en bergingen aan de voorzijde. Het parkeren is geconcentreerd.

  • h. Dit blokje woningen is recent gebouwd en bestaat uit grote twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen. De bebouwing bestaat uit twee lagen met een samengestelde kapvorm. Oranjerode bakstenen en donkergrijs pannendak.

  • i. Hier is sprake van geschakelde splitlevelwoningen met flauwe dakhellingen en geprononceerde muren, die de hogere en lagere bebouwing scheiden. Wit en zwart gekleurd. Aan de straatzijde zijn de woningen hoger dan aan de achterzijde (bos).

  • j. Aan de west- en noordrand komen enkele stroken vrijstaande woningen voor, deels individueel gebouwd, deels projectgewijs ontworpen, maar toch afwisselend.

  • k. Dit complex is bijzonder door kavelrichting en de kasteelachtige bouwvorm. Het is opgebouwd uit een vrije stapeling van blokvormen in verschillende hoogten, met terrassen op de daken. Het wordt omgeven door ruim openbaar groen.

2.2 Functionele opbouw

Hoewel het gehele plangebied oorspronkelijk in twee afzonderlijke delen (planologisch) is ontwikkeld, is er na de totale realisering een duidelijke samenhang aanwezig. Een belangrijk motief bij het ontwerp was destijds de handhaving van de in het open agrarisch gebruikte gebied aanwezige lanen (nu Kees Boekelaan, Koldeweylaan, Rietveldlaan en Eikenlaan). Deze lanen vormen een bescheiden netwerk voor in- en externe relaties. Hierop ligt 'dwars' een ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer, waarvan de Berlagelaan, de Massyslaan, de Jan van Eycklaan en de Jan Provostlaan/Hans Memlinglaan de belangrijkste exponenten zijn. Het plangebied heeft een overwegende woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0003.png" 

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Functionele opbouw

Centrum
De winkelvoorzieningen in het plangebied zijn beperkt tot een supermarkt. Deze is centraal in de wijk aan de Leyenseweg/Donsvlinder gesitueerd. Voor het overige is men in dit gebied aangewezen op de aanwezige voorzieningen aan de andere zijde van de spoorlijn.

Overige voorzieningen
Binnen de wijk zijn weinig maatschappelijke voorzieningen aanwezig. De omvangrijkste is het bejaarden- en verzorgingshuis 'De Bremhorst', aan de Jan Provostlaan. Dit complex omvat ook een aantal zogeheten aanleunwoningen.

Verspreid in het plangebied komen 3 speelvoorzieningen voor op buurtniveau, namelijk aan de Bongerdlaan, de Rietveldlaan en tussen de Jan Provostlaan en de Jan Gossaertlaan. De grootste afstand tot deze voorzieningen is 400 meter. Op blokniveau, met als grootste afstand 100 meter, komen in het plangebied circa 20 speelvoorzieningen voor van verschillende omvang. In het plangebied komen geen bedrijfsactiviteiten, anders dan in samenhang met een aan-huis-verbonden beroep, voor.

Hoofdstuk 3 Beheersverordening als instrument

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee - naast de beheersverordening - het ruimtelijke beheer van het plangebied kan worden ingevuld.

3.1 De Beheersverordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening voor een gebied vast te stellen. Een beheersverordening vormt, net als een bestemmingsplan, het kader waaraan onder andere aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen worden getoetst en op basis waarvan de gemeente handhavend kan optreden op het moment dat in strijd met bepalingen uit de verordening wordt gehandeld (denk aan illegale gebruiksvormen of illegale bebouwing).

3.1.1 Keuze voor beheersverordening

Het verordeningsgebied wordt getypeerd als een gebied dat is uitontwikkeld. Er vinden slechts kleinschalige ontwikkelingen plaats, zoals nevenfuncties aan huis of wijzigingen in hoofdgebouwen en erfbebouwing en eventueel kleinschalige herinrichting van het openbaar gebied.

3.1.2 Vastleggen bestaand gebruik

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening.

Het 'bestaand gebruik' is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijke aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Bij het gebruik in de ruime zin worden de gebruiks- en bebouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan als uitgangsplan genomen. Dat laatste is bij deze beheersverordening het geval.

3.1.3 Bestanddelen beheersverordening

Anders dan bij een bestemmingsplan, bepaalt de Wro niet uit welke onderdelen een beheersverordening bestaat. De beheersverordening heeft in ieder geval betrekking op een afgebakend gebied en geeft regels voor het beheer van het gebied. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro.

3.1.4 Procedureel

De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning, staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen (bezwaar en) beroep open en is de doorloopperiode tot aan vaststelling relatief kort.

Bij de voorbereiding van deze beheersverordening is door middel van inspraak in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening de gelegenheid aan belanghebbenden gegeven een reactie op de beheersverordening in te dienen.

De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld, tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie leidend.

3.2 Aanvullende ruimtelijke instrumenten

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Het beleidsmatige uitgangspunt voor dit gebied bestaat uit het behoud van de bestaande ruimtelijke situatie. Dat neemt niet weg dat daarbinnen, beperkte mogelijkheden blijven bestaan voor aanpassing. De instrumenten die om die reden niet los van de beheersverordening kunnen worden gezien, zijn de volgende:

  • het welstandstoezicht;
  • het vergunningvrij bouwen;
  • de planologische kruimelgevallen;
  • omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel een projectafwijkingsbesluit genoemd.
3.2.1 Welstandstoezicht

In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen, tenzij sprake is van een welstandsvrij gebied. Daarmee is het welstandstoezicht een instrument voor het beheer van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied net zoals de beheersverordening of een bestemmingsplan.

3.2.2 Het vergunningvrij bouwen

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:

  • de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen de bepalingen van een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals bepaalde aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;
  • de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die niet hoger zijn dan 5 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.

Voor beide categorieën gelden de enkele uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld dat:

  • het aantal woningen niet mag worden veranderd door vergunningvrij bouwen;
  • vergunningsvrije bouwwerken enkel vergunningsvrij zijn als deze ook voldoen aan criteria zoals genoemd in artikel 2 en artikel 3 van bijlage II van het Bor.
  • Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen worden uitgevoerd zolang aan de betreffende regels uit het Bor wordt voldaan.

Opgemerkt wordt dat vanwege archeologie alle bouwactiviteiten >50 m2 vergunningplichtig blijven.

3.2.3 Planologische kruimelgevallen

In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om onder andere zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de omgevingsvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten en gebruiksveranderingen van aangrenzende gronden. Er kan een verzoek worden ingediend om af te wijken van een beheersverordening. Zo is in deze beheersverordening een binnenplanse afwijking voor antennes opgenomen tot 50 m hoogte.

Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag (mits compleet bij indiening aanvraag). Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.

De gemeente heeft beleid ontwikkeld voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling. Dit beleid is waar mogelijk rechtstreeks verwerkt in de regels van de voorliggende verordening.

3.2.4 Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening

Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument 'de beheersverordening' een belangrijke rol gespeeld. De beheersverordening is bedoeld om de bestaande situatie te beheren. Op het moment dat zich een geval voordoet dat niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerdergenoemde alternatieve instrumenten worden ingezet. Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze in het gebied zullen voorkomen zijn:

  • vergunningvrij bouwen van dakkapellen;
  • vergunningvrij bouwen van algemene voorzieningen, zoals vuilcontainers, straatmeubilair, etc.;
  • gebruiksveranderingen via de kruimelgevallenregeling;
  • niet vergunningvrije algemene voorzieningen via de kruimelgevallenregeling.

Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren (door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning) alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van beheersverordening 'De Leyen - Jan Steenlaan 2015'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het rijksbeleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat geen direct relevante passages ten aanzien van het plangebied.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld (met enkele herzieningen nadien). De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit de PRS en de PRV.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaatsgevonden. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

De zes keren binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimteiljke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voorgebouwd.

De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit de gemeentelijke Structuurvisie.

4.3.2 Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP)

Het op 29 maart 2012 vastgestelde gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit het GVVP.

4.3.3 Woonvisie 2013-2020

Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad een nieuwe woonvisie voor de periode 2013-2020 vastgesteld. Dit meest recente valkshuisvestingsplan speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukkelijk de wijze aan waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2013 op het gebied van wonen wil realiseren. Waarbij de focus meer verschoven is van kwantiteit naar kwaliteit.

Met name de omstandigheden van de woningmarkt zijn gewijzigd, vooral door de economische ontwikkelingen in de afgelopen jaren. De visie richt zich op een beperkt aantal concrete ambities die ervoor moeten zorgen dat de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente De Bilt naar tevredenheid blijven wonen in de gemeente. Twee van die ambities zijn ruime keuzemogelijkheden en het op gang houden van de productie. Knelpunten daarbij zijn starters en jonge gezinnen, ouderen en lagere inkomens. Vooral door het bouwen van woningen die voor senioren geschikt zijn, komen eengezinswoningen vrij. Op deze wijze komen meer passende woningen beschikbaar, wat de doorstroming voor starters en jonge gezinnen helpt.

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Voor ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt dient afzonderlijk een procedure te worden gevolgd. Er volgen vanuit de woonvisie dan ook geen directe aandachtspunten ten aanzien van het plangebied.

4.3.4 Welstandsnota

In de welstandsnota is het welstandsbeleid van de gemeente beschreven. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt ovor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik als uitgangspunt worden genomen.

De welstandsnota wordt gebruikt als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen, tenzij sprake is van een welstandsvrij gebied.

De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het gemeentelijk beleid zoals beschreven in de Welstandsnota

4.4 Conclusie

De beheersverordening voorziet in actuele bestemmingen voor het plangebied. Omdat de beheersverordening de bestaande situatie regelt en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is geen sprake van strijdigheid met beleid op zowel Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In het kader van de beheerverordening heeft de omgevingsdienst regio Utrecht een integraal advies opgesteld voor de relevante omgevingsaspecten in het gebied van de voorliggende beheersverordening (zie bijlage 3).

Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied van het oogpunt van milieu, natuur, archeologie, cultuurhistorie of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen.

Een uitgebreidere beschrijving van het toetsingskader en onderzoek voor alle aspecten is opgenomen in bijlage 3. Onderstaand zijn de toetsingskaders en de conclusies ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten opgenomen.

5.1 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2010 in werking getreden.

In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

De gemeente De Bilt heeft op 28 november 2013 de Archeologische Beleidskaart vastgesteld. De Archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.

Situatie

Op basis van de laatste inzichten zijn binnen het plangebied 4 verschillende besluitvlakken (Waarde - Archeologie 1 t/m 4) opgenomen om de reeds bekende archeologische waarden en de verwachte archeologische waarden te beschermen:

  • Waarde - Archeologie 1: voor de twee mogelijke grafheuvels;
  • Waarde - Archeologie 2: voor de dijken, kades en wegen die verband houden met de ontginning;
  • Waarde - Archeologie 3: voor het grootste deel van het plangebied, met een hoge verwachtingswaarde;
  • Waarde - Archeologie 4: voor een klein deel in het zuidwesten van het gebied, met een middelmatige verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0006.png"

Figuur 5.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Met de onderhavige beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De grond wordt niet geroerd en eventuele archeologische waarden niet aangetast.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beheersverordening.

5.2 Bedrijven- en milieuzonering

Wettelijk kader

In een beheersverordening dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Situatie

In het plangebied komen geen bedrijven voor. Wel zijn er binnen het plangebied een supermarkt en een woonzorgcentrum aanwezig. Conform de systematiek van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering gaat het om bedrijfsmatige activiteiten.

Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het bedrijventerrein Rembrandtlaan. Op het bedrijventerrein aangrenzend aan het plangebied zijn uitsluitend bedrijven uit milieucategorie 2 aanwezig. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 30 m tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Langs de Rogier van der Weydenlaan en de Rembrandtlaan is de afstand van tussen woningen en bedrijven kleiner dan 30 m. Dit betreft echter een bestaande situatie. Bij nieuwe ontwikkelingen dient altijd onderzoek te worden gedaan naar de eventuele milieuhinder.

Conclusie
Omdat het plan een beheersverordening betreft worden er geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een belemmering van bestaande bedrijvigheid. Het aspect bedrijven- en mileuzonering staat de vaststelling van de beheersverordening dan ook niet in de weg.

5.3 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

Naar verwachting stelt de gemeente De Bilt in 2015 de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer voor haar grondgebied vast. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.

Situatie

Ondergrondse brandstoftanks
In het verleden zijn ondergrondse tanks gebruikt ten behoeve van de verwarming van de woningen middels opslag van huisbrandolie of andere brandstoffen. Op de 2e kaart in bijlage 1 zijn de locaties weergegeven waarvan informatie beschikbaar is over ondergrondse tanks. Aangezien de woonwijk De Leyen is opgericht in de jaren ´80 en bij de oprichting meteen gebruik is gemaakt van aardgas/centrale verwarming, worden in De Leyen geen ondergrondse tanks verwacht. Alleen op de locatie Jan Steenlaan 41, in het noordoosten van het plangebied, is daadwerkelijk een (met kiwa-certificaat gesaneerde) ondergrondse tank aanwezig.

Historisch bodembestand (HBB)
De provincie Utrecht heeft in 2004 door ReGister historisch onderzoek uit laten voeren naar verdachte activiteiten zoals (voormalige) bedrijfsactiviteiten en ondergrondse brandstoftanks. Het onderzoek is op 14 april 2004 afgerond en heeft een digitaal bestand opgeleverd.

De NSX-score geeft de indicatieve prioriteit aan van een verdachte locatie gebaseerd op de toxiciteit van vermoedelijk aanwezige stoffen, en de kans deze stoffen aan te treffen. Hoe hoger de NSX-score des te hoger de prioriteit. Een NSX-score wordt bepaald aan de hand van een UBI1-code. De dominante NSX-score (hoogste score) wordt bepaald aan de hand van de dominante UBI-code (meest verdachte activiteit).

  • NSX < 100 - Betreft veelal kleinschalige activiteiten die niet hebben kunnen leiden tot een ernstige bodemverontreiniging.
  • NSX > 100 - Activiteiten die op basis van de omvang van de bron een mogelijk ernstige bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.
  • NSX > 300 - Potentieel ernstige bodemverontreiniging, waarbij vanwege de bron spoedeisendheid is te verwachten.

In het plangebied komen geen HBB-locaties voor met een NSX-score groter dan 300. Dat betekent dat met de huidige gegevens van het historisch bodembestand er geen locatie zijn met potentieel ernstige bodemverontreiniging, waarbij vanwege de bron spoedeisendheid is te verwachten.

Gedempte sloten en stortplaatsen/ophogingen
In 2004 is in opdracht van de provincie Utrecht door ReGister/DHV een inventarisatie gemaakt van gedempte sloten en stortplaatsen/ophogingen. Uit deze inventarisatie blijkt dat in het plangebied een aantal gedempte sloten en ophogingen aanwezig kunnen zijn. De kwaliteit van het dempingsmateriaal is niet bekend.

Blindgangers
Bij bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn bomkraters ontstaan. In de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger. In het plangebied De Leyen komen geen bomkraters voor, wel kunnen op de grens bomkraters voorkomen langs het spoor. Op deze locaties moet rekening worden gehouden met mogelijk niet geëxplodeerde explosieven.

Conclusie

Er wordt in de beheersverordening geen functiewijziging mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Hierdoor is voor de ontwikkeling van de beheersverordening geen nader bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

5.4 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan of beheersverordening rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een beheersverordening de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een beheersverordening moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'De Leyen - Jan Steenlaan' bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) en slechts 1 waardevol pand (niet formeel beschermd).

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Situatie

Binnen het plangebied bevindt zich één karakteristiek pand, dat onder meer in het kader van het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) is geselecteerd als cultuurhistorische waarde. Het betreft hier de voormalige boerderij Rietveldlaan 62. Een omschrijving van de boerderij is opgenomen in bijlage 2. Daarnaast hebben de Jan Steenlaan en de Rietveldlaan een cultuurhistorische waarde. De lanen verwijzen naar het oorspronkelijke weidelandschap.

Conclusie

Binnen het plangebied bevindt zich één karakteristiek pand, dat onder meer in het kader van het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) is geselecteerd als cultuurhistorische waarde. Het betreft hier de voormalige boerderij Rietveldlaan 62. Een omschrijving van de boerderij is opgenomen in Bijlage 2 Beschrijving monumentale pand. Daarnaast hebben de Jan Steenlaan en de Rietveldlaan een cultuurhistorische waarde. De lanen verwijzen naar het oorspronkelijke weidelandschap.

De beheersverordening is gericht op instandhouden van de bestaande situatie. Hierdoor is geen nader cultuurhistorisch onderzoek noodzakelijk.

5.5 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente De Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

Wettelijk kader

Bouwbesluit 2012 prestatie eisen
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het Bouwbesluit 2012 (aangescherpt per 1-1-2015). De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:

  • 1. Een minimale isolatiewaarde van Rc=4,5 w/m2 K voor verticale uitwendige scheidingsconstructies en voor een horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructie een minimale isolatiewaarde van Rc=6,0 w/m2K;
  • 2. Een maximale U-waarde van 2,2 w/m2 K en een gemiddelde U-waarde van 1,65 w/m2 K voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  • 3. Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek.
  • 4. Milieuprestatie Gebouw (MPG) (= thans nog geen prestatievoorschrift)

Gemeentelijk beleid
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:

De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen." Voor het aspect Energie is de minimale waarde een 7,0.

Voor GWW-projecten is opgenomen: Voor een duurzame stedenbouw wordt het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw gebruikt. Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt.

Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente gezegd: De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.

Duurzaam inkopen
De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.

De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt de verplichting om in 2015 voor 100% duurzaam in te kopen. Vanaf 2010 willen de gemeenten al voor 75% duurzaam inkopen. Praktisch betekent dit dat voor alle opdrachten en projecten van overheid nu al voor minimaal 75% dienen te voldoen aan de 'minimale eisen' zoals door de gemeente gesteld.

Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten duurzame kansen bieden, deze criteria zijn op te delen in:

  • 1. Kwalificaties van leveranciers;
  • 2. Gunningcriteria (behalve minimale eisen, ook criteria waar 'punten' behaald kunnen worden in het programma van eisen;
  • 3. Contractbepalingen.

Situatie

Wettelijk zijn er eisen aan duurzaamheid voor (nieuw)bouwprojecten opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (MPG is alleen nog indieningsvereiste, nog geen toetsvoorschrift). De gemeente heeft zelf duurzaamheid ook als een aandachtspunt geformuleerd en beoogt duurzaamheid ook in bouwprojecten mee te nemen met ambities die verder gaan dan de wettelijke minimumeisen. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

De gemeente dient bij minimaal 75% van de inkopen te voldoen aan de minimale eisen voor duurzaam inkopen. Verder heeft de gemeente met andere partijen afgesproken dat de kansen voor duurzame alternatieven in GWW-projecten zoveel mogelijk worden gekozen binnen de (financiële) randvoorwaarden.

Conclusie
Er worden geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt op basis van de beheersverordening. In voorkomende gevallen zal rekening worden gehouden met het beschreven beleid ten aanzien van duurzaam bouwen.

5.6 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Situatie

Er dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur, de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

De beheersverordening staat geen ontwikkelingen toe, die een negatieve invloed hebben op de omliggende natuurgebieden of voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Vanuit ecologisch oogpunt zijn er geen bezwaren voor vaststelling van de beheersverordening. Indien er in de toekomst binnen de grenzen van de verordening projecten worden gerealiseerd moeten deze individueel getoetst worden voor het aspect ecologie.

5.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Situatie

Risicobedrijven
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Ten zuiden van het plangebied ligt één LPG-tankstation aan de Utrechtseweg. Dit tankstation ligt op ruim 800 meter afstand van het plangebied. Deze afstand is zo groot dat de risico-effecten van deze tankstations het plangebied niet beïnvloeden.

In de omgeving liggen verspreid enkele inrichtingen waar een propaantank aanwezig is. Deze tanks liggen op zo grote afstand van het plangebied, dat geen rekening gehouden hoeft te worden met mogelijke risico-effecten.

Transport van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van het plangebied zijn (onder meer) de Planetenbaan, de Melkweg en de 1e Brandenburgerweg bij Raadsbesluit aangewezen als gemeentelijke routes die voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vrijgesteld van een ontheffingsplicht. De aard en frequentie van het vervoer over deze wegen (in het bijzonder toelevering van LPG aan het tankstation aan de Kleine beer) is van zodanig beperkte omvang, dat dit niet tot berekenbare risico-effecten buiten de rijweg leidt. Dit vervoer vormt daarom geen belemmering voor het plangebied.

Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig, waarvan de risico's het plangebied kunnen beïnvloeden.

Hoogspanningslijnen
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Zendmasten
Uit de gegevens op de website blijkt dat de in (de omgeving van) het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van voorliggende beheersverordening niet in de weg staat.

5.8 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W zal daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vaststellen. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie

In het plangebied bevinden zich diverse zoneplichtige wegen, 30 km/uur wegen en een spoorlijn. In een deel van het plangebied wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van het wegverkeer. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de specifieke situatie, maar in het plangebied bedraagt deze (wettelijk gezien) 63 dB. Het gemeentelijk beleid streeft echter naar een maximale waarde van 58 dB. Alleen op korte afstand tot bepaalde wegen worden deze waarden overschreden, over het algemeen bevinden zich hier geen geluidsgevoelige bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0007.png"

Figuur 5.2 Geluidscontouren wegverkeerslawaai, gecumuleerd (inlc. aftrek art. 110g Wgh)

Langs het spoor is sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 55dB. Door de geluidsschermen is de breedte van deze strook beperkt. Een overschrijding van de maximale hogere waarde van 68 dB (wettelijk) resp. 65 dB (gemeentelijk beleid) komt slechts in zeer beperkte mate voor in het plangebied. Ook hier bevinden zich over het algemeen geen geluidsgevoelige bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0010BV12017-VG01_0008.png"

Figuur 5.3 Geluidscontouren railverkeer

Conclusie

Binnen de beheersverordening zijn geen nieuwe geluidsgevoelige functies opgenomen. Het aspect geluid behoeft om die reden geen nader onderzoek.

5.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.

Situatie

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de Omgevingsdienst regio Utrecht wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn ruim beneden de norm.

Conclusie

Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wettelijk kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer en dat er geen personen worden blootgesteld aan concentraties boven deze grenswaarden.

5.10 Water

Wettelijk kader

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

De gemeente is verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 (verlengd tot en met 31 december 2015) heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)

Situatie

Algemeen
Het plangebied bestaat uit de wijk De Leyen in De Bilt.

Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen belangrijke watergangen aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet in een drinkwaterwingebied van de Provincie Utrecht. Ook bestaat er geen wateropgave binnen het plangebied.

Waterkwaliteit
In het plangebied zijn geen watergangen met ecologische doelstellingen (KRW) gelegen.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedszone van primaire, regionale of overige waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Conclusie

Voorliggende beheersverordening maakt ten opzichte van de huidige situatie geen ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Deze beperkte mogelijkheden, die reeds in de huidige situatie mogelijk waren, hebben geen negatieve gevolgen voor het watersysteem.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase, zie ook paragraaf 5.11 Duurzaamheid.

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.11 Conclusie

Gezien het feit dat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied heeft er enkel een scan plaatsgevonden naar de omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat geen van de omgevingsaspecten het vaststellen van de beheersverordening in de weg staan.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • beheer van de bestaande legale situatie (gebruik en bouwen);
  • (in principe) het behoud van de planologische ruimte zoals deze in de geldende plannen is opgenomen en de in de tussentijd verleende vrijstellingen/afwijkingen;
  • actualisatie van het regiem aan de hand van de gemeentelijke standaard.

Zowel het behoud van de bestaande situatie als het behoud van de planologische ruimte vormen de onderlegger voor de beheersverordening. Op basis van het vigerend plan, Bag-gegevens en veldinventarisatie zijn de verschillende functies in het plangebied geïnventariseerd. Daarnaast is de huidige goot- en bouwhoogte in bijlage 4 en bijlage 5 weergegeven.

In de volgende alinea's wordt per functievlak uitleg gegeven aan de regeling (dit betreft hoofdstuk 2 van de regeling). Ook wordt stilgestaan bij de overige voor het gebied geldende bepalingen (hoofdstuk 3 van de regels).

6.1 Besluitvlakregels

Centrum (Artikel 3)

De regels zoals genoemd in dit artikel gelden voor de aanwezige supermarkt en het daaraan aangrenzende terrein. Het toegestane gebruik en bouwen is ruimer dan de bestaande situatie. De vigerende rechten zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen in de voorliggende beheersverordening. Naast detailhandel zijn ook dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Groen (Artikel 4)

Voor de structuurbepalende groenvoorzieningen in het plangebied is het besluitvlak Groen opgenomen. Hierin zijn de aanwezige fietslanen met bomen geregeld. Ook speelvoorzieningen zijn mogelijk binnen deze bestemming zonder dat zij nader zijn aangegeven op de plankaart. Op deze wijze ontstaat flexibiliteit bij realisering of verplaatsing van speelvoorzieningen en kan worden ingespeeld op wijzigende omstandigheden in een woonbuurt. De aanwezige bosrand is op de plankaart nader aangeduid en door middel van een aanlegvergunningenstelsel beschermd.

Maatschappelijk (Artikel 5)

Voor het woon- en zorgcentrum De Bremhorst is het besluitvlak 'Maatschappelijk' opgenomen. De goot- en bouwhoogte en bebouwingspercentage bedragen niet meer dan in het vigerende plan is toegestaan: voor het zuidelijk deelgebied (besluitvlak - 3) geldt een maximum goothoogte van 12 m en voor het noordelijk deelgebied (besluitvlak - 2) geldt een maximumgoothoogte van 15 m.

Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6 en 7)

De bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied geldt ter plaatse van de gebiedsontsluitingswegen (Verkeer) en de erfontsluitingswegen (Verkeer-Verblijfsgebied) in het verordeningsgebied.

Wonen (Artikel 8)

Voor de woonpercelen, het aanliggend verblijfsgebied en de erftoegangswegen van de woonbuurten is het besluitvlak Wonen opgenomen. Voor de regeling is de bestaande bebouwing (diepte, breedte, hoogte van woningen) als uitgangspunt genomen. Woningvergrotingen zijn onder voorwaarden toegestaan. De nog onbenutte bouwlocatie aan de Jan Gossaertlaan is op de verordeningskaart aangeduid met 'besluitvlak - 1'. In de regels zijn vervolgens het maximumaantal woningen, de maximumgoot- en bouwhoogte, e.d. geregeld.

Waarde - Archeologie (Artikel 9)

Op basis van de laatste inzichten zijn binnen het plangebied 4 verschillende besluitvlakken (Waarde - Archeologie 1 t/m 4) opgenomen om de reeds bekende archeologische waarden en de verwachte archeologische waarden te beschermen.

6.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 10)

De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens de beheersverordening bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels (artikel 11)

In dit artikel zijn enkele gebruiksregels opgenomen die binnen het hele plangebied van toepassing zijn.

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

Om enige flexibiliteit binnen de marges van de verordening te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent de verordening net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

Algemene procedureregels (artikel 13)

Voor het toepassen van de regeling voor het stellen van nadere eisen, is een procedureregel opgenomen.

Overige regels (artikel 14)

Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen. Ook is in dit artikel opgenomen over het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. De regeling is vergelijkbaar aan de systematiek zoals deze voorheen gold via de Bouwverordening.

6.3 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 15)

Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van de verordening bestaat. Gedurende de werking van deze verordening is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van de verordening niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuwe beheersverordening of een bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (artikel 16)

In het laatste artikel is bepaald dat naar deze verordening kan worden verwezen onder de naam 'Beheersverordening De Leyen - Jan Steenlaan 2015'.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De beheersverordening "De Leyen - Jan Steenlaan 2015" heeft voor een ieder in de periode 10 september 2015 tot en met 21 oktober 2015 ter inzage gelegen. Daarnaast is er een inloopavond georganiseerd op 17 september 2015.

Gedurende de inspraaktermijn, van 10 september2015 tot 21 oktober 2015,is één inspraakreacties ingediend, zie bijlage 6. Deze heeft niet geleid tot aanpassing van de beheersverordening.

Op 17 december 2015 is de beheersverordening vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente De Bilt. De beheersverordening treedt in werking, de dag nadat de vastgestelde beheersverordening en het bijbehorende besluit gepubliceerd wordt.